Culinaire geschiedenis en eetgewoonten

Culinaire geschiedenis

In de prehistorie overleefde men aanvankelijk ook in het huidige België van jagen, vissen & verzamelen. Op het menu stonden bijv. wild & gevogelte; vis, schaal & schelpdieren; noten, (klein)fruit, honing, kruiden, knollen, wortels en paddenstoelen. Met de opkomst van landbouw kwamen daar items als vee (paard, rund, schaap, geit, varken) & zuivel (melk & kaas), pluimvee (kip, eend, gans) & eieren, oergranen, bier, peulvruchten en lijnzaad voor olie bij (2010). Voor de komst van de Romeinen kenden de Germaanse & Gallische stammen in het gebied al moestuinen. Via de Romeinen kreeg vooral in het latere Wallonië de Romeinse keuken invloed (food; L’art). Deze keuken op basis van granen, wijn en (olijf)olie bracht naast wijndruiven veel nieuws als de granen haver, (oer)tarwe & rijst; groenten als ui, bieten, prei & sla, peulvruchten als linzen, erwten & tuinbonen (met het lof werden paarden bijgevoerd), tuinkruiden als peterselie, selderij & dille en diverse specerijen. Als visproduct was bij Romeinen de sterk meurende vissaus garum geliefd. Pappen & brood uit granen werden basisvoedsel. Qua kookgerei vulden de Romeinen aardewerk aan met bronzen en ijzeren kookpotten.

Van prehistorie t/m middeleeuwen speelde de seizoenskeuken een hoofdrol. Granen, peulvruchten en bijv. pastinaak (als zetmeelbron, net als later de aardappel) waren in de middeleeuwen basisvoedsel. Aan granen betrof het bij de armen m.n. rogge & gerst en bij rijken ook tarwe. Aan peulvruchten lag bij armen nadruk op bonen en bij rijken op erwten. Groente & fruit stonden bij velen laag in aanzien en ze werden dan; net als zout, azijn, mosterd en tuinkruiden; gezien als smaakmaker. Toch werden in de 14e eeuw vanuit Vlaanderen groenten geëxporteerd. Uien, knoflook, selderij, rapen, wortels en kool werden veel gegeten en aan fruit at iedereen wel appels, peren, pruimen & kleinfruit. Melk werd veelal direct omgezet in boter en kaas. Honing was lang de enige bekende zoetstof. De imkerij werd in de middeleeuwen belangrijk voor de productie van was voor kaarsen, honing & mede. Naast bier bereikte de wijnbouw in deze periode in België haar grootste bloei. Veelal at men 2 keer p/d een warme hap met (rogge)brood; rond het middaguur en tegen zonsondergang. Buiten dat hielden arm & rijk zich aan de roomse regels (geen vlees op woensdag & vrijdag en geen vlees, zuivel & eieren tussen carnaval & Pasen). Aan kookgerei was een kookpot voor vloeibare gerechten het meest gangbaar. Ook kende men steelpannen om te braden. Vooral rijken gebruikten wel een draaispit en boeren hadden vaak een eigen oven. Verder waren er gemeenschappelijke ovens en bakkers. Aan bestek gebruikte men lepels voor vloeibare spijzen met een korte ronde steel die in de vuist werd geklemd en messen om vlees etc. te snijden. Men at veel met de hand en nappen & bekers om te drinken werden gedeeld (Sociale). Aanvankelijk waren die van hout of aardewerk. Glas kwam na de 13e eeuw op. In de 13e eeuw belandde ook spruitkool in Brussel en sindsdien is in veel talen (waaronder Engels & Frans) de koppeling van spruitjes aan de latere Belgische hoofstad blijven hangen.

Pappen & brood waren basisvoedsel. Warme maaltijden werden veelal bereid in één kookpot. Met vlees heette het brouwsel sop, hutspot of potage en zonder brij of pap. Voor veel armen vormden zulke brouwsels met een homp roggebrood het basismaal. Vlees, vis, gevogelte of kaas aten ze alleen bij gelegenheid, bijv. als de spreeuwenjongen van eigen dak vet genoeg waren of als er net was geslacht of gevist. Als armen al vlees aten was dat veelal geconserveerd en gekookt. Wildbraad was voor hen officieel niet weggelegd,. Jagen was een privilege van de rijken, maar officieus hield niet iedereen zich daar aan. Voor de rijke elite was een overvloedige dis statussymbool. Naast kookpot gerechten maakten daar bijv. (wild)braad & gevogelte, vis, zwaar & licht brood (bijv. uit tarwe ontdaan van vliesjes en kiemen), zuivel (bijv. boter, toen al een typerend ingrediënt van de Vlaamse keuken) en inheems & importfruit (druiven, zuidvruchten, vijgen, dadels etc.) deel van uit. Deze overvloed werd veelal weggespoeld met sloten jonge wijn. In de 14e eeuw was Vlaanderen een Europees centrum van handel & cultuur, incl. eetcultuur (na 1400 verschenen hier bijv. de eerste kookboeken). De Vlaamse eetcultuur kende vanouds Germaanse en Romeins Frankische invloeden, maar vond navolging bij de Franse adel en droeg bij aan het ontstaan van de latere (17e eeuw) Franse haute cuisine. De verschillen tussen standen waren groot. De elite at vetter, gevarieerder en meer dan de rest van de bevolking, maar niet perse gezonder. Thuis gebrouwen bier met wisselende hoeveelheden alcohol was de volksdrank, vooral in steden waar de grachten een open riool waren. Op het platteland dronk men naast bier ook wel water en (incidenteel) melk of wei. Pestepidemieën veroorzaakten in de 14e eeuw een slachting onder alle standen. Voor de armen die het overleefden maakten ze evenwel vlees, vis en granen bereikbaarder vanwege dalende prijzen (2010 p13). In de 15e eeuw werden in Vlaamstalig België bijv. koele overdekte marktplaatsen voor verkoop van vlees (vleeshuizen) gebouwd (2010 p8). Rond 1500 brachten Vlaamse boeren de kweek van hop naar het Engelse Kent (Sociale).

Tussen de 15e en 17e eeuw werd de Vlaamse & Waalse keuken gevarieerder gemaakt en verrijkt via o.m. ontdekkingsreizen. Vanuit moslimlanden en het Verre Oosten deden specerijen, rijst, koffie & thee, zuidvruchten & rietsuiker hun intrede en uit Amerika kwamen aardappels, pompoenen, tomaten, maìs, cacaobonen (lang enkel gebruikt voor chocoladedrank) & kalkoenen. Renaissance vanuit Italië & Spaanse overheersing boden mediterrane invloeden. Ook betere methoden van landbouw & conservering leverden een bijdrage. Er kwam tuinbouw op met nieuwe groenten (bijv. sla, artisjokken & asperges) en om het eten goed te houden kende men intussen zouten, roken, drogen, inleggen (in zoet, zuur of zout), behandeling met specerijen en koelen in een kelder of put. Door dit alles werden meer voedingsitems bereikbaar voor bredere lagen van de bevolking. Gebruik van veel items bleef echter nog lang beperkt tot de elite. Deze etaleerde nog altijd luxe & overdaad en bracht ook kookboeken & chefkoks voort. Zo verscheen in 1612 in Leuven ‘Koocboec oft familieren keukenboec’ van Antonius Magirus als eerste Nederlandstalige kookboek en Lancelot de Casteau uit prinsbisdom Luik creëerde hoofdlijnen voor de 17e eeuwse Franse haute cuisine (L’art p738 etc.). Botanicus Charles de L’Ecluse (1526-1609) droeg bij aan verspreiding van o.m. de aardappel in België en elders. Wel het zou nog tot ver in de 18e eeuw duren vooraleer de knol volksvoedsel werd. Op schilderij “de boerenbruiloft” van Breughel uit 1568 wordt rijstebrij gegeten en rietsuiker & stroop werden in 17e eeuw bereikbaar voor bredere lagen van de bevolking, maar ook bijv. koffie vond pas na 1750 meer algemeen ingang en pasta’s werden nog langer enkel bij rijken gegeten. In België bleef bier volksdrank, mede omdat de wijnbouw in de 17e eeuw terrein verloor doordat het klimaat koeler werd (in de 19e eeuw was ze vrijwel uit België verdwenen). Wel wonnen bij de maaltijden van alledag water en (karne)melk geleidelijk terrein.

De verbreding van de horizon ging ook gepaard met de introductie van tafelmanieren, o.m. via wellevendheidshandboeken (van de hand van Erasmus verscheen in 1530 bijv. een toonaangevend exemplaar voor kinderen). Zo vond in de 17e eeuw bij de elite o.m. het gebruik van individuele borden & bestek (lepel, vork, mes) en van meerdere gangen ingang. Ook nu bleven de standsverschillen groot. Tot in de 19e eeuw at het volk ketelkost (asg; eet), in één kookpot bereid voedsel met bijv. winterwortel, raap, ui, gedroogde schar en mosselen. Zo was potagie, een hutspot van bonen of erwten met rapen of kolen en soms wat vlees, erg populair. In 1548 beschreef de broodmeester van de Spaanse Habsburgse koning Philips II dat Vlaamse boeren doordeweeks met kaas gezouten soepen & pappen, roggebrood met boter & vleeswaren en zondags groentesoepen & pastinakels met vlees vergezeld deden gaan van sloten bier waarbij men de blaas ledigde zonder de moeite te nemen van tafel te gaan (L’art p743). Wel veranderde ook buiten de elite de samenstelling van het voedselpakket gestaag.

