Algemeen
Bronnen
Tot de geraadpleegde internetbronnen over het Italiaanse medialandschap behoren wikipedia (allerlei specifieke zaken en achtergronden), het EJC (centrum Europese journalistiek) op http://www.ejc.net/ (links, bijv naar recente luister en kijkcijfers en organisaties) en over persvrijheid de internationale persinstellingen IPI (http://www.freemedia.at/) en verslaggevers zonder grenzen (http://www.rsf.org/). Op http://www.pressreference.com/ is informatie te vinden over mediageschiedenis en achtergronden. In Eurobarometer 225 wave 63.1 staan gegevens over informatieniveau en politieke emancipatie van de EU Europeaan in het algemeen en de Italiaan in het bijzonder: Op de site van Eurostat staan recente gegevens over internetgebruik van huishoudens en over huishoudelijke uitgaven: Media advertentie-uitgaven in 2006 komen uit een in april 2007 verschenen verslag van de RCS mediagroep van een congres in New-York om investeren in Italië te promoten. Op de website van FIEG (zie EJC website onder Italië) is een schat aan tamelijk recente informatie te vinden over mediaontwikkelingen in de EU en Italië (jammer genoeg alleen in het Italiaans). De sites http://www.publicitas.com/ en oplagebureau A.D.S. kunnen voorzien in gegevens over oplagen en lezersbereik van kranten en tijdschriften. Op de Britse site http://www.ofcom.org.uk/. staat behoorlijk recente informatie over digitale media (radio, tv, internet, gsm) in een aantal EU landen (waaronder Italië) en in China, Japan en de VS. De gegevens over de programma-indelingen van de RAI komen uit het jaarverslag over 2005 (RAI Italy annual report 2005). Up-to-date gedetailleerde gegevens over marketing en media zijn, behalve op of via deze website, ook (maar dan wel tegen betaling) verkrijgbaar via EAO (European Audiovisual Observatory; uitzendmedia 36 Europese landen), WAN (world association of newspapers, FIPP (Internationale federatie periodiekenpers) en WARC (World Advertising Research Centre) op http://www.warc.com/
Achtergrond, mediagroepen en huidige trends
Reeds in de Romeinse tijd werden opmerkelijke gebeurtenissen en politieke besluiten dagelijks op schrift gesteld, ondermeer voor de Romeinse koloniën. Deze acta diurna werden op marktpleinen opgehangen. De vroegst die bekend is stamt uit 59 v Chr. In 1566 kende Venetië met de hand geschreven weekkranten. In deze avisi waren ondermeer gebeurtenissen opgetekend die reizigers kort voor hun vertrek van elders hadden meegekregen. In de 17e eeuw verschenen de eerste gedrukte kranten met regelmaat. Italië bestond, tot het in 1861 één land werd, uit veel staatjes met uiteenlopende talen en dialecten. Dit heeft de regio belangrijk gemaakt en de media versnipperd. Traditioneel waren rijke families uit regio eigenaar van nieuwsmedia. Daardoor behielden ze hun regionale kleur, ook al werden ze landelijk. De rijke roomse kerk en politieke bewegingen konden via hun achterban eveneens een plek veroveren in het medialandschap. Mede doordat literaire tijdschriften veel bijdroegen aan de ontwikkeling van de journalistiek, kregen bloemrijke interpretaties meer nadruk dan objectieve registraties. In de Italiaanse media is het onderscheid tussen feitelijk nieuws en opinie ook nu nog vaag. In Italië specialiseerden de media zich verder vaak op één beperkt levensgebied. Doordat velen bovendien nauwelijks Italiaans kenden vanwege de lokale dialecten werd vooral op het platteland weinig gelezen. Grote groepen van de bevolking raakten vervreemd van gedrukte media en de persoplagen zijn naar EU maatstaven altijd laag gebleven. Dit alles werkt de ontwikkeling van en volkspers en van onafhankelijke media tegen. Sinds de 80er jaren is de mediaconcentratie