Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens

Per 1-1-2010 telde Tsjechië 10,51 miljoen inwoners (+0,5% t.o.v. 1-1-09; EU27 +0,25%). Tussen 1999 en 2003 daalde de bevolking licht om daarna weer te groeien. Dichtheid 2007: 134/km² (EU15 118/ km²). Levensverwachting 2008: 77,5 jaar (m 74,1j; EU27 76,1j; v 80,5 om 82,2j). Het manvrouw verschil was naar Eu maatstaf groot, maar is na 1998 bijgetrokken. Leeftijdsklassen 2009: jonger dan 15 jaar 14.1% (EU27 15,7% in 08), ouder dan 64j: 14,8% (EU27 17,1%). Huishoudelijke samenstelling 2008: alleenstaand 24,8% (EU15 31,2%; nieuwe lidstaten 24,9%), eenoudergezin 4,2% (EU15 3,7%, NLS 3,4%); paren zonder kinderen 29,1% (EU 29,2%; NLS 23,9%); paren met kinde­ren 24,7% (EU15 22,7%, NLS 25,1%); 3 of meer volwassenen 11,3% (EU15 8,2%; NLS 11,6%), 3 of meer volwassenen met kinderen 5,8% (EU15 4,1%: NLS 10,8%). Een Tsjechische kreeg in 2009 tij­dens haar leven gemiddeld 1,50 kind (EU27 1,53 kind in 2006). Geboortecijfer 2009: 11,1 per 1000 inwoners (EU27 10,8/1000); aandeel buitenechtelijke geboorten 2007: 34,5% (EU 34% in 2006); huwelijkscijfer 2008: 5,0/1000 (EU27 4,9/1000 in 07); scheidingscijfer 2008: 3,0/1000 (EU27 2,1/1000 in 2005); sterftecijfer 2008: 7,5/1000 (EU27 6,2/1000 in 2007; Bron: Eurostat).

Etnische gegevens

Volgens http://www.czso.cz/eng/redakce.nsf/i/home (het Tsjechische CBS) was op 1-1-2009 qua etnische samenstelling 95,8% van de bevolking Tsjechisch (afstammend van alle volken die zich in de loop van de historie in het ge­bied hebben gevestigd) en 4,2% (438.000 in getal, Praag 11,5%; Tsjechisch Silezië 0,8%) vreemdeling. Daarvan had 60,5% verblijfsvergunning voor langere tijd en de rest had een permanente verblijfsvergunning. De grootste groepen kwamen uit Oekraïne (132.000; 1 op de 3 vreemdelingen, 1,25% bevolking), Slowakije (76.000; 0,7%); Vietnam (60.300; 0,6%), Rusland (0,3%) en Polen (0,2%). Het aandeel Roma zigeuners onder de bevolking wordt steevast onderschat bij officiële tellingen doordat weinig Roma voor hun identiteit uitkomen of mee worden geteld (bijv. veel analfabetisme). Bij de volkstelling van 2001 kwam men op 12.000. Volgens http://ipsnews.net/news.asp?idnews=46680 woonden er in 2009 echter wel 300.000 Roma in het land (bijna 3% van de bevolking). Het aantal asiel verzoeken bereikte in 2001 een piek van 18.000 en zakte naar zo’n 1600 in 2007. Tussen 02 en 07 zijn rond 18.000 staatsburgerschappen toegekend.

Het kleine aandeel immigranten kleurt de opinie over minderheden. Het Tsjechische volksdeel dat integratie van minderheden erg belangrijk vond lag begin 2005 flink onder het Eu25 gemiddelde (31 om 37%) en het contingent dat eind 2006 onderschreef dat immigranten veel bijdragen aan het eigen land was klein naar EU25 maatstaf (17 om 40%, bron Standard Eurobarometer 66). De doorsnee waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 lag onder de Eu normaal (1,81; EU25 2.02). Het deel dat immigratie (voor zichzelf 6%, EU27 14%, voor de komende generatie 5 om 10%) of integratie (zelf 3 om 8%, nageslacht 4 om 7%; Eurobarometer 273, wave 66.3) tot de 3 grootste punten van zorg rekende was relatief klein. Najaar 2008 was het segment dat immigratie voor zichzelf (2%, Eu 3%) of voor het land (3 om 7%) tot de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties koos ook klein. Sterke etnisch raciale spanningen werden in 2007 veel ervaren (52% in 2007, EU12 25%, EU15 41%, NL 57%, BE 43%, EQLS 2007). In november 07 lag het deel dat voor eigen identiteit koos en geen heil zag in interculturele dialoog onder de EU27 normaal (10 om 13%) evenals het deel dat koos voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit (kosmopolieten 9 om 25%). Het deel dat kool en geit wil sparen was zo relatief groot (73 om 55%). In 2009 was het volksdeel dat diversiteit (verschillen in ras, religie en cultuur) niet zo zag zitten in Tsjechië relatief groot (38%, één na hoogste in 12 EU landen; http://pewglobal.org/). T.o.v. 1991 was het volksdeel met een negatieve kijk op Slowaken (9 om 32%, d.w.z. -23%) en Roma (84%, -7%) kleiner geworden en iets meer Tsjechen waren negatief gaan aankijken tegen Duitsers (26%, +5%) en joden (15%, +1%).

De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen; incl. de EU25. De Tsjechen bezetten in 2007 op deze lijst samen met de Hongaren een 17e plaats (score 48, EU 53). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 6 dimensies onder de 28 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek. Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie vallen de voorwaarden voor en de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Dimensie MIPI