Vanaf de 18e eeuw verdrong bij de elite de Franse keuken de mediterrane keuken. Deze culinaire omwenteling werd ingeleid door Le cuisinier françois van de Franse kok François La Varenne dat in 1697 in Brussel verscheen en Le cuisinier familier uit 1705. In deze kookboeken werden naast hachee en de voorloper van filet americain fricadellen & (stoof)karbonades beschreven als Brusselse specialiteiten. Typisch Belgisch werd het verwerken van bier in allerlei recepten. Spruitjes zijn ontwikkeld uit groene kool en werden vanaf midden 18e eeuw veel gekweekt rond Brussel (2010 p11). De naam Brusselse spruitjes zou volgens deze bron in 1818 bedacht zijn door een Schot op studiereis. Door de industriële revolutie kwam vanaf eind 18e eeuw de arbeidersklasse op. Veepest, duur graan & verpaupering droegen bij aan vervanging van brood door aardappels, de opkomst van haver, karnemelk & goedkoop vlees (orgaanvlees, spek, worst) en gebruik van gerst voor andere items dan bier (bijv. in karnemelksepap). Rond  1800 vormde bij een doorsnee boeren of arbeidersgezin p/j 300kg aardappels & 180 kg brood (voor 2/3e roggebrood) de basis van het menu met daarnaast 180l bier, 150l karnemelk, 10kg boter, 10 kg vlees, 50 eieren, een mengsel van koffie & chicorei en soms wat kaas, vis, suiker & rijst. Aardappelen werden bijv. gekookt en opgediend met een ajuinsaus in karnemelk.

In de 19e eeuw resulteerden tussen 1840 & 1850 misoogsten in hongersnood in de steden en in hongeroproer. Mede door maatregelen van de (sinds 1830 eigen) overheid werd deze crisis gepareerd. Bij de armen wonnen door deze misoogsten (en later ook door import van goedkoop buitenlands graan) granen & roggebrood weer terrein in het menu (schaarse). Doorheen de eeuw maakten uitvindingen grootschalige industriële productie mogelijk van bijv. suiker, siroop van vruchten of suikerbieten, zuivel, vlees, bier & jenever alsmede betere distributie. Bij het laatste kan worden gedacht aan de bijdrage van treinen & stoomschepen en de opkomst van leurders & winkels en van meer & diversere marktplaatsen. Onder nieuwe manieren van conserveren vielen wecken, inblikken (met bij veelvuldig gebruik nog lang kans op loodvergiftiging), koeling (na 1860 kwamen er koelschepen) en vervanging van rietsuiker door het veel goedkopere bietsuiker. Koeling maakte bijv. verbreiding van zeevoedsel mogelijk en bietsuiker droeg na 1880 o.m. bij aan een enorme opmars van zoetigheden in het menu, waaronder taart & chocolade producten. In Nederland werd uitgevonden hoe uit cacao chocola te maken (pralines bestonden echter al enkele eeuwen) en midden 19e eeuw nam in België de productie ervan een aanvang. De sterk groeiende kweek van cacaobonen in de kolonie Kongo vormde een verdere stimulans. In 1883 bedacht Charles Neuhaus chocolademerk Côte d’ or (dat overigens verwijst naar cacaoproducent Ghana, toen nog Goudkust) en hij opende ook gelijk de fabriek. 1n de 19e eeuw werd in België als nieuwe groente witloof uitgevonden. Rond 1835 slaagde Frans Bresiers er in de champignonkelder van de Brusselse botanische tuin in het te kweken uit chicorei. In 1867 werd het verkocht op de Brusselse markt en in 1872 volgde de eerste export naar Frankrijk. Daarna ging het Brussels lof heten. Sinds 2013 staat de witlofteelt op de Unesco lijst voor België van immaterieel cultureel erfgoed. Rond Mechelen begon in deze eeuw de teelt van asperges.

De uitvindingen & veranderingen droegen er toe bij dat voor de gewone Belg na 1860 honger goeddeels voorbij was. Buiten de steden bood voor het armere volksdeel het bezit van een moestuin, kippenren of konijnenhok enig soelaas. Ook vulden armen daar het menu wel aan met op het land achtergebleven oogstresten van boeren en in het wild verzamelde groente, fruit & paddenstoelen. Vooral in de steden bleef het menu bij de arbeidersklasse echter eenzijdig en bij dit volksdeel ging daar nog meer dan 80% van het gezinsbudget op aan voeding, Enige verlichting brachten de volkstuinen (samentuinen in het Vlaams) die vanaf 1861 in stedelijke gebieden opdoken als vorm van liefdadigheid.

In de 19e eeuw maakten de Belgen ook kennis met frieten; wellicht vanuit Frankrijk. In 1838 werden ze voor het eerst verkocht op de kermis van Luik door de Elzasser Fritz Krieger. Hij begon daarna een keten van frietkramen (frietkotten doken op vanaf ca. 1900). Philippe Edouard Cauderlier uit Gent, een toonaangevende 19e eeuwse kok van eenvoudige komaf die als eerste voor alle standen kookte & schreef, gaf zichzelf in 1861 de primeur van recepten voor frieten & macaronie en in 1882 voor witlof. Kookboeken van hem vonden aanvankelijk aftrek bij de burgerij (hogere middenklasse, ca. 10% van de bevolking). Bij dit volkssegment stegen na 1850 vleesconsumptie & variatie van het dieet. Wijnen & op restaurant gaan werden bij hen statusssymbolen, het laatste doordat er naast de herbergen & hotels die boden wat de pot schaft restaurants kwamen met een keuzemenu die concurreerden op kwaliteit & specialiteit. Deze noviteit was eerder uit Frankrijk komen overwaaien via chefkoks van de adel die door de guillotine na de Franse revolutie zonder patroon zaten. Restaurants werden in reisgidsen opgedeeld in prijscategorieën met 4 frank als hoogste en meest elitaire. In Brussel groeide hun aantal tussen 1840 en 1880 van 32 naar 120. In het welgestelde segment bleef de Franse keuken domineren. Wel verschenen tussen 1861 en 1882 van de hand van Cauderlier 9 kookboeken met veel streekgebonden gerechten. Later werden zijn boeken in bredere kring populair. Aan die populariteit droeg wellicht bij dat in het laatste kwart van de eeuw meisjes vanaf de lagere school huishoudkunde als vak kregen met koken als onderdeel.

Zuivelproducten werden nog veel op de boerderij verkocht, maar er kwamen ook boeren die naar de stad togen om ze te verkopen. Boeren & hun arbeiders aten wel 5 keer per dag, maar vanaf eind 19e eeuw wonnen bij de middenklasse 3 maaltijden per dag en een warm hoofdmaal rond het middaguur terrein. Deze bestond in steeds bredere kring uit aardappels, groente & vlees, al bleef op vrijdags vanwege de aloude regels van de kerk het eten van vis wijdverbreid (bijv. uienstampot met zure haring, aardappel puree met stokvis & ajuinsaus; mosselen). Aan vlees at men nog het meest goedkope varianten als orgaanvlees, worst, ragout, ribbetjes of spek en bij armen bleef door de week de vleescomponent vaak nog beperkt tot een vette jus van reuzel/ smout. Ook werden de aardappels wel overgoten met karnemelksepap. Hoewel kleine winkeliers al opkwamen, werd brood (vaak zuurdesum) door het armere volksdeel veelal nog thuis of in een gemeenschappelijke oven gebakken. Het werd bijv. belegd met smout/ reuzel, stroop, aardappel of braadharing en bij rijke boeren & andere welgestelden met boter, spek, vis of kaas. Als het oud werd maakte men er broodpap (brokkenpap) van. Het armere volksdeel at nog altijd veel roggebrood. Witbrood werd vooral gegeten door beter gesitueerden, maar op zon & feestdagen ook wel door de minder vermogenden.

Na 1880 begon door een landbouwcrisis de verschuiving van akkerbouw naar tuinbouw (incl. een begin van commerciële fruitteelt) & vooral veeteelt. Ook werden nu de eerste landbouw huishoudscholen voor meisjes opgericht. Deze verschijnselen introduceerden grote veranderingen op het gebied van voeding. De eerste helft van de 20e eeuw stond  in het teken van mechanisatie van voedselproductie, schaalvergroting, opkomst van een voedingsmiddelen industrie en uitbreiding & verbetering van het vervoer. In de landbouw werden gemengde bedrijven vervangen door gespecialiseerde bedrijven met in België bijv. nadruk op productie van boter. Gevolgen voor m.n. het armere volksdeel waren dat voeding goedkoper werd en aanvankelijk de kwaliteit van het menu verbeterde; mede door meer variatie. Bij de arbeidersklasse zakte tussen 1890 en 1950 het aandeel van voeding in het gezinsbudget van ca. 80% naar iets onder 50% (bij alle Belgen ca. 35%). De vervanging van zelfvoorziening door dienstverlening van kleine winkeliers geraakte bij dit alles in een stroomversnelling. Door de steeds grotere variatie in aanbod gingen industriële producenten via reclame de gunst van de klant winnen om te concurreren. Bijv. het feit dat tussen 1890 en 1940 het landelijke suikerverbruik met 500% steeg wijst er op dat reclame & grootschalige productie behalve aan meer luxe & welvaart ook kunnen bijdragen aan het primaat van bedrijfswinst boven ethiek van volksgezondheid.

Culinair gezien werd, wellicht mede door het werk van Philippe Cauderlier, bij de wereldtentoonstelling in Brussel (1897) openlijk melding gemaakt van een Belgische keuken. Gaston Clément (1878-1973), die één van de bekendste chefs van de 20e eeuw zou worden (o.m. in de Belgische media), was daar reeds aanwezig (toen nog als hulpje van zijn vader). Tijdens het interbellum werden op menukaarten gerechten steeds vaker gekoppeld aan Belgische regio’s of steden, al vormde dat geen garantie voor een eenduidig recept. Brussel bleef het culinaire centrum voor rijk & minder rijk. In het topsegment vond eind jaren 30 vanuit Frankrijk het systeem van 3 Michelin Sterren ingang. Via de elitekeuken droegen de Franse kok Auguste Escoffier en Cauderlier bij aan een culinaire vernieuwing in de richting van licht verteerbaar, vers en origineel. Dit vormde her & der in kringen van beter gesitueerden een stimulans voor bewustzijn van het belang van evenwichtige & gezonde voeding. Ook vrouwenbladen gingen hun bijdrage leveren aan de evolutie van de keuken via een originele uitleg van traditionele gerechten en introductie van exotische ingrediënten & recepten. Op het platteland werden maandblad De boerin en Ons kookboek van de boerinnenbond belangrijk als leidraad. Beide bestaan tot op de huidige dag (eind 2018). De boerin (sinds 1909) werd populair met gezonde en zuinige voeding & kooktips en aantrekkelijke dessert recepten. Ons kookboek beleefde zijn primeur in 1927, was in 1999 uitgegroeid tot 1000 blz. dik en kreeg in 2006 de Vlaamse cultuurprijs voor smaakcultuur. Rond 2017 waren er zo’n 2,5 miljoen van verkocht. In de steden wonnen de consumptie van varkensvlees & eieren terrein en overal die van desserts & gebak (het laatste mede door recepten in De boerin). Bij het vrijdagse maal van zeevoedsel bleven goedkope varianten als stokvis, pekelharing & mosselen populair en aanvankelijk vooral langs de kust ook garnalen.

