Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen en buitenlandse handel

In 2007 werkte onder de 15plussers met een betaalde baan van minstens 1 uur p/w naar EU maatstaven een groot deel in de in de industrie (32,7 om 27.7%) en een klein deel in de dienstensector (62,8%: EU 66,7%) of landbouw (4,6 om 5,6%; Eurostat LFS 2007). Tussen augustus 2008 en juni 2009 steeg het aandeel geregistreerde werklozen van 7,9 naar 10,3% (EU27: van 7 naar 8,9%). Belangrijke industrie (CIA worldfactbook): mijnbouw, metaalbewerking, bouw­materiaal, voedingsmiddelen en drank, textiel, chemicaliën (veel farmacie), motor­voertuigen. Belangrijke landbouw produc­ten: tarwe, maïs, zonnebloempitten, aard­appelen, suikerbieten, varkens, runderen, pluimvee, zuivel. In 2007 en 2008 kende Hongarije een klein tekort op de handelsbalans (€0,14 miljard in 08). Invoer goederen 2008 (waarde volgens Eurostat: €73,4 miljard; +5% t.o.v 2007): machines/ transportmiddelen 47,5% (-2% in waarde), aardolieproducten (brandstof/ smeermiddelen) 13% (+28%), chemische producten 10%  (+12%), voeding en genotsmiddelen 4,5% (+16%), grondstoffen 2% (+14%). Invoerpartners 2008: EU27 landen 68% (EU27 gemiddelde 63%; Eurostat). Duitsland 25,5%, Rusland 9%, China 7,5%, Oostenrijk 6%, Nederland 4,5%, Frankrijk 4,4%, Italië 4,3% (CIA worldfactbook). Uitvoer 2008 (waarde €73,2 miljard; +3,6): machines/ transportmiddelen 60% (+2%), chemicaliën 8,5% (+8%), voeding en genotsmiddelen 6,5% (+11%), aardolieproducten 4% (+30%), grondstoffen 2% (+20%). Uitvoerpartners: EU27 landen 78% in 2008 (EU 67,5%). Duitsland 26,5%, Italië 5,4%; Roemenië 5,3%; Oostenrijk 5%, Slowakije 4,7%; Frankrijk 4,7%; VK 4,5%; Tsjechië 4%.

In de 1e helft van 2009 lag de importwaarde (€26,2 miljard) zo’n 30% lager dan in de 1e helft van 2008 en de exportwaarde (€28,3 miljard) was 26% gezakt. De nationale munt, de forint, is met een speling van 15% aan de € gekoppeld (koers 2-9-2009 HUF 276/€).

Infrastructuur en vervoer

In 2007 telde men 20 vliegvelden met verharde landingsbanen. In 2008 verwerkten Hongaarse vliegvelden 8,4 miljoen passagiers (-2% t.o.v 2007) en 62,5 miljoen ton vracht (-7%; bron Eurostat). Het belangrijkste vliegveld is Ferihegy bij Boedapest, op afstand gevolgd door Sármellék bij het Balatonmeer en het vliegveld van Debrecen. Landweg 2005: 159.568 km, waarvan 70.050 verhard (incl. 626 km snelweg). In 2008 werd 258,4 miljoen ton vracht langs de weg vervoerd (+6% t.o.v 2007). In 2008 beschikte Hongarije over 8057 km spoorweg, waarvan 32,5% geëlektrificeerd. In 2007 vervoerden de spoorwegen 48,8 miljoen ton vracht (+4,5%) en er werden 8,75 miljard passagierskilometers afgelegd per trien (-8%). In 2008 telde men 1622 km bevaarbare waterweg (voornamelijk Donau). Daarlangs werd 8,8 miljoen ton vracht vervoerd. Binnenlands vrachtvervoer in 2008 t.o.v 2000: +32,2% (EU25 5%); passagiersvervoer over land in 2007: -31% (EU25 -6,2%). In de 1e helft van 2009 was het vrachtvervoer t.o.v een jaar eerder met zo’n 12% gezakt en het passagiersvervoer met 4 à 5%.

In 2007 ging qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) van het vrachtvervoer 74,4% over de weg (71,6% in 2006: EU27 76,5% in 2007); 21% via het spoor (in 2000 nog 29%; EU 18%) en 4,6% over water (EU 5,6%). Van het passagiersvervoer over land (in passagiers kilometers) ging naar EU maatstaf een erg klein deel met de auto (61,8%: laagste EU, EU27 83,4%) en een erg groot deel met het openbaar vervoer (bus 25,2%, hoogste EU; EU 9,5%; trein 13%; EU7%). Deze aandelen veranderden sinds 1996 nauwelijks. Het aantal personenauto’s per 100 inwoners (29 in 2006; +6 t.o.v 2000) is dan ook erg klein naar EU maatstaven (EU27 47: +5). In 2008 werd onder de 691 miljoen passagiers in het openbaar vervoer 78,3% per bus, 21% per trein, 0,6% per vliegtuig en 0,1% per schip vervoerd. Mobiele tele­foondichtheid 2006: 99% (EU27 106%). Internetdichtheid 2008: huishoudens 48% (EU27 60%), bedrijven met 10 of meer personeelsleden 92% (EU27 93%, Eurostat: industry, trade and services).

