Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Erfgoed, architectuur, beeldende kunst en ontwerp

O.m. via http://en.wikipedia.org/wiki/Culture_of_Denmark is veel info op te halen over deze thema’s. Op de Unesco werelderfgoed lijst staan in Denemarken (DK) zelf 3 definitieve en 7 voorlopige objecten. De definitieve zijn de grafheuvels, runenstenen en kerk bij Jelling uit de 10e eeuw; het 16e en 17e eeuwse koninklijke slot Kronborg bij Helsingør (stond model voor het slot Elsinore in Hamlet van Shakespeare) en de gotische domkerk van Roskilde van rond 1200 (de 1e in Scandinavië, koninklijk mausoleum sinds de 15e eeuw). Als voorlopige objecten werden in 1993 het 18e eeuwse voorname buiten Amaliënborg bij Kopenhagen met o.m. landhuizen van architect Niels Eigtved en het in 1772 gestichte Hernhutter stadje Christiansfeld in Zuid Jutland toegevoegd. In 2003 kwam daar de Waddenzee als met Duitsland en NL gedeeld object bij. In 2010 volgden 2 landschappen met veel fossielen; een kleilandschap aan de westkant van het Limfjord en de krijtrotsen 45 km zuidelijk van de hoofdstad (Stevns Klint). Ook werden het Vikingfort Trelleborg uit 980 en de Parforce bossen en parken op Noord Sjaelland toegevoegd (rond 1500 aangelegd als koninklijk jachtgebied: bron op http://eng.uvm.dk/).

Veel prehistorische artefacten werden gevonden in Deense moerassen en in het noordwesten van Sjaelland (bijv. in grafheuvels). Uit de Noordelijke bronstijd (1700-500 v Chr.) dateren de Trundholm zonnestrijdwagen (een beeldje uit ±1500 v. Chr. van de zonneschijf voortgetrokken door een merrie, beide op wieltjes met spaken wat in die tijd ongehoord was) en bronselurs (toeters die ook zijn gevonden in latere Vikingboten). De gouden hoorns van Gallehus uit zuid Jutland (5e eeuw) en de zilveren kookketel van Gandestrup (±100 v Chr.) zijn vondsten uit de ijzertijd. Ze worden gerekend tot de Vikingkunst. De ketel kent afbeeldingen van Keltische goden in Thracisch Roemeense stijl, hetgeen doet vermoeden dat het een geschenk of roofobject was. In het Illerup Ådal bij Skanderup werden 15.000 items uit deze tijd gevonden, waaronder veel wapentuig van overwonnen vijanden dat als offerande aan de goden in een meer was gegooid. Een bekende grafvondst uit de latere Vikingtijd (800-1000 na Chr.) is het Ladbyskibet, een Vikingschip met een drakenkop op de boeg dat op Funen werd gevonden in het gezelschap van 11 paarden en 5 hondenskeletten. Het is het enige in DK gevonden Vikingschip. In de haven van het Vikingschip museum in Roskilde liggen meerdere nagemaakte exemplaren. Er zijn tochten mee gemaakt. Vikingschepen waren veruit de snelste zeilschepen uit hun tijd. Op een aantal plaatsen in DK waar aarden wallen van Vikingforten zijn gevonden zijn Vikinghuizen gereconstrueerd, in Hedeby 45 km over de Duitse grens bij Sleeswijk zelfs een heel dorp (deze regio was lang Deens). Bij Aalborg ligt aan het Limfjord Lindholm Høje een heuvel met 700 Vikinggraven. Er zijn stenen met runen inscripties. De bekendste runenstenen zijn die van Jelling. Ook in het Deens nationaal museum in de hoofdstad is veel Vikingkunst te zien.

DK telt wel 600 romaanse en gotische kerken met fresco’s, vrijwel allemaal van voor de reformatie. Veel ervan zijn gerestaureerd. Beroemd zijn de fresco’s in een 3tal kerkjes op het eilandje Møn (zuidelijk van Seeland) van een 16e eeuwse anonieme schilder die de Elmelunde meester wordt genoemd naar een dorpje op het eiland. Daar zijn ook de Damsholte kerk (de enige rococo kerk in DK, een ontwerp van Philip de lange uit NL uit 1743) en Liselund te vinden, een neoklassiek landgoed Engelse stijl van Andreas Kirkerup met o.m. een tuinhuisje met rieten dak uit 1790. Van de middeleeuwse houten kerken uit de late Vikingtijd is niets meer over. Onder de stenen romaanse kerken uit de 12e en 13e eeuw vallen de St. Bendtskerk in Ringsted, de OLV kerk van Kalundborg met haar 5 torens, de ronde Østerlars kerk op Bornholm en de uit kalk en zandsteen opgetrokken kathedraal van Ribe. De domkerk van Roskilde (Sælland) werd romaans gotisch doordat men vanaf 1175 bijna 300 jaar over de bouw deed. Een schoolvoorbeeld van een gotische kerk is de St. Knoet kathedraal in Odense (gebouwd tussen 1300 en 1500). De  St. Peterkerk met zadeldak toren in Næstved (Seeland) is bekend vanwege haar fresco’s en preekstoel. Het Anne Hvides Gård in Svendborg (Funen) is één van de vakwerkhuizen  uit de late gotiek (2e helft 16e eeuw). Onder de renaissance architectuur vallen kastelen en paleizen van 17e eeuwse Vlaamse bouwmeesters die zich lieten inspireren door Franse kastelen, zoals het Kronborg kasteel in Helsingør, het Frederiksborg paleis in Hillerød en het Rosenborg kasteel en de børs in Kopenhagen. Andere voorbeelden zijn de wat gammel ogende (deels houten) gamle huse (oude huizen) in Holbæk en de vakwerkpastorie van Kølstrup op Funen.