Tot ver in de 20e eeuw keek in België niemand raar op van zangvogels op het menu. Vogel zonder kop, de Vlaamse & Waalse benaming voor een blinde vink, herinnert hier nog aan. T/m de 19e eeuw hield men kippen vooral voor eieren. Als de eierproductie afnam was het gevogelte te taai om nog te eten. Vanaf de 20e eeuw wint kip op het menu gestaag terrein, te beginnen bij de beter gesitueerden. Men begon toen met het fokken van vleeskippen..

In de periode na de 2e wereldoorlog volgden revolutionaire veranderingen; m.n. de opkomst van massa productie & consumptie. Industriële productie, schaalvergroting, specialisatie & diversiteit werden toonaangevend; mede door de opkomst van multinationals en vanaf eind 50er jaren van supermarkten (met in 1957 Delhaize te Ransart als eerste in Europa met volledige zelfbediening). Tezelfdertijd leverde de opkomst van de koelkast (frigo in het Vlaams) zijn bijdrage. Vanaf 1980 kwamen dieprvriesproducten van aardappel en andere vormen van fastfood sterk op. Vooral de toename van consumptie van kip, vlees, kaas, margarine, deegwaren, fruit, gebak, snoep, frisdrank, fruitsap & alcoholica viel op. Intussen werd voeding steeds goedkoper. Het aandeel ervan in het gezinsbudget dook na 2000 onder 15%. Het overvloedige aanbod resulteerde in een gevarieerder, maar ook ongezonder eetpatroon (teveel vet, suiker & vlees; te weinig groente & fruit). Thuis koken ging minder tijd kosten (diepvries, kant & klaarproducten; keukenmachines) en vanaf de 70er jaren werd koken ook steeds minder het exclusieve domein van de vrouw. Loslaten van tradities & bewustwording van gezondheidsrisico’s kwam tevens tot uiting in minder vet & meer exotische gerechten.

Mede doordat het aandeel werkende vrouwen groeide verschoof vooral in de steden de warme maaltijd naar de avond. Vanaf de 90er jaren ging een hang naar de keuken van weleer gepaard met opkomend bewustzijn van risico’s & nadelen van het neoliberale economische systeem (fairtrade, vegetarische & biologische voeding; nouvelle cuisine). Volgens de who (indicators, filter by subject, lifestyle) liep tussen 1970 en 2013 in België de consumptie van granen op van ver onder tot bijna op het EU gemiddelde. Die van groente & fruit bleef veelal onder dat gemiddelde. Wel was in 2013 het verschil relatief klein. De hoeveelheid caloriën bewoog zich vanaf 2000 op een tamelijk constant niveau boven de EU standaard evenals de beschikbare hoeveelheid vet. Eiwitconsumptie vanaf 2000 bleef iets onder het EU gemiddelde (meer details onder voedsel & dranken van nu).

Sinds 1981 kent België een kenniscentrum voor streekgebonden gerechten en sinds 1995 heeft Hemalle-sous-Huy (provinvie Luik) een Bibliotheek & museum van de gastronomie. Onder de toonaangevende chefs van de periode valt Pierre Romeijer (1930-2o18). Alain Coumont begon in 1990 te Brussel Le pain quotidien dat uit zou groeien tot een intercontinentale brood & banketbakkerij & restaurantketen. Buitenlandse keukens kregen gestaag meer invloed; te beginnen vanaf de jaren 60 met die van Italiè & China. In de jaren 70 volgde de Turkse keuken met kebabzaken. Deze kwamen op vanuit migrantenbuurten en thans telt België er ongeveer evenveel als frietkotten. Vanaf de 80er jaren kwamen er meer Oosterse keukens. Brussel kwam in 1996 bijv. tot 150 Vietnamese restaurants. Het deel van het gezinsbudget voor buitenshuis eten ging tussen 1960 en 2015 van 1,6% naar ca. 6%. Restaurants kenden een evolutie van experimenteel naar puur en de ruimte voor een synthese van Belgische regiostijlen, Franse keuken & internationale keukens groeide. België kreeg na Frankrijk de meeste restaurants met Michelinsterren. Het land ging per inwoner evenveel van die sterren tellen als Frankrijk met Comme chez soi te Brussel (tussen 1979 & 2006 van chef Pierre Wynants) als aaneengesloten langst vermelde. Na de milleniumwisseling boden ook toprestaurants vaker ruimte voor de authentieke regionale volkskeuken van weleer. Bekende Vlaamse‎ koks van na 2000 zijn o.m. Stéphane Buyens, Sofie Dumont (koken met bier), Peter Goossens, Piet Huysentruyt en volks, TV & reiskok Jeroen Meus. Ook erg populair werd de kookwebsite van het Belgisch commerciële mediabedrijf Medialaan (in 2012 omgedoopt tot VTM Koken).

Bierbuik

Hoewel België in 2016 met 67,4 liter per hoofd p/j niet verder kwam dan plek 27 op de wereldranglijst van bierdrinkers (NL 24e met 70l; List) kan in termen van stereotypen de Belg met evenveel recht betiteld worden als bierbuik dan de Hollander als kaaskop. Zo goed als Nederlanders er in geslaagd zijn hun kaas in de wereld aan de man te brengen, geldt dat voor Belgen voor hun bieren. De grootste multinational van het land AB Inbev is tevens grootste bierbrouwer ter wereld (de 2e brouwer van het land Alken-Maes werd in 2008 onderdeel van Heineken) en sinds 2016 valt de Belgische biercultuur onder het immaterieel Unesco erfgoed. De dimensie kwantiteit-kwaliteit zou wat bier betreft eerder dan bij Hollandse kaas in het voordeel van België kunnen uitvallen. Het land kent een rijke lokale biercultuur en de Belgen zijn daar fier op. De wortels van het Belgische bierbrouwen liggen in de middeleeuwen. De biercultuur wordt al vanouds gekenmerkt door een enorme variatie aan originele biersoorten (ruim 1600 in 2015) met een grote diversiteit aan smaken en een eigen glas voor iedere zichzelf respecterende soort. Voorbeelden van origineel Belgische biergroepen zijn Belgisch witbier, Saison, Lambiek en Vlaams bruin. Een vijftal Belgische bieren is Europees erkend als gegarandeerde traditionele specialiteit. België wordt vooral geassiocieerd met abdijbieren (incl. trappist), maar deze term verwijst naar een klooster van herkomst en bieren die er onder vallen zijn niet exclusief Belgisch. Ook wordt in de Belgische keuken bier in diverse gerechten verwerkt, hetgeen van origine in weinig andere landen het geval is.

Voedsel en dranken van nu

Aan voedingsstoffen nam volgens de voedsel & landbouworganisatie van de Verenigde Naties FAO (data/ food balance) de gemiddelde Belg in 2013 per persoon per dag meer dierlijke producten (1178 om 978 kcal) en veel meer dierlijk vet (421 om 187 kcal) tot zich dan de doorsnee EU Europaan bij een lichte stijging sinds 2000 (EU lichte daling). Dat lag niet aan de hoeveelheid vlees op het menu. Deze daalde in 13 jaar met ca. 9% (EU -6%) en eindigde bijna 40% onder wat de doorsnee EU Europeaan aan vlees consumeerde (EU -3%). Tussen 2008 en 2017 zakte het aandeel van vlees in dierlijke eiwitbronnen in België van 60% naar 54%, vooral ten gunste van wild & gevogelte (van 24,5 naar 30%). Het aandeel van vis, schaal & schelpdieren bleef hangen rond 15% en vleesvervangers stegen van 0,4% naar 1% (bron: vlam). In 2017 at de Belg thuis p/j nog 28kg vlees (incl. 10kg gevogelte); 10,8kg vleeswaren en 8kg zeevoedsel. Bij verse vleessoorten stond gemengd vlees zoals gehakt met 35% bovenaan, gevolgd door vlees van varken (31,5%), rund (25%), kalf (3,5%) en schaap/lam (3%). Bij vleeswaren leidde rauwe & gerookte ham (22%), gevolgd door gekookte ham (21%), salami 14%, kookworst 12%, overige en kip & kalkoen (beide ca. 10%). Bij de 8kg zeevoedsel voor thuisgebruik was de bijdrage van schaal & schelpdieren (mossels, garnalen ertc. 2,2kg) net iets groter dan die van verse (1,5kg) of gerookte vis (samen 2,1kg). Diepvries kwam tot 1,2kg. De rest komt op conto van salades, conserven etc. Meer kleinschalige inheemse soorten als zeebaars, griet, tong & poon waren in opkomst ten koste ven exotische soorten. De tabel hierna biedt nadere info voor 2013 over de consumptie van dierlijke producten & vetten in België en de EU en veranderingen t.o.v. 2000 in %.

