Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens

Per 1-1-2010 telde Finland 5,35 miljoen inwoners (+4,7% t.o.v. 1-1-09; Eurolanden +2,8% volgens Eurostat). Dichtheid 2008: 17,5 per km² (dunst bevolkte EU land, EU15 116/ km²). Levensverwachting 2009: 80,3 jaar (EL 81j in 08; m 76,8j om 78,1j; v 83,7 om 83,8j). Het manvrouw verschil hierin was naar Eu maatstaf aan de grote kant (6,9 om 5,7 j) en is na 1998 0,5 jaar kleiner geworden (EL 0,9j kleiner). In 2010 telde Finland 3,9% meer vrouwen dan mannen (EL: 4,7% meer v). Er waren wat meer kinderen en wat minder 65plussers dan gemiddeld (onder 15 jaar 16,6%, EL 15,4%; 65+ 17% om 18,3% in 2010). Qua leefsituatie is het volksdeel dat alleen woont het grootst binnen de EU na dat in Denemarken en Zweden (19,1% in 2009, EL 14%). Ook het deel dat als paar zonder kinderen (30,7 om 25,2%), in een paar met kinderen (39,1 om 36,7%) of in een alleenstaande ouder situatie (4,3 om 4,1%) leeft ligt boven de EL normaal. Daardoor blijft voor Finnen in een huishouding van 3 of meer volwassenen weinig over (zonder kinderen 3,8 om 11,7%, met k 2.9 om 8,2%). Het relatief hoge aandeel in een paar met kinderen komt geheel op conto van paren met 3 of meer kinderen (12,2 om 6,9%). Het volksdeel in huishoudens met kinderen is al met al aan de kleine kant (46,4 om 49,1%). In 2009 hadden 10 Finse vrouwen gemiddeld 19 kinderen (EU27 16 kinderen in 2008). Geboortecijfer 2009: 113 per 10.000 inwoners (EL 103/10.000); aandeel buitenechtelijke geboorten 2009: 40,9%; EL 36,9); huwelijkscijfer 2009: 56/10.000 inwoners (EL 44,5/10.000 in 07); scheidingscijfer 2009: 25/10.000 inwoners (EL 20/10.000 in 2007); sterftecijfer 2009: 58/10.000 (EU15 56/10.000 in 08, bron: Eurostat).

Etnische gegevens en diversiteit

Finland ligt nogal in een uithoek en kent een erg aparte taal. Dit heeft ertoe bijgedragen dat de bevolking naar de huidige EU maatstaven erg homogeen is. Etnische minderheden vormen ruim 6% ervan, maar deze zijn voor minstens 90% in uiterlijk en levensstijl nauwelijks van Finnen te onderscheiden. Veruit de grootste groep (5% van de bevolking) zijn de Zweedstalige Finnen. Dit zijn, op de 29.000 Zweedstalige bewoners van de Åland eilanden na, vooral nazaten van Zweden die Finland voor het begin van de 19e eeuw honderden jaren lang koloniseerden. Ze zijn nu allemaal 2talig. Dit volksdeel vergrijst en wordt dus kleiner. De op één na grootste etnische groep (bijna 1%) heeft wortels in Rusland en is ook 2talig. Finland was tussen 1809 en 1917 een Russisch groothertogdom. Uit die tijd resteren m.n. nog enkele zakenfamilies. Na de Russische revolutie vluchtten zo’n 35.000 Russische aristocraten en militairen naar Finland. Onder hen vallen ook 1600 matrozen die in maart 1921 na de linkse Kronstat opstand tegen de Bolsjewieken kans zagen het vege lijf te redden door de bevroren Finse golf over te steken. Kort na WO II volgden geïnterneerde Russische krijgsgevangenen en etnische Finnen met een Russisch paspoort die in het Finse leger waren gegaan. De val van de Sovjet Unie veroorzaakte rond 1990 een 3e golf. Deze bestond m.n. uit Russen die werk zochten en nazaten van etnische Finnen uit de regio tussen Finland en St. Petersburg. Deze werden tussen de beide wereldoorlogen noodgedwongen Rus omdat Finland dit gebied moest opgeven. Ook vestigden zich steeds meer Esten in Finland. Ze hebben voor dat ze vrijwel dezelfde taal spreken en tegen dat ze aanvankelijk door de Finnen als armoedzaaiers werden gezien. In 2010 overtroffen ze met naar schatting 40.000 het aantal Russische paspoorthouders in Finland. Onder de oudere groepen vallen de rond 5000 Roma zigeuners (Kale op zijn Fins), 4500 Sami (de Lappen waar de Finnen deels van afstammen) en 1300 joden.

In 2009 was volgens het Finse CBS 3% van de bevolking (160.000 in getal) vreemdeling. Daarvan kwamen er 98.400 uit Europa (63%, 56.100 of 35% uit de EU27), gevolgd door Azië (33.400, 22%), Afrika (15.800, 10%) en de rest van de wereld (8000, 5%). Van de vreemdelingen woonde 27% in Helsinki (ruim 7% van de bewoners). Op de Åland eilanden is het aandeel vreemdelingen het grootst (ruim 8%). Dit zijn voor meer dan de helft Zweden. Naar landsaard stonden in 2009 Russen nog bovenaan (28.200, +5%), gevolgd door Esten (25.500, +13%), Zweden (8500, +1%), Somaliërs (5600, +13%), Chinezen (5500, +12%), Thai (4500, +14%), Irakezen (4000, +23%), Turken (3800, +11%), Duitsers (3600, +4%) en Britten (3300, +4%). In 09 werden er 3400 Fins staatsburger (4800 in 07 en 6700 in 08), waarvan 1260 asielzoeker. Russen vormden ook hier de grootste groep (1026) met op grote afstand Somaliërs (290) en Irakezen (207). Er werden 2600 aanvragen geweigerd. De oudste moslim gemeenschap in Finland bestaat uit Turken die zich er in de 19e eeuw vestigden. In 2009 telde Finland rond 50.000 dubbele en enkele paspoorthouders uit moslimlanden, bijna 1% van de bevolking en vooral religieuze (bijv. christenen) en politieke vluchtelingen.