Economische ontwikkelingen na 1990

Na 1990 zijn in Hongarije de privatiseringen zeer krachtdadig ter hand genomen en het ondernemersklimaat werd aantrekkelijk gemaakt voor buitenlandse investeerders. Vaak werden voormalige Hongaarse bedrijven voor een habbekrats opgekocht door buiten­landse bedrijven, maar bijv. in het bankwezen en de auto-industrie begonnen buiten­landse bedrijven ook veel nieuwe vestigingen. In 1997 was het dieptepunt van de over­gang van een geleide naar een vrije markteconomie voorbij. In 2001 was 85% van de voormalige staatsbedrijven geprivatiseerd en men was toen wat dit betreft het verst gevorderd van de Eu kandidaatslanden. In 2003 waren de grote banken aan de beurt en werd een begin gemaakt met privatisering in de energiesector en de zorg. Vooral tussen 1996 en 2000 is er veel geld in het land gepompt. Daarna daalden, mede door loonstijgingen en betere faciliteiten in andere landen, de investeringen tijdelijk om in de 2e helft van 2003 weer aan te trekken. Tussen 1990 en 2004 wisselden Duitsland en Nederland elkaar af als grootste vreemde investeerder (DL 28%, NL 20% FDI). In 2004 was de private sector verantwoordelijk voor ruim 80% van het BBP. In vervoer en communicatie is de staatsinvloed echter nog groot. Tussen 2000 en de eerste helft van 2003 nam de groei van het BBP af van 5,2 naar 2,5%. De lonen en prijzen stegen sterker dan het BBP groeide, de export zakte in en aan de groeiende binnenlandse vraag werd vooral voldaan via import. Hierdoor werd de handelsbalans negatief en groeide het over­heidstekort. In de 2e helft van 2003 trad een kentering op die zich in 2004 voortzette.

In 2004 groeide de economie weer met ruim 3% met de industrie (consumentenelektro­nica, chemische industrie, auto-industrie) en bouwsector (incl. vervoersinfrastructuur) en de export als grootste motoren. De bouwsector werd gestimuleerd met subsidies en gun­stige leningen. Ook de landbouw had in 2004 eindelijk weer eens een goed jaar. Door de aantrekkende export herstelde de handelsbalans zich enigszins. Wel bleef tussen 2002 en 2004 de inflatie vrij hoog (7% in 2004). In 2000 lagen begrotingstekort (3%) en overheidsschuld (53% BBP) onder de Maas­trichtnorm (3 en 55%), maar men heeft moeite om deze cijfers laag te houden. In 2005 groeide het BBP met 4,2% (EU 1,7%) bij een inflatie van 3,5% (EU 2,2%), een begrotingstekort van 6,5% (hoogste EU; EU 2,3% tekort) en een overheidsschuld van 58% BBP (EU 63%). De werkgelegenheid bleef gelijk aan die van 2004 (EU 0,8% groei). In 2005 ontving men, m.n door de verkoop van de nationale luchthaven Ferihegy bij Boedapest aan het Britse BAA, een recordbedrag aan buitenlandse investeringen (€ 5,1 miljard). De directe investeringen uit het buitenland (FDI) bereikten in zowel in 2005 als 2006 een piek van rond €6 miljard en in die jaren was de inflatie flink gezakt naar respectievelijk 3,5 en 4%.

Ontwikkelingen vanaf 2007

In 2006 bleek dat premier Gyurcsány vlak voor zijn herverkiezing de staat van ’s lands economie veel te gunstig had voorgesteld. Daarna voerde hij om de staatsschuld te verkleinen en de € te mogen invoeren een rigoureus beleid in van belastingverhoging, bestrijding van de zwarte economie en privatisering van m.n de gezondheidszorg. Via pensioenregelingen werd geprobeerd om de hoge werkloosheid te bestrijden. Door het beleid daalden de reële lonen in 2007 met 7%, maar het begrotingstekort werd wel flink teruggebracht (van 9% in 2006 naar 3,3% in 2008). De kredietcrisis hakte er direct erg in. De waarde van de nationale munt, de forint, daalde op 10 oktober 2008 met 10%, banken en veel gezinnen leefden op leningen in Euro’s en Zwitserse Franken, het vertrouwen in de kredietwaardigheid van het land zakte naar een bedenkelijk niveau en buitenlandse investeerders vertrokken. Eind 2008 leende Hongarije €25 miljard van IMF, EU en wereldbank. Daartoe leverde men een plan in om de overheidsuitgaven te beperken, de economische groei te stimuleren en het vertrouwen van investeerders te herstellen. Het verzet tegen Gyurcsány groeide dusdanig dat hij niets meer voor elkaar kreeg en in maart 2009 aftrad. In april werd de partijloze Gordon Bajnai zijn opvolger.