Consumptie van dierlijke producten in België en in de EU in 2013 en veranderingen t.o.v. 2000 (+/- 2000 in %) in kcal pp/pd
Product België EU gemiddelde
2013 +/-2000 in % 2013 +/-2000 in %
Dierlijke producten 1172 +1 978 -3
Dierlijke vetten 421 +3 187 -7
   Uit vlees 214 -13 91 -8
   Uit boter 138 +1 70 -13
   Uit room 52 +44 21 -22
   Uit vis 18 ? 2 0
Overige melkproducten 379 +7 316 +3
Vlees 266 -9 371 -6
Eieren 49 +17 47 -2
Vis 46 -4 48 +11
Overig 10 -40 16 0

De tabel toont o.m. dat (uitgedrukt in energiewaarde) in 2013 de Belg meer dan 2 keer zoveel vetten uit vlees & room en bijna 2 keer zoveel vet uit boter at dan de gemiddelde EU Europeaan en dat de hoeveelheid geconsumeerde room na 2000 met 44% steeg. Ook nam men in België 20% meer zuivelproducten (buiten boter, room & eieren) tot zich dan in de EU gebruikelijk was. Kaas was in 2017 goed voor 45% van de zuivelbestedingen, op afstand gevolgd door yoghurt (12%), melk (11,3%) & boter (7,1%). Naar hoeveelheid koopt men het meest melk (in 2017: 38l). Vooral vette melk verloor terrein ten gunste van o.m. melkvervangers. Kaas kwam op 12 kg, voor 52% harde varianten (zacht 20%, halfhard 9%, smeerkaas 8,5%). In 2013 haalde de Belg 58% van zowel de eiwitten als de vetten die hij naar binnen werkte uit dierlijke bron. De rest (42%) kwam uit planten of paddenstoelen (EU: eiwit voor 60% en vet voor 52% van dierlijke origine).

Volgens het Vlaams instituut gezondleven at de gemiddelde Vlaming tusen 2j en 65j in 2015 ongezond; m.n. in de vorm van te veel vlees, snacks & zoetigheid en daarmee teveel suiker & vet en te weinig groente, fruit & volkoren producten.

De bijdrage van plantaardige vetten zakte tegen de Eu trend in enigszins en lag in 2013 nog een fractie boven het gemiddelde van de EU. Tussen 2000 en 2013 was België naar EU maatstaf bezig met een inhaalrace voor plantaardige producten als eiwitbron. In 2013 scoorden men nog iets onder het Eu gemiddelde. In 2013 at men aan peulvruchten bijna 90% van wat de doorsnee EU Europeaan at. De consumptie van noten die aan bomen groeien steeg iets minder dan in de EU, maar ze lag in 2013 nog 66% boven het EU gemiddelde. Aan plantaardige oliën zat de Belg in 2013 op ca. 105% van het EU gemiddelde met een relatief groot aandeel van palm, soya, kokos & pindaolie en raap & mosterdolie en naar verhouding weinig zonnebloem & olijfolie. Aan zetmeel aten Belgen in 2013 vergeleken met de EU bijna 140% van de hoeveel aardappels en 107% van de hoeveelheid granen (anders dan uit bier). Vergeleken met 2000 was de consumptie van aardappels relatief sterk gedaald (-25 om -17%) en die van granen sterk gestegen (+17 om +5%). Men haalt aan voedingswaarde in de EU en België ca. 70% uit tarwe, maar naar Eu maatstaf is in België rijst ook sterk present. Mais, gerst (buiten bier), haver & rogge worden er naar verhouding weinig gegeten. Graan wordt het meest gegeten als brood, al neemt het eten ervan wel af (in Vlaanderen pp van 52 broden in 2008 naar 34 in 2007). De consumptie van suiker & zoetmakers zakte na 2000 tegen de EU trend iets, maar in 2013 lag ze nog steeds flink boven het EU gemiddelde (pp pj 52kg, EU 40 kg).

Tussen 2000 en 2013 nam in België tegen de EU trend in de consumptie van groenten  iets toe en naar calorische waarde pp/pd eindigde ze in 2013 op 156% van het EU gemiddelde. Met uien bleef men flink onder dat gemiddelde, maar met tomaten en vooral andere groenten lag men daar boven. In 2013 at de Belg in gewicht pp 3kg uien tegen 9 kg voor de EU Europeaan (tomaten 29 om 25kg; andere groenten 104 om 75 kg). Het thuisgebruik van groenteconserven zakte tussen 2008 en 2017 van 9,9kg naar 8,2kg. In  2017 bestond de verse groenten top5 van België uit tomaten, wortel, ajuin, witloof en sla. De consumptie van paddenstoelen ligt in België lager dan in Nederland. Hoewel de paddenstoel geen plant is stonden in 2017 champignons met 2,4 kg pp p/j op plek 7 in ’s lands groenten top10. Speciale paddenstoelen groeiden in dat jaar sterk aan populariteit (2017). De consumptie van fruit zakte iets tegen de Eu trend in en lag in 2013 rond 70% van het EU gemiddelde van 104kg pp. In 2017 bleef de appel koploper en was zachtfruit (aardbei, framboos, braam, bosbes, watermeloen, abrikoos) flink in opkomst. De Vlaming at gemiddeld meer groenten & fruit dan de Waal. Wat smaakmakers  betreft gebruikte men in 2013 aan specerijen bijna 130% van het Eu gemiddelde.

Naar consumptie van niet alcoholische dranken pp per jaar (Lists) scoorde België op de ranglijsten hoog bij (de vaak dikmakende) frisdranken (4e EU in 2016 met 122l; bij mineraalwater 7e op de wereldranglijst in 2017 met 35l). Worldatlas meldde voor 2016 voor België met 109l een 6e plek op de wereldranglijst. In 2017 haalde men plek 8 van de wereldranglijst voor koffie met 6,8kg. Met melk was België in 2016 29e (18e van de EU) en met thee 44e (16e EU). Voor 2015 werd de pure alcoholconsumptie p/j onder 15plussers (officieel + officieus; List) voor België geschat op 10,8 liter pp. Daarmee stond men 17e binnen de EU. De WHO kwam voor 2014 op 12,6 l (EU 10,2 l); 2,4l meer dan in 2010 en als dat klopt is dat naar EU maatstaf een sterke toename. Elders kwam deze bron voor 2014 & 2015 echter op 10,6 en 10,4l bij een een Europees gemiddelde van 9,8l (European). In detail kwam België op wereldranglijsten per hoofd p/j in 2016 onder de bierdrinkende landen met 67,4 liter op plek 27 (List) en in 2017 onder de wijndrinkende landen met 24,7 liter op plek 9. In 2010 bestond de alcoholconsumptie slechts voor 14,4% uit sterke drank, het minste binnen de EU na Italië. Desondanks kent het land een 3tal jenevers met een internationale beschermde status (List). In België lijkt de invloed van sociale klasse op consumptiepatronen vergelijkbaar met die in Nederland. Zo at men in 1999 in de hogere (midden)klasse minder vet, minder vlees en meer kip & vis, vezelrijker en minder lang gekookt dan in lagere klassen (Moes 1999).

Bij navraag naar 17 aspecten van voedselveiligheid lag medio 2010 het segment dat zich ernstig zorgen maakt in België meestal iets onder het EU gemiddelde (Report QF4). Enkel bij zorgen over kwik of dioxine vervuiling, dikmakers & veeziektes kwam België op of een fractie boven deze standaard. Relatief veel Belgen denken dat ze goed eten. Eind 2005 gaf 88% dit aan (EU 83%, EB 246, wave 64.3, QD9; Euro) en in lijn hiermee was in 2007 & 2010 het segment dat aanvinkte ongezond te eten relatief klein (2007: 10%, EU 14%, EB 283, wave 67.3, QA 24;). In 2010 (QF 4.10) maakte een doorsnee volksdeel (51%, EU 52%) zich zorgen over hun dieet. Het marktaandeel van biologische producten stijgt in België en in 2017 haalde het 3,2% van de uitgaven voor voeding (bij alleenstaanden & welgestelden meer). Bij vleesvervangers (26%) & eieren (15%) was het veel groter en ook bij groenten (7%), aardappelen (6%) & fruit (4,4%) kwam het aandeel boven 3,2%. Ook in 2017 hadden super & hypermarkten het grootste verkoopaandeel, maar de bijdrage van natuurvoedingswinkels steeg licht.

Tussen 2007 & 2017 vond van consumptiemomenten van de Belg van tussen 15 & 65j ca. tweederde thuis plaats en bijna 30% buitenshuis. Werk/ School haalde met ca. 15% een 2e plek en horeca & familie/vrienden kwamen beide met rond 5% gedeeld op plek 3 & 4. In 2017 at over een dag 94% eens of vaker thuis en 60% eens of vaker elders. Zuivel, gekookte aardappelen, vlees & groente staan het vaakst thuis op het menu en zeevoedsel & frieten relatief vaak buitenshuis. Zoals menige Zeeuwse horecaondernener zal kunnen beamen eet de Belg mosselen (voor 33%) of verse vis (20%) vaak in de horeca en dan met frieten (Moules-frites geldt als Belgisch nationaal gerecht). Frieten scoorden 53% op buitenshuis (bijv. gehaald van een frietkot of gegeten op restaurant). Van de Belgen van de leeftijdsgroep eet doorheen de dag 88% brood, 84% zuivel, 75% groente, 65% fruit, 58% vers vlees, 46% aardappel producten (het vaakst gekookt, gevolgd door friet, puree & gebakken), 23% pasta, 9% rijst, 5% pizza  & 9% iets anders (noedels, wraps, quiche, soep etc.). Vooral de laatste categorie groeit ten koste van de aardappel. Op een willekeurige dag steeg het segment dat geen vlees, vis of gevogelte at tussen 2014 en 2017 van 10 naar 15% en het deel dat minstens 1 biologisch product tot zich nam ging van 18% naar 21%.