De opinie over minderheden wordt sterk gekleurd door de geschetste achtergrond. Zo lag het volksdeel dat integratie van minderheden erg belangrijk vond begin 2005 iets onder de EU25 normaal (34 om 37%, Special Eurobarometer 225, wave 63.1). Relatief veel Finnen onderschreven eind 2006 dat immigranten veel bijdragen aan hun land (54 om 40%, Standard EB 66) en de waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 was met 2,33 het hoogst binnen de EU (Special EB 273, wave 66.3). In november 07 was het contingent dat koos voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit relatief klein (kosmopolieten 20%, EU27 25%, NL 47%, Flash EB 217) en het segment dat voor eigen identiteit koos en geen heil zag in interculturele dialoog was ook aan de kleine kant (10 om 13%). Zo werd de groep die kool en geit wilde sparen relatief groot (60 om 55%). Het deel dat immigratie (6 om 10%) of integratie (4 om 10%; EB 273, wave 66.3) voor de komende generatie tot de 3 grootste punten van zorg rekende was eind 2006 klein en hetzelfde gold najaar 2008 voor het segment dat immigratie voor het land (4 om 9%) of voor zichzelf (2 om 4%) bij de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties koos. Sterke etnisch raciale spanningen werden in 2007 naar EU15 maatstaf nog niet zoveel ervaren (32%, EU15 41%, NL 57%, BE 43%, EQLS 2007), maar in sept. 2009 ervoer een gemiddeld aandeel Finnen zulke spanningen (39%, NL 55%, BE 50%, EU 40%). De groep die spanningen tussen religieuze groepen voelde was in 2007 klein (15%, EU15 33%, NL 40%, BE 30%). Sinds 1999 wint een anti-immigratie partij (de ware Finnen) terrein. Bij de parlementsverkiezingen van 2007 kregen ze 4% maar bij die van april 2011 kwamen ze op 19% van de stemmen en werden ze 3e partij van het land.

De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen; incl. de EU25. De Finnen bezetten in 2007 op deze lijst de 5e plek (score 67, EU 53). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 6 dimensies onder de 28 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek. Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie vallen de voorwaarden voor en de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Dimensie MIPI

Finland

Nederland

Eu25

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

70

9*

70

9*

56

Gezinshereniging

68

6*

59

16

57

Langdurig verblijf

65

11*

66

10

59

Politieke deelname

81

4

80

5

56

Naturalisatie

44

12

51

8

43

Antidiscriminatie

75

9*

81

5*

58

Qua contact met andere culturen en mate van internationaal georiënteerd zijn scoren de Finnen veelal boven gemiddeld hoog (EB 278, wave 67, veldwerk voorjaar 2007). Het deel dat familie, vrienden of contacten in het buitenland had, veel naar het buitenland reisde of kennis nam van buitenlandse media of boeken dan wel geïnteresseerd was in de buitenlandse keuken was veelal groter dan gemiddeld in de EU (QA 10). De bereidheid om vreemde talen te leren is voor privé doelen relatief wijdverbreid. De groep met interesse in het ontmoeten van mensen uit andere Europese landen was ruim gemiddeld van grootte (67%, BE 69%, NL 67%). Het deel met culturele belangstelling was aan de kleine kant, ongeacht van waar (eigen land 61 om 69%; Europese landen 50 om 57%, rest wereld 46 om 56%). Een modaal contingent voelde zich gehecht aan plaats van afkomst (84%) of de wereld (60 om 61%) en een wat boven gemiddeld aandeel voelde een band met de regio van afkomst (89%), het eigen land (96%) of Europa (71%). Een doorsnee aandeel Finnen (90%) was voor culturele uitwisseling in de Eu om tolerantie en openheid te bevorderen (binnen de wereld 91 om 88%). Relatief veel steun kreeg een pioniersrol voor burgerinitiatief, zoals deze onbetaalde website (48%, NL 43%, BE en EU 37%). Overheden (Europees, nationaal. lokaal) scoorden hier gemiddeld. Uitwisseling binnen het onderwijs (55%), TV documentaires (36%), film (11%) of kunst en cultuur (21%) deden het relatief goed onder Finnen als manieren om Europees contact te bevorderen. Het omgekeerde gold voor geld steken in erfgoed behoud (14 om 22%) of een jaarlijkse Europese culturele hoofdstad (13 om 18%).

Bij keus van 3 uit 9 maatschappelijke waarden kozen veel Finnen respect voor natuur en milieu (74%, EU 50%, NL 46%, BE 51%) en gelijkheid en solidariteit (48 om 37%).  Ondernemerschap (12%), tolerantie en openheid (43 om 37%, NL 60%, BE 51%) en vrede (63%) scoorden vrijwel gemiddeld en vrijheid van meningsuiting (27 om 37%, NL en BE ruim 50%), culturele diversiteit (8 om 12%), vooruitgang en innovatie (9 om 14%) en respect voor lessen van de geschiedenis (7 om 17%) kregen weinig aanhang. De Finnen hebben veel vertrouwen in Europa als waarden gemeenschap. De groep die voelt dat de EU voor de 9 waarden staat viel bij 7 ervan onder de EU top, t.w. vrijheid van meningsuiting (82%), gelijkheid & solidariteit (81%), vrede (77%, ex president Martti Ahtisaari droeg o.m. bij aan vrede in de Balkan en Noord Ierland en kreeg in 2008 de Nobelprijs), milieurespect (67%), tolerantie en openheid (63%) vooruitgang en vernieuwing (51%) en ondernemerschap (40%). Bij leren uit de geschiedenis was de groep ook vrij groot (48%) en bij culturele diversiteit gemiddeld (32%).