De waarde van het Hongaarse BBP tegen marktprijzen (met vereffening van koopkracht) lag in 2008 op €158,5 miljard (+0,9%) en werd voor 2009 geschat op €146,6 miljard (-7%; EU27 -1,3%; bron Eurostat). In 2008 bedroeg ze per inwoner €15.800 (EU25 €25.100); 60% van het EU27 gemiddelde. De economische groei over 2007 en 2008 lag onder de EU27 standaard (2007 1,2%, EU27 2,9%; 2008 0,6 om 0,9%) en men verwachtte voor 2009 een grotere daling dan gemiddeld in de EU27 (-6 om -4%). In 2008 lagen in vergelijking met het BBP de uitgaven van de overheid verder boven de EU normaal dan de inkomsten (inkomsten 46,5% BBP, EU27 45%: uitgaven 49,8 om 45,8% BBP) en de uitgaven van huishoudens en stichtingen lagen onder die standaard (53,7% BBP; EU27 57,5%). De inflatie steeg in 2007 en 2008 weer en kwam flink boven het EU gemiddelde (2007: 7,9%; Eu27 2,3%; in 2008 6 om 3,7%). De consumentenprijzen (alle items) gingen tussen september 2008 en juli 2009 het sterkst omhoog binnen de EU; i.e van 19,5 naar 26% boven het niveau van 2005 (EU27: rond 9% boven dat niveau). Het begrotingstekort zakte tussen 2006 en 2008 van 9,2 naar 3,4% van het BBP (EU27 0,8% in 07; 2,3% in 08). De overheidsschuld steeg in 2008 naar 73% van het BBP (in 07: 65,8%: d.w.z +7,2%; EU27 61,5% in 2008: +2,8%). De overheid is van plan minder te gaan lenen (6,8% BBP in 2007; 4,3% in 08; 3,2% in 09 en 2,7% BBP in 2010).

De bruto binnenlandse investeringen (overheid +privaat) lagen in 2008 met 20,1% van het BBP iets onder de EU standaard (EU27 21,1%; Eurostat). Het zakelijk aandeel daarin was aan de kleine kant naar EU27 maatstaven (17,3 om 18,4%). In het 1e kwartaal van 2009 lagen de investeringen 7,7% lager en in het 2e kwartaal 4,7% lager dan een jaar eerder. De investeringen zakten m.n in industrie, bouw (met uitzondering van de onroerend goed sector), zorg en onderwijs; maar in de energiesector stegen ze. Over heel 2008 was aan de buitenlandse investeringen de kredietcrisis nog niet te merken. Zowel in dat jaar als in 2007 lag de FDI rond €4,4 miljard; per hoofd de hoogste in Centraal en Oost Europa. In 2007 kochten Duitse bedrijven het vliegveld van Boedapest en een groot energiebedrijf. Men verwacht voor 2009 en 2010 een halvering van de FDI en daarna herstel. De grootste investeerders van 2008 waren EU15 landen (79%; Duitsland 25%, NL 14%, Oostenrijk 13%, Luxemburg, Frankrijk en de VS ieder rond 5%). Het meeste werd geïnvesteerd in onroerend goed en zakelijke dienstverlening (20%), gevolgd door financiële diensten (12,3%), transportuitrusting 11%, elektronica 6% en energie en water 5% (bron http://www.itd.hu/Engine.aspx; taal kiezen).

In 2007 en 2008 daalde de Hongaarse werkgelegenheid; respectievelijk met 0,1 en 1,2% (EU27 1,8% groei in 2007, +0,8% in 2008). Tussen het 1e kwartaal van 2008 en het 1e kwartaal van 2009 zakte het aandeel vacatures van 1,4% van het aantal bezette banen naar 1% daarvan (EU27 van 2,1 naar 1,4%) en tussen augustus 2008 en juni 2009 steeg het aandeel geregistreerde werklozen van 7,9 naar 10,3% (EU27: van 7 naar 8,9%). Naar verhouding was onder jongeren het aandeel groot (rond 25% medio 2009) en onder vrouwen klein. In Hongarije stijgen de arbeidskosten meer dan gemiddeld in de EU27, maar de groei daalt wel. Rond begin 2007 lagen ze ieder kwartaal ruim 10% hoger dan een jaar eerder (EU rond 3,5%), maar nadien liep dit terug naar 4,7% meer in het 1e kwartaal van 2009 (EU +1,5%). De arbeidsproductiviteit per gewerkt uur ligt laag, maar steeg t/m 2007 licht (toen 54,7% van het EU15 gemiddelde). De kostenbaten analyse van arbeid werd in 2007 iets ongunstiger, terwijl ze in de eurozone iets gunstiger werd (-0,5%; Eurozone +0,9%). Wel verwacht men dat deze balans tussen 2008 en 2010 gunstiger uitvalt dan gemiddeld in de EU27.

Vertrouwen in de economie in 2008 en 2009

De Hongaren reageerden in het jaar voor september 2009 op de economische crisis als een knock-out geslagen bokser. Hun pessimisme over de economie zakte na september 2008 naar een absoluut dieptepunt in maart 2009. Daarna volgde t/m augustus 09 een naar EU maatstaven gering herstel. Op de door Eurostat gehanteerde ESI (Economic sentiment indicator); een uit de 5 indicatoren vertrouwen in industrie, diensten, bouw en detailhandel en consumenten vertrouwen samengestelde index; zakte men tussen september 2008 en maart 2009 van 14% onder het gemiddelde niveau van 1990 t/m 2007 naar 67% daaronder (-53%). Daarna steeg het vertrouwen naar 41% onder dit uitgangsniveau in augustus 09 (+12%). In de EU27 was de daling veel kleiner; van -13 naar -40% in maart (-27%) en de stijging daarna bedroeg 8% naar 19% onder het basisniveau. Dit lamgeslagen pessimisme kwam m.n op het conto van de Hongaarse consumenten en had het sterkst zijn weerslag op de detailhandel en dienstensector. De Hongaarse industrie en bouwsector toonde meer veerkracht. In heel 2008 gebruikte de maakindustrie nog rond 85% van haar capaciteit, in het 1e kwartaal van 2009 was dat 75%, in het 2e kwartaal 69%, maar in het 3e kwartaal weer 72%.

