Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens: inwoners en etniciteit

Per 1-1-2008 telde Portugal volgens Eurostat 10,62 miljoen inwoners (+0,2%). Op 1-1-2007 werd volgens INE (het Portugese CBS) 3,8% van de bevolking tot de legale vreemdelingen gerekend (402.000 mensen). Het merendeel deel ervan kwam uit voormalige koloniën (veelal Portugeestalig) en Oost-Europa. Grootste groepen per 1-1-2007 naar land van oorsprong (statistical yearbook 2006): Kaapverdische eilanden 61.000, Brazilië 56.000, Oekraïne 34.000, Angola 30.500, VK 23.600, Guinee-Bissau 22.000, Spanje 18.000, Roemenië 17.200, Duitsland 15.500, Moldavië 11.400. In 2005 waren er naar schatting 200.000 (2%) illegalen, het meest Oost-Europeanen en het vaakst uit Oekraïne (veel goed opgeleide vakmensen zoals bouwvakkers). Zowel op de Azoren als Madeira wonen ± 245.000 kolonisten uit het moederland met hun nageslacht. Het gedeelte Portugezen dat integratie van minderheden in hun cultuur erg belangrijk vond lag begin 2005 boven de Eu25 normaal (43 om 37%). Najaar 2006 onderschreef 66% van de Portugezen de stelling dat immigranten veel bijdragen aan hun land (1 na hoogste EU25, Eu 40%). Wel lag de doorsnee waardering van immigranten toen iets onder het EU25 gemiddelde (1,97 om 2,02 bij een schaal van 2,33 naar 1,52). De volksdelen die immigratie en integratie van vreemdelingen tot de 3 grootste punten van zorg rekenden voor zichzelf (respectievelijk 5 om 14% en 3 om 8%) of de komende generatie (6 om 10%/ 5 om 7%) waren klein naar EU25 maatstaven. In november 2007 waren het deel dat voor de eigen identiteit koos en weinig heil zag in interculturele dialoog (8 om 13%) en het deel dat koos voor opofferen van de eigen wortels ten bate van diversiteit kleiner dan gemiddeld in de EU27 (16 om 25%). Het gedeelte dat de kool en de geit wilde sparen lag boven de EU standaard (67 om 55%). Tussen 2002 en 2007 steeg het aandeel huwelijken van Portugezen met vreemdelingen van 4,8 naar 12,3%.

De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen. Portugal scoort op deze lijst met een gemiddelde van 79 (Eu25 53) na Zweden het hoogst. De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores bij de 6 dimensies onder de 28 landen (incl. de EU25) in 2007. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek.

Portugal

Nederland

Eu25

Dimensie

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

90

2*

70

9*

56

Gezinshereniging

84

2

59

16

57

Langdurig verblijf

67

5*

66

10

59

Politieke deelname

79

6

80

5

56

Naturalisatie

69

3

51

8

43

Antidiscriminatie

87

2

81

5*

58

Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie valt naast voorwaarden voor ook de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Overige demografische gegevens

Levensverwachting 2006: 78 jaar (m 75,5; v 82,3; EU25 m 75,7; v 81,9 in 2004). Leeftijdsklassen 2007: jonger dan 15 jaar 15,5% (EU27 15,8%), ouder dan 65j: 17,3% (EU 16,9%). Een Portugese vrouw kreeg tij­dens haar leven gemiddeld 1,3 kind en de bevolking groeide met 0,3%. In Portugal wonen veel bejaarden, ongehuwden en alleenstaande moeders bij familie in. Opbouw huishoudens 2005/06: kinderloze huishoudens 58% (jong alleen 6,7%; bejaard alleen 10,1%; 2 of meer volwassenen zonder bejaarden 20,2%; 2 of meer volwassenen met minstens één bejaarde 21%); gezinshuishoudens 42% (eenoudergezin 2,8%;  2 of meer volwassenen met 1 kind 20,8%; 2 of meer volwassenen met meer kinderen 16,5%). In Lissabon e.o was het aandeel huishoudens van jonge alleenstaanden (9,7%), volwassenen zonder kinderen of bejaarden (22,4%) en éénoudergezinnen (4,3%) het grootst en in de zuidoostelijke plattelandsregio Alentejo het aandeel huishoudens van bejaarde alleenstaanden (13,4%) en volwassenen zonder kinderen met bejaarden (26%). Sterftecijfer 2007: 9,6 per 1000 inwoners (EU27 9,8/1000). Geboortecijfer: 9,7/1000 (EU 10,6/1000); aandeel buitenechtelijke geboorten: 33,6% (EU 32,8%). Huwelijkscijfer 4,4/1000 (EU15 4,45/1000 in 2006), echtscheidingscijfer 2007: 2,4/1000 (EU 1,9/1000 in 2005).

