Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens

Per 1-1-2011 telde Estland 1,34 miljoen inwoners (gelijk aan 1-1-10; EU27 +0,28% volgens Eurostat). Dichtheid: 30,9 per km² (EU 116/ km²). Levensverwachting 2009: 75,5 jaar (EU27 79,8j in 08; m 69,8j om 78,1j; v 80,2 om 83,8j). Het manvrouw verschil hierin was naar Eu maatstaf groot (10,4 om 5,7 j) en werd na 1998 1,1 jaar kleiner (Eurolanden 0,9j kleiner). Mannen werden na 1998 gemiddeld 5,9 jaar ouder en vrouwen 4,8 jaar. Door het grote verschil telt Estland veel meer vrouwen dan mannen (17% meer in 2010, EU: 5% meer v). Er waren een fractie minder kinderen en 65plussers dan gemiddeld (onder 15 jaar 15,1%, EU 15,6%; 65+ 17,1% om 17,4% in 2010). Naar leefsituatie is het segment dat alleen (15% in 2009, EU 13,2%) of in een alleenstaande ouder situatie (6,2 om 4,3%) woont relatief groot. Het deel in een paar met kinderen (35,6%) ligt op de EU normaal, relatief weinigen leefden in een paar zonder kinderen (22,8 om 25,2%) en het segment in een huishouding van 3 of meer volwassenen was aan de kleine kant (zonder kinderen 10 om 11,9%, met k 10,4 om 10,9%). Bij paren met kinderen was het aandeel in een paar met 1 kind relatief groot 14,7 om 11,8%, 2k 15 om 17%, 3 of meer: 6 om 7%). Het volksdeel in huishoudens met kinderen was aan de kleine kant (47,9 om 49,1%), maar naar de maatstaf van de nieuwe lidstaten (42,1%) was het groot. In 2009 hadden 10 Estische vrouwen gemiddeld 16,2 kinderen (EU27 16 in 2008). Geboortecijfer 2009: 118 per 10.000 inwoners (EU 107/10.000); waarvan 59,2% buitenechtelijk (hoogste EU; Eurolanden 37,3%); huwelijkscijfer 2009: 40/10.000 inwoners (EU 49/10.000 in 07); scheidingscijfer: 24/10.000 inwoners (EU 21/10.000 in 2007); sterftecijfer: 84/10.000 (EU15 62/10.000 in 08, bron: Eurostat).

Etnische gegevens en diversiteit

Vanuit het Sovjet verleden kent Estland een aanzienlijk volksdeel dat er al dan niet vrijwillig terecht is gekomen vanuit andere voormalige Sovjet republieken. De Sovjets wilden Estland russificeren en het aandeel etnische Esten zakte daardoor tussen 1922 en 1989 van 87,6% naar 61,5%. Daarna steeg het weer, m.n. omdat tussen 1991 (2e onafhankelijkheid) en 2000 ruim 120.000 Russen vertrokken. Onder de 418.000 Esten uit den vreemde die men in 2010 telde (31,2% van de bevolking) vielen er 342.000 (25,5%) onder de groep die gemakshalve wordt betiteld als etnische Russen, maar dat is naar cultuur en etniciteit een gemêleerd gezelschap (Rusland is het grootste land ter wereld). Buiten Russen onderscheidt het Estische CBS aan voormalige Sovjet burgers m.n. Oekraïners (27.800, 2%), Witrussen (15.500; 1,2%), Tataren (2445, 0,2%), Letten (2200, 0,2%) en Litouwers (2050, 0,15%) als aparte groepen. De grootste groep van buiten de voormalige Sovjet Unie vormen de Finnen (10.600, 0,8%), gevolgd door Polen en Duitsers (beide 0,15%). Verder telde men nog 1800 joden (ook 0,15%) van binnen of buiten de voormalige Sovjet Unie. Andere etnische groepen waren met bijna 9100 zielen en kwamen zo tot 0,7% van de bevolking. Op Duitsers en overige groepen na namen alle groepen na 2002 gestaag in aantal af, in totaal met 3% (joden met -15% het sterkst). Het aantal etnische Esten zakte tussen 2002 en 2008 met ruim 1% naar 921.000, maar in 2010 waren er weer zo’n 1500 meer. De meeste etnische Russen wonen in Tallinn en in het oosten van het land. In 2009 was van de 3900 immigranten 42,5% Est, 27% kwam uit een ander EU land en de rest (30,5%) van buiten de Eu. Het aantal jaarlijkse asielverzoeken is in Estland verwaarloosbaar klein.

De opinie over minderheden wordt m.n. gekleurd door de vroegere achtergrond van russificatie en de geringe immigratie uit voor Esten verre en vreemde landen. Zo was het volksdeel dat integratie van minderheden erg belangrijk vond begin 2005 erg klein (24%, EU25 37%, Special Eurobarometer 225, wave 63.1) evenals het segment dat eind 2006 vond dat immigranten veel bijdragen aan hun land (16 om 40%, Standard EB 66). De waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 was met 2,04 echter gemiddeld binnen de EU (Special EB 273, wave 66.3). In november 07 waren de segmenten die kozen voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit (kosmopolieten 9%, EU27 25%, NL 47%, Flash EB 217) of voor het tegengestelde (eigen identiteit, geen interculturele dialoog: 10 om 13%) beide klein, zodat de groep die kool en geit wilde sparen erg groot werd (73 om 55%; 8 om 7% wist het niet). Ook het deel dat immigratie (6 om 10%) of integratie (5 om 10%; EB 273, wave 66.3) voor de komende generatie tot de 3 grootste punten van zorg rekende was eind 2006 klein. Najaar 2008 koos zelfs 0% immigratie voor het land (om 9%) of voor zichzelf (om 4%) bij de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties. Sterke etnisch raciale spanningen worden erg weinig ervaren (19% in 2007, NLS 25%, EU15 41%, NL 57%, BE 43%, EQLS 2007, sept. 2009: ook 19%, NL 55%, BE 50%, EU 40%). Ook de groep die veel spanning tussen religieuze groepen voelde was in 2007 erg klein (6%, NLS 15%, EU15 33%, NL 40%, BE 30%). De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: culturescope.ca onder citizenship & identity) meet immigrantvriendelijkheid in 28 landen; incl. de EU25. De Esten bezetten in 2007 op deze lijst de 19e plek (score 46, EU 53). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 6 dimensies onder de 28 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek. Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie vallen de voorwaarden voor en de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Dimensie MIPI