Het Deense koningshuis vormt een belangrijke 17e en 18e eeuwse mecenas. Veel barokke architectuur is ontwerp van Nederlandse meesters. Onder dit Nederlandse barok valt de 35m hoge rundetårn (ronde toren) in Kopenhagen van Hans Steenwinckel, een astronomisch observatorium met een spiraalvormig pad naar boven van 4½ m breed met 7½ winding. De heerlijkheid Niesø op zuidoost Seeland en het Charlottenborg paleis in de hoofdstad zijn ontwerp van Evert Janssen en de vor frelsers Kirke (verlosserkerk) met haar karakteristieke kurkentrekken toren (een wenteltrap) en het Thott paleis (nu de franse ambassade) zijn van Lambert van Haven. Henrik Ruse (de Deense naam voor baron Hendrik Rusensteen uit het Drentse Ruinen) had een groot aandeel in het ontwerp van het Kongens Nytorv (Nieuwe koningsplein) en de Nyhavn in Kopenhagen (thans grote toeristentrekpleisters). De kasteel Clausholm bij Randers (oost Jutland) en het Fredensborg paleis aan het Esrum meer op Seeland (beide met beroemde barokke tuinen) zijn van Deense architecten, respectievelijk Johan Conrad Ernst en J.C. Krieger. Lauritz de Thura (1706-1759) ontwierp het laat barokke Eremitage jachtslot ten noorden van de hoofdstad en werkte ook wel samen met de Nederlandse architecten. Rococo architect Niels Eigtved (1701-1754) begon als tuinman en ontwierp in de hoofdstad het nationaal museum en het Frerderikstaden district met het Amaliënborg paleis en het Frederiks ziekenhuis (de neoklassieke marmeren Federikskerk met haar ronde koepel is van Nicolas Henry Jardin). Eigtved was ook medeoprichter van de koninklijke kunstacademie (1754) die bedoeld was om meer talent uit eigen land te kweken.

De 2e directeur van de kunstacademie was de neoklassieke beeldhouwer Johannes Wiedewelt (1731-1802) die in Italië en Frankrijk was opgeleid en o.m. een aantal grafmonumenten naliet. Zijn student Nikolaj Abraham Abiltgaard, een bekende neoklassieke schilder, werd later ook directeur en diens student Bertel Thorvaldson (1770-1844) werd de grootste Deense beeldhouwer. Tot zijn bekendste nalatenschap behoren de beeldenserie van Jezus en de 12 apostelen bij de herbouwde Vor Frue kirk (OLV kerk) in Kopenhagen en het grafmonument voor paus Pius VII in Rome. Al bij zijn leven werd in de hoofdstad een museum aan hem gewijd waar hij ook ligt begraven (een ontwerp van Michael Gottlieb Bindesbøll). Architect Casper Frederik Harsdorff, die o.m. een stempel drukte op het Amaliënborg complex in de hoofdstad en enkele kapellen in de Dom van Roskilde maakte, wordt wel de vader van het Deens classicisme genoemd. Na hem ontwikkelde Christian Frederik Jansen een soberder variant (bijv. het gerechtshof van Kopenhagen op het Nytorv). Architect Vilhelm Dahlerup (o.m. hotel d’Angleterre, de Deense nationale galerie en een aantal rijk gedecoreerde gebouwen op het terrein van de Carlsberg brouwerij) geldt als hoofd vertegenwoordiger van het historisme in DK. Ferdinand Meldahl (1827-1908) drukte een belangrijk stempel op Frederikskerk en Frederikspaleis in de hoofdstad. Christoffer Vilhelm Eckersberg (1783-1853, historisch werk en portretten) geldt als grondlegger van de gouden eeuw van de Deense schilderkunst. Beroemde studenten van hem zijn de jong gestorven Vilhelm Bendz (m.n. taferelen; genrestukken in vakjargon), Johan Lundbye en P.C. Skovgård (landschap, dieren), Christen Købke, Martinus Rørbye (taferelen, landschap), Wilhelm Marstrand (tevens illustrator), Constantin Hansen (o.m. Noorse mythologie) en C.A. Jensen (portretten van o.m. H.C. Andersen en N.F.S. Grundvigt).

Qua 20e eeuwse schilderkunst trokken rond 1900 impressionistische schilders als P.S. Krøyer en Michael en Anna Ancher naar Skagen in noord Jutland om landschap en bewoners te schilderen. Later ontstonden ook kunstenaarskolonies op Funen (o.m. Johannes Larsen) en Bornholm (o.m. expressionist Oluf Høst). Rond Kopenhagen kwam de Grønningen groep van Erik Hoppe en Knud Agger op met de latere surrealist Richard Mortensen. Theodor Philipsen en Paul Gustave Fischer waren impressionisten die niet in een kolonie leefden. Vilhelm Hammershøi werd m.n. bekend door sobere portretten en interieurs (vaak zonder mensen). Jens Søndergaard geldt als expressionistisch landschapsschilder en Vilhelm Lundstrøm (1893-1950) als belangrijkste modernist. De veelzijdige kunstenaar Asger Jorn (1914-1973) werd de Deense poot van de Cobra groep (met o.m. Karel Appel). Edward Eriksen maakte in 1913 het bronzen zeemeerminnetje van Kopenhagen. De noordse romantiek (natuurlijke materialen) kende architect Martin Nyrop als Deense representant (o.m. stadhuis Kopenhagen op het Nytorv). Het art nouveau theater van Aarhus van Hack Kampman valt er ook onder. De unieke Grundvigt kerk in het noorden van Kopenhagen van Peder Vilhelm Jensen-Klint, die in 1940 gereed kwam, geldt als uiting van gotisch baksteen expressionisme. Vertegenwoordigers van het Deense functionalisme zijn Kay Fisker (universiteit Aarhus samen met C.F Møller) en de internationaal bekende Arne Jacobson (1902-1971; o.m. Bellevue theater, SAS hotel, Deense nationale bank en Bellavista appartementen in Kopenhagen en samen met Erik Møller het marmeren stadhuis van Aarhus). Na WOII kreeg het functionalisme invloeden uit de VS met o.m. platte daken, veel glas en open kantoorruimtes. Dit bevorderde ziekteverzuim en personeelsverloop zodat het minder functioneel werd.

Jørn Utzon (1918-2008), een leerling van Kay Fisker, werd wereldberoemd door zijn ontwerp van het expressionistische Sydney Opera House. In DK ontwierp hij o.m. het natuurcentrum bij het noordelijkste puntje van het land (Skagens Odde) en de Kingo woningen bij Helsingør. Hij wilde zijn creaties harmonisch laten samenvallen met hun (natuurlijke) omgeving. Johann Otto van Sprechelsen werd m.n. beroemd door zijn Grande Arche de la défense, een triomfboog in Parijs. Henning Larsen (1925; ook internationaal gelauwerd en met een groot architectenbureau) ontwierp in eigen land o.m. de Nordea bank gebouwen (1999) en het operahuis (2004) in Kopenhagen. Andere grote hedendaagse architectenbureaus zijn 3xN (o.m. het muziekgebouw aan het IJ in Amsterdam), Schmidt Hammer Lassen, C.F Møller (beide m.n. actief in Londen) en Lundgaard en Tranberg (o.m. het in 2008 geopende Royal Dansih Playhouse en de Tietgenkollegiet studentenflat in Kopenhagen) en (last but not least) de ontwerpers van o.m. de bruggen over de Grote Belt en de Øresund Dissing +Weiting. Belangrijke kunstenaars van nu zijn Per Kirkeby (neo expressionist, o.m. fresco’s); Merete Barber, Michael Elmgreen en project kunstenaars Olafur Eliasson en Jeppe Hein (interactief).