Economische sectoren

Ondermeer op http://www.evd.nl/home/landen/ Hongarije staat actuele info over de economische sectoren. Het aandeel van de landbouw, bosbouw en visserij in de be­roepsbevol­king is dalend en bleef in 2007 onder de EU normaal (4,6%; -0,3% t.o.v 2005; EU 5,6%). De bijdrage aan het BBP zakte tussen 1997 en 2008 van 5,9 naar 4,3%, maar bleef boven de EU standaard (EU27 van 2,8 naar 1,8%). Hoewel Hongarije erg vruchtbaar is, is de sector door inefficiëntie, weersinvloeden en strenge Eu regels sterk achteruit gegaan. Dit geldt m.n. voor de veeteelt. M.n varkens en varkensvlees worden vanwege de strenge EU regels steeds meer ingevoerd. Wel behoort de voeding en genotsmiddelenindustrie tot de modernste van de Eu. Hongarije is bijna volledig zelfvoorzienend qua voedingsgewassen. Onder de landbouwgewassen vallen naast tarwe, maïs, zonnebloempitten, aard­appelen en suikerbieten, paprika’s (m.n rond Szeged en Kalocsa), allerlei fruit uit de talloze boomgaarden en druiven (m.n in het noordoosten). Beroemde Hongaarse dranken zijn Stierenbloedwijn uit de buurt van Eger (Egri Bikavér), de via edele rotting verkregen dessertwijn Tokaji (dit gebied valt onder het Unesco werelderfgoed) en de vruchtenbrandewijn Pálinka met tussen 37,5 en 86% alcohol (Barack Palinka is van abrikozen). Bij pluimvee moet bij Hongarije behalve aan kippen m.n gedacht worden aan kale ganzen met een vergrote lever. Het land is de 2e producent van foiegras ter wereld (m.n voor de Franse markt) en het valt onder de topproducenten van dons binnen de EU. Daartoe worden de ganzen (mogelijk mede ten faveure van de enorme donshoed die de Nederlandse majesteit op prinsjesdag 2009 droeg) een paar keer per jaar (levend) geplukt. In 2007 was 2,5% van het areaal in gebruik voor biologische landbouw (net zoveel als NL en België; EU15 4,7%) en 5% van de bedrijven deed aan nevenactiviteiten buiten de landbouw (EU27 9,9%).

Het aandeel van mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen qua werk lag tussen 2005 en 2007 boven het EU27 gemiddelde (32,7 om 27,7% in 2007) en ook de bijdrage aan het BBP is naar EU maatstaven groot (29,5 om 26,6% in 2008). Het aandeel daarin van industrie, mijnbouw en nutswezen/ energie was in 2008 met 24,9% ruim 3% lager dan in 1997, maar het lag nog steeds boven de EU normaal (EU27 20,1% in 08). De bijdrage van de bouw aan het BBP was relatief klein en zakte tussen 2002 en 2008 van 5,2 naar 4,6% (EU van 5,7 naar 6,5%). De overheid wil wel geld steken in snelwegen, bruggen en in stadsontwikkeling van Boedapest. Zware industrie (machines, staal met Dunaferr als grote speler, auto’s) overheerst (deels een communistische erfenis) en omdat men zelf over weinig grondstoffen beschikt moet daarvoor veel worden ingevoerd. Belangrijke automerken met fabrieken in Hongarije zijn Audi (in Györ), GM (Szentgotthárt) en Suzuki (Estergom) en als de naweeën van de kredietcrisis geen roet in het eten gooien opent rond 2010 in Kecsksemét een grote vestiging van Daimler (Mercedes Benz). Rond 2007 waren de automerken Audi, Opel en Suzuki goed voor 17% van ’s lands exportwaarde en de auto-industrie leverde met toelevering 11,5% van de banen in de industrie op (90.000 in getal).

De chemische industrie (kunststoffen, farmaceutica, pesticiden; 17,5% industrie productie, 10,5% banen, grote spelers TVK en BorsodChem) komt op de 2e en de voeding en genotsmiddelen industrie op de 3e plaats (ruim 11% productiewaarde, bijna 13% banen in de sector). Hier telt 80% van de bedrijven minder dan 10 werknemers, maar multinationals spelen tegelijk een grote rol. De bijdrage van de ICT sector was in 2007 qua productiewaarde vergelijkbaar en de toekomst ziet er volgens de EVD rooskleurig uit, mede omdat men een achterstand heeft in te halen. Hongarije produceert veel mobiele telefoons en elektrische apparaten.Textielindustrie, metaalbewerking en mijnbouw gaan achteruit. Tussen juni 2008 en juni 2009 zakten de industriële productie (-19%, EU -16%), omzet (beide -19%) en orderpositie (beide -24%) ongeveer even sterk als in de EU27. De productie in de bouw was in juni 09 echter 16% hoger dan een jaar eerder (EU27 14% lager).