Demografie: achtergrond en ontwikkelingen

In Finland is de individualisering ver voortgeschreden. Het gedeelte alleenstaanden (ruim 23,4% van alle volwassenen, 1 van de 5 met kinderen) is groter dan gemiddeld in de Eurolanden (EL 18,1%). Naar huishoudens lag het aandeel van alleenstaanden (al dan niet met eigen kinderen) in 2009 op 40% (3e EU na Denemarken en Zweden; EL 31%) en het aandeel met paren zonder kinderen (32%) was het grootst binnen de EL (29%). Het segment alleenstaande ouders was vrijwel gemiddeld (3,6%) en het deel dat uit een paar met kinderen bestond was aan de kleine kant (21 om 23%), al telden wel relatief veel huishoudens 3 of meer kinderen. Het segment andere huishoudens was erg klein (4 om 13%). Tussen 1970 en 1995 zakte het jaarlijkse aantal huwelijken relatief sterk (van 8,8 naar 4,7/1000 inwoners; EL van 7,6 naar 5,1). Daarna ging het tegen de EU trend in weer omhoog en in 2008 kwam het op 5,85/1000 (bij EU top). In 2009 lag het op 5,6/1000 (EL 4,45/1000 in 2007). Net als in andere noordelijke EU landen zakte het aandeel eerste huwelijken nogal (van 92% in 1970 naar 75% in 08; OECD family database). De huwelijks­leeftijd ging naar EL maatstaf gematigd omhoog (man 32, vrouw 30 jaar bij een 1e huwelijk in 2008). Onder 20plussers was het deel dat getrouwd was aan de kleine kant (44%, OESO landen 50%) en het deel dat ongehuwd samenwoonde relatief groot (11,8%, voor het merendeel onder 30j, NL 9,3%, BE 6,4%, OESO 6,8%). Eind 2005 woonde 21% van de paren en 18% van de paren met kinderen samen. Rond 2002 had 12% een LAT relatie (NL ±5%). De wetgeving over echtscheiding is van 1988. Men kent een bedenktijd van een half jaar na een verzoek tot scheiding, behalve voor partners die al minstens 2 jaar gescheiden leefden van tafel en bed. Wanneer partners het erover eens zijn kunnen dan veel zaken worden geregeld. Finland kent een modaal echtscheidingscijfer. Na de nieuwe scheidingwet ging het vrij plotseling omhoog en sinds 1990 ligt het rond 2,5/1000 inwoners (2,5 in 09; 45% van het aantal huwelijken, EL 2/1000 en 46%). Het aandeel scheidingen waarin kinderen waren betrokken (63,5%, NL 56%) was rond 2007 het op 3 na grootste in 22 EU landen.

Het Finse sociale stelsel moedigt het krijgen van kinderen aan en het geboortecijfer  sinds 1998 ligt rond of iets boven het EL gemiddelde (11,2 om 10,4/1000 in 2009). De gemiddelde leeftijd waarop een vrouw haar eerste kind krijgt ging tussen 1970 en 1995 flink, maar tussen 1995 en 2008 relatief weinig omhoog (in totaal met ruim 3 jaar). In 2008 lag ze op 27,7 j, gemiddeld voor een EU land. Relatief veel afhankelijke Finse kinderen leven niet bij hun beide biologische ouders. Tussen 1970 en 1995 steeg het aandeel buitenechtelijke geboorten sterk naar EU maatstaf en het geraakte bij de EU top. Daarna ging het niet zoveel meer omhoog, tussen 1998 en 2009 van 37 naar 41% van alle geboorten (EL van 23 naar 37%). Het segment dat in een eenoudergezin leeft was in 09 in Finland met 4,3% vrijwel gemiddeld van grootte. Het aantal tiener geboorten is na 1980 altijd relatief klein geweest en dit geboortecijfer zakte van 2 naar 0,9 per 1000 tienervrouwen (15 van 22 EU landen kwamen hoger uit). Scholen besteden veel aandacht aan seksuele voorlichting. Qua geboorteregeling is moderne anticonceptie erg toegankelijk. Het gebruik ervan is in Noord Europa het hoogst binnen de EU. Sinds 1985 is abortus tot aan de 20e week (bij uitzondering de 24e) gratis. Het kan op verzoek van de vrouw. Meestal is goedkeuring nodig van 2 artsen. Het aandeel abortussen lag tussen 1981 en 2008 rond 15% van het aantal geboorten (14,9% in 2008, vrij laag naar EU maatstaf en iets hoger dan in NL en BE (http://www.johnstonsarchive.net/). Begin 2005 was het gedeelte Finnen dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk vindt aan de kleine kant (48%, EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 32%, EU 33%; Special EB 225/ wave 63.1).

Finse huishoudens behoren tot de kleinste binnen de EU (2,1 leden, EL 2,3 in 2009). Dat komt m.n. door de vele huishoudens van alleenstaanden. Onder de 19,1% Finnen die leven als alleenstaande (EL 14%) zitten relatief veel alleenstaanden onder 65 jaar (ruim 65%; EL 60%) en onder de 30,7% in een paar zonder kinderen (grootste EU, EL 25,2%) nog iets meer (67 om 53%). Het segment Finnen in een eenoudergezin (4,3% ) is vrijwel gemiddeld. Erg weinig Finnen leefden in een huishouden van 3 of meer volwassenen (3,8 om 11,7%) of in een dito huishouden met kinderen (2,9 om 8,2%). Het deel in een paar met kinderen is groot, maar dat komt geheel op conto van paren met 3 of meer kinderen (12,2 om 6,9%; met 1 kind: 11 om 12,1%, met 2 k: 15,9 om 17.7%). Het individu, vrienden, partner en kerngezin staan in Finland voorop en de familiebanden zijn niet zo hecht. Eind 2006 behoorde in Finland het volksdeel dat van familie thuishulp verwachtte bij ziekte (30 om 43%), advies bij problemen of familiezaken (33 om 40%) of een luisterend oor bij een emotionele dip (20 om 29%) tot de kleinste binnen de EU25. M.b.t. lenen bij acute geldnood lag de verwachting ook onder de EU normaal (44 om 55%; EB 273, wave 66.3, QA4). M.n. vrienden en de partner scoorden bij zulke situaties in Finland relatief hoog. Acuut geld lenen deden relatief velen echter graag bij een bank o.i.d.

Leefsituatie van de jongere generatie

Kinderen gaan in Finland net als in heel Noord Europa jong de deur uit, mannen gemiddeld op hun 21e en vrouwen op hun 20e in 2005. Het deel van de 30minners dat nog bij hun ouders woonde was het kleinst binnen de EU (18 t/m 24j: v 39 om 66%, m 56 om 78%; 25 t/m 29j v 5 om 28%, m 16 om 42%). Dit maakt het aandeel huishoudens van personen onder de 30 relatief groot; ±14% tussen 1994 en 2005 (EL van 10 naar 7,4%). Bij 25-29 jarigen waren in 2005 de manvrouw verschillen in leefsituatie klein naar EU maatstaf. Van deze vrouwen leefde 25% (EU 11%) en van de mannen 36% (EU 22%) alleen. Bij vrouwen vormde 3% (EU 5%) een eenoudergezin. Tamelijk veel vrouwen (37 om 32%) en een doorsnee segment mannen (38 om 37%) leefden als paar zonder kinderen en het deel in een paar met kinderen was relatief klein (v 34 om 42%, m 24 om 30%). Slechts 1% van de vrouwen (EU 10%) en 2% van de mannen (Eu 11%) kende een andere leefsituatie (bijv. voordeurdeler, al dan niet met partner en kinderen met meer generaties van familie onder één dak).