Tsjechië

Nederland

Eu25

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

50

16*

70

9*

56

Gezinshereniging

58

17

59

16

57

Langdurig verblijf

63

13*

66

10

59

Politieke deelname

41

16

80

5

56

Naturalisatie

50

9

51

8

43

Antidiscriminatie

27

27

81

5*

58

De Tsjechen kwamen in 2007 niet zoveel in aanraking met andere culturen en ze waren ook niet zo internationaal georiënteerd (EB 278, wave 67). Het deel met familie in een Europees land (21%) of het deel dat in de laatste 3 jaar nog minstens 3 keer de grens overging (29%) was nog gemiddeld, maar een relatief klein segment had familie buiten Europa, (6 om 15%) vrienden uit een ander Europees land (23 om 27%) of van buiten Europa (8 om 17%), las boeken (3 om 7%) of kranten (5 om 9%) of keek TV (14 om 19%) in andere talen dan Tsjechisch, had via internet (9 om 14%) of werk (5 om 9%) contact met buitenlanders of hield van buitenlands eten (41 om 45%). De groep met interesse in kunst/cultuur van Europese landen (46 om 57%) of van de rest van de wereld (38 om 56%) was relatief klein evenals de groep met belangstelling voor Europese contacten buiten eigen land (42%, kleinste EU na Bulgarije; EU 63%). Wel voelde een tamelijk groot deel een band met Europa (73%, EU67%, BE 74%, NL 57%). Het deel dat een band voelde met de wereld (59%), de eigen woonplaats (83%) of geboortestreek (83%) of het eigen land (92%) was vrijwel gemiddeld. Bij keus van 3 uit 9 maatschappelijke waarden kozen relatief weinig Tsjechen, Belgen en Nederlanders culturele diversiteit (TSJ 11%, NL en BE 10%, EU 12%). In Tsjechië was ook de aanhang van tolerantie en openheid voor anderen (34%, NL 60%, BE 51%, EU 37%) en vrijheid van meningsuiting (35%, NL 52%, BE 51%, EU 37%) aan de kleine kant net als de groep die voelt dat de EU voor de 9 waarden staat. Respect voor de lessen van de geschiedenis kreeg als enige waarde veel aanhang (27%, hoogste Eu met Polen, Eu 17%).

Een gemiddeld aandeel Tsjechen was voorstanders van culturele uitwisseling binnen de Eu (93%) of de wereld (86%). Hetzelfde geldt voor het deel dat daarbij een pioniersrol ziet weggelegd voor Europese organisaties en nationale en regio regeringen. Zo’n rol voor burgerinitiatief (zoals deze ongesubsidieerde website) kreeg, anders dan in NL, naar verhouding weinig aanhang en NGO’s veel. Stimuleren van uitwisseling (bijv. studenten) en reizen, cultureel erfgoed en distributie van TV programma’s en films uit EU landen vinden relatief veel Tsjechen goede manieren om Europees contact te bevorderen. Als motief om een nieuwe taal te leren kregen handig op vakantie, dingen in buitenlandse talen kunnen lezen, met buitenders kunnen praten, familiebanden en persoonlijke bevrediging naar verhouding weinig en nodig voor werk of studie en mensen uit andere culturen beter kunnen begrijpen relatief veel aanhang.

Oostblokachtergrond

Door de periode van communistische overheersing en planeconomie zijn in Tsjechië en Slo­wakije een aantal maatschappelijke ontwikkelingen op het vlak van emancipatie en indi­vidualisering anders gelopen dan in westerse landen. De overheid vond na 1950 het ar­beiderscollectief erg belangrijk en traditionele gezinswaarden werden als bourgeois be­stempeld. Er waren veel arbeidskrachten nodig en de vrouw werd van staatswege vooral gezien als werkende moeder. De wetgeving werd geënt op deze visie en de maatschappij werd er op ingericht. Echtscheiding werd in 1949 wettelijk mogelijk en abortus werd gele­galiseerd in 1957 (5 jaar vroeger dan in Nederland). Er werd een vrij langdurig betaald zwangerschapsverlof ingevoerd; er kwamen geleidelijk meer opvangfaciliteiten voor kinderen en vrijwel alle vrouwen namen min of meer noodgedwongen een voltijdbaan. Naast hun werk moesten de vrouwen echter ook de boodschappen, het huishouden en de opvoeding van de kinderen doen; want mannen werden beschouwd als kostwinner en niet als werkende vader. Deze traditionele manvrouw taakverdeling werd door bijna alle vrouwen onderschreven. Ook vonden de meeste vrouwen het normaal dat bij sollicita­ties met een zekere achterdocht geïnformeerd werd naar hun kinderwensen, dat ze voor het­zelfde werk zo’n 25% minder verdienden dan mannen en dat mannen, ook in vrouwen­sectoren als onderwijs en gezondheidszorg, meestal de leidinggevende banen hadden. Doordat seksuele voorlichting en dito beleid niet pasten in de visie van de com­munisten was het aantal abortussen hoog en de meeste vrouwen hielden zich aan het streven van de overheid naar hooguit 2 kinderen per gezin.

Demografische ontwikkelingen

Nadat Tsjecho-Slowakije in 1989 een democratie werd veranderde de situatie. Tussen 1995 en 2006 ging in Tsjechië de ge­middelde leeftijd waarop men voor het eerst trouwt met 4,7 jaar omhoog, bij vrouwen naar 27,1 jaar en bij mannen naar 29,7j en de doorsnee leeftijd waarop een vrouw haar 1e kind kreeg ging van 23,7 naar 26,6j (bij beide een flinke stijging naar EU maatstaf). Tegelijk werd er, conform de EU trend, minder getrouwd en meer gescheiden. Het huwelijkscijfer daalde tussen 1998 en 2008 sterker dan in de Eu, behoudens een uitschieter naar boven toe in 2007 (Tsj. 5,6 per 1000 inwoners in 97; 5,0 in 09; d.w.z. -0,6/1000: EU25 4.7 in 08; -0,4/1000). Het scheidingscijfer daalde nauwelijks en ging zo van 59 naar 64% van het aantal huwelijken (in de EU25 bleef het hangen rond 44%). Het aandeel 1e huwelijken zakte tussen 2000 en 2003 van 50 naar 45% (NL van 59 naar 55%, BE van 51 naar 46%).

Het geboortecijfer behoorde in 1998 en 99 tot de laagste binnen de Eu. Daarna kroop het langzaam omhoog en in 2007 kwam het boven het Eu gemiddelde. In 2008 bereikte het een piek van 11,5, maar in 2009 was het, net als in de EU; weer wat gezakt (EU 10.9). Het aantal kinderen dat een vrouw tijdens haar leven krijgt lag in 1999 op 1,13 (kleinste EU) en in 2008 met 1,5 vrijwel op de EU25 normaal van 2005 (1,52). Het aandeel buitenechtelijke geboorten ging tussen 1996 en 2007 sneller omhoog dan in de EU (Tsj. van 17 naar 34,5%; EU25 van 23% naar 33% in 05). Qua geboorteregeling is van naweeën uit de communistische tijd niet zoveel meer te merken. Het aandeel abortussen zakte tussen 1992 en 2008 landelijk van 44 naar 18,5% van het aantal geboorten. Naar EU maatstaf is het cijfer nog wel hoog. Het daalt van west naar zuidoost (bron Johnston archive). Begin 2005 was het gedeelte Tsjechen dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk vindt naar EU maatstaf aan de kleine kant (46%, EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 31%, EU 33%; Special EB 225/ wave 63.1). Het aandeel vrouwen tussen 15 en 45 met een vaste relatie dat moderne anticon­ceptie (pil, spiraal etc.) gebruikt stijgt flink. In 2003 werd het geschat op 47% en in 2008 op 63% (http://www.prb.org/pdf08/fpds08.pdf). Ook is tussen 1997 en 2008 het aantal tienergeboorten vrijwel gehalveerd en in 2005 lag het aantal kinderen bij tieners onder de EU25 normaal (5,4 om 6,7% van de tienermeisjes; 5,7 in 2008).