In 2007 vulde de dienstensector een relatief klein deel van de banen in (62,8%, EU 66,7%). Daarbij was het aandeel van de commerciële dienstverlening relatief groot (58%, Eu 55%). De bijdrage van de sector aan het BBP is naar verhouding klein (66,3% in 2008; +3,9% t.o.v 1997; EU 71,5%: +3,1%), maar lag eind 80er jaren nog rond 40%. Het BBP aandeel van handel, vervoer en communicatie was aan de grote kant (22,2% in 2008; EU 21,1%) en het klom na 2005 weer op (toen 20,3%, d.w.z +1,9%). De handel met EU15 landen betreft vaak importproducten die bijv vanwege de relatief lage lonen in Hongarije worden verwerkt en daarna geëxporteerd. Door de centrale ligging is de transportsector voor Hongarije belangrijk met door de lage lonen veel buitenlandse spelers (voorbeelden BILK, Danzas, Ecotrans, Jas Cargoways). In 2007 was logistiek management goed voor 4% van het BBP en 7,7% van de werkgelegenheid.

Het BBP aandeel van de zakelijk financiële dienstverlening kwam in 2008 op 21,9% en bleef flink onder het EU27 gemiddelde (28%). Het bankwezen stond rond 2005 bekend als het meest vooruitstrevende van Midden-Europa. Alles wat in het rijke westen al was gevestigd (verzekeren, leasen, lenen, training en opleiding) was toen in Hongarije in opkomst. Van de 37 banken zijn er 35 in buitenlandse handen en daardoor kreeg men tijdens de kredietcrisis veel last van liquiditeitsproblemen. De OTP bank is de grootste. Ook in het verzekeringswezen is de buitenlandse inbreng groot. Allianz Hungaria Insurence Rt is met een marktaandeel van 20% hier de grootste. In 2006 werden het meest autoverzekeringen verkocht en de verkoop van kredietgaranties groeide toen het sterkst. In 2007 was hetzelfde aan de hand met de leasemarkt met Budapest Leasing als hoofdspeler. De BBP bijdrage van de overige dienstverlening bereikte in 2003 een piek van 24%, maar lag in 2008 met 22,2% vrijwel op de EU27 normaal.

Hongarije en Nederland

Na de EU toetreding van Hongarije in 2004 is m.n de invoer vanuit Nederland sterk gestegen. Ze bereikte in 2007 een piek van €2,82 miljard. In 2008 lag ze bijna 4% lager (€2,71 miljard). Desondanks was NL toen 5e invoerpartner van Hongarije en 7e in 2007. De invoer betrof in 2007 voor 90% en in 2008 voor ruim 80% industrieproducten (voor €1,34 miljard aan machines en transportmiddelen; zo’n 20% minder dan in 2007). Elektrische apparaten (€0,4 miljard: -40%), computers etc (idem: -18%) en chemische producten (€0,33 miljard: -1%) kwamen op de 2e, 3e en 4e plaats. M.n de invoer van landbouwproducten (slachtvarkens en veel oliehoudend zaad) was flink gestegen (€0,5 miljard; +45%). De uitvoer naar Nederland ging in 2008 omhoog naar €1,93 miljard (+9%; 2,6% van de Hongaarse uitvoerwaarde). Daarbij ging het in 2008 voor 90% om industrieproducten met ook hier nadruk op machines en transportmateriaal (€1,41 miljard; +16%; veel mobiele telefoons, elektrische toestellen en wegvoertuigen). De uitvoer van landbouwproducten daalde t.o.v 2007 met 18%. Op 5 augustus 2008 had de EVD in overleg met de Nederlandse ambassade in Hongarije afvalwerking, waterzuivering, logistiek management, informatietechnologie en recreatie geselecteerd als kansrijke sectoren voor bedrijfsleven en geldschieters uit NL.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

Volgens Eurostat (labour market latest trends 4th quarter 2008 en EU LFS survey 2008) was in het 4e kwartaal van 2008 van de 6.8 miljoen Hongaren tussen 15 en 65 jaar (beroepsbevolking) een naar EU maatstaven klein deel (61,7%; 4,19 miljoen) als werknemer of werkzoekende actief op de arbeidsmarkt (EU27 71,1%). De rest was scholier/ student, zelfstandig, pas moeder, huisvrouw, afgekeurd, pensionado of rentenier. Eén en ander is in de hand gewerkt door ontslaggolven, vutters (m.n in de jaren 90), langdurig zwangerschapsverlof, bureaucratie en een groot zwart circuit. Slechts 56,7% werkte betaald werk in loondienst (1 uur p/w of meer; EU 65,8%). Van het loondienstige volksdeel had maar een klein deel een deeltijdbaan (4.9%; 191.000 in getal; 3,4% van de mannen en 6,7% van de vrouwen (EU 18,2%; m 7,7%, v 31,1%). Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w kwam op 39,9 (m 40,9u, v 38,7u; EU27 37u; m 40,2u, v 33,1u). In 2008 werkten voltijdwerkers gemiddeld 40,6 uur en deeltijdwerkers 24,3u (EU 40,5 en 20,1 uur). Het aandeel werknemers met een tijdelijk contract (uitzendbureau, stagiaire etc) was in het 4e kwartaal van 2008 ook klein naar EU maatstaf (8,2%; m 9,2%, v 7,1%; EU27 13,8%, m 12,0%, v 14,7%) en in 2008 had slechts 1,5% van de werknemers een bijbaantje (60.700 in getal; -5% t.o.v 2007; Eu27 4,5%, +2%). Het aandeel zelfstandigen (financiële sector niet meegerekend) kwam in 2005 op 14,5% (377.000; EU: 16%) en in 2007 op 12,4% (zzp, werkgever, familiebedrijf; EU27 16,9%; http://www.eurofound.europa.eu/eiro/ annual reports, industrial relations development). Men schat dat 15 tot 20% van de beroepsbevolking geheel of deels zwartwerker is.