Estland

Nederland

Eu25

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

75

6*

70

9*

56

Gezinshereniging

61

12*

59

16

57

Langdurig verblijf

61

15

66

10

59

Politieke deelname

30

19

80

5

56

Naturalisatie

26

25

51

8

43

Antidiscriminatie

23

28

81

5*

58

Qua contact met andere culturen en mate van internationaal georiënteerd zijn scoren de Esten naar EU maatstaven redelijk (EB 278, wave 67, veldwerk voorjaar 2007). Het deel dat familie, vrienden of contacten in het buitenland had, veel naar het buitenland reisde of kennis nam van buitenlandse media of boeken was (de buitenlandse keuken uitgezonderd) groter dan gemiddeld in de EU (QA 10). Ook de bereidheid om vreemde talen te leren voor beroep, studie en privé doelen is relatief wijdverbreid. De groep met interesse in het ontmoeten van mensen uit andere Europese landen was iets onder gemiddeld van grootte (55 om 63%, BE 69%, NL 67%), maar het deel met culturele belangstelling was aan de grote kant, ongeacht van waar (eigen land 74 om 69%; Europese landen 62 om 57%, rest wereld 62 om 56%). Een relatief klein deel voelde zich gehecht aan Europa (55 om 67%) of de wereld (42 om 61%), een modaal contingent aan plaats (84%) of regio (83%) van afkomst en een wat boven gemiddeld aandeel aan het eigen land (95%). Een doorsnee aandeel Esten (90%) was voor culturele uitwisseling in de Eu om tolerantie en openheid te bevorderen (binnen de wereld 86 om 88%). Een iets boven gemiddelde steun kregen een pioniersrol voor burgerinitiatief (23%, NL 43%, BE en EU 37%) en voor nationale overheden (53%) in deze. Uitwisseling binnen het onderwijs (47 om 41%), TV documentaires over andere Eu landen (35 om 23%) en film (12 om 8%) deden het relatief goed onder Esten als manieren om Europees contact te bevorderen. Het omgekeerde gold voor geld steken in tweelingsteden (19 om 27%).

Bij keus van 3 uit 9 maatschappelijke waarden kozen veel Esten respect voor lessen van de geschiedenis (29%, hoogste EU, EU 17%) of voor natuur en milieu (59 om 50%, NL 46%, BE 51%), culturele diversiteit (17 om 12%), ondernemerschap (14 om 10%) en tolerantie en openheid (41 om 37%, NL 60%, BE 51%). Vrede (45 om 61%), gelijkheid en solidariteit (30 om 37%), vrijheid van meningsuiting (30 om 37%, NL en BE ruim 50%) en vooruitgang en innovatie (8 om 14%) kregen weinig aanhang. Veel Esten hebben vertrouwen in Europa als waarden gemeenschap, maar de groep die voelt dat Europa voor de 9 waarden staat was in vrijwel alle gevallen iets kleiner dan gemiddeld in de EU (Rusland is voor Esten als Europees land nadrukkelijk aanwezig).

Demografie: achtergrond en ontwikkelingen

Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en het zelfstandig worden van Estland moest men al­les weer van de grond af aan opbouwen. De gemiddelde leeftijd waarop mannen overlij­den is toen dramatisch gedaald. Een sterke toename van werkloosheid en echt­scheidin­gen na 1990 ging vooral onder laagopgeleide mannen (m.n. van Russische ori­gine) gepaard met een proces van verloedering (overmatig drinken, roken en drugsge­bruik in combinatie met slecht eten en ander risicogedrag) dat velen niet meer te boven kwamen. In 2002 stierf een man in Estland gemiddeld 12 jaar eerder dan een vrouw, maar het verschil trekt langzaam bij (10,4j in 2009). De leefsituatie van Esten naar huishoudens leek in 2002 al meer op die van de oude EU landen dan op die in de nieuwe lidstaten en nadat Estland in 2004 bij de EU kwam won de individualisering verder terrein. Het gedeelte alleenstaanden was naar de NLS maatstaf al groot en groeide na 2004 sneller dan gemiddeld in de Eu. Het segment Esten in een eenoudergezinnen bleef relatief groot, het deel in een paar zonder kinderen groeide naar verhouding sterk en het gedeelte in een gezin met 3 of meer volwassenen met kinderen nam relatief sterk af zodat het verschil met de standaard van de NLS groter werd. In 2009 telde Estland naar huishoudelijke samenstelling 34% alleenstaanden (EU15 32%, NLS 24%), 6% eenoudergezinnen (EU15 4%, NLS 3%), 26% paren zonder kinderen (EU15 29%, NLS 24%), 24% paren met kinderen (EU15 22%, NLS 24%) en 12% samengestelde huishouden (3 of meer volwassenen met of zonder kinderen. EU15 ook 12%, NLS 24,5%). Estische huishoudens waren in 2009 naar de maatstaf van de EU15 gemiddeld van grootte en naar die van de NLS klein (2,3 leden, EU15 ook 2,3, NLS 2,8). Onder de 15% Esten die leefden als alleenstaande (EL 14%) was het aandeel onder 65j naar de maatstaf van de Eu15 aan de kleine kant (57 om 63%), maar naar die van de NLS (46,5%) groot. Door het grote verschil in leeftijd van overlijden was het aandeel alleenstaande vrouwen naar verhouding ook groot. Van de paren zonder kinderen telde 42% minstens één 65plusser (EU15 54%, NLS 55%). Van het segment in samengestelde huishoudens (12%) leefde een relatief groot deel in een huishouden van 3 of meer volwassenen zonder kinderen (59%, EU15 50%, NLS 51%; met kinderen 41 om 50 om 49%). Relatief veel paren met kinderen hadden in Estland één kind (50 om 41 om 46%).

In de Sovjet tijd kenden Oostbloklanden (zo ook Estland) een hoger huwelijkscijfer dan de oude EU landen, maar na 1990 veranderde dat in Estland naar NLS maatstaf snel. De  groep die het huwelijk een achterhaald instituut vindt steeg tussen 1990 en 1999 van 11 naar 24% van de bevolking, In 2000 werd een dieptepunt bereikt (4 huwelijken per 1000 inwoners, EU toen 5,2/1000). Daarna steeg het cijfer weer naar 5,23 in 2007 (Eu toen 4,9) om vervolgens snel te dalen naar 3,8 in 2010 (Eurolanden 4,2 in 2009). De doorsnee leeftijd van de vrouw bij een eerste huwelijk was laag (25j in 2008, EU27 27,6j) en het aandeel eerste huwelijken (68% in 1995, 72% in 2008) was het kleinst binnen de Eu. In Estland wordt veruit het meest samengewoond binnen de NLS. In 2000 was het segment 20plussers dat samenwoonde (11,8% volgens OECD family database) even groot als in Finland. Het werd alleen overtroffen door Frankrijk en Luxemburg en een meerderheid van hen (59%) had kinderen. Echtscheiding gaat in Estland gemakkelijk. Na een scheiding houden beide ouders voogdijschap over kinderen. Als ze onderling niet uit een omgangsregeling komen kan die juridisch worden bepaald. Estland kent een beperkte alimentatie wetgeving. In de Sovjet tijd kende het land een veel hoger scheidingscijfer dan de EU15 landen. In 1995 werd dit het hoogste van Europa. Steeds minder mensen in de 3 Baltische staten vonden tussen 1990 en 1999 scheiding echter acceptabel (dit aandeel daalde van 17 naar 14%; Nederland 60%) en het cijfer zakte naar 2,4/1000 inwoners in 2009 (60% van het aantal huwelijken, EL 2/1000 en 46% in 2007). In 2007 waren bij 53,5% van de scheidingen kinderen betrokken (NL 56%).