Net als overal in de EU groeit in Tsjechië het aandeel alleenwonenden en worden gezinnen kleiner. Qua verdeling van types huishoudens houdt de situatie thans het midden tussen die in de oude en de nieuwe lidstaten van de EU. Dit blijkt al uit het gemiddelde aantal personen per huishouden (2,5; NLS 2,7: EU15 2,3 in 2008). Net als in de NLS telt men relatief weinig huishoudens van alleenstaanden onder 65j (13%, NLS 12%, EU15 19%). Binnen het voormalige Oostblok compenseren bij oudere alleenstaanden de vele weduwen dit omdat mannen relatief jong overlijden, al gaat dit in Tsjechië wat minder sterk op (12 om 13 om 13%). Het aandeel paren zonder kinderen is in Tsjechië naar NLS maatstaf groot en ligt op het niveau van de 15 oude Eu landen (29 om 24 om 29%), maar het gedeelte paren met kinderen is, net als in de NLS, groter dan in de EU15. Daarbij is het gedeelte gezinnen met 1 kind naar NLS maatstaf weer klein (10 om 11%) en gezinnen zijn dus wat groter dan gemiddeld in de NLS. Het relatief grote aandeel huishoudens met 3 of meer volwassenen zonder kinderen (11%, EU15 8%) past in het NLS patroon, maar het kleine aandeel van 3 of meer volwassenen met kinderen (6%, NLS 11%, EU15 4,5%) is weer meer conform het patroon van de EU15. Tsjechië telt relatief veel eenoudergezinnen (4,2%; NLS 3,4%. EU15 4%).

Familie doet in Tsjechië relatief veel aan mantelzorg, maar naar verhouding velen willen bloedverwanten liever niet belasten met private emotionele problemen. Bij acute financiële nood is het deel dat steun zou zoeken bij familie ongeveer gemiddeld (bronnen EQLS 2007 en EB 273). In 2007 lag het volksdeel dat bij een moeilijke kwestie, een emotionele dip of om geld te lenen steun van familie verwachtte met 72% vrijwel op het gemiddelde van de NLS en de EU15 (NL 77%, BE 69%).

Tussen 2002 en 2007 droeg een immigratieoverschot voor zo’n driekwart bij aan de bevolkingsgroei. Een relatief groot deel van de immigranten komt uit Slowakije en Oekraïne. Tussen 06 en 08 nam de natuurlijke aanwas van de bevolking wat toe doordat het geboortecijfer omhoog ging en het sterftecijfer ongeveer gelijk bleef.

Leefsituatie van de jongere generatie

Kinderen gingen in 2005 in Tsjechië naar EU25 maatstaven aan de late kant de deur van hun ouderlijk huis uit, vrouwen op hun 25e en mannen op hun 27e (EU v 24j, m 27 j). Wel is sinds 1995 deze leeftijd naar EU maatstaf sterk omhoog gegaan. Zowel van de 18 tot 25 jarigen (v 78%, Eu 66%, m 87 om 79%) als van de 25 tot 30 jarigen (v 31 om 28%, m 52 om 42%) woonde in 2005 een relatief groot deel nog bij hun ouders. Onder degenen die de deur van hun ouderlijk huis uit waren, was onder 25-30 jarigen het deel dat op zichzelf woonde naar EU25 maatstaf bij beide geslachten klein (v 7 om 11%, m 16 om 22%). Naar verhouding weinig vrouwen (22 om 32%) en veel mannen (38 om 32%) leefden als paar zonder kinderen. Vrouwen tussen 18 en 25 woonden nog wel vaak samen met alleen hun partner (44 om 35%) en daaruit blijkt dat ze na hun 25e naar verhouding vaak kinderen kregen. Dit resulteert bij 25-30 jarigen in veel vrouwen met een eenoudergezin (7 om 5%) en veel paren met kinderen (v 58 om 42%, m 46 om 30%). Relatief weinigen kenden een andere leefsituaties, bijv. meerdere alleenstaanden op één adres en ongehuwde moeders bij andere familie dan ouders in (v 6% om 9%; m 8 om 11%; bron The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Werk en privé

Eind 2006 was het aandeel Tsjechen dat qua kinderwens tevreden was met hun kindertal relatief groot (83%, Eu25 79%), maar hetzelfde gold voor het aandeel kinderlozen dat erg graag kinderen had willen hebben of nog wilde krijgen (89 om 73%; EB 273)). Onder vrouwen van de leeftijd dat ze kinderen thuis hebben (25 t/m 49 j), heeft een gemiddeld deel (73,6% in 2008) een baan. Van hen werkte maar een klein deel in deeltijd (7%; EU27 29% in 08) en 18% van hen deed dit onvrijwillig (EU27 23%). Na de val van het communisme ging de kinderop­vang eerst achteruit, deels omdat het wegvallen van de opgedrongen arbeidsplicht voor moeders als een opluchting werd ervaren. Later vochten in ste­den werkende vrouwen soms voor herstel van de voorzie­ningen. Thans doen alle scholen aan opvang en het aandeel kinderen tussen 6 en 12 dat er geen gebruik van maakte lag tussen 2005 en 2008 tussen 1 en 3% (2% in 08; EU27 6%). Daarbij zakte het gedeelte dat er meer dan 30 uur p/w heen ging tussen 2005 en 2008 wel ver onder de EU25 normaal (45 om 55% in 05; 27 om 55% in 08). In 2008 maakte verder 69% van de kleuters tussen 3 en 5 die naar de kleuterschool gingen gebruik van formele opvang (EU26 85%; 29+ uren: 36 om 44%). Bij de kinderen tot 3 was het deel dat geen formele opvang kreeg echter het grootst binnen de EU27 met dat in Slowakije (98%, EU 71%) en bij de 3 tot 6 jarigen was het ook relatief groot (31%, EU25 15%; bron Eurostat). In september 2009 was in Tsjechië het volksdeel dat voor kinderen tot 3 jaar opvang thuis (m.n. door de moeder) het beste leek erg groot naar EU maatstaf (moeder 68 om 33%, vader 8 om 7%, oppas thuis 8 om 12%, beide ouders 37 om 39%, grootouders 20 om 23%) en formele opvang was weinig populair (24 om 44%). M.b.t. kinderen tussen 3 en 6 was de situatie anders (75% voor formele opvang, EU 63%), maar ook hier scoorden ouders nog relatief hoog (EB 321, wave 72,1). Naar verhouding veel Tsjechen waren toen tevreden over de kwaliteit (72%, EU 54%, NL 71%, BE 76%) en de betaalbaarheid (89%, EU 41%, NL 40%, BE 55%) van de formele kinderopvang. In 2007 gaf men de kwaliteit een 7,1 als cijfer (EU27 6,2: EQLS 2007).