In 2008 behoorde het gedeelte werkende 55plussers tot de kleinste binnen de EU (31,4%: -3% t.o.v 2005; EU27 45,6%; EU streefdoel 50%). In 2005 was de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken 59.8 jaar (EU27 61 jaar) en in 2003 nog 61,6 jaar (EU 61j). In de communistische tijd waren arbeidsmoraal (fuck the system, maar dan wel  ieder voor zich en van god los) en pensioenleeftijd relatief laag en bij het laatste werd rekening gehouden met de zwaarte van het beroep. Nadien werd m.n in de 90er jaren via VUT regelingen geprobeerd de werkloosheid niet teveel op te laten lopen. Eind 2006 waren om het pensioenstelsel betaalbaar te houden in Hongarije slechts weinigen voorstander van langer werken (12%, EU 22%) of pensioenleeftijd handhaven en sociale bijdragen verhogen (23 om 32%). Het gedeelte voorstanders van pensioenleeftijd handhaven en minder krijgen lag dicht bij de EU normaal (13 om 12%). Het deel dat geen van de 3 (31 om 19%) of een combinatie van de 3 (12 om 6%) aankruiste was relatief groot en 9% wist het niet (EU 8%).

Tussen augustus 2008 en juni 2009 ging het deel geregistreerde werkzoekenden van 7,9 naar 10,3% (EU27: van 7 naar 8,9%). M.n onder 15-25 jarigen steeg het relatief sterk en de jeugdwerkloosheid bereikte het hoogste niveau na 1995 (van 20 naar 26%; EU van 16 naar 20%). De manvrouw verschillen in werkloosheid zijn klein, maar de regioverschillen groot (west en centraal Hongarije laag, noord en oost Hongarije hoog). In 2003 bereikte het gedeelte langdurig werklozen (langer dan een jaar) een minimum van 2,3%, maar daarna steeg het naar 3,6% in 2008 (EU27; EU daling van 4,1 naar 2,6%). In 2008 telde Hongarije naar EU maatstaven weinig hoofdwerkers (hoog geschoold 36,2 om 38,3%; laag geschoolden 23,4 om  EU 24,3%). Qua handwerkers lag het aandeel goed geschoolden boven (32,4 om 26,7%) en het deel laag geschoolden onder de EU normaal (8 om 9.8%). In de dienstensector was een relatief groot segment werkzaam in de commerciële dienstverlening (bijna 60%, EU27 rond 55%). Hongarije kent tekorten aan hoog opgeleiden. Deze zullen naar verwachting groeien, mede omdat ze bijv in de EU15 vaak veel beter kunnen verdienen.

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

Hongaarse werknemers werken vaak graag in vaste patronen, kennen een geringe arbeidsmobiliteit en staken weinig. Naast vakmanschap staat m.n bureaucratische punctualiteit hoog aangeschreven, zodat velen de wet omzeilen. De arbeidsverhoudingen zijn naar Nederlandse maatstaven autoritair en hiërarchisch en leidinggevenden worden met respect bejegend. In Hongarije lag eind 2006 het volksdeel dat werk belangrijk vindt met 83% op de EU normaal, maar het deel dat vond dat vrije tijd belangrijker gevonden hoort te worden dan werk lag daar ver boven (63%; EU 48%; NL 43%). Het deel dat de wat naïeve Amerikaanse droom onderschrijft van hard werken als manier om vooruit te komen lag iets onder deze standaard (40%, NL 36%; EU 45%, BE 49%).

In Hongarije zakte tussen 1995/96 en 2005/06 het vakbond lidmaatschap van rond 40 naar iets onder 20% (EU27 van 38 naar 28%; bron http://www.eurofound.europa.eu/ eiro/annual reports/). Arbeidsovereenkomsten worden in Hongarije op meerdere niveaus uit onderhandeld. In 2008 golden in de private sector voor 38,5% van de werknemers  CAO’s (losse bedrijven 28,5%; groepen bedrijven 4%, sectoren van bedrijven 6%) en in de publieke sector voor 35,9%. Landelijk werd toen een gemiddelde loonstijging van 6,2% overeen gekomen (EU27 6,6%; in 2007 6,7% om 7%). Het aantal door stakingen verloren werkdagen per 1000 werknemers wisselt nogal in Hongarije en tussen 2003 en 2007 lag het gemiddeld op 4,1 (3 na laagste EU27; NL 6 na laagste, BE 3 na hoogste). Het vaakst werd gestaakt in de zorg, onderwijs en transport. Beoogde hervormingen, verlies van banen en vakbondsrechten waren het vaakst aanleiding voor conflicten.

