Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens: inwonertal en etniciteit

Per 1-1-2008 telde het VK volgens Eurostat 61,2 miljoen inwoners (83,5% in Engeland, 8,5% in Schotland, 5% in Wales, 3% in Noord-Ierland). Dichtheid 2006 250/ km². Groei 2007: 369.000 (0,6%). In 2006 bereikte het immigratiesaldo een piek van 247.000 en in 2007 bedroeg het 175.000. In dat jaar hadden 3,67 miljoen bewoners (6%) een niet Britse nationaliteit (+234.000 t.o.v 2006); naar EU25 maatstaven een groot segment. Hieronder vielen rond een miljoen arbeidsmigranten uit de nieuwe EU landen (bron NS); het vaakst uit Polen, Roemenië, Bulgarije en de Baltische staten. Het grootste deel bleef tijdelijk en de kredietcrisis van 2008 heeft bijgedragen aan een voortijdig vertrek. Het aantal asiel­aanvragen bereikte in 2002 een piek van ruin 100.000 en nam daarna sterk af tot rond 28.000 in 2007. Onder de ruim 500.000 immigranten in 2003 kwam ruim een kwart om te studeren en ruim 20% omdat er een baantje op hen wachtte. In 2006 telde men 591.000 legale immigranten Herkomst: Gemenebestlanden 37% (India 13%; Australië, Nieuw Zeeland en Canada samen 10%, Pakistan 5%); EU 34,7%; VS 4%, Midden Oosten 3,5%, overige landen 21%. Onder de immigranten had 14% reeds de Britse nationaliteit, 34% had die van een ander Gemenebestland, 28% die van een ander EU land en 24% die van een ander land. De meeste immigranten met een baan (zowel blank als gekleurd) doen werk dat de Britten zelf niet willen doen.

Het Britse CBS National Statistics maakt bij de volkstellingen eens in de 10 jaar de balans op qua etnische afkomst van de bevolking met een Brits paspoort. Daarbij hanteert men het onderscheid tussen blanke en gekleurde bevolking. Bij de volkstelling van 2001 vormden qua 1e generatie de Ieren de grootste blanke etnische minderheid (1%), gevolgd door Duitsers (0,4%), Amerikanen uit de VS, Australiërs, Italianen, (ieder 0,2%), Fransen, Cyprioten, Canadezen, Polen en Spanjaarden (ieder rond 0,1%). Met de volgende generaties meegerekend worden de aandelen aanzienlijk hoger. Zo claimde bijv bijna 1 op de 4 inwoners van het VK Ierse wortels. Bij de volkstelling in 2001 was 92% van de bevolking blank en 8% ge­kleurd. Onder het gekleurde deel vormden de Indiërs (2%) de grootste groep, gevolgd door Pakistani (1%), West-Indiërs (1%) en Afrika­nen (1%). Regionaal varieert het gekleurde volksdeel sterk in grootte; i.e van meer dan 30% in grote steden (Leicester 37%, Londen 31%) tot minder dan 5% in plattelandsregio in de uithoeken van het VK. Na 2001 is het aandeel van de gekleurde bevolking via een geboorte­overschot en al dan niet legale immigratie gegroeid (dit volksdeel heeft een hoger geboortecijfer en een iets hoger sterftecijfer dan de blanke bevolking). Het in het buitenland geboren volksdeel steeg tussen 2001 en 2006 van 8 naar 10%. Het werkloosheidscijfer onder laag opgeleide blan­ken van Britse origine en onder sommige groepen van de gekleurde bevolking is relatief hoog.

Het volksdeel in het VK dat qua opinie over minderheden integratie erg belangrijk vond lag begin 2005 iets boven de Eu25 normaal (39 om 37%). De volksdelen die immigratie tot de 3 grootste punten van zorg rekenden voor zichzelf (20 om 14%) of de komende generatie (11 om 10%) waren eind 2006 relatief groot naar EU maatstaven. Integratie van vreemdelingen was toen echter bij een relatief kleine groep punt van zorg (respectievelijk 6 om 8% en 5 om 7%). Het contingent dat de stelling onderschreef dat immigranten veel bijdragen aan het eigen land lag boven de EU25 normaal (47 om 40%; NL 53%, Zweden hoogste EU met 79%), maar de doorsnee waardering van immigranten lag daar iets onder (1,95 om 2,02 bij een schaal van 2,33 naar 1,52). In november 2007 was het deel dat voor de eigen identiteit koos en weinig heil zag in interculturele dialoog gemiddeld naar EU27 maatstaven (13%). Het deel dat koos voor opofferen van de eigen wortels ten bate van diversiteit (kosmopolieten) was vrij groot (30 om 25%) en het gedeelte dat de kool en de geit wilde sparen was aan de kleine kant (50 om 55%).