Traditionele waarden en familiecultuur

In Portugal zijn de banden met de uitgebreide familie (d.w.z incl. neven, nichten, ooms, tantes en grootouders) traditioneel sterk en ze worden ook aangemoedigd. Ongehuwden blijven (mede om financiële redenen) vaak thuis wonen tot ze zelf trouwen en een gezin stichten of ze delen een huishouding met leeftijdgenoten (dikwijs familie). Het aandeel z.g.n. “huwelijksaversieven” (mensen die nooit een formele langdu­rige relatie hadden) lag in 1997 een stuk lager dan in Nederland (2 om 8%) en part­nerloosheid heeft onder Portugezen een lage status. Rollen en ta­ken van gezinsleden zijn vanouds duidelijk afgebakend en omschreven. Traditioneel is de man hoofd van het gezin en kostwinner. Hij staat boven de moeder en die staat weer ho­ger in de hiërarchie dan kinderen. Binnen deze traditie is de vrouw als hoofdverantwoor­delijke voor huishouden en opvoeding de baas in huis. Respect voor ouderen staat weer hoog in de hiërarchie van waarden. Daarom vindt men het onethisch en vernederend om be­jaarde familieleden in een verpleeghuis onder te brengen. Ze trekken vaak bij de kinderen in en hebben een aandeel in de opvang van kleinkinderen. De grootmoeder fungeert vaak als babysit voor de vele werkende moeders. Wanneer bejaarden hulpbe­hoevend worden neemt dochter of schoondochter de zorg voor hen vaak op zich. In 2003 woonde 53% van de bejaarden bij familie, 45% woonde op zichzelf en slechts 2 à 3% zat in een tehuis. Eenzelfde gedeelte (Denemarken 25%, Spanje 8%) kreeg in 2001 thuishulp.

Ook in 2003 nog telde Portugal het grootste aandeel van de bevolking binnen de EU15 dat bij een emotionele dip steun zou zoeken familie (69 om 52%) en het deel dat steun bij anderen zou zoeken (28%) was het kleinst. Het aandeel dat bij acute financiële nood hulp zocht bij familie (70%) lag echter op het Eu gemiddelde. In zo’n geval verwachtte 16% (EU15 19%) eventuele steun van anderen en 14% (EU15 11%) verwachtte geen hulp te kunnen krijgen.

Vanuit de geschetste achtergrond heeft de individualisering zoals die zich binnen de meeste rijke westerse landen heeft voltrokken op Portugal lange tijd weinig vat gekregen. Na de anjerrevolutie traden door de toegenomen vrijheid en openheid op den duur ech­ter toch demografische veranderingen op. Deze begonnen later dan el­ders en hebben van­wege hun rappe tempo behoorlijk ingegrepen in de samenleving.