Op http://www.evd.nl/home/landen/ Hongarije staat onder economie/ arbeidsmarkt info over loonniveaus bij uiteenlopende beroepsgroepen. Het doorsnee huishoudinkomen lag in 2006 naar koopkracht op 61% van het EU27 gemiddelde (NL 135%; bron EQLS 07). In 2007 bedroegen de arbeidskosten per uur €7,13 (EU25 €21,49 in 06; NL €27,41 in 2005). In het 1e kwartaal van 2009 waren ze 4,7% hoger dan een jaar eerder (EU27 +1,5%). In 2008 lag het consumenten prijsniveau op 70% van het EU27 gemiddelde (NL 103%). De inkomensverschillen zijn naar EU maatstaven klein. In 2007 verdienden de 20% hoogste inkomens 3,7 x zoveel dan de 20% laagste (EU 4,8 x zoveel; NL 4x) en 12% moest rondkomen met minder dan 60% van modaal (EU27 16%; BE 15%, NL 10%). Het volksdeel met armrijk spanningen was desondanks het grootst binnen de EU (70%, EU12 36%; EU15 27%; NL 12%, BE 23%) en het deel dat moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen was met 36% na dat in Bulgarije het grootste binnen de EU27 (EU27 13%, EU15 10%; bron EQLS 2007). Het aandeel huishoudens dat veel verschil ervoer tussen aspiraties en levensomstandigheden was ook erg groot (39%, NL 10%, BE 14%) en wie als alleenstaande overging van een uitkering op een laag betaald wit baantje hield in 2007 van de extra verdiensten relatief weinig over (19%, net als in NL; EU 25%; BE 17%). In Hongarije zijn de verschillen in inkomen tussen de regio wel groot en de velen die vaak op grove wijze zwart (bij)verdienen zijn niet in de statistieken terug te vinden, maar zetten wel kwaad bloed.

Arbeidsomstandigheden

Volgens het Eurofound onderzoek van 2005 was qua werktijden de regelmaat opvallend groot. De 5 daagse werkweek is in Hongarije sterk ingeburgerd (71% werknemers in 2005, EU 66%). Het deel dat elke dag eenzelfde aantal uren maakte (64 om 59%) en vaste begin en eindtijden kende (67 om 61%) lag boven het EU25 gemiddelde. Banen met ploegendiensten (20 om 17%) of met een minder flexibele tijdsindeling (76 om 65%) kwamen veel voor. Ook waren er tamelijk veel mensen met regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur (20 om 16%). De werkweken werden na 2005 korter en liggen qua gemiddeld aantal werkuren iets onder de EU normaal. Het aandeel werknemers met een wit bijbaantje zakte ook tot onder deze standaard. Volgens Eurofound/ Eiro was in 2008 een werkweek van 40 uur norm (EU27: 38,6), maar in de praktijk lag in het 3e kwartaal van 2008 de gemiddelde voltijd werkweek op 39,5u (EU12 41u; NL 39,9u; BE 38,6u). Het wettelijke minimum aan betaalde verlofdagen lag, net als in Nederland en België, op 20 (EU27 21,4 dagen). Het neemt in Hongarije toe met de leeftijd en loopt op tot minimaal 30 dagen voor 45plussers. Men kende, net als NL, een maximale werkweek van 48 u (België 38u) en een langste werkdag van 12 uur (België 8 u). De tabel hieronder biedt info over gemiddelde CAO afspraken qua werktijden in 2008 (bron eurofound). Rond 2008 viel nog geen 40% van de werknemers onder een CAO.

Onderwerp CAO 2008

HO

NL

België

EU27

Werkweek in uren (voltijd)

40

37,5

37,6

38,6

Vakantiedagen

20

25,6

25,2

Feestdagen

10

6

10

10,5

Netto werkjaar in uren

1840

1713

1730

1744

Qua werkplek en organisatie van het werk valt op dat de gemiddelde reistijd van en naar het werk vrij lang was (46 om 41 minuten), dat relatief weinig Hongaren buitenshuis werken (49%, laagste EU na Cyprus, Eu 73%) en dat telewerk van huis uit ook weinig voorkwam (3,6 om 8,3). Het gedeelte dat bij hun werk direct contact had met klanten ed. was het kleinste binnen de Eu (45 om 64%) en daardoor hing het werktempo naar verhouding niet vaak af van directe vragen van klanten (57 om 69%). Ook banen waarbij met computers (29 om 47%) of internet (21 om 38%) werd gewerkt waren dun gezaaid naar EU maatstaven. Naar die maatstaven werkte men niet zo vaak in een team (49 om 55%), maar banen waarin het werktempo afhankelijk was van collega’s kwamen wel relatief veel voor (49 om 42%). Het werktempo hing opvallend vaak af van een baas (60%, hoogste EU; EU 35,3%) en de directe leidinggevende was tamelijk vaak een vrouw (31 om 24%). Numerieke productiedoelen bepaalden bij relatief weinig banen het tempo (33 om 42%) en ondanks bazen en collega’s kon men bij veel banen (75 om 69%) zelf het werktempo bepalen. Wellicht mede omdat velen van vaste patronen houden kwamen banen waarbij men vaak moest improviseren en omschakelen vanwege onvoorziene omstandigheden niet zoveel voor (23%, EU 33%). Ook konden velen bij hun werk hulp vragen van collega’s (79 om 67%) of superieuren (71 om 56%) of bij een externe bron (37 om 32%), maar taken roteren kon niet zo vaak naar EU maatstaven (49 om 55%). Het gedeelte banen waarbij men voldoende tijd had om de klus te klaren was relatief gering (27 om 43%) en bij tamelijk veel banen (64 om 60%) moest snel worden gewerkt. De groep die vond dat ze voldoende werd betrokken bij veranderingen in de organisatie van het werk was iets groter dan gemiddeld (50 om 47%).