Discriminatie

Uit de tabel hierna blijkt hoe in vergelijking met Nederlanders, Belgen en de EU27 normaal veel Finnen (SF) moeite hebben met wat afwijkt van de standaard (bron: Special Eurobarometer 317, wave 71.2; veldwerk van medio 2009).

Type premier/ president van het eigen land

Deel in % dat zich daar medio 2009 enigszins tot hoogst ongemakkelijk bij zou voelen

SF

NL

België

EU27

Vrouw

23

17

20

21

Openlijk homo/ lesbisch

60

28

36

47

Gehandicapt

64

33

42

40

Etnische minderheid

71

59

57

55

Minderhedenreligie

71

61

70

51

Jonger dan 30

77

74

58

61

Ouder dan 75

88

81

73

73

Daarbij moet wel worden vermeld dat “een beetje ongemakkelijk” hier hoog scoorde. Ook vonden op alle 6 onderzochte vormen weinig Finnen dat er in hun land erg veel werd gediscrimineerd (etniciteit 12%, EU27 16%; leeftijd 11 om 16%, handicaps 8 om 13%, geaardheid 7 om 12%, sekse 4 om 7%, geloof 4 om 9%). Het deel dat vond dat het met deze vormen van discriminatie de 5 jaar tevoren veel erger was geworden lag eveneens onder de EU normaal (leeftijd 7 om 10%; etniciteit 6 om 9%, geaardheid 3 om 7%, sekse 2 om 5%, geloof 2 om 6%, handicaps 2 om 6%). Een gemiddeld segment Finnen vond dat ze onder het stempel anders geaard (1%), gehandicapt (2%) of geloofsminderheid (4%) vielen en een etnische minderheid scoorde hier laag (3 om 5%). Het segment dat zichzelf in het jaar voor de vraagstelling gediscrimineerd of lastig gevallen voelde was van doorsnee grootte bij geaardheid, geloof (beide 1%) en overige gronden (3%) en bij leeftijd (5 om 6%), sekse (2 om 3%), handicaps (1 om 2%) en etniciteit (1 om 3%) klein. In Finland kenden relatief weinigen leden van een etnische minderheid (47% om 57%; Roma zigeuners echter 22 om 17%) en een doorsnee deel leden van andere minderheden (religieus 66%, gehandicapt 57%, of homo/ lesbo etc. 35%). Het segment dat getuige was geweest van discriminatie van anderen week weinig af van de EU normaal (sekse 6 om 5%, handicap 7 om 6%, etniciteit 12%, leeftijd 8%, geloof 5%, overige vormen 3%, geaardheid 5 om 6%).

Relatief veel Finnen vermoedden dat de kredietcrisis zou bewerkstelligen dat er minder geld gestoken wordt in anti discriminatie (64 om 49%) en het deel dat inschatte dat ze discriminatie zou aanwakkeren was bij alle 6 vormen het grootst binnen de EU. Bij leeftijd (69%) en geaardheid (72%) was het aandeel dat vond dat de media genoeg aandacht besteden aan discriminatie ook het grootst en bij de andere vormen lag het boven de EU normaal (geslacht 77%, etniciteit 65%, geloof 62%, handicaps 57%). Onder Finnen bestaat voor gelijke kansen maatregelen t.a.v. werk of solliciteren veelal een doorsnee steun. Bij etniciteit was de steun iets boven gemiddeld. Veel Finnen vonden dat in hun land genoeg wordt gedaan tegen discriminatie (68%, hoogste EU, EU 49%) en het deel die vond dat er op hun werkplek genoeg tegen werd gedaan was rond of iets boven gemiddeld. Vakbonden werden veel gezien als instanties om klachten te deponeren; rechters, tribunalen en groeperingen voor gelijke rechten kregen relatief weinig aanhang en politie en NGO’s scoorden gemiddeld. Een kleine minderheid (27%, EU 52%) schatte in dat men de eigen rechten niet kent bij discriminatie.

Werk en kinderen

Het krijgen van kinderen wordt in Finland lang uitgesteld. Het aandeel kinderloze vrouwen tussen 25 en 29j viel in 2007 onder de EU top (70,5%, gevolgd door NL met 67%). Ook bij vrouwen tussen 40 en 44 was dit aandeel groot (29%, 4e van 24 landen, NL 24%, BE 20%, OECD family database). Eind 2006 was het segment Finnen met een gezin dat qua kinderwens tevreden was met hun kindertal gemiddeld qua grootte (80%), net als de groep die er wel meer had gewild (18%). Bij kinderlozen was de groep die daar vrede mee had iets groter dan gemiddeld (21 om 19%, EB 273, QA 8), 73% (EU normaal) had wel kinderen gewild en 6% (EU 8%) wist het niet. In Finland lag in 2008 het aandeel werkende moeders rond 68% (5e EU 27, NL 4e, BE 12e). Vergeleken met het gedeelte werkende vrouwen van de kinderleeftijd (25-49j: 81%) was het verschil, net als in België, naar verhouding groot (±13%, NL ±7%). Dat komt mede door riante verlofregelingen voor moeders met kleine kinderen. Bij paren met kinderen hadden veel vaker dan in NL en BE beide ouders een voltijdbaan (52%, BE 32%, NL 5%; één ouder deel, ander vol SF 10, BE 35, NL 59%; alleen verdieners SF 33, BE 23, NL 21%). In een eenoudergezin had in Finland 60% een voltijdbaan (NL 15%, BE 35%), 10% een deeltijdbaan (BE 22%, NL 48%) en 30% geen betaald werk (BE 43%, NL 37%).