In de Baltische staten wordt minder moeilijk ge­daan over overspel dan in de EU15 (in 1999 vond ruim 60% het acceptabel; EU15 12%). Dit laat­ste verklaart mede dat de frequentie van geslachtsziekten een tijdlang hoog was. Rond 1995 lag in Estland het aantal gevallen van syfilis boven 1 per 1000 (EU 1 per 20.000). In 2001 was dit cijfer gedaald naar 3 per 10.000, maar het was nog wel het hoogst binnen de EU25. Na 2000 is, mede door vuile drugsspuiten, het aantal HIV geïnfecteerden explosief ge­stegen. In 2002 was 1 op de 500 en in 2007 1 op de 200 inwoners seropositief (0,5%; veruit hoogste EU, bij het Russische volksdeel aanzienlijk hoger dan bij het Estische deel). Tussen 1970 en 1995 steeg het aandeel buitenechtelijke geboorten erg sterk naar EU maatstaf en tussen 1999 en 2009 was het cijfer veruit het hoogst binnen de EU (59% in 2009, EL 37%, NL 43%). Het segment Esten dat in een eenoudergezin leeft is dan ook relatief groot (6,3% in 09, EU 4,3%). Het aantal tiener geboorten viel in 1980 mee, maar zakte daarna naar verhouding weinig. In 2008 was het met 22/1000 meisjes tussen 15 en 19 het hoogst binnen de Eu na dat in Bulgarije en Letland, maar in 2009 lag het op 20/1000 (21e van de Eu27, global gender gap report).

Estland kent al heel lang een laag geboortecijfer (2 kinderen per vrouw is nodig om de bevolking op pijl te houden). In 1970 lag het aantal kinderen per vrouw op 2,1 en in 1998 op 1,3. Daarna steeg het geleidelijk naar 1,65 in 2008 (EU toen 1,6) en in 2008 lag het op 1,62. Omdat de Estische overheid zich steeds meer zorgen begon te maken omtrent het uitsterven van de Est moedigt het sociale stelsel thans het krijgen van kinderen aan. De gemiddelde leeftijd waarop een vrouw haar eerste kind krijgt ging tussen 1995 en 2008 relatief weinig omhoog (met ruim 2 jaar) en in 2008 lag ze op 25 j; jong voor een EU land (NL 29j). Relatief veel afhankelijke Estische kinderen leven niet bij hun beide biologische ouders. Qua geboorteregeling pasten seksuele voorlichting en dito beleid niet in de communistische visie (kapitalistische decadentie) en men kon zich weinig kinderen veroorloven. In de Sovjet Unie werd abortus al in 1955 legaal t/m de 12e week en daarna in uitzonderingsgevallen. In 1982 en 1987 werd de regeling vrijer gemaakt omdat er veel illegale abortussen waren. Aanvankelijk waren de cijfers erg hoog, mede omdat de pil lang verboden bleef. Thans mag abortus in Estland t/m de 12e week op verzoek (om elke reden) en tot de 21e week is het beperkt toegestaan. Abortus om medische redenen wordt geheel vergoed, maar voor persoonlijke redenen geldt een eigen bijdrage. Het aandeel abortussen zakte tussen 2001 en 2009 fors (van 92 naar 48% van het aantal geboorten), maar het bleef hoog naar EU maatstaf en flink hoger dan in NL en BE (http://www.stat.ee/34285). Begin 2005 was het gedeelte Esten dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk vindt relatief klein (41%, EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 38%, EU 33%; Special EB 225/ wave 63.1).

In Estland zijn naar EU maatstaf familiebanden nog tamelijk hecht. Hulp van vrienden of buren scoren ook relatief goed. Eind 2006 was het volksdeel dat van familie thuishulp verwachtte bij ziekte (61 om 43%, buren 4 om 2%, vrienden 6 om 5%, partner 25 om 40%), advies bij problemen of familiezaken (51 om 40%, buren 2 om 1%, vrienden 19 om 14%, partner 18 om 38%) of een luisterend oor bij een emotionele dip (37 om 29%, partner 19 om 37%, buren 3 om 2%, vrienden 31 om 24%) relatief groot. M.b.t. lenen bij acute geldnood lag de verwachting vrijwel op de EU normaal (54%; partner 6 om 14%, vriend 17 om 6%, buren 1 om 1%, EB 273, wave 66.3, QA4). Het segment dat hulp verwachtte van de partner was in alle gevallen het kleinst binnen de EU.

Leefsituatie van de jongere generatie

Kinderen gaan in Estland net als in heel Noord Europa jong de deur uit, zowel mannen als vrouwen gemiddeld op hun 24e in 2005. Het deel van de 30minners dat nog bij hun ouders woonde was, zeker naar de maatstaf van de NLS, klein (18 t/m 24j: v 71%, EU25 66%, m 77 om 78%; 25 t/m 29j v 21 om 28%, m 29 om 42%). Dit maakt het aandeel huishoudens van personen onder de 30 relatief groot; 12% in 2005 (EU15 8%, EU27 9,7%). Bij 25-29 jarigen leefde toen naar verhouding weinigen (vrouwen 22%, EU 32%; mannen 27 om 37%) in een paar zonder kinderen en velen (v 54 om 42%, m 39 om 20%) als paar met kinderen (bron: The life of man and women in Europe 2008 edition). In 2000 woonde van de 20-34 jarigen 27,4% nog thuis (laagste van de 8 voormalige Oostbloklanden in de EU) en 14% als alleenstaande (hoogste NLS8 na Litouwen). Het deel dat samenwoonde (23,5%) was toen al veruit het grootst binnen de NLS en bijv. groter dan in NL (22%) en het deel dat al getrouwd was (32%, NL 30%), was relatief klein naar NLS maatstaf en gemiddeld naar de maatstaf van de EU27.

Discriminatie

Uit de tabel hierna blijkt in hoeverre in vergelijking met Nederlanders, Belgen en de EU27 standaard Esten moeite hebben met wat afwijkt van normaal. Het volksdeel dat moeite heeft met zelfde sekse geaardheid of handicaps is daarbij groot naar EU15 maatstaf, maar naar de maatstaf van voormalige Oostbloklanden valt het mee (bron: Special Eurobarometer 317, wave 71.2; veldwerk van medio 2009).