Invloed van regio keukens

Hoewel de keuken van België landelijk gedragen elementen bevat is ze ondenkbaar zonder de vele regionale & lokale invloeden. In het land bestaat hier dan ook veel aandacht voor. Men kent een kenniscentrum voor streekgebonden gerechten en er bestaat een Vlaamse lijst met honderden erkende streekproducten. Ook de Waalse keuken met haar Franse invloeden zit vol regionale specialiteiten (als zodanig gemarkeerd op gastronomie-wallonne). Net als in Nederland maken stamppotten onderdeel uit van de Vlaamse keuken. Ze staan daar ook bekend als stoemp; tevens de naam van rijke Brusselse varianten. Het Vlaamse hutsepot is, geheel anders dan het Nederlandse hutspot (een stamppot van aardappel, wortel, klapstuk & ui), geen stamppot maar (zoals Irish stew) een stoofschotel in bouillon met veel groenten en vaak diverse soorten stoofvlees. Gevulde pasteitjes (Vol-au-vent) passen in de Waalse keuken, maar hebben Franse wortels. Wel gingen de Walen bijv. perziken vullen met tonijnsalade en tomaten met garnalen (in Vlaanderen een bekende snack bij trouw & communie feesten). Belgische wildgerechten stammen dikwijls uit de Waalse keuken en ondanks dat Waalse chefs bijv. van wanten weten met garnalen (en soms met vis) hebben veel gerechten met vis, schaal & schelpdieren toch hun wortels in Vlaamstalig (kust)gebied. De minstens 500j oude traditie van garnaalvisserij te paard in Oost-Duinkerke is bijv. opgenomen in de Unesco lijst van immaterieel cultureel werelderfgoed voor België.

Sommige lokale & streekitems zijn gebonden aan plaats van oorsprong of aan speciale gelegenheden. Zo eet men de diverse lokale speculaas varianten vooral met Sinterklaas,  Waalse Cougnous met Sinterklaas & Kerst, Kortrijkse peperbollen met Pinkster en de Tarte à masteilles bij het jaarlijkse volksfeest rond 1 sept. in het Henegouwse Aat. Andere items verbreedden hun horizon echter; soms tot ver over de landsgrens. Het Vlaamse gebruik van rauwe tartaar als broodbeleg (filet americain) kreeg zo bijv. de cannibale als Waalse tegenhanger en onder de gerechten die vaak buiten Vlaanderen op het menu staan vallen asperges op zijn Vlaams, stoofvlees (carbonade flamande in het Waals: in bier gestoofd varkens, rund of paardenvlees met friet), Gentse waterzooi (een soep van zoetwatervis en/ of kip, room, groenten & aardappel) en paling-in-‘t-groen uit de Scheldestreek (in verse groene kruiden & sjalotten gestoofde palingmoten, geserveerd met friet of brood). Van pralines (gevulde chocola), in geuzebier gestoofd konijn (al dan niet met pruimen), stoemp, de mitraillette uit de snackbar (stokbrood gevuld met friet & sausen, vaak vergezeld van rauwkost) en het ook bij Nederlandse kinderen geliefde kip met friet & appelmoes ligt de oorsprong in Brussel. Voorbeelden van Waalse items die elders gekend worden zijn jambon ‘d Ardenne (Ardense gerookte ham, in de Ardennen zelf vaker van wild zoals wild zwijn), Tomate crevettes (met garnalen gevulde tomaat), faisan au chicon (jonge fazant met boter, pindaolie, sjalot, bospaddenstoelen, peterselie & witlof met bijv. dikke frieten) en vanuit het Luikse Boulet à la liégoise (Luikse gehaktballen), rijstevlaai & Luikse siroop (perenstroop, vaak gemengd met andere vruchten die bijv. te combineren is met Boûkètes: boekweitcrêpes met rozijnen).

Veel streekproducten kennen in België een vorm van Europese of nationale erkenning. In 1992 heeft de EU als labels voor wettelijke bescherming tegen namaak binnen de EU de beschermde geografische aanduiding & dito oorsprongsnaam en de gegarandeerde traditionele specialiteit ingesteld. In 2015 hadden in België 11 producten een beschermde geografische aanduiding; w.o Brusselse grondwitloof, Ardenner ham, Geraardsbergse mattentaart, het Liers vlaaike, Poperingse hopscheuten & Pâté gaumais uit Belgisch Lotharingen. In 2017 is deze status aangevraagd voor vlees van het West-Vlaamse rode rund en aan Waalse producten voor Waalse honing, visschotel Escavèche de Chimay en kaaspannenkoek uit Beaumont. De beschermde oorsprongsnaam is toegekend aan Herfse kaas (een romige kaas met een indringende geur & smaak), Ardense boter en de Vlaams Brabantse tafeldruif (met opnieuw een aanvraag voor Westvlaams rood rund). Een 5tal Belgische lambiekbieren van Faro, Geuze & Kriek kregen een EU erkenning als gegarandeerde traditionele specialiteit. De 23 EU erkende Vlaamse producten vallen ook onder de door de Vlaamse overheid erkende streekproducten (sinds 2004 via het VLAM;  met de update van mei 2018 telde de Vlaamse lijst 226 items). Daarvan verwierf los van EU erkenning bijv. mostaard Wostyn ook buiten België een culinaire status. Sommige erkende Vlaamse streekproducten zijn in Nederland gekend onder een eigen naam. Zo heten babelutten (te bekomen in de gelijknamige winkelketen langs de Vlaamse kust) in Nederland Zeeuwse boterbabbelaars en de Brugse kletskop is in NL bij verkopers van fijne koekjes zonder nadere toelichting bekend als kletskop. Belgische wafels zijn over de hele wereld gekend en dan vooral Brusselse wafels, maar er zijn veel lokale varianten (België kent zelfs het begrip wafelijzerpolitiek). De Luikse wafel is bijv. te koop op zuid Nederlandse kermissen. De Lackmans (ook op kermissen te koop) & het gevuld wafeltje uit Rijssel waar de Lackmans van afstamt, komen bij dit alles wel erg dicht in de buurt van de als oernederlands bekend staande en wellicht oudere (Goudse) stroopwafel.

Onder de min of meer curieuze voorbeelden van (erkende) Belgische streekproducten die nog niet de revue gepasseerd zijn (Lijst, Liste, Gastronomie) vallen Antwerpse handjes (koekjes of chocolaatjes in de vorm van een handje), Avisances (worstjes in bladerdeeg uit Namen) en de cuberdon of Gentse neus. De cramique en de craquelin (afgeleid van het Nederlandse krakeling) zijn Waalse varianten op de Franse brioche (een zacht zoet wittebroodje). De craquelin is bestrooid met in citrus gemarineerde suiker. De Dinantse koek met Dinant en profil daarop afgebeeld hangt dikwijls als souvenir aan muren omdat hij zo hard is dat velen er niet in slagen hem te eten. België kent o.m. Elixir d’Anvers, Elixir de Spa en Pèket uit Luik als kruidenlikeurs. Het laatste drankje, gecombineerd met koffie & slagroom, heet café Liégeois. De geuteling is een eigen pannenkoek variant uit de Vlaamse Ardennen. De knapkoek uit de Maasvallei kennen Limburgers van Nederland ook, maar in België is het een officieel erkend streekproduct. Lokerse paardenworst is naast een streekproduct ook een gerecht. De Mechelse koekoek is een uit de kluiten gewassen koekoekskleurig vleeshoen dat ook veel eieren legt. Pain à la grecque heeft niets met Griekenland te maken; het is enkel een Brussels suikerbrood. Smoutebollen zijn Vlaamse oliebollen; niet gevuld, vaak van bierbeslag & gebakken in ossewit. In Vlaanderen heet aardappelpuree met karnemelk stampe en Nijvel kent tenslotte al eeuwenlang de Tarte al djote op basis van o.m. gefermenteerde kaas & snijbiet.

De Belgische keuken van nu.

In het buitenland blijven associaties van België met eten vaak steken bij bier, friet, chocola & wafels. De Belgische keuken van nu kan evenwel gekarakteriseerd worden als veelzijdig & Bourgondisch met oog voor de seizoenen & het streekeigene. Naast het regionale accent kent ze ook buitenlandse invloeden. Een veel voorkomende uitdrukking is dat men de kwaliteit van de Franse keuken (per inwoner telt België evenveel Michelinsterren als Frankrijk) paart aan de kwantiteit van de Duitse. De invloed van de keukens van de 3 buurlanden is van oudsher onmiskenbaar aanwezig. Die van de Franse keuken kreeg vanaf begin 19e eeuw een impuls via de opkomst van restaurants (zie culinaire geschiedenis) en de invloed van de keuken van Nederland blijft vrijwel beperkt tot Vlaams België. Meer recentelijk werd ook een opvallende openheid manifest voor andere, al dan niet exotische, internationale keukens. Zo benaderen thans in het land de kebabzaken (vanaf de 70er jaren een erfenis van Turkse arbeidsmigratie) in aantal de authentiek Belgische frietkotten. De keuken van Italië was rond 1970 al in opkomst. Macaroniegerechten zijn in 1861 voor het eerst beschreven door de Vlaamse chef Philippe Edouard Cauderlier. Ons kookboek van de Vlaamse boerinnenbond voegde daar in 1927 vermicelli aan toe en in 1947 besteeddde een Waals kookboek (mede door de komst van Italiaanse gastarbeiders) aandacht aan spaghetti. Belgische huisvrouwen kookten aanvankelijk wel eens hun eigen variant op macaronie, maar toen in de 60er jaren ook veel Belgen naar Italië togen voor vakantie en het aantal gemengde huwelijken toenam brak de Italiaanse keuken echt door met Italaanse restaurants en vanaf de 70er jaren pizzeria’s. Ook in de Belgische thuiskeuken van alledag werd Italiaans koken erg populair, al ging dit alles wel gepaard met aanpassing aan de smaak van de Belg.