Demografische ontwikkelingen

Tussen 2000 en 2006 daalde in Portugal het aantal huwelijken per 1000 inwoners sneller dan in de EU15 (Eu -5,3%, Portugal -12%) en in 2006 kwam het met 4,61 per 1000 inwoners precies uit op het Eu gemiddelde. Het aandeel 2e of volgende huwelijken steeg tussen 2002 en 2007 van 14 naar 23%. In 2007 woonde 32% van de trouwlustigen voor hun huwelijk reeds samen. Scheiden mag in Portugal sinds 1974. Het aantal scheidingen steeg tussen 2000 en 2006 rapper dan in de EU (+21%) en het kwam met 2,3/1000 in 2006 flink boven het Eu gemiddelde van 2005 (1,9/1000). In 2007 lag het op 54% van het aantal huwelijken (EU15 46%; NL 42% in 2005). Degenen die scheidden deden dat gemiddeld na 14,3 jaar huwelijk en op de leeftijd van 40. Tussen 1994 en 2000 ging het geboortecijfer opwaarts van 1,44 naar 1,55/1000, maar daarna zakte het naar 1,4/1000 in 2005 en het kwam daarmee onder het EU gemiddelde (1,5/1000). In 2006 was het in Portugal nog wat verder gezakt (1,35/1000). Voor 1980 waren gezinnen met 5 of meer kinderen geen uitzondering, maar in 2003 was 1 of 2 kinderen de norm. Kinderen worden dan ook steeds meer verwend. Het deel buitenechtelijke geboorten ging sneller omhoog dan in de EU (Portugal van 22 naar 34%: 2000 t/m 2006, EU van 23 naar 33%: 1995 t/m 2005). In 2007 kwamen ze echter voor 80% op het conto van samenwonenden.

De beperkte abortusregeling draagt ook bij aan het aandeel buitenechtelijke geboorten. In 1998 werd een ruimere regeling bij referendum afgestemd doordat de opkomst te klein was. In 2000 lag het gebruik van moderne voorbehoedsmiddelen bij een 1e seksuele contact rond 40% (minder bij laagopgeleiden en plattelanders). In 2004 werd aanvankelijk een wetsvoorstel om abortus uit de criminele sfeer te halen geweigerd. Later in dat jaar werden een meisje van 17 dat de morning-afterpil had geslikt en 5 vrouwen uit Coïmbra die zich hadden laten aborteren vrijgesproken door de rechter, maar in juli 2006 kregen in hoger beroep een arts, zijn assistente en 3 patiënten celstraffen. In 2005 lag het aandeel Portugezen dat bescherming van het ongeboren leven belangrijk tot erg belangrijk vond boven het EU25 gemiddelde (93 om 86%). De in 2005 gekozen premier Socrates was echter stellig van plan om korte metten te maken met de oude regeling. Illegale abortussen (naar schatting 30.000 per jaar) vormden tot dan toe een serieus probleem. In 2003 overleden 5 vrouwen na zo’n abortus en 11.000 moesten nabehandeld worden in een ziekenhuis. Rond 2005 waren dat er zo’n 5000 p/j. Op 11 februari 2007 volgde een nieuw referendum en bij de campagne in het kader daarvan liet de roomse kerk zich niet onbetuigd als tegenstander. Mede hierdoor daalde in de maanden vooraf het aandeel Portugezen dat voor legalisering is van 72 naar 59% en het aandeel dat zeker wist te gaan stemmen ging ook naar beneden (van 68 naar 58%). Om de uitslag geldig te maken moest minstens 50% gaan stemmen. De uitslag was 60% voor legalisering bij een opkomst van 40%. Hoewel de opkomst te laag was, besloot Socrátes woord te houden en de nieuwe wetgeving toch te gaan invoeren.

Leefsituatie van de jongere generatie

Jongeren gaan in Portugal naar EU25 maatstaven laat de deur van hun ouderlijk huis uit, vrouwen wanneer ze gemiddeld 26,5 zijn en mannen wanneer ze bijna 28 jaar oud zijn (EU 24 en 27 jaar; bron The life of men and women in Europe; Eurostat 2008). In 2005 woonde van de 18 tot 25 jarigen 86% van de mannen en 83% van de vrouwen nog thuis (EU25 m 78% v 66%) en bij de 25 tot 30 jarigen ging het om 45% van de vrouwen en 60% van de mannen (EU 28 en 42%). Bij de laatste leeftijdsgroep woonde onder degenen die de deur uit waren een kleiner deel dan gemiddeld in de EU25 alleen (v 4 om 10%, m 5 om 22%). Ook het deel dat te boek stond als alleenstaande moeder (2%; EU 5%) of dat al dan niet getrouwd samen woonde zonder kinderen was klein naar EU maatstaven (v 23 om 28%, m 32 om 37%). Het gedeelte dat een paar met kinderen vormde was relatief groot (v 60 om 45%, m 48 om 30%) en het deel dat een andere leefsituatie kende middelgroot (v 11, Eu 12%; m 15 om 11%).