enorm toegenomen. Grote familiebedrijven kochten kleine familiebedrijven op, met als gevolg dat een paar mediagiganten bijna alles bezitten. De opkomst van het internet werkte tegelijkertijd in de hand dat de traditionele partij en belangengroepkranten verdwenen en dat digitale media terrein wonnen op de gedrukte media. De media werden steeds minder gesubsidieerd en moesten steeds meer hun eigen geld verdienen. Opgeklopte sensatie en het escaleren van conflicten levert daarbij op korte termijn meer geld op dan doordachte visie en een oplossingsgerichte benadering
De uitzendmedia vonden in Italië een vruchtbaarder voedingsbodem dan de pers. Guglielmo Marconi (1874-1937) was mede-uitvinder van de radio. Aan het einde van de 19e eeuw vond hij de draadloze telegrafie uit (vandaar het Nederlandse woord marconist) en hij verwierf patenten op radiotransmissie. In 1924 richtte een groep ondernemers die Marconi goed kenden de Italiaanse radio-unie URI (Unione radiofonica Italiana) op. In 1927 werd URI omgedoopt tot EIAR en in 1944 werd onder geallieerde druk de naam veranderd in RAI (Radio audizioni Italiane). De eerste experimentele TV uitzendingen vonden plaats in 1939, maar vanaf 3 januari 1954 zendt de TV regelmatig uit. De RAI was in haar begintijd educatief gericht. Men wilde het volk in het Italiaans bekend maken met de diverse regioculturen in het land en dat droeg in belangrijke mate bij tot de taaleenheid. De RAI stond vanaf haar ontstaan tientallen jaren lang sterk onder invloed van de Christen Democraten. Wettelijk bestond een staatsmonopolie op de uitzendmedia, behalve waar het om plaatselijke uitzendingen ging (sinds 1976). Door vanuit een centraal punt met behulp van videobanden (de wet verbood satelliettransmissie) via meerdere lokale omroepen hetzelfde programma uit te zenden zagen de commerciële media kans om hun invloedssfeer uit te breiden. In 1990 werd de mediawet gewijzigd zodat de commerciëlen officieel landelijk konden opereren. Ex-president Silvio Berlusconi had sterk de hand in deze ontwikkeling. Hij kwam al uit een rijke en invloedrijke familie en via plezierige contacten met zakenmensen en met politici van links en rechts, handig manoeuvreren en harde concurrentie had hij zijn positie verder versterkt.
Berlusconi is al vrij lang de grootste mediamagnaat van Italië. Een hoofdonderdeel van zijn holding Forzacorp (waarde in 2004: €11 miljard) is de in 1992 door hem opgerichte Mediaset groep. De groep is gevestigd in Milaan en had in 2004 een omzet van €4 miljard. Via Fininvest wordt de groep gecontroleerd door zijn familie. Ze bezit 3 TV zenders in Italië en één in Spanje. Verder heeft men een meerderheidsbelang in 4 internationale commerciële mediabedrijven. Op 14 mei 2007 kocht de groep 75% van de aandelen van het Nederlandse Endemol op. Endemol heeft vertakkingen naar 23 landen. Doordat de programma’s van de TV zenders van Berlusconi door steeds meer Italianen werden ervaren als oppervlakkige eenheidsworst ging zijn kijkeraandeel op den duur achteruit. De programmering is intussen wat aangepast en de familie wedt niet op één paard. Naast TV zenders bezit ze bijv sinds 1991 de grootste uitgeverij van Italië Arnaldo Mondadori Editore. Deze opereert internationaal, geeft veel tijdschriften en wat kranten uit, zit in de advertentiebusiness en beheert radiozenders. Buiten dit bedrijf heeft de familie nog een paar grote kranten. Men leest soms dat de familie Berlusconi 90% van de Italiaanse media in handen heeft (ze zou bijv de RAI indirect onder controle hebben), maar dat is wellicht overdreven. Zo eiste het in 1997 gestichte in sinds 2003 onder de naam RCS Media Group opererende concern voor 2006 met haar kranten (21% Italiaans marktaandeel in 2006), tijdschriften (17% marktaandeel), radiozenders, distributie, advertising (19% persmarktaandeel) en internetactiviteiten een omzet van €2,4 miljard voor zich op. Men claimde verder voor 2006 de grootste internationale aanwezigheid van de Italiaanse mediagiganten. De groep heeft veel eigenaars met Mediabanca en Fiat als grootste. De in 1998 opgerichte Gruppo Editoriale L ‘Espresso s.p.A geeft tijdschriften en landelijke en regiokranten uit en beheert een aantal radio en TV zenders. De omzet lag in 2006 op €1,1 miljard. Naast deze giganten zijn er nog een hoop kleine nationale en kleine en grote internationale media-uitgeverijen en bedrijven actief in Italië
De gemiddelde TV kijktijd is in Italië laag naar EU maatstaven. Uit een verslag van het Italiaanse CBS (ISTAT) van een tijdbestedingonderzoek uit 2005 onder 20 tot 75 jarigen in 10 EU landen (waarbij men zelf de tijd bijhield) kwam naar voren dat de leden van Italiaanse steekproef de minste vrije tijd staken in TV en video kijken (mannen 1u54min, vrouwen 1u29 minuten p/d) en in lezen (mannen 21 minuten, vrouwen 16 minuten). Wel staan in Italië TV’s lang aan (gemiddeld 237 minuten p/d in 2006 volgens Ofcom, naar EU maatstaven lang; radio 125 minuten, kort naar EU maatstaven). Volgens het WAN lag de dagbladendichtheid onder 14plussers in 2005 op 156 per 1000 inwoners (21e EU27). De oplagen daalden volgens deze club tussen 2002 en 2006 nog met 4,5%, maar in 2006 was sprake van een stijging van 2%. De recente snelle stijging van de oplagen van gratis kranten is hier debet aan. De internetdichtheid onder huishoudens (40%) lag in 2006 ook onder het EU27 gemiddelde (49%). In 2005 was onder Italianen van 15+ de interesse in politiek en actualiteit de laagste binnen de EU25 na Portugal (58% geïnteresseerd, EU25 67%) en ook het deel dat zich goed geïnformeerd achtte lag onder het EU gemiddelde (51 om 58%). Van de rest van de Italianen achtte 48% zichzelf onvoldoende geïnformeerd en 1% kon het niet inschatten. Het volksdeel dat dacht te weten hoe het de eigen stem moest laten horen aangaande politiek en publieke zaken lag met 34% precies op het EU25 gemiddelde.
Wetgeving en mediavrijheid
Het naar de toenmalige koning van Sardinië vernoemde Albertine Edict uit 1848 verlegde de verantwoordelijkheid voor de inhoud van publicaties van drukker naar publicist. De persvrijheid, de vrijheid van meningsuiting en een verbod op censuur werden in 1947 omschreven in artikel 21 van de grondwet. De bijgevoegde restrictie van een verbod op antimorele uitingen leidde direct al tot veel polemiek. De rechtelijke macht mag beperkingen aan de pers opleggen op basis van bestaande burgerlijke en criminele regelgeving (bijv bij bedreiging van de publieke veiligheid). Belediging van de staatsreligie, het aanvallen van vreemde staatshoofden en spionage zijn ook verboden. In de praktijk is altijd soepel met deze wetgeving omgegaan. Als expressief volk beseffen de Italianen dat men het hart moet kunnen luchten en dat de soep dan doorgaans niet zo heet gegeten wordt als hij wordt opgediend. Men was dan ook strenger rond verslaggeving van de processen tegen de Rode Brigades die in de 70er jaren premier Aldo Moro, de speekbuis van de linker vleugel van de Christen-democraten, hadden ontvoerd en vermoord. Na 1944 moesten journalisten geregistreerd staan om erkend te worden en in 1963 werd het beroep bij wet omschreven. In 1990 werden wetten aangenomen die het gecombineerde eigendom van gedrukte media en TV aan banden moesten leggen en die het particulier eigendom van TV zenders beperkten tot hooguit 20% van de markt. Mediamagnaat Berlusconi had hier toen echter allang een oplossing voor bedacht.