Type premier/ president van het eigen land

Deel in % dat zich daar medio 2009 enigszins tot hoogst ongemakkelijk bij zou voelen

EST

NL

België

EU27

Vrouw

17

17

20

21

Openlijk homo/ lesbisch

62

28

36

47

Gehandicapt

53

33

42

40

Etnische minderheid

54

59

57

55

Minderhedenreligie

51

61

70

51

Jonger dan 30

58

74

58

61

Ouder dan 75

70

81

73

73

Op alle 6 onderzochte vormen vonden weinig Esten dat er in hun land erg veel werd gediscrimineerd (geloof 3% , EU27 9%; etniciteit 8% om 16%; leeftijd 9 om 16%, geaardheid 8 om 12%, sekse 5 om 7%, handicaps 10 om 13%). Het deel dat vond dat het met deze vormen van discriminatie de 5 jaar tevoren veel erger was geworden lag eveneens onder de EU normaal (etniciteit 5 om 9%, geloof 4 om 6%, sekse 4 om 5%, geaardheid 6 om 7%, leeftijd 9 om 10%; handicaps 6 om 6%). Een groot segment Esten vond dat ze onder het stempel etnische (8 om 5%) of gehandicapte minderheid (3 om 2%) vielen. Anders geaard (0 om 1%) en geloofsminderheid (2 om 4%) scoorden hier laag. Het segment dat zichzelf in het jaar voor de vraagstelling gediscrimineerd of lastig gevallen voelde was gemiddeld bij geaardheid, geloof (beide 1%), handicaps (2%) en leeftijd (6%). Bij overige gronden en sekse was het aan de kleine (beide 2 om 3%) en bij etnische afkomst aan de grote kant (5 om 3%, in het Russischtalige volksdeel voelen velen zich gediscrimineerd). In Estland kenden velen leden van een etnische minderheid (79% om 57%; Roma zigeuners echter 12 om 17%) of gehandicapten (65%), een doorsnee deel kende leden van een religieuze minderheid (61%) en opvallend weinigen homo/ lesbo’s (17 om 38%). Het segment dat getuige was geweest van discriminatie van anderen was alleen bij leeftijd aan de grote kant (9 om 8%). Bij handicaps was het gemiddeld (6%) en bij de andere gronden relatief klein (geloof 2 om 5%, geaardheid 4 om 6%, overige 2 om 3%, sekse 4 om 5%, etniciteit 10 om 12%).

Relatief veel Esten vermoedden dat de kredietcrisis zou bewerkstelligen dat er minder geld gestoken wordt in anti discriminatie (60 om 49%) en het deel dat inschatte dat ze discriminatie zou aanwakkeren was bij handicaps, sekse en leeftijd relatief groot en bij geloof naar verhouding klein. Bij handicaps (54 om 48%) en etniciteit (59%) was het aandeel Esten dat vond dat de media genoeg aandacht besteden aan discriminatie aan de grote en bij sekse (60 om 66%), geaardheid (52%) en religie (49%) aan de kleine kant. Onder Esten bestaat voor gelijke kansen maatregelen t.a.v. werk of solliciteren veelal een doorsnee steun. Bij etniciteit of religie was de steun boven gemiddeld. Een relatief klein segment Esten vond dat in hun land genoeg wordt gedaan tegen discriminatie (42%, EU 49%) en het deel dat vond dat er op hun werkplek genoeg tegen werd gedaan was bij sekse, geaardheid en religie relatief klein en bij handicaps naar verhouding groot. Net als in alle voormalige Oostbloklanden wantrouwen in Estland  velen overheden en instanties. M.n. vakbonden, de rechtelijke macht en NGO’s werden weinig gezien als instanties om klachten te deponeren. Politie, groeperingen voor gelijke rechten en tribunalen kregen een doorsnee vertrouwen. Ook een doorsnee segment (53%) schatte in dat men de eigen rechten niet kent bij discriminatie.

Werk en kinderen

Estische vrouwen zijn er relatief vroeg bij met het krijgen van kinderen. Het aandeel kinderloze vrouwen tussen 25 en 29j is dan ook relatief klein (33,3%, 4 na kleinste EU, NL 67%). Bij vrouwen tussen 40 en 44 was dit aandeel van doorsnee grootte (22%, NL 24%, BE 20%, OECD family database). Eind 2006 was het segment Esten met een gezin dat qua kinderwens tevreden was met hun kindertal aan de kleine kant (71 om 79%) en het segment dat er wel meer had gewild was relatief groot (27 om 18%). Bij kinderlozen was de groep die daar vrede mee had erg klein (8 om 19%, EB 273, QA 8), 80% (om 73%) had wel kinderen gewild en 3% (EU 8%) wist het niet. In Estland is het aandeel werkende moeders ook relatief klein (60%, 15e EU 27, NL 4e, BE 12e), vooral bij moeders van kinderen tot 3 (35%, 3 na kleinst EU). Vergeleken met alle werkende vrouwen van de kinderleeftijd (25-49j: 79%) was het verschil het grootst binnen de EU (±30%, BE 13%, NL ±7%). Dat komt mede doordat moeders relatief jong zijn en door regelingen voor moeders met kleine kinderen. Bij paren met kinderen hadden vaker dan in NL en BE beide ouders een voltijdbaan (53%, BE 32%, NL 5%; één ouder deel, ander vol EST 7, BE 35, NL 59%; alleen verdieners EST 34, BE 23, NL 21%). In een eenoudergezin had in Estland maar liefst 72% een voltijdbaan (NL 15%, BE 35%), 5% een deeltijdbaan (BE 22%, NL 48%) en 23% geen betaald werk (BE 43%, NL 37%).

De aanhang van publieke kinderopvang van 0 t/m 6 jarigen was in sept. 2009 klein voor 0-3 jarigen (16 om 44%), maar boven gemiddeld voor 3-6j (68 om 63%). Veel Esten vonden publieke voorzieningen voor de leeftijdgroep nodig (76%, EU 68%; wenselijk 19 om 24%), maar relatief weinigen waren tevreden over kwaliteit (45 om 54%) en betaalbaarheid van formele kinderopvang (29 om 41%, Special Eurobarometer 321, wave 72.1). Veel Esten zijn voor opvang thuis van kinderen tussen 0 en 3j (door beide ouders 60%, hoogste EU, EU 39%; moeder 42 om 33%, vader 8 om 7%, grootouders/ andere verwanten 23 om 23%; au pair 6 om 12%, gediplomeerde oppas 5 om 16%, meer opties mogelijk). Tussen 2005 en 2009 groeide het aandeel kinderen tot 3 dat naar formele opvang ging echter relatief sterk (van 12 naar 25%, EL van 28 naar 31%;  BE 33%; NL 49% in 2009, maar veelal minder dan 30u p/w). Bij een relatief klein deel deed de moeder uitsluitend de opvang (44%, EU 51%, BE 59%, NL 22% in 2009; in 2005 in Estland nog 65%). M.b.t. kleuters tussen 3 en 6 kreeg formele opvang (dagopvang, kleuterschool) de meeste aanhang (68%, EU27 63%). Ook hier scoorde opvang thuis door beide ouders echter nog relatief hoog (37 om 31%) en andere opties bleven onder gemiddeld (gediplomeerde 8 om 15%, au pair 6 om 10%, vader 4 om 6%, moeder 12 om 19%, overige verwanten 22 om 24%). Bij kinderen tussen 3 en 6 was het gebruik van formele opvang ook hoog (93%, veelal meer dan 30u; EU27 84%, NL 87%, veelal minder dan 30u, BE 99%) en opvang louter door ouders scoorde laag (5%, Eu 10%, NL 8%, BE 1%). In de tabel is te zien hoe Esten begin 2005 scoorden op opvoedingswaarden. De waarden fantasie, gehoorzaamheid en tolerantie/ respect kregen naar EU maatstaf weinig en werklust en onafhankelijkheid veel aanhang.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