Werk en kinderen

Het aandeel vrouwen tussen 15 en 65 met een baan in loondienst lag in 2007 op 62% (EU15 59%) en daarvan werkte 17% in deeltijd (EU27 31%, NL 75%). Daar bovenop kwam het aandeel vrouwen dat werkte als zelfstandige (17% in 2005, 2 na hoogste EU25; EU 11%, NL 8%). In 2001 had 70% van de moeders met kinderen onder de 6 een baantje en hiermee scoorde Portugal flink hoog (4e van 23 rijkere landen; net onder de 3 Scandinavische landen). In 2005 was het aandeel vrouwen tussen 25 en 55 dat meer dan 35 uur p/w werkte erg groot naar EU maatstaven (85 om 62%) en het deel dat minder uren werkte navenant klein (minder dan 30u: 10 om 35%). Van de mannen van deze leeftijd werkte 95% meer dan 35 uur. Flexibele werktijden kwamen bij de leeftijdgroep ook weinig voor (v 9%, EU25 25%; m 11 om 27%). Het aantal uren dat door werkenden aan huishoudelijk werk en kinderzorg werd besteed (mannen 8 uur; vrouwen 21 uur in 2003) behoorde tot de kleinste binnen de Eu. Het verschil in aan huishouden en zorg besteedde tijd tussen mannen en vrouwen (13 uur) was na dat van Griekenland het grootst binnen de EU15, maar in Nederland was het niet veel kleiner.

Overheidsvoorzieningen voor kinderopvang tot 3 jaar en voor buitenschoolse opvang van kinderen van 6 tot 10 kwamen in 1997 iets frequenter voor dan in NL. In 2001 ging 53% van de 3 jari­gen, 74% van de 4 jarigen (in 2006 81%) en 85% van de 5 jarigen naar peuterspeelzaal of kleuter­school. In 2003 lag de dekkingsgraad van voorzieningen voor kinderen tot 2 op 17% (NL 35%) en voor kinderen tot de leerplichtleeftijd rond 80% (NL 100%). Eind 2006 lag de tevredenheid over de aanwezigheid van kinderopvang of scholen in de buurt iets boven het EU25 gemiddelde (56 om 55 en 73 om 71%).

Kinderen uit een gezin van tweeverdieners worden in Portugal vaak van school ge­haald door de grootvader.

Waarden in de opvoeding

Zoals de onderstaande tabel laat zien vonden relatief veel Portugezen in 2005 naar EU25 en Nederlandse maatstaven hard werken, gehoorzaamheid, fantasie en zuinigheid/ netheid belangrijke waarden om hun kinderen bij te brengen in de opvoeding. Tolerantie en respect voor anderen, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheidsgevoel werden naar verhouding wat minder vaak als zodanig gekozen.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