In september 2009 waren erg veel Finnen tevreden over de kwaliteit van formele kinderopvang (83%, bij EU top, EU27 54%) en een ruim gemiddeld deel was tevreden over de betaalbaarheid (49 om 41%). Ook het gedeelte voorstanders van publieke voorzieningen voor opvang viel onder de EU top (95 om 88%) en relatief velen vonden zulke voorzieningen voorafgaand aan de basisschool noodzakelijk (78 om 68%, wenselijk 19 om 24%). Veel Finnen zijn voor opvang thuis van kinderen tussen 0 en 3j (door beide ouders 55%, EU 39%; moeder 37 om 33%, gediplomeerde oppas 30 om 16%, vader 9 om 7%, grootouders/ andere verwanten 13 om 23% en; au pair 3 om 12%, meer opties mogelijk, EB 321, wave 72,1). Bij baby’s/ peuters (73%, EU15 67% in 2008) en kleuters (3 tot 6 j 22 om 10%, Eurostat) was het segment dat geen formele opvang kreeg dan ook relatief groot. Bij hen doet de moeder vaak de opvang (SF en BE 69%, NL 22%, Eurolanden 51%). M.b.t. kleuters tussen 3 en 6 kreeg formele opvang de meeste aanhang (76%, EU27 63%) en scoorde opvang thuis laag (gediplomeerde 34 om 15%, au pair 4 om 10%, moeder 14 om 19%, vader 4 om 6%, beide ouders 25 om 31%, overige verwanten 8 om 25%). Toch werden relatief veel kleuters alleen thuis door hun ouders opgevangen (20%, EL 7%). Al met al is het gebruik van formele kinderopvang matig (meer dan 30 uur p/w: onder 3 j 21 om 17%; 3-6j 57 om 49%, 6-12j 12 om 94%, minder uren: onder 3j: 6 om 14%, 3 tot 6j: 20 om 41%, 6-12j: 88 om 42%).

Het aandeel Finse ouders dat een pedagogische tik op zijn tijd niet afkeurt is naar Scandinavische maatstaven groot, maar kindermishandeling komt naar EU maatstaf weinig voor. In de tabel is te zien hoe Finnen begin 2005 op opvoedingswaarden scoorden. De waarden volharding, zorgzaamheid/ zuinigheid, gehoorzaamheid en fantasie kregen naar EU maatstaf weinig aanhang en onafhankelijkheid werd vaak aangevinkt. Tolerantie, werklust en verantwoordelijk scoorden ruim gemiddeld.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

SF

NL

België

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

86

90

83

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

85

88

83

80

Volharding/ beslistheid

52

61

68

61

Gehoorzaamheid

44

50

63

56

Zorgzaamheid/ zuinigheid

37

36

52

54

Onafhankelijkheid

65

66

56

53

Fantasie

44

31

41

52

Hard werken/ werklust

53

38

59

47

In 2005 stonden qua balans werk privéleven de werktijden bij een iets onder gemiddeld deel van de banen op gespannen voet met het gezinsleven of sociale leven (14 om 21%) of met koken en huishoudelijk werk (50 om 54%). Wel werd in de vrije tijd veel contact opgenomen vanuit het werk (44 om 23%). In 2007 had naar EU15 maatstaf een doorsnee aandeel Finnen moeite met de balans tussen werk en gezinsleven. Het deel dat door het werk moeite had met voldoen aan familieplichten (19 om 26%) of afgeleid werd door beslommeringen over de privésituatie (7 om 11%) of door het werk te weinig tijd over hield voor vrijwilligerswerk (m 39 om 48%, v 45 om 52%) was relatief klein. Een doorsnee deel voelde zich door het werk regelmatig te moe voor het huishouden (44%) of hield te weinig tijd over voor hobby’s (m 51 om 47, v 52 om 55%). Het deel dat te weinig tijd overhield voor contact met familieleden (m 33 om 30%, v 35 om 27%) en andere sociale contacten (m 45 om 33%, v 52 om 37%) was relatief groot.

Vrouwenemancipatie

Finland wordt gekoppeld aan Scandinavische landen en van daaruit aan beleid voor gelijke rechten van de seksen. Medio 2009 was het volksdeel dat vond dat sekse discriminatie in hun land veel voorkomt relatief klein (31%, EU 40%, NL 38%, BE 39%). Het deel dat vond dat deze vorm van discriminatie de laatste 5 jaar was toegenomen was  aan de kleine kant (21 om 24%), net als de steun voor meer gelijke kansen maatregelen op dit vlak (71 om 75%). Qua opvatting over de manvrouw taakverdeling was eind 2006 het segment Finnen dat hechtte aan enkele traditionele invullingen van de manvrouw polariteit ook klein naar EU25 maatstaf. Zo was bij 70% van de paren schoonmaken een taak van de vrouw (EU 81%, NL 76%) en bij 14% (EU 9%; NL 6%) van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 68% (EU 82%, NL 72%) en 16% (EU 13%; NL 14%) en bij strijken op 79% (Eu 85%, NL 79%) en 12% (EU 8%, NL 10%). In 2007 staken beide geslachten weinig tijd in zorg voor kind of familie (p/w: m 19u, EU15 26u; v 22 om 42u) en in huishouden en koken (m 8 om 8u, v 12 om 16u), maar het aandeel van mannen was relatief groot. De tabel hierna laat zien in hoeverre bij beide geslachten werk botste met privéactiviteiten in 2007 in Finland (SF), NL, België en de EU. M.n. sociale contacten hadden bij Finnen te lijden onder het werk. Anders dan gemiddeld in de EU voelden meer vrouwen dan mannen zich werk door beperkt in hun familiecontacten. Relatief veel Finnen vinden werk, vrije tijd en vrienden belangrijk (Special EB 273).

Activiteit

Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had

SF

NL

BE

EU15

m

V

m

v

m

v

m

v

Contact met familieleden

33

35

37

36

28

32

30

27

Andere sociale contacten

45

52

46

42

36

39

33

37

Eigen hobby’s/ interesses

51

52

44

51

43

59

47

55

Vrijwilligerswerk/ politiek

39

45

35

43

38

46

48

52

Qua studie was begin 2005 het segment Finnen dat een universitaire studie voor mannen belangrijker vond dan voor vrouwen klein (11%, EU25 17%, oneens met de stelling 88%, EU25 81%, bron EB 225, wave 63.1). Finland steekt qua groei in niveau van opleiding bij vrouwen gunstig af bij de EU15 normaal. Het segment laag opgeleide vrouwen (hooguit lager vervolgonderwijs) is klein en gaat sterker omhoog met de leeftijd dan in de Eurolanden (25-34j 10%, EL 23% in 2009; 55-64j 33 om 45%). Het gedeelte middelbaar opgeleide vrouwen groeide bij de jongere groep relatief sterk (25-34j 51 om 46%; 55-64j: 39 om 37%). Het aandeel hoog opgeleide vrouwen behoort bij beide leeftijdgroepen tot de Eu top, maar gaat wat minder sterk omhoog met de leeftijd als in de EL (30-34j 39 om 32%: 55-64j 29 om 19%; wellicht komt bij een hoog niveau een verzadigingspunt in zicht). Tussen 1998 en 2008 bleef het aandeel vrouwelijke hoger onderwijsstudenten rond 54% hangen. In de EU27 steeg het van 53 naar 55%. Het aandeel vrouwen in onderzoeksbanen was in 2004 in hoger onderwijs (m.n. in de wat lagere echelons), bedrijfsleven en overheid groot naar de maatstaf van de EU27.