De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen. Het VK scoort op deze lijst met een gemiddelde van 63 boven de EU25 normaal (53) en bezette een 9e plek in de totaalrangschikking. De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores bij de 6 dimensies onder de 28 landen (incl. de EU25) in 2007. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek.

Dimensie

VK

Nederland

Eu25

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

60

12*

70

9*

56

Gezinshereniging

61

12*

59

16

57

Langdurig verblijf

67

5*

66

10

59

Politieke deelname

46

15

80

5

56

Naturalisatie

62

5*

51

8

43

Antidiscriminatie

81

5*

81

5*

58

Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie valt naast voorwaarden voor ook de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Overige demografische gegevens

Levensverwachting 2005: 79 jaar (m 77,1j; v 81,1; EU25 78,5j m 75,7; v 81,9 in 2004). Leeftijdsklassen 2007: jonger dan 15 jaar 17,8% (EU27 15,8%), ouder dan 64j: 16% (EU 16,9%). Opbouw van de huishoudens in 2004: 28% alleenwonenden (14% onder de 65); 3% meerpersoonshuishoudens van alleenstaanden, 10% éénouder­gezinnen, 29% paren zonder kinderen; 28% paren met kinderen, 2% samengesteld. Situatie in 2005: 68% kinderloze huishoudens (EU 67%); 32% gezinshuishoudens, waarvan bijna een kwart eenoudergezin (24%; hoogste EU, EU 13%). In 2006 telde het VK 24,9 miljoen huishoudens. Het aandeel samenwonende paren in gezinshuishoudens steeg tussen 1996 en 2006 van 9 naar 14%. Al met al daalde de gemid­delde grootte van huishoudens tussen 1961 en 2007 van 3,1 naar 2,1 persoon. Een Britse vrouw kreeg in 2006 tij­dens haar leven gemiddeld 1,84 kind (bij top5 EU25; in 2001 nog 1,63). Geboortecijfer 2007: 12,6 per 1000 inwoners (EU27 10,6/1000); aandeel buitenechtelijk geboorten 2006: 43,7% (EU 34%); huwelijkscijfer 2005: 5,2/1000 (EU27 4,9/1000); echtscheidingscijfer 2005: 2,8/1000 (EU27 2/1000); sterftecijfer 2006: 9,4/1000 (EU 9,8/1000 in 2005).

Traditionele Engelse standenmaatschappij

Vanouds kent Engeland een rangen en standenmaatschappij. Dit heeft een belangrijk stempel gedrukt op cultuur en ontwikkelingen in het hele Britse Gemene­best. De hogere klasse bestaat al sinds mensenheugenis uit de adel. Adellijke titels erven over via de oudste zoon en die kan lid worden van the house of lords. Vroeger was het gebruikelijk dat jongere kinderen uit adellijke families in the house of commons of de geestelijkheid terechtkwamen. Ook nu nog krijgen mensen uit deze families nogal eens topfuncties in bestuur en directies. Jongere kinderen uit adellijke families die niet binnen hun eigen stand trouwen en rijken die niet van adel zijn (renteniers, land en huizenbe­zitters ed.) vormden vanouds de hogere middenklasse. Hun kinderen werden vroeger vaak arts of jurist en buitenbeentjes van de familie gingen nogal eens door het leven als schrijver of kunstenaar. Later (m.n na de 2e wereldoorlog) vormde deze klasse het merendeel van de academisch ge­schoolde elite. De Engelse middenklasse bestaat vanouds uit de mensen die het papier­werk doen; de witte boordenwerkers of ambtenaren en de lagere klasse uit mensen die handwerk verrichten zoals kleine boeren, ambachtslieden en arbeiders (“blauwe boor­denwerkers” op zijn Angelsaksisch). De 19e eeuwse industriële revolutie en de opkomst van socia­lisme en communisme hebben de klassentegenstellingen verscherpt en het aanzien van en respect voor de hogere klasse verkleind.