Pt

NL

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

73

90

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

76

88

80

Volharding/ beslistheid

64

61

61

Gehoorzaamheid

66

50

56

Zuinigheid/ geen troep maken

69

36

54

Onafhankelijkheid

51

66

53

Fantasie

54

31

52

Hard werken

75

38

47

Emancipatie

Qua mening stelden Portugezen zich in 1997 m.b.t. emanci­patiezaken traditioneler op dan Nederlanders. Zo vond de meerderheid dat we beter af zouden zijn als we weer op de traditionele manier gingen leven (60% om 33%). Ook de mening over de manvrouw rolverdeling was in 1996 tamelijk traditi­oneel. Ruim 2 keer zoveel Portugezen als Nederlanders vonden toen dat de vrouw achter het aanrecht thuishoort (44% om 19%, Spanjaarden en Portugezen scoorden wat dit betreft het hoogst van de EU15). Huiselijk geweld komt vooral onder laag opgeleiden veel voor en mannen huldigden daarbij vaak het credo dat de vrouw het er wel naar gemaakt zal hebben. Tot ver in de 90er jaren werden vrouwen op het platteland soms nog min of meer als last­dier gebruikt en vrouwen in de steden hadden meestal een nederig baantje. Thans wonen op het platteland bijna geen jongeren meer. Portugese vrouwen stelden de traditionele gang van zaken steeds vaker ter discussie en velen van hen maakten naast werk en huishouden tijd vrij om op sport of fitness te gaan en zo de kans op gezondheidsklachten te verkleinen. Doordat steeds meer vrouwen verder gingen leren en daarna een baan wilden is de gemiddelde leeftijd van een vrouw bij een 1e huwelijk tussen 1990 en 2007 gestegen van ruim 24 naar bijna 28 jaar. In 2003 was in Portugal 62% van de vrouwen en 87% van de mannen tevreden met de onderlinge taakverdeling met betrekking tot werk en huishouden. Bij vrouwen is dit naar EU maatstaven weinig, maar naar Mediterrane maatstaven tamelijk veel (62 om 59%) en bij mannen was het tevreden volksdeel het grootst binnen de Mediterrane EU landen. Eind 2006 scoorden de Portugezen bij de verdeling van huishoudelijke taken naar EU25 maatstaven nog wel licht traditioneel. Schoonmaken rekende 81% toen tot de taken de taken van de vrouw des huizes (EU 81%) en 6% (EU 9%) vond het een taak van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 85 en 8% (EU 82 en 13%) en bij strijken op 88 en 8% (EU 85 en 8%).

Qua studie en werk steeg het aandeel vrouwelijke HO studenten tussen 1998 en 2001 van 56 naar 58%, maar daarna zakte het naar 55,2% in 2006 (EU25 55,1% in 2006; +2,3% t.o.v 1998). Begin 2005 lag het aandeel Portugezen dat een universitaire studie voor mannen belangrijker vond dan voor vrouwen op het EU25 gemiddelde (17%: bron Eurobarometer 225, wave 63.1) en het deel dat vond dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hadden op werk dan mannen lag daar toen iets boven (90 om 86%). Het opleidingsni­veau van vrouwen is flink omhoog gegaan. De enorme achterstand op het Eu gemiddelde is flink kleiner geworden en het verschil tussen generaties werd hierdoor groot in dit opzicht. In 2005 was­ onder vrouwen van 50 tot 55 jaar 8% (EU25 18%) HBO of universitair opgeleid en 5% (EU 43%) had een secundair vervolgonderwijsdiploma. Onder vrouwen tussen 30 en 35 jaar was echter 21% (EU 30%) hoger opgeleid en 20% (EU 46%) had een secundair vervolg diploma. Eind 2006 lag het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken net iets onder het EU25 gemiddelde (zorg en sociaal werk, onderwijs, winkelpersoneel, overheid, administratie en horeca: 59 om 61%), maar het aandeel vrouwen in de vrouwenberoepen top6 (bediening, administratie, persoonlijke verzorging, huishouding ed.) lag daarboven (45 om 36%). Hetzelfde gold voor gedeelte mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, kleine zelfstandige, techniek ed. 33 om 26%). In dit opzicht was de manvrouw polariteit in Portugal dus tamelijk sterk aanwezig naar EU maatstaven. Het verschil in beloning van de geslachten bij gelijksoortig werk (15+ uur p/w) lag tussen 1996 en 2006 flink onder de EU25 normaal (8%, EU 15% in 2006).

Begin 2005 was het volksdeel dat mannen geschikter vond voor de politiek dan vrouwen in Portugal groter dan gemiddeld in de Eu (37 om 27%). Dit vertaalde zich in een klein aandeel vrouwelijke ministers (12%, EU27 28% in 2006). Het aandeel vrouwen onder parlementsleden was weer vrij groot (30%, EU27 23% in 2006), maar het gedeelte vrouwen bij de hoge rechtelijke macht was het kleinst binnen de Eu25 (1%). Ook hoorde Portugal bij de 5 EU25 landen waarvan het bestuur van de centrale banken geheel uit mannen bestond. Bij dit alles gaat het uiteraard om selecte groepen. In 2005 lag zowel het aandeel mannelijke als vrouwelijke zelfstandigen boven het EU25 gemiddelde (m 23 om 19%, v 17 om 12%). Iets meer Portugese werknemers dan gemiddeld in de EU25 hadden een vrouw als directe superieur (27 in 25%). Het verschil in aandeel mannen en vrouwen met hoge leidinggevende functies week weinig af van de EU normaal (Portugal m 9,5%, v 6%; EU27 m 5%; v 3,5%). Het gedeelte vrouwen in de directie van de 50 grootste ondernemingen lag in 2006 onder het EU27 gemiddelde (7 om 10%), maar het aandeel vrouwelijke hoogleraren was weer groot naar deze norm (21 om 15% in 2004).