Vooral intern is er in Italië altijd veel censuur geweest, bijv door politieke partijen, industriëlen en mediamagnaten. In de periode van Mussolini werden journalisten met communistische of socialistische sympathieën botweg in elkaar geslagen of vermoord. Na de oorlog gebeurden onfrisse praktijken bijv via het slinks toeschuiven van geld aan bepaalde kranten en het bespioneren van andere kranten. Na 1980 groeide de invloed van industriële groepen. Het motto “wiens brood men eet, wiens woord men spreekt ” indachtig kwam dit de objectieve nieuwsgaring niet ten goede. Berlusconi zette het motto bijv kracht bij door onwelgevallige journalisten te ontslaan met communistische vooringenomenheid als motief. Ook werden kritische journalisten na kritische opmerkingen van Berlusconi ontslagen door omroepen. In 2003 werd via de wet Gaspari (naar minister van communicatie Mauricio Gaspari van het 2e kabinet Berlusconi) het aandeel dat TV zenders van de advertentieopbrengsten mochten houden teruggeschroefd van 30 naar 20% om er door te kunnen krijgen dat de TV bedrijven 20% van de opbrengst van alle media mochten incasseren (dat doet de zakenman bescheiden lijken, geeft hem speelruimte en levert hem uiteindelijk meer op). Ook namen de kabinetten Berlusconi wetten aan die de kans op succes bij rechtszaken tegen de overspelige tycoon moesten verkleinen. Bij de verkiezingen van 2006, die Berlusconi nipt verloor, onderving hij het wettelijke recht op gelijke uitzendtijd voor iedere politicus zoals te verwachten viel door zoveel mogelijk zonder kritische opponenten in zijn eigen TV shows op te treden.
De zich in 2006 afspelende zaak tegen onderzoeksjournalist Mario Spezi van de Florentijnse krant La Nazione duidt erop dat sommige Italiaanse magistraten elkaar bij fouten de hand boven het hoofd proberen te houden. Spezi had een seriemoord op 8 paren in Toscane onderzocht en werd ervan beschuldigd dat hij daarbij de reputatie van openbare aanklagers had geschaad. Hij verdween 23 dagen in het cachot en zijn handelswijze werd uitgelegd als dusdanig gevaarlijk dat hij geen recht had op een advocaat. Nadien is hij door de Hoge Raad van blaam gezuiverd. Roberto Mancini (voorzitter van de regionale journalistenbond van Val d’ Aosta) kreeg een boete van zo’n €14.000 omdat hij op zijn weblog Bolscevicostanco scherp kritische commentaren van lezers op journalisten en gezagsdragers toeliet. Verder kregen journalisten op diverse plaatsen in het land huiszoeking omdat er naar de mening van de autoriteiten bronnen beschermd moesten worden. Diverse journalisten raakten daardoor in het gunstige geval belangrijke bestanden kwijt die niks met de zaak te maken hadden. Met de gezamenlijke invloed op de media van overheidswetten, politiek en economie en van benadeling, fysieke bedreiging of geweld tegen journalisten scoort Italië internationaal laag op persvrijheid. In 2006 stond men op de persvrijheidindex van verslaggevers zonder grenzen op een 40e plek op een wereldranglijst die door de vele gedeelde posities 168 plaatsen telde voor 222 landen. Dit was de op 3 na laagste positie binnen de EU27.
In 2002 kreeg kookrubriekenschrijver en propagandist van de slowfood beweging Edoardo Raspelli van de krant La Stampa een eis tot schadevergoeding van ruim €20 miljoen aan zijn broek van McDonalds. Hij had een kritisch artikel geschreven over de kwaliteit van de door de fastfoodgigant geboden turbo maagvulling. In de loop van 2004 kreeg hij gelijk van de rechter. |
Clubs, organisaties en instanties
Het in 1946 door een aantal samenwerkende kranten opgerichte ANSA is het grootste Italiaanse persagentschap. Ondanks amechtige pogingen om zelfstandig te overleven heeft het agentschap altijd veel overheidsgeld nodig. Kleinere agentschappen zijn Radiocor (gespecialiseerd in economisch nieuws), Adri-Kronos en ASCA. De Italiaanse uitgeversorganisatie FIEG en de federatie van TV uitzenders vormen krachtige lobby’s. UPA is de adverteerderbond en FNSI (Federazione della Stampa Italiana) is een grote journalistenbond. Journalisten moeten sinds 1963 lid zijn van een “Ordine dei Giornalisti” om erkend te zijn (naast regionale varianten bestaat er ook een landelijke versie van). Dat kan in eerste instantie door een journalistenschool af te maken of door aan te tonen dat men fulltime bij een nieuwsmedium werkt. Daarna moet toelatingsexamen worden gedaan. Dit journalistenorgaan wil ook optreden als belangenbehartiger, maar door ondoorzichtigheid en belangenverstrengeling lukt dat niet altijd even goed. Via wet 249 van 1997 is een onafhankelijk toezichthoudend orgaan voor de hele mediasector ingesteld. Deze autoriteit kent een door de regering benoemde voorzitter, een door het parlement gekozen raad en 2 comités; één voor netwerken en infrastructuur en één voor diensten en producten. Ook is er een parlementaire raad van toezicht op de RAI van 41 leden waarin alle politiek partijen vertegenwoordigd moeten zijn. Sinds 2004 mag ze zelf een voorzitter kiezen.