Naoorlogse ontwikkelingen

Na de 2e wereldoorlog raakte het klassen­stelsel aan erosie onderhevig door de toevloed van buitenlanders uit de voormalige koloniën, mondialisering, klassenver­menging en het wegvallen van traditionele arbeidersbanen. Er kwam een nieuwe kansloze onderklasse op die vaak van een uitkering leeft. Deze groep heeft meestal geen boodschap aan de Engelse norm van schijnheilige gecivili­seerd­heid en beleefdheid die traditioneel gemeengoed was en bijv tot uitdrukking wordt gebracht in het liedje over Mr. en Mrs Pleasant van de Kinks. Doordat er steeds meer immigranten komen en doordat kinderen uit de onderklasse hun schooloplei­ding dikwijls voortijdig afbreken, maakt m.n. in de oude industriesteden een groeiend deel van de bevolking (23% van de Engelsen in 2002) er deel van uit. Leden van de hogere mid­denklasse die ten opzichte van de onderklasse de rol van beleidsma­ker, onder­wijsge­vende of hulpverlener vervullen boeken nauwelijks resultaten vanwege de schier onover­brugbare kloof tussen de belevingswerelden van beide klassen. Ook nu nog clas­sificeren Engelsen zichzelf en anderen vaak graag aan de hand van spraak, gedrag of levensstijl. Dit komt bijv tot uiting in Britse tv series als keeping up appearances (schone schijn). Velen willen bij een bepaalde groep horen om zich te onderscheiden en dit maakt het “wij zij denken” wijdverbreid. Zowel Engeland als Schotland zijn nu multi-etnische samenlevingen. In Engeland wonen veel men­sen uit India, Pakistan en andere gemenebestlanden; maar in Schotland bestaat de im­migranten­bevolking vooral uit Oost Aziaten, Italianen en Oost Europeanen. Vanaf 2004 nam door het tekort aan vakmensen in het VK de toevloed van Oost-Europeanen toe.

Effect op huwelijken

Net als in de meeste rijke geïndustrialiseerde landen heeft zich in het VK na 1970 een proces van individualisering voltrokken waardoor het traditionele gezin aan betekenis in­boette. De bevolking groeide (zij het steeds geleidelijker), maar het aantal huwelijken daalde; in Engeland en Wales per jaar tussen 1961 en 2006 van 75 naar 21 per 1000 ongehuwden bij 1e huwelijken. Doordat het echtscheidingspercentage sterk steeg nam aanvankelijk het aandeel van 2e huwelijken navenant toe. Het aandeel gescheidenen dat jaarlijks hertrouwde zakte echter ook gestaag; in Engeland Wales tussen 1971 en 2006 van 22,7 naar 3,7%. Ook trouwden mensen op latere leeftijd, kregen ze op latere leeftijd kinderen en werden de gezinnen kleiner. In het VK ging de gemid­delde leeftijd bij een 1e huwelijk tussen 1971 en 2006 van 24 naar 29,3 jaar (Engeland en Wales van 24,6 naar 31,8j; bij een volgende huwelijk van 38 naar 46 j). De leeftijdsverschillen tus­sen partners werden, m.n bij volgende huwelijken, vaak groter. Het aantal huwelijken per 1000 inwoners daalde tussen 1994 en 2005 een fractie sneller dan in de EU, maar het bleef boven het EU gemiddelde (5,2 om 4,8 in 2005). Het aandeel 2e huwelijken steeg tussen 1970 en 2004 van 17% naar 50%. In dezelfde periode ging het jaar­lijkse aantal echtscheidingen van 5 naar 55% van het aantal huwelijken (in Schot­land naar 35%). In 2004 lag het op 2,8 per 1000 inwoners. maar in 2005 was het gedaald zodat het voor het VK uitkwam op 50% van het aantal huwelijken (EU 42% in 2005). Tussen 2004 en 2007 zakte het aantal huwelijken van 314.000 naar 270.000 en het aantal echtscheidingen van 167.000 maar 144.000 (beide -14%). E.e.a resulteerde in een sterke groei van het aandeel alleenwonenden, éénoudergezinnen, samenwonenden en buitenechtelijk geboren kinderen. Het aandeel Britten dat tot hun 50e nooit getrouwd was ge­weest of samen had gewoond steeg tussen 1990 en 2000 bij vrouwen van 4 naar 10% en bij mannen van 8 naar 16%. In 2007 leefde 12% van de Britten alleen (6% in 1971), 84% leefde als paar of in een gezin en 4% anders. Tussen 1987 en 2007 verdubbelde het aandeel ongehuwd samenwonenden onder de 60 (mannen 24%; vrouwen 25% in 2007).