De keuken van China begon in de 50er jaren in België op te komen. De invloed bleef beperkter dan die van de Italiaanse keuken en doordat bij Chinezen in België bijv. de Indonesische achtergrond ontbreekt werden andere Chinese gerechten populair dan in Nederland. Vanaf de 80er jaren volgden in België aan Oosterse keukens die van Vietnam, Japan en Thalland. De invloed vanuit de voormalige kolonie Congo op de Belgische keuken (Knack 2016) bleef intussen opmerkelijk beperkt wanneer men deze vergelijkt met de impact die de keuken van voormalig Nederlands Indië kreeg in Nederland. Ook bij de rijkelijk aanwezige fusiekeukens domineren Italiaanse invloeden (Nieuwsblad 2016), al zijn vanuit de Turkse keuken Kebab met mayonaise & het in Nederland uitgevonden kapsalon (friet met shoarma-achtig geroosterd vlees, gesmolten kaas & sla) eveneens in Vlaanderen bekend. De mitraillette (ook wel Franse Hamburger genoemd) is dan weer een echt fusiegerecht uit Brussel. Ook het nationale gerecht bij uitstek Moules-frites (gekookte mosselen met friet) kan gezien worden als fusiegerecht. Mosselen stammen uit de Vlaamse kustregio, maar de schotel werd in 1875 voor het eerst als zodanig opgediend in het etablissement van de Elzasser Fritz Krieger in het Waalse Luik, dezelfde die in 1838 de landelijke primeur had van frieten. Het kookboek van Vlaamse boerinnen werd intussen een kookboek van alle Vlaamstaligen en ging met zijn tijd mee. Zodoende  ging men ook viraal en de druk bezochte website biedt een representatief beeld van de keuken van alledag in het Vlaamstalige België van nu, incl. invloeden uit den vreemde.

Frieten en de uitspanning waar ze gebakken & verkocht worden (de frietkot/ friterie die volgens wikipedia met nadruk geen fastfoodgelegenheid is), worden sterk geassocieerd met België. In België worden frieten dan ook gegeten bij een grote variatie aan schotels (die deels hierna de revue passeren) en net als zeevoedsel het vaakst buitenshuis. Ze gaan vergezeld van smaakmakers die tevens in Nederland bekend zijn (ook verderop). Steppegras (een schotel van dunne frietjes met biefstuk, kip of schnitzel) en een frietje stoofvlees hebben Vlaamse wortels en een Luikse gehaktbal in een geheel eigen saus met friet vormt een Waalse tegenhanger. Vooral in steden is in België de warme maaltijd vaak verschoven van de middag naar de avond, al blijft bijv. een warme hap tussen de middag op het werk soms ook mogelijk (2017). Gekookte aardappel, zuivel, vlees & fruit zijn veelal producten die men thuis tot zich neemt. Hoewel de eetgewoonten nogal veranderen is op doordeweekse dagen een warm maal van 2 gangen met aardappelen, groente & ­vlees en zuivel of fruit na nog steeds het meest gebruikelijk. In 2017 at 46% thuis aardappel (het vaakst gekookt), gevolgd door pasta (23%), rijst 9%, pizza 5% of iets anders (9%). Op een doorsnee dag nuttigde rond 75% verse groenten (veelal bij het hoofdmaal, vaak thuis), 58% vers vlees (verse vis 11%; eieren 16%), 84% zuivel en 65% fruit. Verder nam doorheen de dag 21% iets biologisch tot zich (het vaakst groenten & fruit) en 15% iets vegetarisch. De bijdrage aan soepen lijkt, gezien de waslijst met receptuur op de Franstalige site gastronomie-wallonne, vooral van de Walen te komen. De lijst toont ook speciale aanduidingen voor streekgerecht waarde. Onder de hoogste waardering vallen veel vegetarische groentesoepen met bijv. witlof, groene kool en opvallend vaak sperciebonen alsmede een soep van lamsvlees met o.m. spruitjes. Een ander voorbeeld is truleye; een  Waalse zoete dessertsoep die koud wordt gegeten met kruimels van peperkoek of warm met bier, suiker, boter & nootmuskaat.

Naast de recepten op de Ons kookboek site is receptuur voor Vlaamse klassiekers te vinden op lekkervanbijons. Franstalige sites zijn belgourmet (traditionele Belgische recepten) en gastronomie-wallonne met een enorme variatie aan streekeigen voeding & drank. Dagelijkse kost (de website van het programma van TV kok Jeroen Meus) staat ook vol met Vlaamse recepten.

Van alle verse groenten (38kg pp p/j) was bijna 5% biologisch. De top5 van België (in kg pp pj) bestond in 2017 uit tomaten, wortel, ajuin, witloof & sla (in gewicht relatief veel). Binnen de top 10 wonnen paprika & champignon terrein en daarbuiten speciale paddenstoelen, chinese & savooikool, pastinaak, raapjes, rode biet & mengsla. Witloof (Belgische andijvie in het Engels) & spruitjes zijn, incl een aantal bereidingswijzen, tamelijk authentiek Belgisch en kennen beide als zodanig de toevoeging Brussels.  Vlaamse witloofrecepten als hesp (ham) rolletjes & een croque (Vlaams voor tosti) met witlof gaan vergezeld van ham en kaas. In Wallonië bereidt men witloof o.m. met fazant. Ook met spruitjes is men in België creatief. Bij het fruit vormden in kilo’s uitgedrukt appel, banaan, sinaasappel, mandarijn & peer de top 5 met als stijgers binnen de top10 meloen, druif & aardbei en buiten de top10 zachtfruit (m.n. bosbes, framboos, braam & abrikoos). Vlamingen aten ook rond 2016 meer groenten & fruit dan Walen.

Over de evolutie in consumptie vanuit dierlijke bron staan veel details onder het kopje “voedsel & dranken van nu”. Vers vlees thuis is in België het vaakst van rund of varken met een voorkeur voor gehakt (8,9kg pp/pj in 2017), gevolgd door kip, varkensvlees & rundvlees (5,1kg). Bij vleeswaren domineert varkensvlees sterk (vooral ham/ hesp). Veel vormen van Belgische vleesbereiding zijn van regionale origine (zie ook “invloed van regiokeukens”) zoals filet americain (met de cannibale als Waalse tegenhanger), stoofkarbonade, vleesbrood & Lokerse paardenworst en uit het Waalse Luikse gehaktballen, Pâté gaumais en Ardense ham (in de Ardennen zelf soms van wildzwijn). Hoewel niet uniek Belgisch dragen ook blinde vinken, worstenbroodjes, regionale varianten op bloedworst & hoofdkaas vaak een (streek)eigen identiteit zoals bij de hoofdkaas Tête de veau en tortue (kalfskop in tomatensaus met madeira, vergezeld van frites: er zijn ook koud gegeten varianten; kalfsvlees is in België relatief populair).

In 2017 kwam van alle thuisgebruik van slachtproducten in België 54% op conto van vlees en 30% op rekening van wild & gevogelte; merendeels kip. Voorbeelden van typisch Belgisch zijn de reeds vermelde Brusselse oorsprong van kip met friet & appelmoes en wat wild betreft bereidingswijzen van konijn (in guezebier met pruimen) en bijv. fazant met witlof. Nids d’oiseau (vogelneus) is een Brusselse combi van een doorgesneden gehaktbal met spiegelei. Onder de meest kenmerkende vormen van vis & zeevoedsel vallen aan schaal & schelpdieren oesters, mosselen (zoals in de nationale dis Moules-frites) en garnalen (bijv. Tomate crevette & garnaalkroket). Aan vissoorten zijn thuis zalm & kabeljauw het meest populair. In klassiek Belgische recepten betreft het vanouds zoetwatervissoorten als paling (in ’t groen) of kwabaal (Gentse waterzooi) en in Wallonië o.m. forel (Escavèche de Chimay). Regionale zeevissen als zeebaars, poon, tong & heilbot waren in 2017 in opkomst. Rond 2017 nam op een doorsnee dag 86% van de Belgen zuivel tot zich, het vaakst kaas (47%, boter & margarine 35%, melk 30%, yoghurt 21%). Aan kaassoorten kent men naast de beschermde hervekaas uit de provincie Luik (o.m. onderdeel van Luikse tartiflette) als curiosum net als abdijbieren abdijkazen. De meeste kaassoorten op Lekkervanbijons zijn halfhard. Eieren stonden rond 2017 p/d bij 15% op het menu, 70% van de keren thuis.

Ook andere regionale eenpansgerechten dan paling in ’t groen, waterzooi (thans vaak bereid met kip en/of diverse soorten vis) en Luikse tartiflette vormen een onderdeel van de Belgische keuken. Zo kent bijv. hutsepot veel lokale varianten en vooral in Vlaanderen & Brussel kent men diverse stamppotten of stoempen. Indien met worst bereid, betreft het in België vaak braadworst en dan is de stamppot (net als bijv. bij wortelstoemp met gekookte kabeljauw) geen eenpansgerecht meer. Stampe, aardappelpuree op basis van karnemelk, is een simpel traditioneel West-vlaams gerecht (vaak gegeten met ei en in boter gestoofde ajuin). Aan smaakmakers vallen in de Belgische keuken (buiten het keukenzout waar TV kok Jeroen Meurs vaak gul mee strooit) peterselie, selder, dille, basilicum, tijm, rozemarijn, peper & nootmuskaat onder de populaire kruiden & specerijen. De keuken kent veel sauzen met buitenlandse wortels, zij het vaak met een eigen twist. Uit Frankrijk stammen Aïoli (knoflook) saus, bechamel saus, sauce americaine en Hollandaise saus. Whiskycoctail saus, piccalilly (de Vlaamse versie is iets zuurder) & tomatenketchup zijn van origine Angelsaksisch en zigeunersaus & curryketchup Duits. Aan mayonaise (met Spaans Franse wortels) kent men in België naast de gewone versie als varianten de in België bedachte andalousesaus en verder currymayo, samoeraisaus, joppiesaus (Nederlandse wortels) en tartaarsaus. Ook het minder vette frietsaus is bij de zuiderburen van NL gekend. Sauce Lapin is ook typisch Belgisch, hoort bij Luikse gehaktballen en is enkel vernoemd naar de uitvindster (er zit dus niets in van konijn). De sauce Hannibal op basis van tomaat, ui en chilipeper is bijv. populair bij paardenbiefstuk, frikandel & cervelaatworst. Bijv. bij het laatste zijn erkende mosterdsoorten als Tierenteyn, mostaard Wostyn en Ster ook niet te versmaden.