Consumentengedrag en reclame
Van de Italiaanse huishoudelijke uitgaven ging naar EU25 maatstaven een groot deel op aan kleding en schoeisel (7,8% in 2006, hoogste EU met Estland, EU27: 5,8% in 2005), woninginrichting en onderhoud (7,5%; hoogste EU; EU 6,3%), eten en (niet alcoholisch) drinken (14,9 om 12,8%) en restaurants en hotels (9,9 om 8,9%) en men gaf relatief weinig uit aan recreatie en cultuur (6,9 om 9,5%), alcohol, tabak en narcotica (2.7 om 3,6%), gezondheid (3,1 om 3,5%), educatie (0,9 om 1%), directe woonlasten (21,7 om 20,5%) en diversen (9,7 om 10,7%). De bestedingen aan vervoer (13,5%) en communicatie (2,7%) weken nauwelijks af van het EU gemiddelde. Tussen 2000 en 2006 ging het aandeel uitgaven voor diversen, directe woonlasten en restaurants en hotels wat omhoog en het deel dat opging aan kleding en schoeisel, woninginrichting en onderhoud en eten en drinken daalde licht.
Een in april 2007 uitgekomen verslag van de RCS mediagroep van een congres in New-York om investeren in Italië te promoten biedt op basis van de in de regel betrouwbare gegevens van Nielsen mediaresearch een overzicht van de Italiaanse mediareclame uitgaven in 2006. In zijn totaliteit bedroegen die €8,71 miljard (+2,6% ten opzichte van 2005). Daarvan ging €4,7 miljard (54%, +0,8%) naar TV reclame, €1,8 miljard (21%, +1,7%) naar kranten, €1,3 miljard (15%, +6%) naar tijdschriften, €441 miljoen (5%, +7% naar de radio, €198 miljoen (2%, +44%) naar internetreclame en €197 miljoen (2%; -0%) naar buitenreclame. De uitgaven voor bioscoopreclame €73 miljard waren 10% gedaald. Volgens WAN stegen de advertentie-inkomsten bij kranten in Italië tussen 2002 en 2006 met 40% en in 2006 met 3,7% (de gratis kranten zijn bij Nielsen niet en bij WAN wel meegerekend). Tussen 2001 en 2005 stegen volgens Nielsen de aandelen in de advertentiemarkt van TV (van 51,3 naar 56%), bioscoop (0,7 naar 1%) en internet (van 0 naar 1,6%). Het aandeel van buitenreclame zakte volgens deze bron flink in (van 4,2 naar 2,4%) en de bijdragen van dagbladen (van 21,9 naar 21,2%), periodieken (van 15,2 naar 14,7%) en radio (van 5,3 naar 4,8%) daalden minder. In 2004 werd het meeste advertentiegeld gestoken in etenswaar (14,7%; TV 22%), gevolgd door auto’s (12,1%; radio 23,5%), telecom (8%), alcohol (6,9%), media en uitgeverij (6,6%, radio 18%) en kleding (5,5%, tijdschriften 19%, buitenreclame 14,5%). Aan toiletartikelen werd 4,3% besteed en aan opmaakmiddelen 4,1% (bij tijdschriften 11,5%).