Ruim voor de oorlog kreeg de koninklijke kunstacademie er een meubelafdeling bij. Deens design werd beïnvloed door de Duitse Bauhaus school. Arne jacobson droeg bij aan de opkomst ervan met o.m. met een aantal stoelen. Andere bekende 20e eeuwse ontwerpers van m.n. meubels werden Hans Wegner (1914-2007), Børge Mogensen, Poul Kjearholm en Verner Panton. Poul Henningsen verwierf faam met zijn lampen. Finn Juhl deed aan meubel, binnenhuis en industrieel ontwerp (o.m. voor SAS en exposities). Net als meubel en keukengerei ontwerpers Jens Quistgard en Nanna Ditzel (ook textiel en sieraden) werkte hij samen met de school van zilversmid George Jensen. Bang & Olufsen (sinds 1925) werd beroemd door het ontwerp van audio, video en telefoons.

Muziek en dans

Op http://www.youtube.com/watch?v=JXst34LwOgM zijn de oudste in DK gevonden muziekinstrumenten te horen, de bronselurs. Deze ruim 2 m lange dunne S vormige toeters met een uiteinde dat op een poffertjespan lijkt zijn wel 2000 jaar lang gebruikt. De oudste dateren van ± 800 v Chr., maar ze zijn ook gevonden in veel latere Vikingboten. Het oudste vers in het Deens met als openingsregel “drømdæ mik æn drøm i nat” (droomde me een droom vannacht) staat in de codex runicus, een perkament van rond 1300 in runenschrift. De Deense koningshuizen leverden behalve aan kunst ook een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van gewijde en klassieke muziek. Ze hielden er o.m. hofcomponisten op na, soms uit eigen land maar ook vaak uit Duitsland of Italië. Rond 1600 was Mogens Pedersøn hofcomponist van koning Christiaan IV. Hij maakte barokke gewijde muziek. De koningen die hem opvolgden onderhielden overdadige hofballetten en Povl Christain Schindler componeerde ter gelegenheid van de verjaardag in 1689 van zijn werkgever Christiaan V een opera. Een paar dagen later kostte een brand tijdens een opvoering 180 levens. Diterich Buxtehade (1637-1707) wordt beschouwd als de grootste barokke componist (muziek voor orgel en klavecimbel, oratoria, cantates). Tijdens het bewind van de 18e eeuwse koningin Louise van Hannover beleefden door Duitsers gecomponeerde opera’s hoogtijdagen. De Deen Christopher Ernst Friedrich Weyse (1774-1842) werd m.n. bekend door zijn operetteachtige Singspielen, maar hij componeerde ook 7 symfonieën en werk voor piano. Zijn tijdgenoot Friedrich Kuhlau zette de romantische komedie Elverhøj (elvenheuvel) op muziek. Het Deense koninklijke volkslied is onderdeel van deze ode aan de absolute monarchie (DK heeft 2 volksliederen). Hij is medeoprichter van de Deense nationale opera. Zijn oeuvre omvat 232 werken, waaronder sonatines voor piano die tot op de dag van vandaag bij pianolessen worden gebruikt, opera’s, muziek voor viool en fluit en kamermuziek.

Kuhlau wordt genoemd als belangrijkste componist van de Deense gouden eeuw. Veel componisten lieten zich toen vanuit de heersende romantische tijdgeest inspireren door de noordse mythologie en door volksdeuntjes. August Boumonville creëerde meer dan 50 balletten voor het koninklijk Deens ballet. Er is een balletstijl naar hem vernoemd en zijn balletten worden wereldwijd opgevoerd. Het oeuvre van Niels W Gade (1817-1890, tevens violiste en dirigent) omvat muziek voor viool, piano en orgel, kamermuziek, liederen, koorballaden en 8 symfonieën. Zijn ouverture Efterklange af Ossian (Echo’s van O) is het bekendst. Zijn leerling aan het conservatorium van Kopenhagen Carl Nielsen (1865-1935, ook dirigent en violist) geldt als grootste componist van DK. Zijn 6 symfonieën zijn het bekendst, maar zijn oeuvre is erg divers en omvangrijk. Net als zijn tijdgenoot organist Thomas Laub gebruikte hij renaissancemuziek als inspiratiebron. Rued Langgaard (1893-1952, late romantiek, ruim 400 werken waaronder 150 liederen) componeerde grillige muziek met veel pathos die weinig Scandinavisch aandoet. De Tango Tzigane jalouzie van Jacob Gade (1879-1963) is te horen in meer dan 100 films. Onder de hedendaagse grootheden vallen Per Nørgård (1932, kosmische noordse muziek, erg veelzijdig, enorm oeuvre), Anders Koppel (1947, lid psychedelische rockgroep Savage Rose, klassiek, wereldmuziek, film en theatermuziek, balletten), Poul Ruders (1949, muziek voor koren en solo instrumenten, kamermuziek, symfonie, concert) en Hans Abrahamsen (1952, representant New simplicity stroming).

Binnen de eigentijdse muziek heeft jazz in DK de hoogste vlucht genomen. Valdemar Eiberg (1892-1965) vormde in 1923 de 1e jazzgroep met leden als Leo Mathisen (piano), krasse knar Svend Asmussen (geb. 1916, bijnaam the fiddling Viking, najaar 2010 nog actief in zijn eigen kwartet), Kay Ewans (banjo, sax, leidde in 1927 de eerste Bigband in DK) en Kjeld Bonfils (piano, vibrafoon). Zijn band werd een lanceerplatform voor de periode tussen 1930 en 1970 die wel betiteld is als de gouden eeuw van de Deense jazz. Tot de pioniers behoren ook Erik Tuksen (werd o.m. dirigent van het Deense radio symfonie orkest) en componist en kerkorganist Bernhard Christensen (1906-2004). In WOII ging de jazz min of meer ondergronds en een aantal zangers week tijdelijk uit naar Zweden. Na de oorlog splitste de scene zich in een groep die dixieland muziek maakte en een Bebop groep. De bekendste dixieland exponent is Anne Bue Jensen (geb. 1930, bekend als Pappa Bue) die de Viking Jazz Band oprichtte.