Onder de traditioneel Belgische nagerechten en zoete schotels (veel vormen van gebak & koekjes zijn verderop te vinden onder banketbakkersproducten) vallen in alfabetische volgorde (Lijst) boekweitkoek, boûkête (boekweitcrêpes met rozijnen & appelperen stroop), Brusselse (en bijv. Luikse) wafels, geutelingen (een pannenkoek variant uit de Vlaamse Ardennen), mattentaart (streekgerecht uit Geraardsbergen), Pain à la grecque (brood van de gracht) uit Brussel, Pomme cuite (gevulde appel uit de oven; Waals),  rijstepap, rijstevlaai (en andere Vlaaien uit Belgisch Limburg) en (Waalse) suikertaart. Net als in Nederland kent men in België vanouds het verwerken van oud brood tot bijv. broodpap of broodpudding om het niet weg te hoeven gooien (bodding in het Vlaams, pudding au pain in het Frans) en de pannenkoek (ook van Nederlandse komaf) is in België evenzeer geliefd bij kinderverjaardagen. Crêpes (flensjes; van Bretonse origine) worden er ook veel gegeten. Op Lekkervanbijons/ desserts en gastronomie-wallonne (franstalig, met een waslijst met links aan Waalse desserts) valt bijv. te ontdekken dat in België ook nagerechten vaak opvallend Bourgondisch zijn.

Bij koude maaltijden verliezen in België boterhammen terrein. In 2017 nam op een doorsnee dag thuis of op het werk nog 62% boterhammen tot zich (vooral thuis), gevolgd door broodjes (26%), ontbijtgraan (10%) en havermout (met stip op 6%). Beide laatste items eet men bijna altijd thuis. Bij het brood domineren nog witte & grijze boterhammen (in Nederland heet dat bruin of tarwebrood) met in 2016 in Vlaanderen 59% (vlam), maar het aandeel daalt wel ten gunste van ander brood. Voor België min of meer typerende varianten op brood zijn het broodje smos/ le dagobert (stokbrood belegd met groente, gekookt ei, ham & kaas); uit Brussel de pistolet, mitraillette of Franse Hamburger & Pain à la grecque en uit Henegouwen de craquelin (een citroensuiker broodje). Onder de erkende Vlaams streekproducten vallen boerenbrood uit Pecle, de gekapte vloerpistolet uit Oostende, mattentaart uit Geraardsbergen en de Limburgse mikkeman (een zoet broodje in de vorm van een man). Tot het Waalse erfgoed aan luxebrood (pains) behoren o.m. krentenbroden. Cougnou (Belgisch kerstbrood) kent men ook wel in Vlaanderen en de mastel uit oost Vlaanderen is een donut-achtig baksel. Naast boter domineren onder het authentiek Belgische broodbeleg hartige varianten als kaas & vleeswaren. Bij vleeswaren betreft het vooral varkensvlees, m.n. hespen/ hammen (met Ardenner ham als bekendste). Onder de Vlaamse bijdrage vallen aan erkende streekproducten varianten op hesp, reuzel, bloedworst, paté & paardenworst en bijv. ook potjesvlees of kaantjes uit de westhoek. Voorbeelden van kazen/ fromages (naast Hervé en uiteraard ook bruikbaar als dessert) zijn Orval, Passendale, Postelse abdijkaas en enkele Vlaamse schapen & geitenkazen (incl. een schapen plattekaas; i.e. Vlaams voor schapenkwark). Voorbeelden van zoet beleg met een Belgische identiteit zijn Luikse & Limburgse stroop, Haspengouwse confituur en speculoospasta. Chocoladepasta kent men in Vlaanderen als choco, maar is (evenals hagelslag, dat ook wel in België gekend is) nogal Nederlands. Een boterham belegd met gesneden radijs begeleid van een glas geuzebier kan dan weer als typisch Belgische combi worden geafficheerd.

Behalve bij multinationals wordt in België straatvoedsel bijv. verkocht bij frietkotten/ friterieën, kebabzaken, fastfoodketens en meer recentelijk automatieken (reeds eerder was in België de broodautomaat bekend waar men na sluitingstijd van bakkers nog brood kon bekomen). Frietkotten zijn in principe geen onderdeel van een fastfoodketen en het assortiment verschilt van dat van een Nederlandse snackbar (bijv. meer ambachtelijk). Men kan er frieten bijv. vergezeld doen gaan van mosselen, een mitraillette of een stoofkarbonade en een keur aan smaakmakers (zie boven). Kebabzaken kennen een aangepast Turks assortiment (Belgische groenten, sausen & frieten bij Turkse gerechten). Quick is van origine een Belgische fastfoodketen. Onder de snacks die behalve in Nederland ook in België gekend worden vallen diverse kroketten (soms gegeten als aardappel vervanger) en verder curryworst of lange Hamburger (in NL  fricandel); frikadel of boulet (gehaktbal, in België wel gegeten met krieken: NL morellen), worstenbrood (NL saucijzenbroodje), berenpoot (NL berehap), bitterbal (als borrelhapje), vogelnestje, kaassoufflé en de nasi & bamischijf. Voor snacks kent men in Vlaanderen ook de termen tienuurtje (v.m.) en vieruurtje (n.m.) naar de tijd dat men ze eet. Luikse salade met sperciebonen, aardappel & spekjes als hoofdingrediënten maar met een sterk wisselende samenstelling, kan aangemerkt worden als typisch Waals. Het kan variëren van voorgerecht tot maaltijdsalade, maar is naar verluidt geen echt straatvoedsel. Ook de met garnaal & mayo gevulde tomaat kan, vergezeld vzn frieten & rauwkost, als vol maal dienen. Oliebollen (Vlaams smoutebollen, Waals croustillons) worden net als in Nederland in kramen verkocht, maar zijn anders dan in NL geen oud & nieuw specialiteit. In België worden naast frieten veel bekende merken van aardappelchips gemaakt.

België kent een enorm scala aan eigen banketbakkersproducten met opnieuw de grootste bijdrage van Wallonië. Enkele beroemd geworden banketbakkers/ pattisiers uit het land zijn Pierre Marcolini (gespecialiseerd in chocola) en S.G. Sender (stond bekend om zijn bruidstaarten). Vlaaien vormen een belangrijke component van het zachte of romige gebak met Belgische identiteit. Net als in Nederland komen ze vaak uit Limburg. Een 5tal is erkend als Vlaams streekproduct (Hoegaarse suikervlaai, oostakkerse vlaai, Limburgse bakkemoezevlaai, Aalsterse vlaai en Gentse vlaai). Tot het Waalse erfgoed behoren naast rijstevlaaien (tarte au riz), taarten van suiker (tarte au sucre) en vruchten (tartes aux fruits; incl. van bijv. appel, pruim, rabarber en/of noten) en een aantal cakes. Ander erkend romig Vlaams gebak is Avelgemse perentaart, Reynaertsgebak uit St. Niklaas, Kalletaart uit Kortrijk en aan een frangipane taarten Aarschots gebak (tevens een appeltaart) & Adriaan Brouwertaart uit Oudenaarde. Onder het Waalse erfgoed vallen ook beignets (flappen met uiteenlopende vulling) & oliebollen. Het Liers vlaaike; geen eigenlijke vlaai maar een zacht kruidig koekje, is door zowel de EU als Vlaanderen als streekproduct erkend. Appelgebak kent men in Wallonië als gosette of gozå.

Onder de drogere banketbakkersproducten is de mattentaart uit Geraardsbergen  Europees & Vlaams erkend als streekproduct. Internationaal is België echter vooral gekend om zijn wafels met de Brusselse & Luikse versie voorop. Eind 2018 waren in Vlaanderen 2 wafels erkend streekproduct, maar op Gastronomie Wallone stonden er bijna 40 (galettes/ gaufres), waarvan ruim 20 gemarkeerd als van grote folkloristische waarde. België kent ook een eigen speculaascultuur, mede doordat grote fabrikanten aanvankelijk geen speculaaskruiden gebruikten. Zo ontstonden karamel & kaneelkoekjes met de benaming speculoos en als broodbeleg speculoospasta. Toch bakt men rond winterse feestdagen ook reguliere speculaas; variërend van keihard (Dinantse koek) tot zacht en gevuld met amandelspijs. De Vlaamse lijst telde 3 erkende speculaas varianten en op gastronomie Wallone stonden er 2 onder biscuits. Ontbijtkoek staat in Vlaanderen bekend als peperkoek of zoete koek en eierkoek (naar het type suiker dat ze bevat) als semoelekoek. Belgische boterkoek is anders samengesteld dan boterkoek in Nederland en is onderdeel van een scala aan koffiekoeken (in NL gekend als koffiebroodjes). Het Geels hartje is een als Vlaams streekproduct erkend boterkoekje met marsepein & frambozen confiture. Onder de Waalse streekproducten mer 3 sterren vallen een aantal koekjes/ biscuits (bernardins, baisers de Malmédy, macarons de Beaumont & moniches: zie ook via wereldsmaken). Als eigen lekkernijen rond Sinterklaas kent men in België o.m. pepernoten, schuimpjes als Mariabeeldjes, karolientjes of letterkoekjes, Kortrijkse Klaaskoeken (erkend streekproduct) en rond Luik (ook met kerst & pasen) marsepin cuit (gekookte marsepein). Voorbeelden van snoepgoed met Vlaamse erkenning (vaak uit Gent e.o.) zijn babelutten of lekkies (in NL Zeeuwse boterbabbelaars), cuberdons of Gentse neuzen, Oudenaardse bierbollen, Halse krotten, zure auwels, sneeuwballen & Hoegaardse mum (munt) bollen. Wallonië kent naast bijv. violette de Liège aan chocolade producten o.m. pralines (bonbons), truffels & chocotoff snoepjes. Brugge en het Ardense Eupen bieden onderdak aan een chocolade museum.