In de tabel is te zien hoe Tsjechen begin 2005 op opvoedingswaarden scoorden. De aanhang van tolerantie en respect was het laagst binnen de EU27 na die in Slowakije. Ook gehoorzaamheid, fantasie en onafhankelijkheid werden door relatief weinigen aangevinkt. Werklust scoort in de meeste voormalige Oostbloklanden hoog.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

Tsjech

NL

België

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

69

90

83

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

83

88

83

80

Volharding/ beslistheid

63

61

68

61

Gehoorzaamheid

42

50

63

56

Zorgzaamheid/ netheid

57

36

52

54

Onafhankelijkheid

46

66

56

53

Fantasie

36

31

41

52

Hard werken/ werklust

75

38

59

47

Werklust staat bij de Tsjechen hoog aangeschreven en Tsjechen in loondienst maken de meeste werkuren p/w in de EU. Daardoor wekt het geen verbazing dat relatief velen zich door hun werk vaak te moe voelden om het huishouden te doen (58%, EU27 48%; NL en BE 37%) of door hun werk moeite hadden met het vervullen van gezinsplichten (38%, EU27 29%, NL 29%, BE 28%). Het segment dat zich vanwege familiesores niet op het werk kon concentreren was echter relatief klein (9%, EU 12%, BE 8%, NL 6).

Discriminatie

De tabel hierna geeft een indicatie van de positie van Tsjechen t.o.v. de EU27 normaal, Nederlanders en Belgen qua tolerantie voor wat afwijkt van de standaard (bron: Special Eurobarometer 317, wave 71.2; veldwerk van medio 2009).

Type premier/ president van het eigen land

Deel in % dat zich daar medio 2009 enigszins tot hoogst ongemakkelijk bij zou voelen

Tsjech

NL

België

EU27

Vrouw

23

17

20

21

Openlijk homo/ lesbisch

56

28

36

47

Gehandicapt

44

33

42

40

Etnische minderheid

72

59

57

55

Minderhedenreligie

56

61

70

51

Jonger dan 30

54

74

58

61

Ouder dan 75

83

81

73

73

Relatief velen vonden dat er in hun land erg veel werd gediscrimineerd op leeftijd (29%, hoogste Eu na Hongarije, NL 18%, BE 12%, EU 16%) of geslacht (12%, NL 6%, BE 9%, EU 7%); een gemiddeld aandeel dacht dat dit erg veel gebeurde op handicaps (11%, NL 15%, BE 16%, EU 13%) of etniciteit/ afkomst (15%, NL 28%, BE 23%, EU 16%) en relatief weinigen schatten in dat het erg veel plaatsvond vanwege geaardheid (4%, NL 13%, BE 11%, EU 12%) of geloof (2%, NL en BE beide 15%, EU 9%). Het volksdeel dat vond dat het de laatste 5 jaar erger is geworden met de discriminatie vormde bij leeftijd een meerderheid, maar bij discriminatie op geloof, geaardheid, geslacht en handicaps overheerste het gevoel dat het minder erg was geworden. Behalve bij geloof en geaardheid voorzag een meerderheid wel dat de kredietcrisis discriminatie zou aanwakkeren. Relatief velen zagen zichzelf als lid van gehandicapte minderheid (3 om 2%) en naar verhouding weinigen als lid van een religieuze minderheid (2 om 4%). Het segment dat zichzelf beschouwde als etnische minderheid (5%) of als homo/ lesbo (1%) lag op de EU27 normaal. Naar verhouding velen in Tsjechië voelden zichzelf in het jaar voor de vraagstelling gediscrimineerd of lastig gevallen vanwege leeftijd (11%, EU 6%) of sekse (4 om 3%) en voor de rest was het aandeel dat zich gediscrimineerd voelde gemiddeld (etniciteit 3%, handicap 2%, geaardheid of geloof beide 1%). In Tsjechië kenden relatief velen Roma zigeuners (22%, EU 17%) en weinigen leden van een etnische (41 om 57%) of religieuze minderheid (44 om 64%), gehandicapten (51 om 58%) of homo’s/ lesbo’s (20 om 38%). Het deel dat getuige was geweest van discriminatie van anderen lag bij leeftijd (17 om 8%) en sekse (7 om 5%) boven de Eu normaal en bij geloof (1 om 5%), geaardheid (1 om 6%), etniciteit (9 om 12%) en handicaps (4 om 6%) daar onder. Het gedeelte Tsjechen dat vond dat in hun land genoeg gedaan wordt tegen discriminatie was aan de kleine kant (44%, EU 49%).