Het volksdeel dat de stelling onderschreef dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen viel in 2005 onder de top3 van de EU (95%, EU25 86%; niet mee eens 5 om 12%). Naar beroep was de manvrouw polariteit naar EU maatstaf in dat jaar wel aanwezig. Het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken (zorg en sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, horeca en administratie 64 om 61%) was aan de grote en het aandeel mannen in mannensectoren aan de kleine kant (38 om 42%). Er werkten ook relatief veel vrouwen in de top6 van vrouwen beroepen (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed. 41 om 36%) en mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, techniek e.d., kleine zelfstandige 28,5 om 25,5%). Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk lag in 2009 met 20% nog boven de EL normaal (17%), maar het is wel relatief sterk bijgetrokken. Qua hogere functies was het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in Finland ook relatief klein (21%, EU 27%) en 78% bestreed deze visie (EU 66%). Het aandeel vrouwen in de politieke top (ministers en topambtenaren 58%, parlementariërs 42%) en het aandeel vrouwelijke vakmensen en technici (55%) viel in 2009 onder de wereldtop. In 2006 was het aandeel vrouwen in de top van de centrale bank het grootst in de EU (38%) en bij de 50 bekendste ondernemingen stond men met 19% gedeeld 3e. Het aandeel vrouwen in de rechtelijke macht, hoge ambtenarij en topmanagement was in 2009 relatief klein. Bij dit alles gaat het om selecte groepen. In 2005 waren onder managers van kleine ondernemingen 2,8 keer zoveel mannen dan vrouwen (EU 1½ x zoveel) en ook bij zelfstandigen met personeel lag de MV verhouding wat uit het lood (6,1 op 2,8; EU 7 op 3,5). Het aandeel werknemers met een vrouw als directe superieur was echter weer het grootst binnen de EU (39%, EU15 24%, 4th European working conditions survey).

In 2008 en 2009 was Finland als 2e op de Global gender gap index, die de mate van gelijke berechting van vrouwen wereldwijd meet, hoogste van de EU. NL zakte van plek 9 naar 11 en België van 29 naar 32 (http://www.rte.ie/news/2009/1027/genderreport.pdf). Via http://www.quotaproject.org/index.cfm is info te vinden over wettelijke quota en eventuele sancties in landen.

Emancipatie naar geaardheid

Op http://www.ilga-europe.org/ is info te vinden over ontwikkelingen en stand van zaken aangaande LBGT rechten en over LBGT evenementen in de EU landen. In 1971 werd zelfde sekse seks uit de Finse strafwet gehaald, maar promotie van homoseksualiteit bleef nog tot 1999 strafbaar. In 1981 verdween het item van de officiële lijst van ziektebeelden. In 1995 werd discriminatie op geaardheid strafbaar. In 1999 werd de leeftijd waarop seks wettelijk mag gelijk getrokken m.b.t. geaardheid. Door een wet op geregistreerd partnerschap van 2001 kregen, op naamvoering en adoptie na, zelfde sekse paren dezelfde rechten als getrouwde hetero’s. Een jaar later werd het zich laten ombouwen wettelijk mogelijk. Door de wet op gelijke behandeling van 2004 werden o.m. alle directe en indirecte vormen van lastig vallen en discrimineren op basis van geaardheid en transseksualiteit strafbaar. In 2006 werd KI voor lesbiennes wettelijk mogelijk. In 2009 kwam een wet die adoptie toestaat van elkaars biologische kinderen door zelfde sekseparen door het parlement. Qua opinie was najaar 2006 het gedeelte voorstanders van het Europees toestaan van het homohuwelijk gemiddeld (45%) en van kinderadoptie door zelfde sekseparen aan de kleine kant naar EU maatstaf (24 om 32%).  Medio 2009 vond een ruim gemiddeld aandeel Finnen dat discriminatie op geaardheid in hun land veel voorkomt (50%, NL 54%, BE 45%) en het segment dat vond dat het de laatste 5 jaar erger is geworden was gemiddeld van grootte (28%, minder erg geworden: 67 om 60% Special EB 317, wave 71.2). Bij deze enquête was het deel dat zich bij de homo/ lesbo minderheid rekende (1%) of zich in het jaar vooraf gediscrimineerd voelde vanwege geaardheid (ook 1%) gemiddeld van grootte. Het segment dat deze vorm van discriminatie bij anderen had gezien was aan de kleine kant (5 om 6%).

De leefsituatie van 65plussers

Het ouderen en gehandicaptenbeleid in Finland is er op gericht om zelfredzaam­heid zo lang mogelijk te waarborgen. Woonsituaties met aangepaste voorzieningen, thuishulp en ondersteuning van mantelzorg zijn dan ook groeiende fenomenen. Finland telt relatief weinig huishoudens van 60plussers (32%, Eurolanden 36% in 2005) en tussen 2004 en 2008 was het segment alleenwonende 65plussers onder de bevolking aan de grote (6,7% in 09; EL 5,5%) en het gedeelte in een paar met op zijn minst één 65plusser aan de kleine kant (10,5 om 11,8%). Ook het segment ouderen dat bij hun kinderen inwoonde (m 10 om 14%, v 11 om 20% bij 75plussers in 2005) of een andere levenssituatie kende (75+: m 16 om 18%, v 18 om 24%) was relatief klein. De levensverwachting ligt in Finland een fractie onder EL normaal en het manvrouw verschil  er in is aan de grote kant. De gezonde levensverwachting voor 65plussers is gemiddeld (v 8.9j in 2009, EU27 8,4j in 08; m 8,1 om 8,2j). In 2007 was het volksdeel dat vond dat afhankelijke mensen teveel op hun familie moeten leunen het kleinst binnen de EU27 na dat in Denemarken (50 om 70%; niet mee eens 44 om 22%; EB283, wave 57.3).