Qua homo-emancipatie worden homo’s en lesbiennes die niet al te demonstratief voor hun geaardheid uitkomen redelijk geac­cepteerd, m.n in Lissabon e.o. De Portugese wetgeving loopt hier echter bij achter. Zo kende de grondwet rond 2000 geen artikel dat discriminatie op grond van sek­suele ge­aardheid verbiedt. Wel bestaat er sinds 2001 een beperkt samenlevingscontract dat los staat van geaardheid van betrokkenen en bijv ook voor inwonend huispersoneel geldt. In 2006 was het aandeel Portugezen dat voorstander was van het Europees toestaan van het homohuwelijk (29 om 44%) of van kinderadoptie door homoparen (19 om 32%) het kleinste binnen de EU15 na dat in Griekenland.

De leefsituatie van 65plussers

Het vertrouwde mantelzorgsysteem raakte tussen 1998 en 2005 m.n in de grote steden enigszins aan erosie onderhevig. De thuishulpsector groeide enorm en hetzelfde gold voor het aandeel bejaarden in tehuizen e.d. In 2005 deelden in Portugal nog wel relatief veel ouderen een huishouding met hun kinderen. Onder 65-75 jarigen betrof het 26% van de vrouwen en 27% van de mannen (EU v 18%, m 20%). Binnen deze leeftijdsgroep woonde 45% van de vrouwen en 60% van de mannen als paar (EU 45 en 66%) en 21% van de vrouwen (Eu 30%) en 5% van de mannen (EU 12%) woonde alleen. Bij vrouwen kende 9% en bij mannen 3% een andere leefsituatie (EU v 7%; m 2%). Bij 75plussers was het deel dat met kinderen een huishouden deelde ook vrij groot (v 27 om 18%, m 22 om 12%). Binnen deze groep woonden relatief weinigen op zichzelf (v 37% om 53%, m 10 om 20%) en 25% van de vrouwen en 60% van de mannen woonde nog als paar samen (EU 25% en 62%). Onder vrouwen kende 11% en onder mannen 8% een andere leefsituatie (EU v 9% m 6%). Het aandeel 65 plussers dat rond moest komen van minder dan 60% van modaal lag boven de EU25 normaal (v 28 om 21%; m 28 om 16%).