Est

NL

België

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

75

90

83

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

84

88

83

80

Volharding/ beslistheid

64

61

68

61

Gehoorzaamheid

45

50

63

56

Zorgzaamheid/ pietluttigheid

49

36

52

54

Onafhankelijkheid

69

66

56

53

Fantasie

36

31

41

52

Hard werken/ werklust

75

38

59

47

In 2005 vond qua balans werk privéleven een vrijwel gemiddeld aandeel werknemers dat de werk­uren goed in te passen waren in het privéleven (76 om 80%) en velen werden in hun vrije tijd vanuit hun werk benaderd (39 om 23%). Tegelijkertijd was het deel dat aangaf iedere dag min­stens een uur aan de kinderen te kunnen besteden (39%) of tijd genoeg te heb­ben voor koken en huishou­den (58%) relatief groot. In 2007 hadden globaal genomen naar EU15 maatstaf veel en naar NLS maatstaf weinig Esten moeite met de balans tussen werk en gezinsleven (door het werk moeite met voldoen aan familieplichten 33%; op werk afgeleid door beslommeringen over de privésituatie 12%; door het werk te weinig tijd over voor vrijwilligerswerk m 54 om 46 om 48%, v 50 om 55 om 52%). Een ruim gemiddeld segment voelde zich door het werk regelmatig te moe voor het huishouden (61%). Het deel dat te weinig tijd overhield voor contact met familieleden was bij mannen aan de grote en bij vrouwen aan de kleine kant (m 32%, v 27%) en het deel dat te weinig tijd overhield voor hobby’s (m 40%, v 50%) en andere sociale contacten (m 24%, v 32%) viel qua grootte mee. Dit gold in sept. 2009 ook voor het segment dat aangaf meerdere keren p/w (8%) of p/m (13%) door werk moeite te hebben met familieverantwoordelijkheden (EB 321, QA41.2).

Vrouwenemancipatie

Qua achtergrond zijn door de periode van communistische overheersing in Estland een aantal ontwikkelingen op het vlak van emancipatie anders gelopen dan in westerse landen. De Sovjetoverheid vond na 1945 het arbeiderscollectief erg belangrijk en traditionele gezinswaarden werden als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeids­krachten nodig en de vrouw werd van staatswege vooral gezien als werkende moeder. Stoere manwijven op trekkers en dito fabrieksarbeidsters werden door de Sovjet overheid gepresenteerd als rolmodellen voor vrouwen. De wetgeving werd geënt op deze visie en de maatschappij werd er op ingericht. Echtscheiding en abortus werden in de voormalige Sovjet Unie in de 50er jaren wettelijk mogelijk. Ook werd een vrij langdurig betaald zwangerschapsverlof ingevoerd en er kwamen opvangfaciliteiten voor kinderen. Vrijwel alle vrouwen namen min of meer noodgedwongen een voltijdbaan waarin ze voor hetzelfde werk vaak minder verdienden dan mannen. Naast hun werk moesten vrouwen echter ook de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinde­ren op zich nemen; want mannen werden beschouwd als kostwinner en niet als wer­kende vader.

Ook in 2004 was het manvrouwbeeld nog erg traditioneel. Men vindt dit bijv. terug in Estlandse uitdrukkingen als “mannendaden” en “vrouwengeklets” Driekwart van de Esten zette toen vraagtekens bij leidinggevende capaciteiten van vrouwen (beide seksen achtten vrouwen daarvoor te emotioneel). Dit lijkt echter bij te trekken. Eind 2006 vond qua opvatting over de manvrouw taakverdeling 81% van de paren schoonmaken een taak van de vrouw (EU 81%, NL 76%) en 10% (EU 9%; NL 6%) van de man. Bij koken lagen deze cijfers ook op 81% (EU 82%, NL 72%) en 10% (EU 13%; NL 14%), maar bij strijken op 88% (Eu 85%, NL 79%) en 4% (EU 8%, NL 10%). In 2007 staken beide geslachten relatief veel tijd in zorg voor kind of familie (p/w: m 32u, EU27 26u; v 53 om 41u) en mannen staken relatief veel tijd in huishouden en koken (11 om 8u, v 15 om 16u). De tabel hierna laat zien in hoeverre bij beide geslachten werk botste met privéactiviteiten in 2007 in Estland, NL, België en de EU. Vrijwilligerswerk en politiek hadden bij Estische mannen te lijden onder het werk. De manvrouw verschillen waren relatief groot naar EU15 maatstaf, maar dat was in de nieuwe lidstaten normaal. Naar verhouding weinig Esten vinden politiek belangrijk (Special EB 273).

Activiteit

Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had

Estland

NL

BE

EU15

m

V

m

v

m

v

m

v

Contact met familieleden

32

23

37

36

28

32

30

27

Andere sociale contacten

24

32

46

42

36

39

33

37

Eigen hobby’s/ interesses

40

50

44

51

43

59

47

55

Vrijwilligerswerk/ politiek

54

50

35

43

38

46

48

52

Medio 2009 was het volksdeel dat vond dat sekse discriminatie in hun land veel voorkomt relatief klein (33%, EU 40%, NL 38%, BE 39%). Het deel dat vond dat deze vorm van discriminatie de laatste 5 jaar was toegenomen was van doorsnee grootte (23%), net als de steun voor meer gelijke kansen maatregelen op dit vlak (78 om 75%). Qua studie was begin 2005 het segment Esten dat een universitaire studie voor mannen belangrijker vond dan voor vrouwen klein (13%, EU25 17%, oneens met de stelling 85%, EU25 81%, bron EB 225, wave 63.1). In de Sovjet tijd waren de Esten het best opgeleid van de hele Sovjet Unie en Estland steekt qua niveau van opleiding ook bij vrouwen al lang gunstig af bij de EU27 normaal. Het segment laag opgeleide vrouwen (lager vervolgonderwijs of minder) is erg klein en gaat nauwelijks omhoog met de leeftijd (25-34j 9,5%, EU27 17,5% in 2010; 55-64j 13 om 43%). Het gedeelte middelbaar opgeleide vrouwen is tegen de EU trend in bij de oudere groep groter dan bij de jongere (25-34j 43 om 45%; 55-64j: 51 om 40%). Het aandeel hoog opgeleide vrouwen is bij beide leeftijdgroepen groot en gaat minder sterk omhoog met de leeftijd als in de EU (30-34j 48 om 37,5%: 55-64j 36 om 17%; wellicht komt bij een hoog niveau een verzadigingspunt in zicht). Tussen 1998 en 2009 was het aandeel vrouwelijke hoger onderwijsstudenten groot en het steeg relatief sterk (van 57 naar 62%; EU van 53 naar 55,5%). Het aandeel vrouwen in onderzoeksbanen was in 2004 in hoger onderwijs erg groot en in bedrijfsleven en overheid groot naar de maatstaf van de EU27.