Effect op geboorten

Na 2002 ging het geboortecijfer weer wat omhoog en in 2007 lag het boven het EU25 gemiddelde (12,6 om 10,6 per 1000; Noord-Ierland 13,9; Schotland 11,2). Tussen 1971 en 2007 is de bijdrage van buitenechte­lijke geborenen meer dan vertienvoudigd van 4 naar 44,4% (Wales 53%, Noord-Ierland 38%; EU25: 34%). Het is bij jonge moeders het hoogst; in 2007 in Engeland en Wales bij tienermoeders 93% (20 t/m 24j 70%, 25 t/m 29j 42%). Het deel van de buitenechtelijke geboorten bij samenwonende paren steeg daar tussen 1986 en 2007 van 47 naar 65% en het aandeel dat niet door de vader werd erkend zakte er van 34 naar 15%. In 2004 was in het VK als geheel 24% van alle huishoudens met kinderen éénoudergezin (veruit hoogste EU25). De leeftijd waarop een vrouw in het VK haar 1e kind kreeg steeg tussen 1976 en 2007 van 26,7 naar 29,3j en in het aandeel laatste kansmoeders (vrouwen die na hun 35e een 1e kind krijgen) zit een stijgende lijn. In 2005 lag in het VK als geheel het volksdeel dat bescherming van het ongeboren leven belangrijk vond vrijwel op het EU25 gemiddelde (84 om 83%). Qua geboorteregeling zakte tussen 1996 en 2001 het aantal voorgeschreven morning-after­pillen van 800.000 naar 630.000. Sinds 1990 ligt het gebruik van de anticoncep­tiepil stabiel op 26% (NL 42%). In 2002 was 12% van de vrouwen gesteriliseerd. Tussen 1999 en 2006 eindigde in Engeland en Wales 22% van de zwangerschappen in een abortus (NL rond 15%). In Schotland lag het een stuk lager en in Noord-Ierland kwam legale abortus van­wege de beperkende wetgeving nau­welijks voor. Ondanks dat in 2006 landelijk zo’n 50% van de tienerzwangerschappen eindigde in een abortus kende het VK het grootste aandeel tienermoeders binnen de EU (ruim 26 per 1000 tienermeisjes tussen 2000 en 2007; EU: 14 per 1000 in 2004). De leeftijd en huwelijkse staat van moeders variëren sterk met de et­nische afkomst. Aziatische moeders waren aanzienlijk jonger dan gemiddeld en voor 90% getrouwd. Bij de moeders uit de Cariben gold dit laatste in 2002 slechts voor 32%. Onder blanke moeders lag toen het aandeel samenwo­nenden het hoogst (27%) en onder Ca­ribische moeders het aandeel alleenstaanden (32%).

Leefsituatie van de jongere generatie

In het VK zijn onder de jongere generatie de sekseverschillen in leefsituatie groot naar EU maatstaven. Kinderen gaan naar die maatstaven jong de deur van hun ouderlijk huis uit, vrouwen wanneer ze gemiddeld 20,5 zijn en mannen wanneer ze 23 jaar oud zijn (EU 24 en 27 jaar). In 2005 woonde van de 18 tot 25 jarigen 67% van de mannen en 50% van de vrouwen nog thuis (EU25 m 78% v 66%), maar bij de 25 tot 30 jarigen ging het nog maar om 12% van de vrouwen en 24% van de mannen (EU 28 en 42%). Bij de laatste leeftijdsgroep woonde onder degenen die de deur uit waren een relatief kleine groep alleen (v 8%, EU25 10%: m 22%, EU 22%). Relatief veel vrouwen stonden te boek als alleenstaande moeder (16%; hoogste EU25: EU 5%). Een naar EU maatstaven groot deel van de groep woonde al dan niet getrouwd samen zonder kinderen (v 38 om 33%, m 40 om 37%). Het gedeelte dat een paar met kinderen vormde was relatief klein (v 33 om 43%, m 30 om 32%) net het deel dat een andere woonsituatie kende (m 8 om 9%; v 5 om 9%; bron: The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Taakverdeling, kinderopvang en opvoedingswaarden

Het aandeel mannen van 15 tot 65 met een baan daalde tussen 1971 en 2004 van 91 naar 77,5%, maar bij vrouwen steeg het van 56 naar 66%. In 2007 was in deze situatie weinig veranderd. In 2001 werkte 75% van de getrouwde of samenwonende vrouwen. Vooral in Engeland zijn erg veel tweeverdieners. Gemiddeld droegen werkende vrouwen eenderde deel bij aan het gezinsinkomen. Tussen  2004 en 2007 werkte rond 43% van de vrouwen in deeltijd (na NL en Duitsland het hoogste aandeel binnen de EU) en in 2005 kenden tamelijk veel werknemers tussen 25 en 50 (de gezinsleeftijd) flexibele werktijden (v 30%, EU25 25%; m 35 om 28%). Wel hoorde in 2003 het aandeel mannen dat wel minder wilde werken, maar dit om het geld naliet met 76% bij de 3 grootste van de EU15. Het deel dat vond dat het werk niet genoeg tijd overliet voor het gezinsleven lag vrijwel op de EU25 normaal (30 om 29%). Het VK kende in 2002 18 weken betaald zwangerschapsverlof, maar dat is nadien verlengd tot 39 weken, waarvan 9 weken tegen 90% en de rest tegen een maximum (₤117 p/w in 2008). In 2008 bestond voor mannen 2 weken betaald geboorteverlof. Bij calamiteiten met een kind mogen ouders niet ontslagen worden wanneer ze niet op hun werk verschijnen.