Welzijnsaspecten

In 2004 beoordeelde gemiddeld 14% van de Portugezen (hoogste EU15, EU25 7%) de eigen gezondheid als slecht. Het deel van de Portugezen dat op een 9tal levensgebieden tevreden was met hun leven lag op 71% (laagste EU15 na Griekenland, EU15 80%). Slechts 25% van de bevolking was content met het zorgstelsel. De hoogste tevreden­heidscores lagen in de sfeer van gezinsleven (87%), sociaal leven en buurt (86%). Als primaire voorwaarde voor een goed leven kozen de Portugezen het vaakst uitgaansmo­gelijkheden, gevolgd door een baan en nuttig zijn voor anderen. Het volksdeel dat meer optimis­tisch dan pes­simistisch gestemd was over de toekomst was het kleinste binnen de EU15 na Frankrijk en Duitsland (55%, EU15 64%). Eind 2006 beoordeelde 86% (EU25 87%) zich als gelukkig en 17% (EU 26%) vond zichzelf erg gelukkig. Onderlinge spanningen tussen maatschappelijke geledingen werden in 2003 naar EU15 maatstaven niet zo vaak gevoeld (fricties tussen arm en rijk 24 om 31%; werkge­vers en werknemer 24 om 36%; manvrouw 10 om 12%, generaties 10 om 15%, etnische spanningen 36 om 46%). Op onderstaande indicatoren voor levenskwaliteit was de waardering de laagste of de laagste na Griekenland binnen de EU15. Portugal en Griekenland zijn de armste landen van de oude EU. Ondanks de lage waardering was het volksdeel dat wei­nig vertrouwen had in het staatspensioenstelsel en het sociale zekerheidstelsel klein naar EU maatstaven (respectievelijk 33 om 55% en 33 om 42%). Het volksdeel dat vertrouwen betoonde in minstens 2 van de 3 instellingen politieke partijen, regering en parlement daalde tussen 1999 en 2005 van ver boven het EU15 gemiddelde (51 om 34%) naar iets daaronder (31 om 33%, bron Eurlife indicator). Het credo “zo de waard is vertrouwt hij zijn gasten” indach­tig, valt op dat een gering vertrouwen in de mensheid (laagste EU15 na Griekenland) gepaard gaat met een vrij hoge score op de corruptie-index van transparency international. De Portugezen bezet­ten in 2008 een met Estland gedeelde 28e plaats op deze ranglijst (11e  Eu15, 2 plaatsen hoger dan in 2006).

Beoordeling levenskwaliteit in de EU en in Portugal in 2003 op een: schaal van 1 t/m 10 (uitmuntend).

EU15

EU10

Portugal

Gezondheidszorg

6.4

5.0

4.9

Sociale dienstverlening

6.2

4.5

5.1

Staatspensioenstelsel

5.3

4.5

5.1

Onderwijsstelsel

6.3

508

5.3

Vertrouwen in mensen

5.8

4.8

5.0

Tevredenheid met het leven

7.3

6.1

6.0

Geluksgevoel

7.6

6.9

6.8

Eind 2006 waren de Portugezen pessimistisch over de toekomst. Van hen verwachtte 25% (EU25 35%) dat hun leven beter zou worden (slechter 16 om 10%), 18% (EU 25%) dat hun financiële situatie erop vooruit zou gaan (achteruit 18 om 16%) en 16% (EU 22%) dat hun werksituatie zou verbeteren (slechter 11 om 7%). M.n pessimisme over de landelijke economie (beter 12 om 20%, slechter 48 om 34%) en werkgelegenheid (groei 12 om 22%, neergang 52 om 33%) was naar EU maatstaven wijdverbreid.

Belang van levensgebieden en punten van zorg

De navolgende tabel laat zien welk deel van de Portugezen een aantal levensgebieden belangrijk vindt in vergelijking met EU Europeanen en Nederlanders. De tabel is gebaseerd op opinieonderzoek van eind 2006 (bron Eurobarometer 273, wave 66.3).

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

EU25

Portugal

NL

Werk

84

85

81

Gezin/familie

97

99

89

Vrienden

95

91

96

Vrije tijd

90

88

95

Politiek

43

26

68

Religie

52

57

40

Helpen/vrijwilligerswerk

79

81

85

Gezondheid

99

99

99

De navolgende tabel biedt vanuit dezelfde bron informatie over het volksdeel dat de onderstaande zaken rangschikte onder de 3 grootste en de 3 kleinste punten van zorg (de top3 zijn vetgedrukt en de laagst scorende 3 zijn gearceerd).

Punt van zorg

Deel dat het koos als belangrijk (%)

EU25

Portugal

NL

Pensioenen

30

35

10

Immigratie

14

5

8

Gezondheidszorg

26

46

30

Terrorisme

25

12

24

Integratie buitenlanders

8

3

23

Bereidheid tot helpen

7

3

28

Kosten levensonderhoud

35

56

19

Economische groei

7

15

3

Ouderenzorg

13

7

25

Gehandicaptenzorg

4

3

6

Werkloosheid

36

52

5

Misdaad

26

19

31

Kloof arm-rijk

17

10

25

Vervoer

2

1

4

Onderwijs

13

17

18

Milieu

13

6

24

Globalisering

4

2

3