Het volksdeel dat de stelling onderschreef dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen was in 2005 van doorsnee grootte (86%; niet mee eens 13%, EU 12%). Naar beroep en beloning was de manvrouw polariteit naar EU maatstaf in dat jaar wel degelijk aanwezig. Het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken (zorg en sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, horeca en administratie 54 om 61%) was nog relatief klein en het aandeel mannen in mannensectoren was gemiddeld van grootte (43%). Er werkten echter tamelijk veel vrouwen in de top6 van vrouwen beroepen (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed. 38 om 36%) en veel mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, techniek e.d., kleine zelfstandige 36 om 25,5%) en het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk was in 2007 met 31% het grootst binnen de EU (17 à 18%). Qua hogere functies was het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in Estland relatief groot (42%, EU 27%) en slechts 50% bestreed deze visie (EU 66%). Het aandeel vrouwelijke vakmensen en technici was in 2009 het grootste ter wereld. Qua aandeel vrouwen in de politieke top scoorde men bij ministers (23%) en in rechtelijke macht, hoge ambtenarij en topmanagement (34%) gemiddeld, maar bij parlementariërs (21%) relatief laag. In 2006 lag het aandeel vrouwen in de top van de centrale bank op 13% (gemiddeld) en bij de 50 bekendste ondernemingen stond men 6e met 16%. Bij dit alles gaat het om selecte groepen. In 2005 waren onder managers van kleine ondernemingen 2,1 keer zoveel mannen dan vrouwen (EU 1½ x zoveel; directeuren/ CEO’s echter 3x om 1,7x zoveel) en ook bij zelfstandigen met personeel lag de MV verhouding wat uit het lood (7,1 op 3,1; EU 7 op 3,5). Het aandeel werknemers met een vrouw als directe superieur was echter weer 1 na grootst binnen de EU (37,5%, EU15 24%, 4th European working conditions survey).

In 2008 en 2009 was Estland 37e op de Global gender gap index, die de mate van gelijke berechting van vrouwen wereldwijd meet en 13e van de EU27 (net als in 2008). T.o.v. 2006 was men echter 8 plaatsen gezakt. NL zakte van plek 9 in 08 naar 11 en België van 29 naar 32 (http://www.rte.ie/news/2009/1027/genderreport.pdf). Via http://www.quotaproject.org/index.cfm is info te vinden over wettelijke quota en eventuele sancties in landen.

Emancipatie naar geaardheid

Op http://www.ilga-europe.org/ is info te vinden over ontwikkelingen en stand van zaken aangaande LBGT rechten en over LBGT evenementen in de EU landen. Zelfde sekse seks was in de Sovjet tijd verboden, maar werd kort na de hernieuwdeonafhankelijkheid in 1992 gelegaliseerd. De leeftijd voor seks werd in 2001 gesteld op 14 jaar, ongeacht geaardheid. Bij het ingaan van het EU lidmaatschap in 2004 werd conform de Eu regels discriminatie op geaardheid strafbaar op de werkvloer, maar dat kwam niet overeen met de overheersende bevinding in Estland. Nadat in 2005 Nederland een homoseksuele ambassadeur met een Cubaanse partner benoemde, betitelde een Estisch weekblad de aanstelling als een provocatie. Na een jaar vertrok hij weer omdat zijn partner werd gepest. In december 2006 lag het aandeel voorstanders van homohuwelijk (21 om 44%) of kinderadoptie door zelfde sekseparen (14 om 32%) flink onder de EU25 normaal. Desondanks viel men qua tolerantie onder de top van de voormalige Oostbloklanden in de EU. Sinds 2008 is homo discriminatie op andere levensgebieden dan werk verboden en geaardheid is opgenomen als rechtsgrond in wetgeving over haatcriminaliteit. Ook medio 2009 durfden echter nog maar weinigen uit de kast te komen. Zelfs bij een anonieme enquête gaf 0% op zelf homo/ lesbo te zijn. Wel gaf 1% toe hierop te zijn gediscrimineerd en 4% (om 6%) vinkte aan getuige te zijn geweest van deze vorm van discriminatie. Relatief weinigen vonden dat discriminatie op geaardheid veel voorkwam (28 om 47%) en een doorsnee segment (25%) vond dat het erger was geworden dan 5 jaar eerder (minder erg echter 43 om 60%, Special EB 317, wave 71.2). Bij een overheidspoll in 2009 was 32% voor gelijke rechten, wel met grote generatie verschillen (jongeren 40%, ouderen 5%). In 2010 is GK (Geikristlaste Kogu) opgericht als NGO die gelijke rechten voor seksuele minderheden binnen de kerken nastreeft. In 2011 was er nog geen wettelijke erkenning voor zelfde sekse relaties. Wel gingen er vaker stemmen op van hotemetoten om daar verandering in te brengen; o.m. bij de Baltic Pride manifestatie in juni van dat jaar in Tallinn. Adoptie door zelfde sekseparen kon medio 2011 ook (nog) niet, evenmin als het zich laten ombouwen voor transseksuelen.

De leefsituatie van 65plussers

Op http://www.sm.ee/eng.html is info te vinden over het ouderenbeleid in Estland.  Hierin ligt nadruk op zelfredzaamheid, maatschappelijke bijdrage van ouderen (bijv. flexibele pensioenleeftijd, doorgeven van ervaring, levenlang leren) en solidariteit tussen generaties (bijv. mantelzorg). In 2005 woonden naar verhouding veel ouderen bij hun kinderen in. Bij 75plussers was dit aandeel veruit het grootst binnen de EU (65-75j: v 28 om 18%, m 17 om 20%, 75+ v 77 om 18%, m 40 om 13%). Esten lijken dat niet zo erg te vinden, want in 2007 was het volksdeel dat vond dat afhankelijke mensen teveel op hun familie moeten leunen iets kleiner dan gemiddeld in de EU27 (68 om 70%; niet eens 20 om 22%; EB283, wave 57.3). Het grote aandeel vrouwen van 75+ in die situatie komt mede door het grote manvrouw verschil in leeftijd van overlijden. Het segment alleenwonende 65plussers is intussen wel gegroeid en was tussen 2004 en 2009 aan de grote kant (6,7% in 09; NLS 4,7%, EU15 5,5%). Het gedeelte in een paar met op zijn minst één 65plusser (9,4% in 09) was groot naar de maatstaf van de NLS, maar klein naar die van de EU15. De levensverwachting ligt in Estland onder EU normaal, vooral bij mannen. De gezonde levensverwachting voor 65plussers bleef laag naar EU maatstaf, maar steeg tussen 2004 en 2009 wel (v 5,3 j in 2009, EU 8,4j in 2008, m 5,5 om 8,2j).