Met formele opvang voor kinderen van werkende ouders was het rond 1998 droevig gesteld. Slechts 5% van de werkgevers had hier gratis voorzieningen voor getroffen, terwijl 58% van de vrouwen met een kind onder 6 jaar en 78% van de vrouwen met kinderen tussen 6 en 13 werkte. Bijna de helft van deze vrouwen had een voltijdbaan en bij ruim 60% van de gezinnen met kin­deren werkten ouders in wisselende diensten. Bij de laagste inkomensgroepen zijn éénoudergezinnen (waarvan er veel zijn in het VK) en grote gezinnen sterk oververtegenwoordigd. Voor ouders met een laag inkomen was slechts één gesubsidieerde plaats beschikbaar op 14 kinderen. In 1998 kwam de re­ge­ring met een kinderopvangplan dat beoogde dat er in 2004 betaalbare opvang zou zijn voor 1,6 miljoen kinderen (waaronder alle 3jarigen). Crèches, oppas en naschoolse opvang waren, gezien de financiële consequenties, toen nog voor velen echter een groot probleem en ook eind 2006 lag het aandeel tevredenen over de aanwezigheid van kinderopvang en scholen in de buurt flink onder de EU25 normaal (respectievelijk 30 om 55% en 62 om 71%; bij 4 laagste EU25). In 2000 gingen 63% van de 3 jarigen (in Schotland 80%) naar een peuterspeelzaal en vrijwel alle 4 jarigen gingen naar de kleuterschool, naar in 2006 was dit gezakt naar 91%. In 2003 staken werkende vrouwen met kinderen onder de 16 in het VK naar EU maatstaven veel tijd in kinderzorg (7 om 4 uur p/d). Onder werkenden was toen het deel dat zich te moe voelde om het huishouden te doen (27 om 22%), problemen ervoer met voldoen aan gezinsplichten (12 om 9%) of zich moeilijk op het werk kon concentreren (7 om 3%) groot naar EU15 maatstaven. Slechte kinderopvang en de hoge eisen die velen in het VK aan zichzelf stellen in de opvoeding dragen daar wellicht toe bij. Zoals de onderstaande tabel laat zien scoorde men in her VK begin 2005 op alle opvoedingswaarden relatief hoog.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

VK

NL

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

93

90

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

89

88

80

Volharding/ beslistheid

76

61

61

Gehoorzaamheid

73

50

56

Zuinigheid/ geen troep maken

61

36

54

Onafhankelijkheid

74

66

53

Fantasie

69

31

52

Hard werken

70

38

47

Vrouwenemancipatie

Uit in 1998 gedane opinieonderzoeken m.b.t. emancipatie kwamen de Britten uit de bus als tamelijk behoudend in vergelijking met Nederlanders. Iets meer dan de helft van hen (51%, NL 33%) onderschreef de stelling dat we beter af zouden zijn wanneer we weer traditioneel gingen leven, 25% (NL 14%) was van mening dat gehuwden gelukkiger zijn dan anderen en 41% (NL 26%) vond echtscheiding niet acceptabel. Wel onderschreef  62% (NL 51%) de stelling dat werken het beste middel is voor zelf­standigheid van gehuwde vrouwen en 28% (NL 31%) geloofde dat een vrouw eigenlijk liever een gezin wil. Een iets grotere minderheid (35%, NL 42%) was van mening dat het gezinsleven lijdt onder het werken van de vrouw. Het deel dat mannen in vrouwenberoepen (en omgekeerd) niet acceptabel vond was weer relatief groot (45%; NL 26%). In de praktijk deden Britse mannen traditionele vrouwentaken zoals boodschappen doen (56 om 43%), het menu kiezen (40 om 33%) en wassen en strijken (19 om 12%) echter vaker dan Nederlandse mannen. Het volksdeel dat tevreden was over de taakverdeling met de partner m.b.t werk en huishouden was in 2003 iets groter dan gemiddeld in de EU15 (v 73 om 70%, m 87 om 85%). Over het aantal uren betaald werk was 82% van de mannen en 79% van de vrouwen tevreden en m.b.t het aantal uren huishoudelijk werk lag de verhouding op 78% (m) en 68% (v). Eind 2006 scoorde men in het VK qua visie op huishoudelijke taken naar Nederlandse en EU25 maatstaven niet uitgesproken traditioneel. Relatief velen rekenden toen schoonmaken tot de taken van de vrouw des huizes (83%: EU 81%, NL 76%), maar 11% (EU 9%; NL 6%) vond het een taak van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 77% (EU 82%, NL 72%) en 18% (EU 13%; NL 14%) en bij strijken op 79% (Eu 85%, NL ook 79%) en 10% (EU 8%, NL ook 10%).