Op http://www.fabricius-bjerre.dk/ is Deense jazz te horen van componist Bent Fabricius Bjerre (1924, klassiek, pop, piano, jazz, filmmuziek, TV musicals, m.n. bekend als Bent Fabric) met als eerste het “evergreen” titelnummer van zijn debuutalbum Alley Cat (oorspronkelijke titel omkring at flygel: rond de piano). Hij maakte o.m. de dixieland en swingmuziek voor de serie van 14 films over de Olsen gang die tussen 1968 en 1999 uitkwam. Deze werd uitgevoerd door de Viking Jazz band. Bekende exponenten van de Bebop stroming zijn Max Bruël (1927-1995, piano, saxofoon; als architect ontwierp hij het hoogste gebouw in DK, het 120m hoge Herlev ziekenhuis in Kopenhagen), Erik Moseholm (1930; Europees jazzbassist 1960, in 1998 koninklijk onderscheiden met de Dannebrog orde) en Jørgen Ryg (1927-1981, trompet). Reeds in de 50er jaren trokken bekende jazzmuzikanten uit de VS naar Kopenhagen. In 1959 werd jazzclub Montmartre geopend (in 2010 heropend) waardoor er nog meer kwamen. Kenny Drew, drummer Alex Riel (won grote prijzen met het Palle Mikkelborg kwintet) en bassist Niels Henning Ørsted Pedersen vormden er een bekend trio. In 1964 werd de DR (Danish Radio) bigband opgericht. Andere bekende bigbands zijn de Klüvers BB, de Almost BB, StoRMchaser en Mames Babegenush (klezmer). In de 60er jaren kwam de free jazz op met saxofonist John Tchicai (Deen met Congolese wortels) als exponent. Tot de grote jazz musici van nu behoren ook Jesper Thilo (1941, rietinstrumenten, fluit), Hugo Rasmussen (1941, bas), Mads Vinding (1948, contrabas), Jesper Lundgaard (1954, bas, componist), Jens Winther (1960, trompet, componist, speelde veel in bigbands), Fredrik Lundin (1963, sax), Carsten Dahl (1967, piano) Jacob Fischer (1967, gitaar) en de half Vietnamese broertjes Doky (pianist Niels Lan 1963 en bassist Chris Minh 1969). Het sinds 1979 bestaande jaarlijkse jazzfestival van Kopenhagen trekt honderdduizenden bezoekers.

In de Deense folk zijn, net als in de rest van Scandinavië, viool en accordeon belangrijk. Het genre is in DK minder populair dan in bijv. Zweden. In het leven van alledag spelen muziek en zang echter een hoofdrol. In restaurants en op familiefeestjes treden vaker dan in NL muzikanten op (bijv. voor dansmuziek) en gasten schrijven vaak eigen teksten voor het feestvarken op bekende melodieën. Dansk Amatørmusik telt zo’n 30.000 koorzangers en 6000 leden van amateurorkestjes die veel Deenstalige folk ten gehore brengen. In de 70er jaren bewerkstelligde de Amerikaanse folkmuziek een revival. Representanten van de folkrock die zo ontstond zijn Knud Christensen (pseudoniem: Sebastian, maakte ook TV musicals) en de Lars Lilholt band. Een originele eigentijdse variant binnen het genre is de groep Sorten Muld die techno combineert met middeleeuwse balladen. De rock groep Gasolin’ was tot 1978 erg succesvol. Daarna begon de non-conformistische leadzanger Kim Larsen een solocarrière. Zijn album Midt om Natten uit 1983 is het meest verkochte ooit in DK. Andere populaire bands zijn Shu-Bi-Dua, TV-2 (profileert zich als saaiste band van DK), het in 1995 begonnen Magtens Korridor en de erg veelzijdige zangeres Anne Linet (1953) die bijv. ook schildert en filmmuziek en (kinder)boeken schrijft. Over de eigen grens bekend werden D-A-D (1982), MLTR (Michael learns to rock, 1982, softrock, 10 miljoen albums en 5 miljoen downloads verkocht in m.n. het verre oosten), Kashmir (1991), Mew (1994), het mv. duo The Ravionettes (2001 genre Everly brothers) en bluesrock groep Blue Van (2003). Qua popmuziek won DK 2 keer het Eurovisie songfestival, in 1963 met Dansevise van Grete en Jørgen Ingmann en in 2000 met Fly in the wings of love van Brøderne Olsen (de broertjes Olsen). Thomas Helmig (1964) geldt als populairste popzanger in eigen land. Internationaal scoren (naast MLTR) dance popgroepen Aqua (met barby girl als tophit) en Infernal, Alphabeat (werkt nu vanuit Londen) en zangeres Aura het best. Op het vlak van de elektronische popmuziek is Else Marie Pade (geb. 1924) een pionier en icoon. Eigentijdse bekende namen zijn Anders Trentemøller (1974, techno, house) en het Safri Duo (tribale percussie, house, wereldmuziek, hun tophit Played A-live uit 2000 was in 2010 opkomsttune van de superboeren van voetbalclub de Graafschap).

Theater en toneelschrijvers

De in Noorwegen geboren Ludwig Holberg (1684-1754, bijgenaamd de Deense Molière, satirische komedies) wordt gezien als de vader van het Deense theater en als degene die de verlichting in de Deense literatuur introduceerde. Zijn komedies Jean de France en Jeppe of the Hill worden nog steeds opgevoerd. Adam Oehlenschläger (1779-1850) werd het bekendst als dichter van het Deense volkslied en introduceerde de romantiek in de Deense literatuur, maar schreef ook toneelstukken. In 1874 werd het in Kopenhagen het koninklijk theater geopend en in de 20e eeuw volgden theaters in Århus, Odense en Aalborg. Bekende 20e eeuwse toneelschrijvers zijn Kjeld Abel en de Lutherse dominee Kaj Munk. De verfilming van zijn toneelstuk Ordet (het woord) uit 1925 won een Golden Globe award. Een script rond de historische schildknaap Niels Ebbesen als protest tegen de Nazi’s werd hem in de oorlog noodlottig. Carl Erik Soya schreef satirisch anti Nazi toneel, maar had meer geluk. Leif Panduro bekritiseerde de middenklasse, de welvaartsstaat en het begrip normaal. Van zijn stukken I Adams Verden (1973) en Louises hus (1974) werden TV bewerkingen gemaakt die in Scandinavië erg aansloegen. Peter Asmussen schreef het script voor de film “Breaking the waves” van Lars van Trier. De TV musical Matador is van Bent Fabric (hierboven onder muziek).