In de tabel die nu komt staan de 1e en 2e keus opgeteld in Estland, de EU27, België en NL qua manieren om hulp in te vullen aan een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden (bron special EB 321 wave 72.1; QA48T; veldwerk nazomer 2009). Thuiszorg door kinderen en bij kinderen intrekken scoorde naar EU27 maatstaf hoog en professionele thuiszorg, bejaardentehuis en hangt er van af laag.

Hulpopties in %

Est

NL

BE

EU27

Bij kinderen intrekken

51

9

26

43

Hulp van kinderen thuis

66

51

53

56

Professionele thuiszorg

34

82

62

53

Bejaardentehuis/ beschermd wonen

19

47

44

32

Hangt er van af

12

5

7

6

Geen/weet niet/anders

3

3

3

Esten hadden voor zorg voor hun ouders een doorsnee deel van hun gezinsinkomen over (17%, NL 8,4%, BE 16,2%; QA 54). Velen vonden dat ze de lange termijnzorg voorzieningen in hun land niet goed konden beoordelen, slechts weinigen vonden ze kwalitatief goed (28%, NL 60%, BE 82%, EU 44%) en een doorsnee deel vond ze slecht (31%, EU 33%, NL 31%, BE 12%). Het segment dat ze betaalbaar achtte was het op één na kleinst binnen de EU (10%, NL 45%, BE 50%, EU 29%) en 54% vond ze te duur (om 45%, NL 40%, BE 44%; QA 47). Het volksdeel dat inschatte dat verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsetting veel voorkomt was in Estland aan de kleine kant (39%; EU 47%, NL 34%, BE 36% in 2007, EB 283, wave 67.3, QA 30). De volgende tabel laat zien hoe bij verdere navraag de zorgen waren verdeeld.

Deel met zorgen over (%)

Est

NL

BE

EU27

Slechte leefomstandigheden

71

70

71

70

Fysieke verwaarlozing

68

72

65

67

Geen adequate zorg

68

68

66

66

Psychisch misbruik

63

57

70

64

Misbruik van bezit

68

64

73

67

Fysiek misbruik

52

37

55

52

Seksueel misbruik

27

25

43

31

Als potentiële daders dachten Esten relatief vaak aan eigen kinderen, partner, familie en kennissen en niet vaak aan beroepskrachten thuis of in een verpleeg of ziekenhuis. Qua tegenmaatregelen zagen opvallend velen heil in meer inkomen voor zorgwerkers en geld voor mantelzorg. Meer regulering en toezicht, strenger regelen en straffen, minder werkdruk voor zorgwerkers en meer betrekken van verwanten, artsen en sociaal en pastoraal werkers in de zorg kregen in Estland opvallend weinig aanhang.

Welzijnsaspecten in Estland

De voormalige Oostbloklanden in de Eu moesten na de val van de Berlijnse muur hun economie en maatschappij in veel opzichten van de grond af aan opnieuw opbouwen. Daardoor liggen bestaanszekerheid, leefom­standigheden en welvaartsniveau nog achter bij de oude EU. Vanuit hun Sovjet achtergrond zijn veel Esten nogal allergisch voor staatsmacht en zowel conservatief als progressief liberaal denken hebben onder hen een grote aanhang. Het segment dat verschil in inkomen nodig acht voor economische ontwikkeling was bijv. relatief groot (55%). Als mogelijke oorzaken van armoe kregen “onvermijdelijk gevolg van de vooruitgang” (24 om 16%) en luiheid en wilzwakte (19%) relatief veel respons en maatschappelijk onrecht relatief weinig (38%, special EB 321 wave 72.1, veldwerk sept. 09). Aan private oorzaken scoorden m.n. verslaving (46 om 23%) en boven je stand leven (36%) opvallend hoog en slachtoffer redenen als verkeerd nest, ziek, gediscrimineerd en onbegrepen opvallend laag. Maatschappelijk kregen onvoldoende economische groei (45%) en een inadequaat sociaal stelsel (30%) relatief veel en globalisering (7%) en immigratie (5%) weinig aanhang. Te dure huisvesting werd als oorzaak weinig onderschreven (15%), maar de groep die geloofde dat het voor armen moeilijk is om aan fatsoenlijke woonruimte te komen is, net als in het hele voormalige Oostblok, erg groot (71 om 48%). Het geloof dat armoede vanzelf verdwijnt als het economisch goed gaat is naar EU maatstaf niet wijdverbreid (61%). Veel Esten zien voor de overheid een rol weggelegd qua opleidingen en werk, advies over het voorkomen van schulden en armoedebestrijding en naar verhouding weinigen vinden dat ze moet voorzien in woonruimte voor armen, discriminatie moet bestrijden of steun moet bieden aan achterstandsregio. Esten doen relatief weinig aan liefdadigheid en goedkope leningen voor armen en werklozen (bijv. om een bedrijfje te starten) krijgt bij weinigen de handen op elkaar. Het volksdeel dat een aantal sociaal maatschappelijke voorzieningen goed of betaalbaar vond was in Estland relatief klein naar EU maatstaf, maar redelijk groot naar de maatstaf van de voormalige Oostbloklanden in de EU (EB 321; QA46, 47 en 57).

Opvallend weinigen zagen qua armoede kinderen en bejaarden als risicogroepen en velen mensen met gevaarlijk werk, alleenstaande ouders, verslaafden en gehandicapten. Najaar 09 had in Estland een doorsnee volksdeel (73%) de indruk dat armoede in hun land wijdverbreid is, maar relatief velen (23%, EU 12%, NL 3%, BE 6%) kozen “veel” bij de vraag naar hoeveel armen hun land telt (andere opties: sommige, weinig, geen) en ook het deel dat inschatte in dat er veel meer armoede was dan 3 jaar terug was groot (in de buurt: 24 om 11%, in het land 41 om 28%; de kredietcrisis hakte er in 2009 in Estland behoorlijk in). Het deel dat moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen is na 2003 echter flink kleiner geworden en lag nazomer 2009 rond het EU gemiddelde (13%, NL en BE 8%, Special EB 321/wave 72.1). Ook het segment dat zich een 3tal basale zaken niet kon veroorloven werd kleiner, maar bleef relatief groot (verwarming 5 om 7%, om de andere dag vlees/ kip/ vis op tafel 14 om 9%, een week op vakantie 47 om 33%). Hetzelfde gold voor het segment dat betalingsproblemen (nutsvoorzieningen 26%, eten 21%) of dakloosheid (11%) vreesde en relatief velen voelden armrijk spanning (zie de tabel, QA15). Velen onderschreven van harte dat inkomensverschillen veel te groot zijn (75%) of dat rijken meer belasting moeten betalen (48%). Feitelijk zijn de inkomensverschillen nog aanzienlijk, maar ze werden na 2004 kleiner. In 2009 verdiende de 20% topinkomens 5 x zoveel dan de 20% laagste (EU15 4,9 x zoveel; NL en BE 4x zoveel in 08) en 19,7% moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (NLS 11,%; EU15 16,1%, BE 14,7%, NL 11,1%). Het segment dat zich maatschappelijk buitengesloten voelt was relatief klein geworden (10%, EU27 15%). De tabel hierna toont de mate waarin spanningen tussen maatschappelijke geledingen werden gevoeld in vergelijking met NL, België en de Eu.