In de tabel die nu komt staan de 1e en 2e keus opgeteld in Finland (SF), de EU27, België en NL qua manieren om hulp in te vullen aan een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden (bron special EB 321 wave 72.1; QA48T; veldwerk: nazomer 2009). Thuiszorg door kinderen en bij kinderen intrekken scoorde naar EU27 maatstaf  laag en professionele thuiszorg en bejaardentehuis etc. hoog.

Hulpopties in %

SF

NL

BE

EU27

Bij kinderen intrekken

12

9

26

43

Hulp van kinderen thuis

50

51

53

56

Professionele thuiszorg

78

82

62

53

Bejaardentehuis/ beschermd wonen

50

47

44

32

Hangt er van af

5

5

7

6

Geen/weet niet/anders

1

3

3

5

Finnen hadden voor zorg voor hun ouders weinig van hun gezinsinkomen over, deels omdat ze gewend zijn dat het uit belastinggeld wordt betaald (12%, EU 17,5%, NL 8,4%, BE 16.2%; QA 54). Relatief velen achtten de lange termijn zorgvoorzieningen in hun land kwalitatief goed, maar het deel dat ze slecht vond was ook groter dan de EU normaal (61%, NL 60%, BE 82%, EU 44%; slecht 40%, EU 33%, NL 31%, BE 12%). Een doorsnee deel vond ze betaalbaar (28%, NL 45%, BE 50%, EU 29%) en relatief velen vonden ze te duur (56 om 45%, NL 40%, BE 44%; QA 46). Het volksdeel dat vond dat verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsetting veel voorkomt was in Finland relatief klein (33%; EU 47%, NL 34%, BE 36% in 2007, EB 283, wave 67.3, QA 30). De volgende tabel laat zien hoe de zorgen waren verdeeld.

Deel met zorgen over (%)

SF

NL

BE

EU27

Slechte leefomstandigheden

66

70

71

70

Fysieke verwaarlozing

71

72

65

67

Geen adequate zorg

69

68

66

66

Psychisch misbruik

59

57

70

64

Misbruik van bezit

54

64

73

67

Fysiek misbruik

34

37

55

52

Seksueel misbruik

15

25

43

31

Als potentiële daders dachten Finnen relatief vaak aan eigen kinderen, partner, familie en kennissen en niet vaak aan beroepskrachten thuis of in een verpleeg of ziekenhuis. Qua tegenmaatregelen zagen (net andersom dan in Zweden) opvallend velen heil in meer inkomen en minder werkdruk voor zorgwerkers en geld voor mantelzorg. Meer regulering en toezicht en strenger straffen kregen in Finland opvallend weinig aanhang.

Welzijnsaspecten in Finland

Finland kent een sociaal liberale verzorgingsstaat. Qua kijk op armen viel het volksdeel dat armoede definieerde in termen van te weinig geld voor sociale deelname (42 om 24%) of afhankelijkheid van liefdadigheid en uitkeringen (29 om 21%) onder de EU top. Tamelijk veel Finnen zagen het als onvermijdelijk gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen (21 om 16%, NL 26%, BE 20%, special EB 321 wave 72.1, veldwerk sept. 09) of van maatschappelijk onrecht (53 om 47%) en tamelijk weinig gooien het op luiheid of wilzwakte (12 om 16%). Te lage uitkeringen en lonen kregen weinig, maar werkloosheid en te dure huisvesting relatief veel aanhang. Ook ziekte, handicaps, psychische problemen en verslaving werden vaak gezien als oorzaak. Qua beleid en maatschappij kreeg m.n. winstbejag (47 om 29%) relatief veel steun. De groep die dacht dat door BBP groei de armoede als sneeuw voor de zon verdwijnt was klein (22 om 34%). In Finland was tamelijk veel aanhang voor beleid om inkomensverschillen te verkleinen en een iets onder gemiddeld deel vond ze nodig voor de ontwikkeling van de economie. De aanhang voor betere zorg, sociale en onderwijs voorzieningen was groot (84 om 63%) en die voor belasting verlaging relatief klein (13 om 19%). Aandacht voor arme regio als anti armoede maatregel kreeg de op één na grootste steun binnen de Eu (40 om 25%). In sept. 2009 was het volksdeel dat een aantal sociaal maatschappelijke voorzieningen goed vond erg groot in Finland. Op chronische zorgvoorzieningen na (51 om 44%; EB21, wave 72.1, QA46 en QA57) viel de aanhang onder de EU top3 (pensioen 51 om 21%, zorgstelsel 73% om 42%, kinderopvang 83 om 54%, sociale huisvesting 60 om 38%, publieke werkvoorziening 66 om 35%, sociale steun 65 om 48%).

Qua welstand deelden najaar 09 relatief weinig Finnen de indruk dat in hun land veel armoede voorkomt (53%, NL 59%, EU 73%, BE 75%). Een doorsnee deel schatte in dat er meer armoede was dan 3 jaar (83%). Slechts 1% had moeite om de eindjes aan elkaar te knopen (kleinste aandeel EU, EU27 11%, NL en BE 8%, Special EB 321/wave 72.1) en het segment dat zich een aantal basale zaken niet kon veroorloven (verwarming 0%, om de andere dag vlees/ kip/ vis op tafel 2%, een week op vakantie 16%) viel onder de kleinste 5 binnen de Eu. De groep die binnen een jaar verslechtering van de eigen geldsituatie verwachtte was met 16% vrijwel van doorsnee grootte. Nazomer 09 kende 1% vrees voor dakloosheid (1 na laagste EU met NL, EU en BE 7%). Het segment dat toen sterke armrijk spanningen voelde was klein (19%, EU27 32%, QA15) en het deel dat de inkomensverschillen in hun land veel te groot vond gemiddeld (53%, QA14.2). Feitelijk zijn deze klein. Tussen 2005 en 2009 verdienden de 20% hoogste inkomens rond 3,7 x zoveel dan de 20% laagste (EU15 4,9 x zoveel; NL en BE 4x zoveel in 09) en tussen 11 en 14% moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (13,8% in 09, EU15 16,1%; BE 14,6%, NL 11,1% in 08). De verschillen groeiden tussen 2005 en 2009 wel relatief sterk in Finland (meer rechtse regering). Ook het segment dat zich maatschappelijk buitengesloten voelt was relatief klein (7%, EU27 15%). De tabel hierna toont de mate waarin in Finland spanningen tussen maatschappelijke geledingen werden gevoeld in vergelijking met Nederland, België en de Eu.