Qua studie en werk steeg tussen 1998 en 2006 het aandeel vrouwelijke hoger onderwijsstudenten sneller dan in de EU25 (EU van 53 naar 55%, VK van 53 naar 57%). Het volksdeel dat een universitaire studie voor mannen belangrijker vond dan voor vrouwen was begin 2005 klein naar EU25 maatstaven (9 om 17%: bron Eurobarometer 225, wave 63.1) en het deel dat het met deze stelling oneens was groot (88 om 81%). In het VK hebben relatief veel vrouwen een hoger onderwijsdiploma en de verschillen tussen generaties zijn daarbij klein (50 t/m 55j: 25%, EU 18%; 30 t/m 35 j 33%: Eu 30%). Doordat het gedeelte met een middelbare opleiding naar verhouding klein is (50-55j 37%, EU 43%; 30-35j: 40%, EU 48%) zijn er in het VK m.n onder de 30-35 jarigen ook relatief veel laag opgeleide vrouwen (50-55j 38 om 39%, 30-35j 27 om 22%). De stelling dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hadden op werk dan mannen werd in Het VK vaker onderschreven dan gemiddeld in de EU25 (91 om 86%) en 8% (EU 12%) was het er niet mee eens. Eind 2006 lag het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken boven het EU25 gemiddelde (zorg en sociaal werk, onderwijs, winkelpersoneel, overheid, administratie en horeca: 69 om 61%) evenals het aandeel vrouwen in de top6 van vrouwenberoepen (bediening, administratie, persoonlijke verzorging, huishouding ed.: 43 om 36%) en het gedeelte mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, kleine zelfstandige, techniek ed. 30 om 26%). In dit opzicht was de manvrouw polariteit naar EU maatstaven in het VK dus tamelijk sterk aanwezig. Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk daalde tussen 2002 en 2005 van 23 naar 20%, maar het bleef groot naar EU maatstaven (EU 15%, Londen 24%, Wales 12%). In 2005 bedroeg het modale weekloon voor mannen zo’n €800 en voor vrouwen €475 (veel deeltijd en administratieve baantjes).

Begin 2005 was qua hogere functies het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in het VK kleiner dan gemiddeld in de Eu (19 om 27%). Dit vertaalde zich in een groot aandeel vrouwelijke ministers (35%, EU27 28% in 2006). In 2000 werd 18% van de zetels in het Lagerhuis (EU 25%) bezet door een vrouw; in het parlement van Schotland en Wales meer, maar in het Noord-Ierse parlement minder.  Het gedeelte vrouwelijke parlementsleden bleef ook in 2006 onder de EU standaard (19 om 23% in 2006) en het aandeel vrouwen bij de hoge rechtelijke macht behoorde toen tot de kleinste binnen de EU (5%; EU25 ruim 20%). Het bestuur van de centrale banken bestond voor 20% uit vrouwen en kwam darmee iets boven de EU25 normaal. Hetzelfde geldt voor het gedeelte vrouwen in de directie van de 50 grootste ondernemingen (13 om 10% in 2006) en het aandeel vrouwelijk hoogleraren (16 om 15%). Bij dit alles gaat het uiteraard om selecte groepen. In 2005 lag bij zelfstandigen in de zakelijke dienstverlening het gedeelte mannen op en het gedeelte vrouwen onder de EU25 normaal (m 18%, v 10 om 12%). Meer Britse werknemers dan gemiddeld in de EU25 hadden echter een vrouw als directe superieur (33 in 25%).