Literatuur en dichtkunst

De oudste teksten van Denemarken zijn runeninscripties uit de 10e eeuw, waaronder poëzie in stafrijm. De Deense historicus Saxo Grammaticus schreef rond 1200 in het Latijn zijn Gesto Danorum (daden der Denen) over de Deense geschiedenis. Er staat zowel Noordse mythologie als meer feitelijke geschiedenis in. Het werk is later vertaald door Anders Sørensen Vedel. In 1591 kwam van hem “het boek der 100 balladen” uit met Deense balladen die hij had verzameld bij dames van stand (ruim een eeuw later verscheen van Peder Syv een werk met dezelfde titel). In de 1e helft van de 16e eeuw verschenen vertalingen van het Nieuwe testament van de Bijbel van humanist Chrstiem Pedersen en van Poul Helgesen die scherp gekant was tegen de Lutherse hervorming. De gepassioneerde hymnen van de 17e eeuwse Thomas Kingo overstegen de tendens tot religieuze dogmatiek van zijn tijd. Anders Nording was een representant van de Deense barokpoëzie. Zijn tijdgenote, koningsdochter Leonora Christina Ulfeld, beschreef in haar pas in 1869 gepubliceerde autobiografie Jammersminde de gruwelijke herinneringen aan 20 jaar eenzame opsluiting. Johannes Ewald is een vroeg romantische 18e eeuwse dichter. In de Deense gouden eeuw (1e helft 19e eeuw) waren romantiek en nationalisme toonaangevend. De ideoloog achter de volkshogeschool N. F.S. Grundvig (1783-1872) schreef naast werk over (de invloed van) noordse mythologie en over Deense en wereldgeschiedenis en nationaal bewustzijn een kerkelijk liedboek. De internationaal meest gele­zen literator uit het land is Hans Christiaan Andersen (1805-1878). Zijn geboortehuis in Odense vormt dan ook een toeristenattractie van formaat. Zijn debuut, het poëem “het stervende kind” uit 1827, trok veel aandacht. Hij hield uitgebreid een dagboek bij en schreef naast sprookjes reisverslagen, deels fictieve autobiografieën (beide verenigd in “de improvisator”) drama en romans. Zijn 156 sprookjes waren niet alleen bedoeld voor kinderen. Slechts 12 ervan waren ontleend aan volksverhalen. Als groot muziekliefhebber kende hij de componisten Wagner, Schumann en Mendelsohn persoonlijk en zijn sprookjes hebben veel componisten geïnspireerd.

Jens Peter Jacobsen (1847-1885, 2 romans, melancholische gedichten) geldt als Deense representant van het naturalisme, een stroming die meer oog kreeg voor de realiteit en voor invloeden van erfelijkheid, milieu en machthebbers. Deze trend zette door bij schrijver en literatuurcriticus Georg Brandes (1842-1927) die het realisme in de literatuur introduceerde. Zijn verhandeling “main currents in 19th century literature” wordt beschouwd als start van de literaire beweging “det moderne Gennembrud” (de moderne doorbraak) die in Scandinavië een tijdlang toonaangevend was. De Deense winaars van de Nobelprijs voor de literatuur van 1917 Henrik Pontopiddan en Karl Adolf Gjellerup (pseudoniem Epigonos) worden er ook toe gerekend. Pomtopiddan kreeg de prijs voor zijn authentieke beschrijving van het leven van alledag in het DK van zijn tijd. Een centraal thema bij hem is moeite met wennen aan maatschappelijke veranderingen. Gjellerup viel later terug op de romantiek, werd boeddhist en kreeg m.n. erkenning buiten DK. Ook dichter Holger Drachman en de homoseksuele impressionistische romanschrijver Herman Bang (1857-1912, in veel talen vertaald, ook journalist en theaterproducent) vallen onder deze stroming. Martin Andersen Nexø (1869-1954) schreef proletarische romans en novellen met o.m. de verfilmde titels “Pelle de veroveraar” en “dagen van de zon”. Net als zijn tijdgenoot Johannes V Jensen wordt hij gezien als Deens representant van het fin du siécle pessimisme van rond 1900. Jensen (voornaamst titel “de lange reis”) kreeg in 1944 de Nobelprijs voor zijn poëtische fantasie gecombineerd met nieuwsgierigheid, moedig ruime blik en frisse creatieve stijl. Hij is omstreden als fel debater en verkondiger van racistische theorieën, maar was geen fascist. Zijn “Kongens falt”  (de val van de koning) werd in 1999 door 2 grote kranten verkozen tot beste 20e eeuwse novelle van DK en verscheen in 2006 in een omstreden canon van het ministerie van cultuur. Zijn zus Tit Jensen was een vroeg feministische schrijfster. Het realisme bracht ook socialistische streekroman voort, bijv. van Jeppe Aakjær uit Jutland. Ze vormden een inspiratiebron voor componist Carl Nielsen. De erg gevoelige barones Karin Blixen (1885-1962, pseudoniem Isak Dinesen) werd m.n. bekend via de verfilming van haar autobiografische roman over haar leven in Kenia (de film “Out of Africa” met Meryl Streep in de hoofdrol). Haar vader vond door syfilis een voortijdig einde. Ze kampte met dezelfde kwaal, maar stierf aan ondervoeding.

Tove Ditlevsen (1917-1976), één van de meest gelezen schrijfsters van DK, wordt gerekend tot de naoorlogse schrijvers. Ze kwam uit de werkende klasse, wordt gewaardeerd vanwege haar eerlijke stijl en maakte via een overdosis een eind aan haar leven. Benny Andersen (1929, tevens zanger en pianist) geldt als meest geliefde dichter van DK. Veel van zijn melodieën zijn te horen op feestjes e.d. Klaus Rifbjerg (1931, meer dan 170 titels, humoristisch, sarcastisch) kent als modernist de afkeer van burgerlijke normaliteit als thema. Bij hem ligt nadruk op identiteitsproblemen bij pubers. Een belangrijk thema bij Anders Bodelsen (1937) is de botsing tussen materialisme en menselijke waarde. De hoofdpersonen in de latere romans van Svend Aage Madsen (1939) worden door extreme situaties geconfronteerd met fundamentele filosofische vragen. Bekende Deense detectiveschrijvers zijn Dan Turèll (1946-1993; ook veel ander werk, erg productief en populair) en Leif Davidson (1950, ook freelance radio journalist in Spanje en Rusland, politieke thrillers). Het oeuvre van Bjarne Reuter (1950) bestaat m.n. uit kinder en tienerboeken en TV series. Peter Høeg (1957) brak in 1992 wereldwijd door met zijn misdaadroman “Smila’s gevoel voor sneeuw” die zich op Groenland afspeelt (in 1997 verfilmd door Bille August). Jens Christian Grøndahl (1959, veel gelauwerd en vertaald) kent eigentijdse liefde en relaties als thema.