Type spanning

Deel in % dat haar in september 09 sterk ervaart

SF

NL

België

EU27

Armrijk

19

14

29

32

Werkgever werknemer

16

18

27

33

Etnisch raciaal

39

55

50

40

Geloofsgroepen (in 2007)

15

40

30

29

Generaties

6

13

14

15

Het volksdeel dat armrijk, werkgever werknemer en generatie spanningen ervoer viel, net als in 2003, onder de 5 kleinste binnen de EU en was tegen de EU trend in een fractie kleiner. De groep met etnische spanningen was in Finland (37%) ietsje groter en in de Eu als geheel iets kleiner geworden (45% in 03).

Finland scoort met Zweden en Denemarken altijd erg hoog op (westerse) indicatoren voor vertrouwen en transparantie. Van opvallend veel bedrijven en instanties zijn bijv. jaarverslagen al te vinden op de openingspagina op het internet. Op vertrouwen in de medemens stond Finland in 2007 2e op de EU ranglijst (score 7,0; EU15 5,3; EQLS 2007) en ook op de CPI (cor­ruptie perceptie­ index), die de mate van corruptie vol­gens westerse maat­staven meet, was men 2e EU land. In 2009 was men 3e Eu land op de CPI en hoogste op vertrouwen in de medemens (EB 321 QA 16). In september van dat jaar neigde 66% ertoe de medemens te vertrouwen (EU 27%) en 12% verkoos wantrouwen als uitgangshouding (EU 38%). Finnen vertrouwden (op de EU na) 6 van 7 onderzochte instanties om armoede te bestrijden vaker dan gemiddeld (landsregering 52 om 36%; regionale en lokale overheden 67 om 50%, NGO’s 75 om 63%, godsdienstige instellingen 62 om 51%, burger initiatief 68 om 57%, private ondernemingen 44 om 32%, EU 45 om 45%; QA18). Ook vertrouwen in de eigen politieke instellingen is erg wijdverbreid (parlement 44%, Eu 16%; regering 42 om 16%). Begin 2009 genoten Europese instellingen iets meer vertrouwen dan gemiddeld in de EU (EU 48 om 47%; Europese parlement 54 om 45%, commissie 55 om 42%, centrale bank 71 om 39%, Special EB 308 wave 71.1 annex QA 11). Bij de media was het segment dat geen ervan vertrouwde erg klein (2 om 16%). De TV scoorde het hoogst (75 om 63%), gevolgd door kranten (69 om 43%), radio (32 om 31%), internet (17 om 22%) en tijdschriften (3 om 8%).

Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt ligt in Finland doorgaans rond de EU normaal. Eind 2006 betrof het 17% (EU 16%), in 2007 8% (Eu 7%; Special EB 272e, EQLS 07) en in september 09 6% (EU 12%; EB 321, QA 2.2). In 2007 viel men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn met 65% onder de nogal brede EU top10 (EQLS survey 2007). De tabel hierna toont hoe Finland scoorde t.o.v. de EU15 op 10 aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en 2003). De scores op de 6 items die in 2003 ook de revue passeerden gingen veelal omhoog en bij alle items viel men in 2007 onder de top3 van de EU27.

Beoordeling levenskwaliteit in de EU15 in 2007 en in Finland in 2003 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10

EU15 2007

SF 2003

SF 2007

Gezondheidszorg

6,4

7,3

7,6

Kinderopvang

6,2

7,9

Ouderenvoorzieningen

6,3

6,7

Sociale dienstverlening (2003)

6,2

7,4

Staatspensioenstelsel

5,0

7,2

7,0

Onderwijsstelsel

6,3

8.1

8,4

Openbaar vervoer

6,4

7,3

Vertrouwen in de medemens

5,3

7,1

7,0

Tevredenheid met het leven

7,2

8,1

8,3

Geluksgevoel

7,6

8,1

8,2

In de nazomer van 2009 gaven de Finnen hun zorgvoorzieningen een 7 (EU27 5,8; EB 321 QA 57) en het pensioenstelsel kreeg een 6,4 (EU 4,8). Qua tevredenheid werd het leven bedeeld met een 8 (EU 6,8; QA 1) en de levensstandaard met een 7,6 (EU 6,7; QA 2). Het vertrouwen in de medemens kreeg een 6,7 (EU 4,9, QA 16); het gezinsleven een 8,2 (EU 7,7), de gezondheid een 7,7 (Eu 7,2) en het werk ook (EU 7,2). Verder was 3% niet tevreden met het leven (EU27 12%), 5% (om 14%) niet met hun levensstandaard of gezinsleven (EU 7%), 6% (om 12%) niet met hun gezondheid en 4% (om 9%) niet met hun werk. Het volkdeel dat optimistisch was over de toekomst was het grootst binnen de EU (90%, EU 61%) en weinigen waren pessimistisch (10% om 37%).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

In 2002 waren voor de Finnen de 3 belang­rijkste voor­waar­den voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid vakantie, onderdak en nuttig zijn voor anderen. De tabel hieronder laat zien welk volksdeel eind 2006 in Finland een aantal levensgebieden belangrijk vond in vergelijking met de EU25, NL en BE (Eurobarometer 273, wave 66.3).

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

SF

NL

BE

EU25

Werk

87

81

84

84

Gezin/familie

97

89

96

97

Vrienden

98

96

93

95

Vrije tijd

95

95

88

90

Politiek

27

68

42

43

Religie

47

40

41

52

Helpen/vrijwilligerswerk

76

85

80

79

Gezondheid

100

99

98

99

Voorjaar 2009 scoorde op 17 mogelijke punten van zorg, waarvan men 2 mocht aankruisen, voor het land als geheel de werkloosheid het hoogst (48%, +27% t.o.v. najaar 08; EU 47%, +10%), gevolgd door economische situatie (36%, +20%; EU 47%, +10%) en gezondheidszorg (33%, -6%: EU 12%, -4%). Voor zichzelf koos men het zorgstelsel (30%, +1%; EU17%, +1%) en de inflatie (30%, -10%; EU 45%, -5%) het vaakst als zorgenkind nr. 1 gevolgd door de werkloosheid (20%, +9%; EU 19%, +5%).