Vrouwenemancipatie

Medio 2009 lag het aandeel Tsjechen dat vond dat seksediscriminatie in hun land veel voorkomt iets boven de EU27 normaal (45%, EU 40%, NL 38%, BE 39%), net als het deel dat vond dat deze vorm van discriminatie de laatste 5 jaar was toegenomen (32%, EU 24%). Qua opvattingen over de manvrouw taakverdeling hechtten naar EU25 maatstaf velen aan manvrouw polariteit en de wijze waarop die traditioneel wordt ingevuld. Eind 2006 vond 86% schoonmaken een taak van de vrouw des huizes (EU 81%, NL 76%) en 6% (EU 9%; NL 6%) vond het een taak van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 89% (EU 82%, NL 72%) en 6% (EU 13%; NL 14%) en bij strijken op 93% (Eu 85%, NL 79%) en 2% (EU 8%, NL 10%). In de praktijk werd de soep wellicht minder heet gegeten. In 2007 staken bijv. beide geslachten relatief veel tijd in zorg voor kind en familie (per week: m 27u, EU27 26u; v 44 om 41u) en mannen steken wat meer tijd dan gemiddeld in de EU in huishouden en koken (9 om 8u, v 16 om 16u). Mannen besteedden 5 uren p/w (EU normaal) aan vrijwilligerswerk, maar vrouwen staken daar weinig tijd in (3 om 5 u; EQLS 2007). De tabel hierna laat zien in hoeverre bij beide geslachten werk privéactiviteiten in 2007 in de weg zat in Tsjechië en in NL, België en de EU. Daarbij waren de manvrouw verschillen in Tsjechië tamelijk groot ten nadele van de vrouwen (behalve bij contacten met familie). In Tsjechië werken weinig vrouwen in deeltijd. Bij familie en sociale contacten was de schade relatief gering. Dat hangt samen met wat men belangrijk acht. Eind 2006 rekende 99% (EU 97%) gezin/familie, 96% (EU 95%) vrienden, 85% (Eu 84%) werk en 82% (EU 79%) vrijwilligerswerk/ helpen tot de belangrijke levensgebieden. In Tsjechië vond slechts 26% politiek belangrijk (EU 43%).

Activiteit

Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had

Tsjech

NL

BEL

EU27

m

v

m

v

m

v

m

v

Contact met familieleden

19

14

37

36

28

32

29

27

Andere sociale contacten

26

36

46

42

36

39

34

38

Eigen hobby’s/ interesses

44

59

44

51

43

59

47

56

Vrijwilligerswerk/ politiek

59

69

35

43

38

46

48

53

Qua studie vonden begin 2005 naar EU25 maatstaf tamelijk veel Tsjechen dat een universitaire studie voor mannen belangrijker is dan voor vrouwen (20 om 17%: bron EB 225, wave 63.1). Tsjechië stak in 2005 qua groei in opleidingsniveau bij hoog opgeleide vrouwen dan ook ongunstig af bij het EU25 gemiddelde. Het gedeelte laag opgeleide vrouwen is relatief klein en gaat sterker omhoog met de leeftijd dan in de EU (30-34j 6%, EU 22%; 50-54j 19%, Eu 39%). Het aandeel middelbaar opgeleide vrouwen was bij beide leeftijdgroepen groot en liep verder uit op de Eu normaal (30-34j 81%, Eu 47%; 50-54j: 71%, Eu 43%), maar het aandeel hoog opgeleide vrouwen steeg weinig en raakte verder achter op deze standaard (30-34j 13%, EU 31%: 50-54j 10%, Eu 19%). Wel steeg het aandeel vrouwelijke hoger onderwijsstudenten tussen 1998 en 2007 sterk. i.e. van 48 naar 55% (+7%; EU27 55%, +2,5% in 07) en het kwam op de EU normaal. In de lagere regionen van de academische staf zijn in Tsjechië vrouwen naar Eu maatstaf sterk vertegenwoordigd, maar in de hoogste regionen was het aandeel in 2006 met 10,3% het op één na kleinst binnen 25 EU landen.

Het volksdeel dat de stelling onderschreef dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen was klein naar EU maatstaf (70% mee eens; niet mee eens 29%; EU 12%). Naar beroep was de manvrouw polariteit naar EU maatstaf m.n. bij mannen duidelijk aanwezig. In 2005 lag het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken onder het EU25 gemiddelde (zorg en sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, administratie en horeca: 52 om 61%) en het aandeel mannen in mannensectoren lag daar een fractie boven (43 om 42%). Het gedeelte vrouwen in de top6 van vrouwen beroepen was iets boven gemiddeld (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed. 36,7 om 35,6%), maar het aandeel mannen in de top6 van mannenvakken was groot (montage, bouwvak, kleine zelfstandige, techniek ed. 35,1 om 25,5%). Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk ligt boven de EU27 normaal en werd tussen 2002 en 2008 groter (26,2% in 08, 22,1% in 02, d.w.z. +4,1%; EU27 rond 18% tussen 06 en 08). Begin 2005 was qua hogere functies het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in Tsjechië het grootst binnen de EU25 na dat in Slowakije (50 om 27%) en slechts 45% van de Tsjechen (EU 66%) bestreed deze stellingname. Het aandeel vrouwen in de politieke top was dan ook klein (ministers 12% in 06, 25e EU27; parlementariërs 15%, EU25 23%) en men hoorde bij de 6 EU landen waarin de ambtenarentop van de overheid louter uit mannen bestaat. Qua aandeel vrouwen in de top van de rechtspraak (21%) stond men gedeeld 12e binnen 23 EU landen en bij de top van centrale banken (17% vrouw) was men samen met nog 2 landen gedeeld 10e van 26 landen. Ook het aandeel vrouwen in de top van de 50 bekendste ondernemingen was relatief groot (13%, gedeeld 7e EU). Bij dit alles gaat het om selecte groepen. Onder zelfstandigen met personeel lag de vrouwman verhouding (3 om 6,2%) ongeveer op de EU normaal en ook het aandeel werknemers met een vrouw als directe superieur (24%) was volgens het 4e European working conditions survey gemiddeld naar EU maatstaf.