Denkers en wetenschappers

Tycho Brahe (1546-1601) is de bekendste Deense astronoom. Hij werd rijkelijk bedeeld door de koning met ruim 1% van de Deense staatsinkomsten. Daarvan liet hij o.m. 2 observatoria bouwen, waaronder de rundetårn in Kopenhagen. Zijn 17e eeuwse collega Ole Rømer zette de 1e stap op weg naar het meten van de lichtsnelheid. Existentialist en theoloog Søren Kierkegaard (1813-1855) geldt als grootste Deense filosoof met als thema’s levenskunst, de keus tussen realiteit en abstract denken, eigen keus en betrokkenheid en het spanningsveld tussen goddelijke volmaaktheid en menselijk gebrek. Hij schreef esthetische en religieuze werk. Hans Christiaan Ørsted ontdekte in 1820 het verband tussen elektriciteit en magnetisme. Zijn eenheid van magnetische veldsterkte bleef heel lang in gebruik. In 1825 maakte hij als eerste aluminium.

De Nobelprijs werd 13 keer toegekend aan een Deen, waaronder 3 x de prijs voor de literatuur (zie hierboven). Vijf Denen wonnen de prijs voor geneeskunde en fysiologie. In 1903 kreeg de arts Niels Ryberg Finsen haar voor het behandelen van ziekten als TBC met licht van een bijpassende golflengte. Hij werd in 1920 gevolgd door arts en dierkundige August Kroch (bloedvoorziening van spieren en organen). Kroch bracht ook de insuline naar DK. Johannes Grib Friediger volgde in 1926 voor zijn onderzoek naar kanker bij ratten (later deels weerlegd). Fysioloog Henrik Dam kreeg in 1943 de prijs voor de rol van vitamine K in de menselijke fysiologie en Niels Kaj Jerne (samen met 2 niet Denen) volgde in 1984 als 5e voor onderzoek naar de productie van monoklonale antistoffen door het immuunsysteem. De Nobelprijs voor natuurkunde werd 3 keer  gewonnen. Atoomfysicus Niels Bohr kreeg hem in 1992 voor zijn onderzoek naar de structuur van atomen en de straling die deze tot gevolg heeft. In de oorlog was hij één van de Deense joden die naar Zweden ontkwam en werkte hij mee aan het Manhatten project (ontwikkelen atoombom). Zijn zoon Aage (1922-2009) volgde in 1975 samen met Ben Mottelsen en een Amerikaan voor hun kwantum mechanische beschrijving van atoomkern deeltjes. De pacifistische politicus Fredrik Bajer tenslotte kreeg in 1908 de prijs voor de vrede voor zijn internationale bemiddeling om oorlog te beëindigen.

Fotografie en cinema

Denen hebben van het begin af aan (1839) een hoofdrol vervuld in de wereld van de fotografie. Bekende pioniers zijn portretfotograaf Mads Alstrup en hoffotograaf Georg E Hansen. Prijswinnende fotografen van nu zijn kunst en landschapfotografen Kirsten Klein (1945), Per Bak Jensen (1949) en Astrid Kruse Jensen (1975); Jacob Aue Sobol (1976, meisjesportretten, kinderen) en persfotografen Jan Grarup en Claud Bjørn Larsen. De Deense filmindu­strie kende een bloeiperiode in de begintijd van de stomme films (tot 1913) en na 1972. Fotograaf Peter Elifelt (1866-1931) maakte in 1896 de eerste Deense film “kørsel med Grønlandske hunder” (reizen met Groenlandse honden). Daarna volgden t/m 1912 nog ruim 200 documentaire films van hem over het leven in DK. Dit was de periode waarin het land grootste filmproducent van Europa was. In 1906 begon Ole Olsen een filmproductie maatschappij die in 1908 Nordisk Film Kompagni werd gedoopt. Ze fuseerde in 1992 met de Egmont media groep en heet nu Nordisk Film. Asta Nielsen, die in 1909 debuteerde in dramafilm “de afgrond” van Urban Gad werd de 1e internationale vrouwelijke filmster. Palladium, de concurrent van NFK, kwam in de 20er jaren met lachfilms waarin voorgangers van Laurel & Hardy (de dikke en de dunne) figureerden (m.n. bekend onder hun Franse namen Doublepad & Patachon). NFK kwam vanaf 1929  met geluidsfilms, aanvankelijk lichtvoetige volkskomedies en later ook serieuze films. In deze periode braken Margeurite Viby, Ib Schønberg en Peter Malberg door. Carl Theodor Dreyer (1889-1968) is een belangrijke regisseur uit deze tijd. Zijn stomme film La passion de Jeanne d’ Arc uit 1928, geldt thans als één van de beste ooit.

Na de oorlog werd m.n. tussen de 50er en begin 80er jaren de draad van volkse en gezinskomedies weer opgepakt. Tot 1962 vormden Dirch Passer (1926-1980) in de joviale en emotionele rol en Kjeld Petersen (1920-1962) als zijn bedachtzame tegenpool een populair komisch filmduo. Passer speelde vaak antihelden en werd bekend door zijn vaardigheid in het spreken van faketalen. Net als zijn idool Tommy Cooper overleed hij op het podium (tijdens een imitatie van zanger Kim Larsen). Hij speelde ook wel rollen met Ove Sprogøe die vooral bekend werd door zijn aandeel in de Olsen Gang films van de regisseurs Erik Balling en Henning Bahs die tussen 1968 en 1981 uitkwamen. Balling regisseerde ook de 1e Deense kleurenfilm Kispus (1956) en populaire TV sitcoms als huset på Christanshavn (1970-1977, genoemd naar een wijk in Kopenhagen) en Matador (Deens voor monopoly, 1978-1982 met regelmatig herhalingen) over het leven van een aantal karakters in een Deens stadje tussen 1929 en 1947 (uitgezonden in ruim 20 landen). Schønberg, Malberg en Sprogøe speelden ook in de populaire komische serie Far Til Vire (vader van 4) die gebaseerd is op een stripverhaal in de krant Politiken over een alleenstaande vader van wie de oudste dochter het huishouden doet. Tussen 1956 en 1961 kwam er elk jaar een filmdeel van uit en tussen 2005 en 2010 weer 4, waarmee het totaal op 11 kwam. In de 60er jaren werden de Deense films als maar erotischer. In 1968 maakte Gabriël Axel (1918, Oscarwinnaar 1988) de film Danish blue om legalisering van porno te promoten en in 1969 legaliseerde het land als eerste ter wereld porno. Dit resulteerde in de 70er jaren o.m. in de 8 bedside en 6 zodaic films.