Homo-emancipatie

Via de Buggery act, een anti-sodomiewet uit 1533 van koning Hendrik VIII, kwam op anale seks de doodstraf te staan via ophanging. Dit was een relatief milde straf, want in 1542 voerde deze koning een wet in die hekserij bestrafte met een voortijdig einde door roosteren aan het spit. In 1998 verwierp in het VK een meerderheid (65%, NL 23%) homoseksualiteit. Uit in die tijd gehouden enquêtes kwam naar voren dat 32% van de homo’s binnen een periode van 5 jaar wel eens was afgetuigd vanwege hun ge­aard­heid, dat 8% om die reden was ontslagen en dat het nu en dan uitgescholden of nageroepen wor­den meer regel dan uitzondering was. Vanaf 2004 werd seksediscriminatie op de werkvloer verboden en werden geregistreerde partnerschappen voor zelfdesekserelaties mogelijk en in 2006 lag het aandeel Britten dat voorstander was van het Europees toestaan van het homohuwelijk (46 om 44%) of van kinderadoptie door zelfde sekseparen (33 om 32%) iets boven het Eu25 gemiddelde. Sinds 2007 werd miskenning op religieuze gronden van homoseksualiteit in adoptie aangelegenheden niet meer toegestaan en sinds december van dat jaar zijn ook streng islamitische of christelijke ambtenaren van de burgerlijke stand verplicht om homohuwelijken in te zegenen. Uit een veel geciteerde maar niet onomstreden enquête van conservatieve denktank Policy Exchange, die eind januari 2007 uitkwam, bleek dat onder niet moslimstudenten 4% en onder moslimstudenten 25% weinig tot geen respect voor homo’s had

De oorspronkelijke betekenis van het woord faggot (een gehaktbal uit de keuken van Wales met veel orgaanvlees van het varken) is in Angelsaksische landen verdrongen door het gebruik als populair scheldwoord voor homo’s. Het bewijs is een radioreclamespotje uit 2004. Daarin antwoordde een echtgenoot aan zijn vrouw op haar voorstel voor het diner dat hij niks tegen faggots in het algemeen had, maar ze voor zichzelf niet zag zitten. Het spotje werd door de Britse mediatoezichthouder Ofcom verboden wegens wansmaak.

De leefsituatie van 65plussers

In het VK staan, ook onder de oudere generaties, zelfredzaamheid en zelfstandigheid hoog in de waardehiërarchie en er zijn weinig 65plussers die een huishouding delen met hun kinderen. Onder 65-75 jarigen was dit laatste in 2005 bij 6% van de vrouwen en 7% van de mannen het geval (EU25 v 18%, m 20%). Binnen deze leeftijdsgroep was het deel dat als paar samenwoonde relatief groot (v 56%, EU25 48%, m 69%, EU 65%), evenals het deel dat alleen woonde (v 32%; Eu 30%: m 18%; EU 12%). Bij zowel vrouwen als vrouwen kende 6% een andere leefsituatie (EU v 4%; m 3%). Bij 75plussers was het deel dat met kinderen een huishouden deelde eveneens klein (v 7 om 18%, m 5 om 15%) en ook binnen deze groep woonden relatief velen op zichzelf (v 57% om 53%, m 30%: EU 20%) Van de vrouwen woonde 30% (EU 25%) en van de mannen 60% (EU 62%) nog als paar samen. Onder vrouwen kende 6% en onder mannen 5% een andere leefsituatie (EU v 4% m 3%). Het aandeel 65 plussers dat rond moest komen van minder dan 60% van modaal lag in het VK flink boven de EU25 normaal (v 29 om 21%; m 24 om 16%; bron: The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Welzijnsaspecten

Tussen 1994 en 2004 varieerde het volksdeel van 15plus dat de eigen gezondheid als slecht zag in het VK tussen 6 en 10% (7% in 2004; rond EU15 gemiddelde; bron Eurlife indicator). Eind 2005 beoordeelde 80% de eigen gezondheid als goed tot erg goed (EU25 71%) en 6% vond haar slecht tot erg slecht (EU 5%, bron eurobarometer 245, wave 64.3). In 2007 haalde men in het VK op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn een score van 61% (vrij laag naar EU15 maatstaven). Het deel dat op een 9tal gebieden redelijk tot erg tevreden was met het leven lag in 2003 op 81% (EU25 77%). De tevredenheid met het gezinsleven (93%) en het huis (92%) was het meest wijdverbreid en de tevredenheid over het zorgstelsel (57%) het minst. Na onderdak vonden de Britten in 2002 vrije tijd en “uit kunnen gaan” de belang­rijkste voorwaarden voor een goed leven. Het volksdeel dat meer optimistisch dan pes­si­mistisch gestemd was over de toekomst lag in 2003 op 75% (EU25 63%). De rol van de standenmaatschappij vertaalde zich in het VK in 2003 niet in veel spanningen tussen arm en rijk (23%, EU25: 35%) en werkgevers en werknemers (26 om 35%), want deze wer­den naar EU25 maatstaven zelfs weinig ervaren. Spanningen tussen de beide seksen (17 om 11%), generaties (17 om 16%) en etnische groepen (48 om 45%) kwamen toen naar deze maatstaven echter wel tamelijk vaak voor. In Het VK is het vertrouwen in de mensheid kleiner dan de mate van cor­ruptie. Op het eerste nam men in 2007 een 11e plaats in binnen de EU27 (EQLS 2007) en op de CPI (de cor­ruptieperceptie­index die de mate van corruptie meet vol­gens westerse rijkelanden­maat­staven) een 6e. Een bekend Nederlands gezegde indachtig komt men in het VK wellicht vrij vaak wantrouwende waarden tegen die zelf te vertrouwen zijn (wel is men in 2008 op de EU corruptie-index 2 plaatsten gezakt). Het vertrouwen in politieke instellingen is in het VK naar EU25 maatstaven klein. Eind 2006 vertrouwde 63% van Britten en Noord-Ieren geen enkele politieke instelling (EU25 49%); 11% EU normaal) vertrouwde er 1 en 13% vertrouwde er 2 (EU 11,5%) of 3 (EU 18%).