Aan niet alcoholische dranken (Lijst) consumeren Belgen (Lists) naar verhouding veel koffie (in 2017 8e van de wereld; 5e EU) & frisdranken (pp/ pj in 2016 met 122l 4e EU; in 2017 bij mineraalwater met 35l 7e op de wereldranglijst) en relatief minder melk (2016 29e wereld/ 18e EU) & thee (44e; 16e EU). Mineraalwater uit het Belgische Spa werd in Nederland zo bekend dat het een soortnaam werd (Lijst) en in Vlaams België zijn 7 soorten koffie, 2 mineraalwaters en 1 soort karnemelk erkend als streekproduct. Aan zuiveldrank won drinkyoghurt aan populariteit. Buiten bier (Vlaams België telt 12 erkende streekbieren; zie verder hierboven onder het kopje bierbuik) kent België aan typerende alcoholische dranken een aantal kruidenlikeurs (Elixir d’Anvers, Elixir de Spa, Pèket uit Luik en als erkend Vlaams streekprocuct Limburgse heidebitter) en jenevers (waarvan 5 erkend als Vlaams streekproduct). Onder de erkende Vlaamse streekproducten vallen ook 2 schuimwijnen en 2 vruchtenwijnen. Wallonië kent 2 witte wijnen, maitrank (meiwijn, een aperatief van witte wijn & onze lievevrouwen bedstro uit Belgisch Luxemburg), appelciders (m.n. uit het land van Herve) en Zizi Coin Coin uit het Luikse (een citroen cointreau drankje met ca. 10% alcohol). Eind 2018 kwam wikipedia voor België tot ca. 325 bierbrouwers en ruim 1600 bieren.

Volgens cultuursocioloog Hofstede gaat hoge angst voor onbekende risico’s (hoge onzekerheidsvermijding zoals in België; 6 dim) gepaard met lage koffie en hoge alcohol consumptie. In België is de koffieconsumptie echter hoog (5e EU in 2017) en de alcoholconsumptie aan de lage kant (17e EU in 2015; List).

Eetpatronen en eetgelegenheden

Uit Belgisch marktonderzoek (vlam) bleek dat tussen 2007 en 2017 ca. tweederde van de consumptie momenten zich thuis afspeelt en ruim 15% op werk of school. Familie & vrienden en horeca scoorden beide 5 à 6% en overige (onderweg, evenement etc.) ca. 7%. Veel Belgen eten dus op dezelfde dag zowel thuis als buitenshuis. Eten bij familie & vrienden of horeca gebeurt het vaakst in weekend & zomer en door de week scoren thuis, op het werk & onderweg het hoogst. Ondanks veranderende eetgewoonten komt in België 3 maaltijden per dag nog steeds het meest voor. Vooral in steden is de warme maaltijd vaak verschoven van de middag naar de avond (veelal tussen 6 en 8u). Tussen 2000 en 2013 (p541) at ca. 79% van de Belgen (in Vlaams België meer) ’s ochtends dagelijks een ontbijt. In 2014 ontbeet 78% (15-25j 67%), lunchte 93% & dineerde 97%. Men besteedde gemiddeld respectievelijk 7, 15 en 33 minuten aan de bereiding en 14, 21 en 26 minuten aan het consumeren van deze maaltijden. Er tussendoor nam rond 10 uur ‘s ochtends 39% (kinderen tot 10j ruim 80%) en rond 4 uur ‘s middags 42% (kleuters 87%) een snack (het z.g. tienuurtje en vieruurtje). Deze rusttijden heten in België (anders dan in NL) geen koffie/ theepauze, hetgeen wijst op een zekere variantie in wat men er bij drinkt. Een late avondsnack (ca 22.00u) nam 30% (laag opgeleiden 38%); wellicht het vaakst samen met een pint bier. In 2014 kende 74% een regelmatig eetpatroon (d.w.z. minstens 5 dagen p/w alledrie de maaltijden; 15-35j echter 65%) en 69% at op vaste tijdstippen. Op regelmaat & tussendoortjes scoren Vlaamstaligen, vrouwen en kleine kinderen hoger. Het ontbijt valt meestal voor 8 ’s morgens en de lunch tussen 12 en 1 uur ’s middags. Ontbijt & avondmaal worden het vaakst thuis gegeten (in 2014/15 in 85 à 90% van de gevallen) en het middagmaal het minst vaak (55%, op werk of school 30%). Rond 80% at in 2014/15 minstens één maaltijd p/d gezamenlijk (bijv. in gezinsverband) en 6% at (vrijwel) nooit samen. .

Ook in België is een gezamenlijk ontbijt van boterhammen met het gezin aan tafel m.n.  door de week steeds minder gewoon. Het moment van ontbijten wordt individueler en in 2014 at bij een representatieve poll in Vlaamstalig België 16% voor 10u ’s ochtends zelfs in het geheel niets (in het weekend 22%). Voor 8 uur ’s morgens ontbeet 86% thuis, maar tusen 8 en 10 daalde dat aandeel naar 65% (werk/school kwam dan op 23%). Omdat m.n. voor 8u het ontbijt snel moet, is de samenstelling ervan veranderd. De helft van de Vlamingen at in 2014 nog boterhammen (vaak met zoet beleg); maar de andere helft consumeerde bijv. ontbijtgraan of muesli (havermout was ook sterk in opkomst) in melk of (drink)yoghurt met noten en gedroogde vruchten. De favoriete drank daarbij was koffie met daarna fruitsap, thee & water. Het weekend biedt meer tijd & ruimte voor luxe bakkerijproducten, charcuterie (vleeswaren) & eieren etc. en men ontbijt dan vaak later.

Als tussendoortje (tienuurtje/ vieruurtje) zijn snacks, banketbakkersproducten en straatvoedsel vol suiker, keukenzout en vetten bij velen favoriet. Bij de lunch is brood met zoet of hartig beleg, een stuk fruit en een koude drank (vaak melk) tamelijk gangbaar, al eet men ook wel een bord soep (bijv. van ui, prei of asperges), een salade of een voor België min of meer typerende broodvariant als een broodje smos/ dagobert (stokbrood belegd met groente, gekookt ei, ham & kaas) en m.n. in  Brussel een pistolet, mitraillette of Pain à la grecque. Het meenemen van een lunchpakket van huis naar werk of school maakt vaker plaats voor het kopen ervan in de supermarkt of voor lunchen in een kantine. Mede doordat zwaar lichamelijk werk steeds minder voorkomt eet men ’s avonds meestal warm. In gezinnen is dit nog vaak de gezamenlijke maaltijd, maar ook dat is aan verandering onderhevig. Doordat werk, school en vrije tijdsbestedingspatronen (bijv. sport) veranderen en het segment eenpersoonshuishoudens sinds de 80er jaren sterk is gegroeid, is alleen eten normaler geworden. De warme maaltijd bestaat door de week bij sommigen uit één en bij de meesten uit 2 gangen, een hoofdgerecht en een toetje. Een maaltijd van 3 gangen (met veelal soep vooraf) is het meest gebruikelijk tijdens weekenden en feestdagen. Gerechten die geïnspireerd zijn vanuit buitenlandse keukens hebben veel terrein gewonnen. In 2017 was meer dan de helft van de warme maaltijden min of meer buitenlands (pasta, rijst, pizza, kebab etc.) en de rest meer traditioneel Belgisch (aardappelen of frieten, groente & vlees; eenpansgerecht etc.).

Vaker dan in Nederland nemen Belgen bij vergaderingen in horecazaaltjes hun eigen lunchpakket mee dat ze in het gehuurde zaaltje opeten. Wel laten ze dan koffie, melk of een pint aanrukken.

Door het toenemende aantal alleenstaanden en tweeverdieners is er een tendens om minder tijd in het ko­ken te steken. Na 1990 kreeg fastfood gezelschap van kant-en-klaar maaltijden uit de supermarkt en beide wonnen door meer variatie en ondanks discussie over de kwaliteit sterk aan populariteit. Het aandeel van biolo­gisch voedsel groeit in België naar de maatstaf van rijke EU landen sterk. Het aandeel in het totale landbouwareaal ging tussen 2008 en 2017 landelijk van 2,6% naar 6,3% (EU 7,03% in 2017; Eurostat). Zo’n 90% ervan bevindt zich in Wallonië. In 2017 lag het marktaandeel van biologische versproducten op 3,2% (vleesvervangers 26%, eieren 15%, groente 7%, aardappel 6%, fruit 4,4%, zuivel 3,2%, vlees 1%). In België hebben de grote supermarkt ketens het hoofdaandeel in de verkoop (38% in 2017), gevolgd door speciaalzaken (33%), buurtsupermarkten (12%) en discount supermarkten als Colruyt (10%).

Eind 2016 telde België per 1000 inwoners 4,4 horeca ondernemingen (Frankrijk 4. Nederland 3,3, Duitsland 2,8). Daaronder vielen aan specifieke eetgelegenheden 30.800 restaurants (Vlaanderen 17.500, Wallonië 8900, Brussel 4200; 2,7% meer dan in 2015) met een gezamenlijke omzet van €8 miljard (+5,7%) en bijna 5000 catering bedrijven (+5,9%) met een omzet van €2,2mld (+4,9%). De horeca was in 2016 goed voor 52% van de in België geconsumeerde frieten. De 4543 frieturen/ frietkotten in het land namen 29% voor hun rekening. Rond 2010 telde men ca.5000 frietkotten en werden ze reeds in aantal benaderd door kebabzaken. In 2018 kwam men landelijk in het hogere segment tot 129 restaurants met één of meer Michelinsterren (Lijst).

Op TripAdvisor zijn voor verrassend veel plaatsen restaurants te vinden met beschrijving. Er verschijnt na invulling van een stad in de eigen taal direct een lijstje met meest gewaardeerde horeca gelegenheden aldaar, maar men kan de zoektocht gemakkelijk aanpassen aan persoonlijke wensen.

Uitgaven voor eten en drinken in België

Niet conform aan wat in rijke EU landen gebruikelijk is geven Belgische huishoudens een iets boven gemiddeld deel van hun budget uit aan het basale eten & (niet alcoholisch) drinken (13,4% in 2017 bij een EU gemiddelde van 12,2%). Ze bleven ook iets boven het Eu gemiddelde qua uitgaven aan genotsmiddelen (4,2 om 3,8%; alcohol 38 om 42%, overige incl. tabak 62 om 59%), maar onder die standaard bij maaltijden & verblijf in of via horeca (catering 5,8 om 7,1%; restaurants & hotels 6,5 om 8,8%).