Homo-emancipatie

In 1961 werd in Tsjecho-Slowakije homoseksualiteit uit het strafrecht gehaald en in 1990 werd gelijke be­rechting van homo’s en hetero’s ingevoerd. Dat de liberalisering van de samenleving zich in Tsjechië in dit opzicht een snel tempo voltrok blijkt ook uit opinieonderzoe­ken over homoseksualiteit. In 1991 vond slechts 17% van de Tsjechi­sche bevolking het ac­ceptabel, maar in 1998 al 51% (EU15 45%; NL 72%) en in 2001 was een meerderheid (54%) voor­stander van het wettelijk goedkeuren van samenwo­nen van partners van gelijke kunne. In 2005 werd discriminatie op geaardheid wettelijk verboden, maar in de wetgeving tegen haat en geweld wordt geaardheid niet genoemd als grond. In 2006 was Tsjechië het enige land in de 10 nieuwe EU lidstaten waarin het aandeel voorstanders van het Europees toestaan van het homohuwelijk bo­ven het EU gemiddelde lag (52 om 44%). Het gedeelte voorstanders van kinderadoptie door zelfde sekse paren lag daaronder (24 om 32%), maar het was wel het hoogste in de NLS. Sinds 1 juli van dat jaar is geregistreerd partnerschap met een aantal rechten van gehuwden mogelijk (bijv. erfrecht en alimentatie). Deze rechten gelden echter niet m.b.t. adoptie, gedeeld bezit, het krijgen van een woon of werkvergunning, belastingaangiften en een aantal rechten van nabestaanden (bijv. de begrafenisvergoeding). In 2007 accepteerde 83% van de Tsjechen homoseksualiteit en 16% wees het af. Het verschil tussen de generaties was daarbij relatief klein (http://pewglobal.org/, survey 2007). Medio 2009 was het volksdeel dat vond dat discriminatie op geaardheid veel voorkomt klein naar EU maatstaf (22%, laagste EU met dat in Bulgarije, EU 43%, NL 54%, BE 45%) en ook het segment dat er direct of bij anderen mee in aanraking kwam was relatief klein.

Leefsituatie van de Roma zigeuners

De site http://ipsnews.net/news.asp?idnews=46680 maakte voor 2009 gewag van wel 300.000 Roma in Tsjechië (bijna 3% van de bevolking), maar bij de volkstelling van 2001 kwam men op 12.000. De aantallen Roma worden officieel steevast onderschat. De Roma zigeuners zijn al 900 jaar in Europa en komen oorspronkelijk uit India. Bij hen zijn de familiebanden nog sterker dan bij Tsjechen. Ook is respect voor ouderen voor hen een essentiële waarde. Verder wordt een hoog kindertal nage­streefd, want men gelooft dat dit geluk brengt. Slechts weinig Roma (hooguit 5%) bewoont een mo­biel huis. Voor het overige is hun woonsituatie belabberd. Verder zijn erg veel Roma analfabeet en/ of werkloos. In 2009 was het volksdeel met een negatieve kijk op Roma weliswaar iets kleiner geworden t.o.v. 1991 (84% volgens het Pew report Pulse of Europe 2009; 91% in 91 , -7%), maar het was in Tsjechië nog veruit het grootst in 5 voormalige Oostblok EU landen waar veel Roma wonen en de kredietcrisis verergerde de situatie. Roma zijn niet opgenomen in wetgeving tegen discriminatie en de raad voor Roma zaken van de overheid heeft te weinig mankracht en middelen om veel te doen. Bij zowel Tsjechen als de Roma zelf bepalen struisvogelpolitiek en ontkenning van de Roma identiteit het beeld en dat heeft zijn weerslag op beleid (veel ad-hoc beleid) en voorzieningen. Eind 2009 rekende 11% van de Tsjechen de Roma tot de groepen met een grote kans op armoe; weinig voor een land met een substantieel Roma volksdeel (Eu 6%).

De leefsituatie van 65plussers

In 2005 lag het aandeel 65-75 jarigen dat hun woning met hun kinderen deelde bij beide geslachten onder de EU25 normaal (vrouwen 14,3 om 18%, mannen 13 om 20%). Het gedeelte dat alleen woonde lag wat boven deze standaard (v 37 om 30,5%: m 15,5 om 13,5%) en het deel dat als paar samenwoonde was bij vrouwen aan de kleine en bij mannen aan de grote kant (v 45 om 47%, m 69 om 63,5%). Bij vrouwen kende 10,4% (EU 4,5%) en bij mannen 2,5% (EU 3%) een andere leefsituatie. Onder 75plussers deelde een doorsnee aandeel hun huishouden met hun kinderen (v 20 om 18%, m 11 om 14%). Het deel dat alleen woonde was aan de grote kant (v 56,5 om 52%, m 24,5 om 21,5%) en naar verhouding weinig vrouwen woonden (nog) als paar samen (v 19 om 24%; m 62 om 61%). Voor een andere leefsituatie bleef bij vrouwen 5% over (EU 6%) en bij mannen 3% (om 4%). Slechts erg weinig 65 plussers hoefden rond te komen van minder dan 60% van modaal (v 7 om 21%, 2 na kleinste segment EU; m 2 om 16%, kleinste EU; The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Ook in Tsjechië wordt vergrijzing en daarmee bejaardenzorg belangrijker. In 2007 was het volksdeel dat vond dat afhankelijke mensen teveel op hun familie moeten leunen wat groter dan gemiddeld in de EU (78 om 71%,). In de tabel die nu komt staat de 1e keus in Tsjechië, de EU27, België en NL qua manieren om hulp in te vullen aan een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden. Bij kinderen intrekken en hulp van kinderen thuis scoort daarbij relatief hoog en thuiszorg laag. Men had voor zulke zorg in Tsjechië naar Eu maatstaf maar een klein deel van het eigen gezinsinkomen over, maar naar Nederlandse maatstaf was het nog veel (12%, Eu 17,5%, NL 8,5%, BE 16%; bron special EB 321 wave 72.1 op basis van veldwerk van nazomer 2009).

Hulpopties

Tsjech

NL

BE

EU27

Bij kinderen intrekken

38

4

16

30

Hulp van kinderen thuis

30

20

25

24

Thuiszorg

13

53

35

27

Verpleeghuis

19

19

19

13

Hangt er van af

3

5

4

Anders/weet niet

1

2

2

Totaal in %

100

100

100

100

Het volksdeel dat vond dat verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsituatie veel voorkomt was in Tsjechië relatief klein (27%; EU 47%, NL 34%, BE 36% in 07). De volgende tabel laat zien hoe in Tsjechië de zorgen waren verdeeld.

Deel met zorgen over in %

Tsjech

NL

BE

EU27

Slechte leefomstandigheden

60

70

71

70

Fysieke verwaarlozing

58

72

65

67

Geen adequate zorg

54

68

66

66

Psychisch misbruik

59

57

70

64

Misbruik van bezit

74

64

73

67

Fysiek misbruik

48

37

55

52

Seksueel misbruik

22

25

43

31

Als potentiële daders dachten Tsjechen relatief vaak aan eigen kinderen en weinig aan  partner, kennissen, beroepskrachten en zorgpersoneel (behalve dat van ziekenhuizen). Qua tegenmaatregelen m.b.t. verwaarlozing of uitbuiting van oudere familieleden zag men vaker dan gemiddeld heil in betere betaling en strengere straffen en minder vaak dan gemiddeld in betere training en minder werkdruk van zorgpersoneel en strengere controle van de overheid (het vertrouwen in overheden is in Tsjechië klein).