Type spanning

Deel in % dat haar in september 09 sterk ervaart

Est

NL

België

EU27

Armrijk

40

14

29

32

Werkgever werknemer

39

18

27

33

Etnisch raciaal

19

55

50

40

Geloofsgroepen (in 2007)

6

40

30

29

Generaties

19

13

14

15

Het volksdeel dat armrijk frictie ervoer was kleiner en het deel met werkgever werknemer spanning groter dan in 2003. Spanningen tussen etnische en geloofsgroepen komen in de nieuwe EU landen doorgaans minder voor dan in de EU15.

De voormalige Oostbloklanden scoren lager dan Noord en West Europese landen op (westerse) indicatoren voor vertrouwen en transparantie, maar Estland is na 1990 wel bijgetrokken. Van veel bedrijven en instanties zijn bijv. jaarverslagen al te vinden op de openingspagina op het internet. Op vertrouwen in de medemens stond Estland in 2007 14e op de EU27 ranglijst (score 5,1; EU15 5,3; EQLS 2007) en op de CPI (cor­ruptie perceptie­ index), die de mate van corruptie vol­gens westerse maat­staven meet, ook. In 2009 was men 12e Eu land op de CPI en 17e op vertrouwen in de medemens (EB 321 QA 16). In september van dat jaar neigde 34% ertoe de medemens te vertrouwen (EU 27%) en 42% verkoos wantrouwen als uitgangshouding (EU 38%). Esten vertrouwden de meeste onderzochte instanties om armoede te bestrijden iets vaker dan gemiddeld in de EU (vertrouwen in: de EU 59 om 45%, parlement 56 om 51%, regering 19 om 16%; regionale/ lokale overheden 55 om 50%, NGO’s 64 om 63%, godsdienstige instellingen 39 om 51%, burger initiatief 61 om 57%, private ondernemingen 38 om 32%; QA18). Naar de maatstaf van de voormalige Oostbloklanden waren de scores hoog. Begin 2009 genoten Europese instellingen meer vertrouwen dan gemiddeld in de EU (Europese parlement 58 om 45%, commissie 39 om 42%, centrale bank 54 om 39%, Special EB 308 wave 71.1 annex QA 11). Bij de media was het segment dat geen ervan vertrouwde  klein (7 om 16%). De TV scoorde het hoogst (72 om 63%), gevolgd door radio (39 om 31%), internet (34 om 22%), kranten (29 om 43%) en tijdschriften (4 om 8%, QA23T).

Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt is in Estland doorgaans relatief groot. In 2007 betrof het 12% (EU15 7%, NLS 13%) en in september 09 19% (EU27 12%; EB 321, QA 2.2). In 2007 stond men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn met 58% op de 20e plek in de EU rangorde (EQLS survey 2007). De tabel hierna toont hoe Estland scoorde t.o.v. de EU op 10 aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en 2003). De scores op de 6 items die in 03 de revue passeerden gingen veelal omhoog. Bij de meeste items viel men in 2007 onder de top3 van de NLS.

Beoordeling levenskwaliteit in de EU15 in 2007 en in Finland in 2003 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10

EU27 2007

Est 2003

Est 2007

Gezondheidszorg

6,1

5,8

6

Kinderopvang

6,2

6,5

Ouderenvoorzieningen

5,6

5,6

Sociale dienstverlening (2003)

6,2

5,2

Staatspensioenstelsel

4,8

4,9

5,3

Onderwijsstelsel

6,3

6,2

6,8

Openbaar vervoer

6,3

6,7

Vertrouwen in de medemens

5,2

5,4

5,1

Tevredenheid met het leven

6,7

5,9

7,0

Geluksgevoel

7,5

7,2

7,4

In de nazomer van 2009 gaven de Esten hun zorgvoorzieningen een 5,5 (EU27 5,8; EB 321 QA 57) en hun pensioenstelsel een 4,8 (EU ook 4,8). Qua tevredenheid werd het leven bedeeld met een 6,2 (EU 6,8; QA 1) en de levensstandaard met een 6,4 (EU 6,7; QA 2). Het vertrouwen in de medemens kreeg een 4,7 (EU 4,9, QA 16); het gezinsleven een 7,6 (EU 7,7), de gezondheid een 6,9 (Eu 7,2) en het werk een 7,2 (EU idem). Verder was 16% niet tevreden met het leven (EU27 12%), 19% (om 14%) niet met hun levensstandaard of gezondheid (om 12%), 9 (om 7%) niet met hun gezinsleven en 11 (om 9%) niet met hun werk. Het volkdeel dat optimistisch was over de toekomst was relatief groot (84%, EU 61%) en weinigen waren pessimistisch (15 om 37%).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

In 2002 waren voor de Esten de 3 belang­rijkste voor­waar­den voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid werk, vakantie en onderwijs. De tabel hieronder laat zien welk volksdeel eind 2006 in Estland een aantal levensgebieden belangrijk vond in vergelijking met de EU25, NL en BE (Eurobarometer 273, wave 66.3).

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

Est

NL

BE

EU25

Werk

84

81

84

84

Gezin/familie

96

89

96

97

Vrienden

92

96

93

95

Vrije tijd

89

95

88

90

Politiek

31

68

42

43

Religie

29

40

41

52

Helpen/vrijwilligerswerk

79

85

80

79

Gezondheid

98

99

98

99

Voorjaar 2009 scoorde op 17 mogelijke punten van zorg, waarvan men 2 mocht aankruisen, voor het land als geheel de economische situatie het hoogst (66%, +16% t.o.v. najaar 2008; EU 47%, +10%), gevolgd door werkloosheid (57%, +37% t.o.v. najaar 08; EU 47%, +10%) en criminaliteit (19%, -3%: EU 15%, -2%). Voor zichzelf koos men economie (47%, +20%, EU 27%, +4%), inflatie (28%, -27%, EU 45%, -5%) en werkloosheid (26%, +14%; EU 19%, +5%).