In 1966 opende DFI (det Danske Filminstitut) de Deense filmschool en sinds 1972 krijgt via dit instituut de film staatssteun. Daardoor kreeg de staat bijna de hele industrie in handen. De Oscar winnende Deense films Pelle de Veroveraar uit 1987 van Bille August  (verfilming van de roman van Nexø uit 1910) en Babette’s feast uit 1988 van Gabriël Axel droegen bij aan de internationale doorbraak van het land als filmnatie. Mikael Salomon werd 2 keer genomineerd en won een Emmy award voor TV producties. In 1983 studeerde Lars Trier (bekender als Lars von Trier) af aan de filmschool. Het DFI verzette zich sterk tegen zijn eerste films daarna (The element of crime en de Europa trilogie over de sociale crisis in naoorlogs Europa), maar hij won er internationaal veel grote prijzen mee. In de 90er jaren domineerde hij de Deense filmindustrie met de gouden hart trilogie die bestaat uit Breaking the waves, idioterne (de idioten, over een commune die zwakzinnigheid tot norm verheft) en Dancer in the dark met de IJslandse zangeres Bjørk (winnaar filmfestival Cannes in 2000). Ook begon hij in 1992 de film maatschappij Zentropa (in 2008 voor helft overgenomen door Nordisk Film) die succesvolle pornofilms maakt voor een vrouwelijk publiek. In 1995 richtte hij met Thomas Vinterberg (1969) en andere filmmakers Dogma 95 op waarbij ze een eed van zuiverheid aflegden aan de hand van 10 regels om de filmsituatie zo natuurlijk mogelijk te doen zijn. Festen (het feest), een film uit 1998 van Thomas Vinterberg over het instorten van de façade van burgerlijk fatsoen waarin een vader op zijn 60e verjaardag beschuldigd wordt van incest, werd de eerste dogmafilm. Deze won 24 internationale filmprijzen. Idioterne (ook veel gelauwerd) voldoet eveneens aan de criteria voor een dogmafilm.

Na 2000 kreeg Per Fly (1960) internationale erkenning met zijn filmtrilogie over de 3 sociale klassen in DK; de bank uit 2000 over o.m. zwervers en hooligans, de erfenis uit 2003 over het (nood)lot van een zoon uit een bovenklasse familie en moord uit 2005 die zich in de middenklasse afspeelt. De documentaire Armadillo van regisseur Janus Metz (najaar 20120 te zien te zien op het IDFA festival in Amsterdam) geeft een rauw en indringend beeld van de werkelijkheid achter wat eufemistisch een opbouwmissie heet aan de hand van de wederwaardigheden van een groep jonge Deense soldaten in Afghanistan. In de indrukwekkende dramafilm Brødre (broers) van Sussanne Bier (1960, ze maakte ook dogmafilms) wordt in beeld gebracht hoe één van 2 broers bij de Deense missie aldaar een PTTS syndroom oploopt. De film nuanceert aan de hand daarvan tevens de rol van maatschappelijk geslaagd zijn en van aangepast functioneren. Haar film “after the wedding” kreeg in 2006 een Oscarnominatie. Het script was van Anders Thomas Jensen (1972) die in 1998 met zijn “Election night” de Oscar voor beste korte film had gewonnen. In zijn door het Bijbelboek Job geïnspireerde tragikomische film Adams æbler (Adams appels) uit 2005 kunnen alle menselijke personages (tezamen met de kraaien die erin figureren) zonder meer gekarakteriseerd worden als knettergek. Ook de humoristische dogma film “Mifunes sidste sang” van Sǿren Kragh Jacobson is de moeite waard om een 2e keer te zien en er voor thuis te blijven. Von Trier kwam opnieuw met een trilogie waarvan eind 2010 deel 1 (Dogville 2003) en deel 2 (Manderlay 2005) uit waren. Bekende Deense filmsterren van nu zijn Ulrich Tomsen (1963), Mads Mikkelsen (1965) en Nikolaj Lie Kaas (1973).

 Lars von Trier heeft last van vliegangst en depressieve buien. Vanwege zijn vliegangst zijn bijna al zijn films in DK of Zweden opgenomen, zelfs wanneer ze, zoals Dogville, in de VS spelen.

Cultuurbeleid, bestedingen, betekenis en deelname

Op http://www.culturalpolicies.net/web/index.php (compendium) is info te vinden over het Deense cultuurbeleid. Na 1536 (reformatie) verschoof de verantwoordelijkheid voor cultuur van kerk naar koningshuis. Dit bleef de belangrijkste mecenas tot DK in 1849 een grondwet en een parlement kreeg. Wel won vanaf de 18e eeuw de verlichte intellectuele bourgeoisie terrein op de adel. Tussen 1849 en 1916 viel cultuur onder het ministerie van kerk en educatie. Na 1864 kon via N.F.S Grundvigt de emancipatie van het platteland in het beleid op gang komen hetgeen ook openingen bood voor de Deense identiteit. Van 1916 tot 1961 ging het ministerie van onderwijs over cultuur. Daarna kwam het onder een eigen ministerie. In het naoorlogse beleid werd welzijn belangrijk en artistieke vrijheid, cultureel diversiteit en bereikbaarheid voor iedereen werden hoog aangeslagen. De onafhankelijkheid van economie en politiek moest worden gewaarborgd door de verdeling van subsidies over te laten aan autonome instanties, kunstraden en comités van experts. In 1964 kwamen ze samen in de Deense kunststichting. Door het streven van destijds om vakkundigheid te stimuleren werd kunst steeds vaker ervaren als elitair. Daardoor werd vanaf de 70er jaren meer nadruk gelegd op democratie en nut voor achtergestelden via het delegeren van besluiten naar direct belanghebbenden. In de 90er jaren werd dit gecombineerd met economische en politieke doelen en mondialisering, bijv. door kunst en cultuur te combineren met toerisme en creatieve industrie. Culturele instellingen kregen te maken met prestatiecontracten. Alle belanghebbenden werden in 2003 samengebracht in het Deens kunstagentschap (Kunststyrelsen) dat, analoog aan Noorwegen en Zweden, een Deense kunstraad opzette als gemeenschappelijk platform voor kunstbeleid. Omdat de rechtse gedoogregering die DK al sinds 2001 kent vindt dat de sector zichzelf meer moet bedruipen wordt nu nadruk gelegd op vakkundigheid van kunstenaars die geld oplevert en ook de Deense nationale identiteit is weer een hot item. In het kader daarvan kwam de minister van cultuur in 2005 met een culturele canon voor de 7 kunstvormen waar het ministerie mee werkt (bedoeld als discussiestuk). Door de administratieve herindeling van 2007 hebben thans de 98 gemeenten de volledige verantwoordelijkheid voor culturele instellingen en activiteiten op hun grondgebied.