Welzijnsaspecten in de voormalige Oostbloklanden en in Slowakije

Het EU kan­didaat-lid­maatschap vormde in de nieuwe EU lidstaten een stimulans voor de vrije markteconomie en het was vaak de aanzet tot een inhaalrace t.o.v. de EU15 landen. Qua beoordeling van diverse aspecten van de kwaliteit van het leven is Tsjechië sterk vooruit gegaan en men zat in 2007 door de bank genomen dichter bij de gemiddelden van de EU15 dan bij die van de NLS. De woon­situatie is echter slechter dan in de EU15. In september 2009 was het volksdeel dat het moeilijk leek om fatsoenlijke en betaalbare huisvesting te vinden in de eigen omgeving met dat op Cyprus het grootst binnen de EU (89 om 37%). Door armoede, woningnood en hoge woon­lasten blijven kinde­ren (incl. ongehuwde moeders en pas ge­trouwden) relatief vaak noodge­dwongen bij hun ou­ders inwo­nen, dikwijls om te sparen voor een eigen onderdak. M.n. onder zigeuners, gehandi­capten en eenouder­gezinnen is de nood hoog. Het sociale stelsel is vol­strekt onvol­doende om te voor­zien in een be­staansminimum, maar in september 2009 was zowel het volksdeel dat de sociale dienstverlening slecht vond als het deel dat haar goed vond iets groter dan gemiddeld in de EU. In Tsjechië worden democratie en vrije marktdenken breed gedragen. In het bospaddenstoelen seizoen van 2009 was in Tsjechië het volksdeel dat armoede zag als pech (18 om 13%) of als gevolg van luiheid of gebrek aan wilskracht (27 om 16%) relatief groot en het deel dat het koppelde aan maatschappelijk onrecht klein (33%, bij 3 kleinste EU, Eu 47%). Veel Tsjechische huishoudens houden er een moestuin of (pluim)vee op na (42% in 07). Dit past in het patroon van de nieuwe EU landen (EU15 15%, NLS 47%). Ja­gen, vissen en verza­melen zijn (al dan niet met de benodigde ambtelijke bescheiden) po­pulair en de informele econo­mie (dienst en weder­dienst, zwart klus­sen, smokkelen, omkopen) is substantieel. De groep die een sterke leider zag als oplossing voor de landsproblematiek was in 2009 relatief klein (15%) en de groep die koos voor democratie groot (81%). Wel nam, net als in het hele voormalige Oostblok, de tevredenheid met de democratie af met de leeftijd.

Qua welstand is het volksdeel dat moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen in Tsjechië klein naar NLS maatstaf, maar het is na 2003 relatief weinig geslonken. Toen ging het om 19% (NLS 39%), in 2007 betrof het 14% (NLS 25%, EU15 10% in 07; bron EQLS 2007) en in september 2009 13% (EU27 12%, NL 8%, BE 11%; Special EB 321/wave 72.1). Begin 2009 lag het deel dat moeite had om de rekeningen te betalen met 13% iets onder de EU27 normaal en in september vonden naar verhouding weinigen dat de schulden hen boven het hoofd groeiden (22%, EU 27%, BE 27%, NL 13%). Een tamelijk grote groep voorzag toen wel voor het komende jaar problemen met het betalen van rekeningen of van basale kosten van levensonderhoud (tussen 16 en 46% op 6 items, EU27 tussen 13 en 37%). Het volksdeel dat de indruk deelde dat in hun land veel armoede voorkomt was echter relatief klein (59%, EU27 73%) en een gemiddeld deel vond dat er meer armoede was dan 3 jaar eerder (81%, EU 84%). Begin 09 was het volksdeel dat geloofde dat de koopkracht vooruit was gegaan tamelijk groot (23%, EU 17%; achteruit 37 om 48%) en een relatief klein segment ontwaarde toen angst om in armoede te vervallen (13%, EU 25%: +1% t.o.v. najaar 06). Vrees voor dakloosheid kende nazomer 09 een doorsnee verbreiding (7%, EU en BE ook 7%, NL 1%). Armrijk spannin­gen worden in de nieuwe EU landen vaker erva­ren dan in de oude EU. In 2009 voelden relatief veel Tsjechen deze spanning sterk (42%, EU 32%) en 93% vond de inkomensverschillen in hun land te groot (EU15 87%: NLS 92%). Toch waren ze naar EU maatstaf klein. In 2008 verdienden de 20% hoogste inkomens 3,4 x zoveel dan de 20% laagste (EU15 4,9 x; NLS 4,8 x; NL en BE 4x zoveel) en slechts 9% (laagste Eu) hoefde rondkomen van minder dan 60% van modaal (EU27 17%; BE 15%, NL 11%). In de nazomer van 09 was het volksdeel dat zich maatschappelijk buitengesloten voelde echter het grootst binnen de EU (36 om 15%). De tabel hierna toont dat ook in 2007 spanningen tussen maatschappelijke geledingen in Tsjechië veel werden gevoeld.

Type spanning

Deel in % dat haar in 2007 sterk ervaart

Tsjech

NL

België

NLS

Armrijk

39

12

23

36

Werkgever werknemer

32

19

22

31

Etnisch raciaal

52

57

43

25

Godsdienstige groepen

23

40

30

23

In 2003 was het volksdeel dat armrijk, werkgever werknemer en etnische spanningen ervoer 4% groter, een geringe daling naar NLS maatstaf. Spanningen tussen generaties (14 om 16%) scoorden in 2003 naar EU25 maat­staf gemiddeld en fricties tussen beide geslachten laag (7%, NLS 8%, EU25 12%), maar deze beide categorieën werden niet in de EQLS enquête van 2007 opgenomen.  Etni­sche en godsdienstige span­nin­gen worden in de NLS minder vaak ervaren dan in de EU15, maar relatief veel Tsjechen kennen ook etnische spanningen (vooral t.o.v. zigeuners).