Beoordeling levenskwaliteit in de oude en de nieuwe EU landen (EU10) en in het VK in 2003 op een: schaal van 1 (minimaal) t/m 10 (uitmuntend)

EU15

EU10

VK

Gezondheidszorg

6,4

5,0

6,4

Sociale dienstverlening

6,2

4,5

5,8

Staatspensioenstelsel

5,3

4,5

5,2

Onderwijsstelsel

6,3

5,8

6,2

Vertrouwen in de medemens

5,8

4,8

5,8

Tevredenheid met het leven

7,3

6,1

7,3

Geluksgevoel

7,6

6.9

7,7

In 2007 gaven de Britten tevredenheid met het leven ook een 7,3 (EU15 7,2: EU12 6,3) en geluksgevoel kreeg toen een 7,8 (EU15 7,6; EU12 7,3; bron EQLS 2007). Eind 2006 was het volksdeel dat tevreden was met de levensstandaard relatief groot (93%; EU15 88%; EU25 83%). De tevredenheid over de kwaliteit van het leven was iets minder wijdverbreid dan gemiddeld in de EU15 en lag wat boven de EU25 normaal (88% EU15 90%, EU25: 86%). Eind 2006 waren de Britten en Noord-Ieren naar EU maatstaven optimistisch over hun eigen toekomst. Dit bleek uit de verwachtingen voor het komende jaar over het leven (beter: 48%; EU25 35%, slechter 4 om 10%), de financiële situatie (beter: 36%, EU 25%; achteruit 9 om 16%) of de werksituatie (beter 29 om 22%; slechter 4 om 7%). De verwachtingen omtrent de landelijke economie (beter 15 om 20%, slechter 37 om 34%) en werkgelegenheid (groei 15 om 22%, neergang 38 om 33%) lieten eind 2006 reeds te wensen over (bron Eurobarometer 273, wave 66.3).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

De navolgende tabel laat zien welk deel van de Britten en Noord-Ieren een aantal levensgebieden belangrijk vindt in vergelijking met EU Europeanen en Nederlanders. De tabel is gebaseerd op opinieonderzoek van eind 2006 (bron Eurobarometer 273, wave 66.3). Daarbij scoorde werk in het VK het laagste binnen de EU27.

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

EU25

VK

NL

Werk

84

66

81

Gezin/familie

97

97

89

Vrienden

95

95

96

Vrije tijd

90

91

95

Politiek

43

43

68

Religie

52

45

40

Helpen/vrijwilligerswerk

79

74

85

Gezondheid

99

98

99

De navolgende tabel biedt vanuit dezelfde bron informatie over het volksdeel dat de onderstaande zaken eind 2006 rangschikte onder de 3 grootste en de 3 kleinste punten van zorg (de top3 zijn vetgedrukt en de laagst scorende 3 zijn gearceerd).

Punt van zorg

Deel dat het koos bij top3 (%)

EU25

VK

NL

Pensioenen

38

25

10

Immigratie

14

20

8

Gezondheidszorg

26

27

30

Terrorisme

25

34

24

Integratie buitenlanders

8

6

23

Hulp verlenen

7

9

28

Kosten levensonderhoud

35

30

19

Economische groei

7

3

3

Ouderenzorg

13

19

25

Gehandicaptenzorg

4

8

6

Werkloosheid

36

13

5

Misdaad

26

41

31

Armrijk kloof

17

9

25

Vervoer

2

5

4

Onderwijs

13

17

18

Milieu

13

17

24

Globalisering

4

4

3

Het VK scoorde naar EU maatstaven het hoogst op gehandicaptenzorg en het op één na hoogst op misdaad. De score op economische groei behoorde tot de 3 laagste.