In 2009 werkten een iets boven gemiddeld aandeel Denen in de kunst, recreatie en amusementssector (2% van de werknemers, EU15 1,7%; 2,6% van de zelfstandigen, EU15 2,8%; Eurostat). Tussen 2002 en 2009 lagen de overheidsuitgaven p/j aan recreatie, cultuur en religie met ±1,6% van het BBP flink boven het Eu15 gemiddelde (1,7% in 09; EU15 1,1% in 08; bron Eurostat). In 2009 ging 0,5% naar recreatie en sport en 0,4% naar religie en gemeenschapsdiensten. De uitgaven bedroegen toen €3,8 miljard (+2,5% t.o.v. 08). Cultuur kreeg volgens Compendium in 2006 €1,9 miljard; per hoofd p/j €352 (top van de 15 oude EU landen). In 2006 kregen bibliotheken (23,6%, bij EU top5), radio en TV (24,6%). podiumkunsten (16,7%) en film/ video (3,4%) naar Eu maatstaf relatief veel en musea en archieven (10,3%; bij laagste 5 Eu) en beeldende kunsten (0,9%) weinig. Huishoudens gaven in 2009 tamelijk veel uit aan recreatie en cultuur (10,5% van hun budget; -5% t.o.v. 08; EU15 9,3%, gelijk aan 08; audiovisueel/ ICT 2,3 om 1,7%, andere duurzame gebruiksartikelen 0,6 om 0,4%, tuinen/ huisdieren 2 om 1,9%, diensten 3,2 om 3,2%, leesvoer 1,2 om 1,4% bron Eurostat).

Qua betekenis moeten naar EU maatstaf veel Denen bij het begrip cultuur denken aan kunsten (uitvoerend/ visueel 74%, EU27 39%); vrije tijd, sport en reizen (20 om 9%), musea (20 om 11%), levensstijlen (23 om 18%), overige zaken (9 om 7%) of snobisme (2 om 1%) en naar verhouding weinigen aan kennis en wetenschap (3 om 18%), onderwijs en opvoeding (8 om 20%) of tradities, talen en gewoonten van groepen (21 om 24%, bron EB 278, wave 67, veldwerk in 2007). Het volksdeel dat cultuur voor zichzelf belangrijk vond (77%) of er in geïnteresseerd was lag rond de Eu27 normaal (eigen cultuur 71%; Europese cultuur 56%; wereldcultuur 55%). Op een 6 tal redenen om niet aan cultuur deel te nemen scoorden de Denen behalve op gebrek aan interesse (30%, EU 27%) overal iets onder gemiddeld (gebrek aan: geld 25%, EU 29%; info 13 om 17%, achtergrond/ kennis 12 om 13%, tijd 40 om 42%; beperkte keus of slechte kwaliteit in eigen omgeving 12 om 16%). Geen redenen kwam ook hoog (16 om 8%). Het internet werd relatief weinig gebruikt om gratis muziek te downloaden (22 om 27%). Ook via webcam communiceren en chatten scoorden iets onder gemiddeld. Voor alle andere doelen werd het net relatief vaak gebruikt en bij 8 van de 19 items viel men onder de EU top3 (e-mailen 83 om 68%, uitwisselen bestanden 36 om 26%, info evenementen/ cultuurproducten 57 om 42%, aankoop cultuurproducten 48 om 30%, specifieke cultuurkennis 43 om 24%; opslaan en verzenden foto’s 54 om 36%, krant lezen 61 om 39%, TV kijken 21 om 9%). Het gedeelte voorstanders van gratis culturele activiteiten om cultuurdeelname te stimuleren was iets boven gemiddeld (86 om 82%).

In 2009 kwam het ministerie met een “cultuur voor allen” plan om deelname te stimuleren onder de 30% Denen die geen gebruik maken van cultuurvoorzieningen. Ook werden verschillen in gebruik tussen autochtonen en allochtonen in kaart gebracht op basis van een peiling uit 2004. Bij allochtonen lag toen het bezoek aan theater, concert en sport lager en aan bibliotheken en internetsites hoger. Ook lazen allochtonen meer gratis kranten. Bij andere voorzieningen vond men geen significante verschillen. Bij de zwaar gesubsidieerde staatsvoorzieningen was t.o.v. 1998 bij iedereen het bezoek aan bioscoop (66%, +12%), bibliotheek (66%, +10%) en popconcerten (42%, +8%) gestegen en dat aan klassieke concerten (14%, -17%), overige musea (32%, -18%), kunstmusea (35%, -7%) en theater (39%, -5%) gedaald. Bij andere voorzieningen ging het lezen van dagbladen, het luisteren naar radio of muziek en het kijken naar video of DVD achteruit. Internetgebruik, TV kijken en lezen van fictie literatuur namen toe. De tabel hierna geeft info over cultuur deelname (minstens eens p/j in %) in DK, NL, België en de EU27 in 2007 volgens EB 278 (andere criteria dan het ministerie). Deze is in DK groot. Slechts bij bibliotheekbezoek ligt ze onder de Eu normaal en bij 12 van de 18 items viel men onder de EU top 3 (bij bezoek aan musea en monumenten nr. 1).

Bezoek in 2007 in %

DK

NL

BE

EU

Ballet, dans, opera

27

18

17

18

Bioscoop

69

62

54

51

Theater

40

58

33

32

Sportevenement

46

49

43

41

Concert

58

43

40

37

Openbare bibliotheek

28

24

37

35

Historisch monument

76

71

54

54

Museum of galerie

65

39

42

41

Deelname in 2007 in %

Cultuur op radio/ tv meebeleven

89

84

79

78

Boek lezen

83

84

65

71

Muziekinstrument bespelen

16

19

11

10

Zingen

27

21

15

15

Acteren

6

7

3

3

Dansen

26

22

20

19

Schrijven (tekst, poëem)

23

25

19

12

Handenarbeid, tuinieren

52

43

52

36

Fotograferen, filmen

51

36

32

27

Tekenen, schilderen, ontwerpen

29

31

21

16

Via http://www.visitdenmark.com/siteforside.htm is info te vinden over evenementen en voorzieningen etc.