M.b.t. armoede bestrijding scoorden qua vertrouwen in een 7tal instanties, de EU (51 om 45%) en regionale en lokale autoriteiten iets boven de EU normaal. Private ondernemingen, NGO’s en burgers zelf kwamen daar ongeveer op en kerken (38%, laagste EU na Bulgarije, EU 51%) en de landsoverheid (24 om 36%) bleven duidelijk achter. Naar wes­terse rijke lan­den maat­staven is in Tsjechië, net als in bijna alle voormalige Oostbloklanden, de maatschappij niet zo transpa­rant en de cor­ruptie nogal hoog. In 2009 voerde corruptie onder de Tsjechen met 71% de top3 van landelijke zorgenkindjes aan, op afstand gevolgd door misdaad (55%) en drugs (51%). Men scoort in Tsjechië op vertrouwen in de mensheid laag en op de mate van corruptie hoog naar Eu27 maatstaf. Op het eerste nam men in 2007 in de rij van EU landen een 19e plaats in (score 4,5: EU15 5,3, NLS 4,3; EQLS 2007) en op de CPI (cor­ruptie perceptie­ index die de mate van corruptie meet vol­gens westerse rijke landen­ maat­staven) een 18e (19e in 2009). Het vertrouwen in politieke instellingen was in deze EQLS laag (21e van de 27 EU landen). Het volksdeel dat er op vertrouwde dat politici geïnteresseerd zijn in wat hen bezig houdt werd tussen 1991 en 2009 flink kleiner (18% in 09; 36% in 1991; d.w.z. -18%, grootste daling in de voormalige Oostbloklanden in de EU) en begin 2009 scoorden de Tsjechen relatief laag op vertrouwen in eigen regering (24%, +4% t.o.v. najaar 08; EU 38%, +4%, Special EB 308 wave 71.1 annex QA 9.1) en parlement (20%, +4%; EU 36%, +2%). Het vertrouwen in Europese instellingen was toen nog relatief groot (EU 55%, -3%; EU27 47%, geen verandering; Europese parlement 50%, -8%, EU 45%, -6%; Europese centrale bank 50%, -8%; EU 39%, -9%). Het vertrouwen in nieuwsbronnen was boven gemiddeld bij TV (68%, EU27 63%) en internet (33 om 22%), vrijwel gemiddeld bij kranten (42%) en tijdschriften (7%) en onder gemiddeld bij de radio (25 om 31%). Daarbij was het segment dat geen enkel nieuwsmedium vertrouwde aan de kleine kant (13 om 16%).

Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt ligt in Tsjechië rond de EU normaal. Eind 2006 bedroeg het 6% (EU25 7%; Special EB 272), in 2007 9% (EU27 8%; EU15 7%, EU12 13%; EQLS 2007) en in september 09 13% (EU 12%; EB 321). In 2007 scoorde men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn 62% (rond EU normaal; EQLS survey 2007). De tabel hierna toont hoe Tsjechië scoorde t.o.v. de EU15 op 10 aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en 2003). Daarbij is de vooruitgang t.o.v. 2003 gering. Het pensioenstelsel werd zelfs slechter beoordeeld dan in 03 en het toch al niet grote vertrouwen in de medemens was nog wat kleiner geworden. De kinderopvang en het onderwijsstelsel scoren echter relatief goed.

Beoordeling levenskwaliteit in de EU15 in 2007 en in Tsjechië in 2003 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10

EU15 2007

Tsjechië 2003

Tsjechië 2007

Gezondheidszorg

6,4

5,8

6,4

Kinderopvang

6,2

7,1

Ouderenvoorzieningen

6,3

5,7

Sociale dienstverlening (2003)

6,2

5,3

Staatspensioenstelsel

5,0

4,8

4,3

Onderwijsstelsel

6,3

6,0

7,2

Openbaar vervoer

6,4

6,4

Vertrouwen in de medemens

5,3

4,8

4,4

Tevredenheid met het leven

7,2

6,5

6,6

Geluksgevoel

7,6

7,2

7,5

In de nazomer van 2009 gaven de Tsjechen hun zorgvoorzieningen een 6,1 als cijfer (EU27 5,8) en het staatspensioenstelsel kreeg toen een 4,6 (EU 4,8). Qua tevredenheid werd het leven bedeeld met een 6,6 (EU 6,8) en de levensstandaard met een 6,4 (EU 6,7). Het gezinsleven kreeg een 7,5 (EU 7,7), de gezondheid een 7,2 (EU normaal) en het werk een 7,3 (EU 7,2). Destijds was 14% niet tevreden met het leven (EU27 12%), 9% (EU ook 9%) niet met hun werk, 17% (om 14%) niet met de levensstandaard en 9% (om 7%) niet met het gezinsleven. Het volksdeel dat optimistisch was over de toekomst was toen relatief klein (50%, EU 61%).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

In 2002 waren voor de Tsjechen de 3 belang­rijkste voor­waar­den voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid werk, partner en vakantie. De gemiddelde tevredenheid score op een 9tal levensgebieden lag toen laag (EU15 80%, NLS 64%, TSJ 70%). Ze varieerde van 40% (tevreden­heid over inkomen) tot rond 85% (woonsituatie, buurt, gezinsleven). De tabel hieronder laat zien welk volksdeel eind 2006 in Tsjechië een aantal levensgebieden belangrijk vond in vergelijking met de EU25, NL en BE (Eurobarometer 273, wave 66.3). Religie scoorde daarbij het laagst binnen de EU.

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

Tsjech

NL

BE

EU25

Werk

84

81

84

84

Gezin/familie

99

89

96

97

Vrienden

96

96

93

95

Vrije tijd

90

95

88

90

Politiek

26

68

42

43

Religie

28

40

41

52

Helpen/vrijwilligerswerk

82

85

80

79

Gezondheid

100

99

98

99

Voorjaar 2009 werden m.b.t. 17 mogelijke punten van zorg, waarvan men 2 mocht aankruisen, voor het land als geheel de economische situatie (51%, +26%; EU 47%, +10%) en werkloosheid (46%, +29% t.o.v. najaar 08; EU 47%, +10%) het vaakst gekozen, op afstand gevolgd door inflatie (22%, -22%), misdaad (19%, -7%: EU 15%, -2%) en gezondheidszorg 17%, -11%: EU 12%, -4%). Voor zichzelf vonden Tsjechen prijsstijgingen het vaakst zorgenkind nr. 1 (42%, -14%; EU 45%, -5%), gevolgd door economie (25%, +11%; EU 27%, +4%) en zorgstelsel (21%, +3%; Eu 17%, +1%).