M.b.t. werkinhoud en behoefte aan scholing moest bij veel banen aan hoge kwaliteitseisen worden voldaan (83 om 75%) en het deel van de banen waarbij men zelf de kwaliteit van het eigen werk kon beoordelen was het kleinste binnen de EU (48 om 73%). Velen hadden werk met complexe taken (76 om 60%) en relatief weinigen vonden hun baan eentonig (37 om 43%). Toch lag het gedeelte dat vond dat ze bij hun werk nieuwe dingen leren onder het EU gemiddelde (50 om 70%) en de groep die het werk onder niveau vond was ook tamelijk groot (40 om 34%). Slechts weinigen waren in het jaar voor de vraagstelling bijgeschoold op kosten van de baas (16 om 27%) en eind 2006 was het aandeel Hongaren dat vond dat hun baan het leren van nieuwe vaardigheden vereiste het kleinst binnen de EU27 (41%, EU25 71%).

Van de 24 fysiek en psychisch moeilijke werkomstandigheden die in 2005 in het Eurofound onderzoek de revue passeerden waren er naar EU maatstaven 13 relatief vaak van toepassing op de Hongaren. Klachten over straling (3,9 om 4,6%), gesleep met mensen (5,5 om 8,1%) en herhaalde hand en armbewegingen kwamen naar verhouding weinig voor en er werd ook erg weinig geklaagd over geweld, pesten en discriminatie op de werkvloer (dreigen met geweld 2,7 om 6,1%; fysiek geweld van collega’s 1,4 om 1.9% of van anderen 1,3 om 4,4%; pesten en lastigvallen 3 om 5,1%; ongewenste intimiteiten 0,9 om 1,8%). Het enige in deze sfeer waar iets vaker dan gemiddeld binnen de Eu over werd geklaagd was leeftijdsdiscriminatie (2,9 om 2.7%). De meest opvallende bovenscores zaten bij trillingen (34 om 24%), herrie (38 om 30%), rook, poeier, stank en stof (24 om 19%) en ongemakkelijke houdingen en posities (53 om 45%).

Qua werkgerelateerde gezondheidsrisico’s was de groep die de voorlichting op het werk over gezondheid en veiligheidsrisico’s voldoende achtte erg groot in Hongarije (92 om 83%). Het aandeel Hongaren dat de bevinding deelde dat ze via hun werk hun gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelden (33 om 28%) of dat hun werk hun gezondheid beïnvloedde (45 om 34%) lag boven het EU gemiddelde. Op slechts 1 van de 16 door Eurofound onderzochte werkgerelateerde gezondheidsklachten (angsten) scoorde men iets onder dat gemiddelde, maar toch lag het aandeel Hongaren dat dacht dat ze hun baan wel tot hun 60e zouden kunnen volhouden daar iets boven (83 om 82%). De meest opvallende bovenscores qua klachten zaten bij problemen met horen (11 om 7%), zien (12 om 7%), huid (10 om 6%), rug (32 om 24%), maag (6,4 om 5,5%), spieren (27 om 22%), ademhaling (6 om 4%) hartklachten (4 om 2,1%), kwetsuren (16 om 10%), stress (26 om 22%), algehele vermoeidheid (32 om 21%), allergieën (6,1 om 3,8%) en geïrriteerdheid (15 om 11%).

In 2005 was het gedeelte van de werknemers dat tevreden tot erg tevreden was met hun werkomstandigheden (76 om 84%) tamelijk klein naar Eu maatstaven en het deel dat zich voldaan voelde over de betaling (18 om 44%) of de carrière perspectieven (19 om 32%) was het kleinst binnen de EU. Ondanks de vele gezondheidsklachten lag het gedeelte dat zich in het jaar voor de vraagstelling ziek had gemeld op het EU gemiddelde (23%), maar het doorsnee aantal ziektedagen lag daar iets boven (22 om 20). Naar verhouding velen waren bang binnen een half jaar hun werk te verliezen (22 om 13%). Ook eind 2006 scoorde men qua tevredenheid over het werk ver onder de Eu normaal (Eurobarometer 273/ wave 66.3). Het volksdeel dat hun werk te stressvol en veeleisend vond lag toen precies op deze standaard (41%), maar het deel met vertrouwen in baanbehoud was het kleinst binnen de EU27 na dat in Slowakije (74%, EU 85%). De kans om bij ontslag een baan te vinden die vergelijkbare vaardigheden en ervaring vereist werd erg laag ingeschat.

In juni 2009 lag volksdeel dat inschatte dat het ergste van de crisis nog moest komen iets boven de EU normaal (66%, Eu 61%). Het deel dat door de economische crisis bij zichzelf (15%, EU 9%) of bekenden (intimi/ vrienden 48% om 36%: collega’s 57 om 24%) met baanverlies in aanraking was gekomen behoorde tot de absolute EU27 top (special EB 316; wave 71.2). Merkwaardig genoeg lag de bezorgdheid over ontslag op of slechts iets boven de EU normaal, temeer daar slechts 56% (EU 80%) vertrouwde op baanbehoud en het verlies aan inkomen bij ontslag hoog werd ingeschat (meer dan 70% behoud: 9%, EU 20%; 51-70% behoud 40 om 28%; minder dan 51%: 35 om 28%). Bij ontslag dacht 36% binnen een half jaar werk te kunnen vinden (EU27 39%) en 51% binnen 2 jaar (EU 66%). Ervaring en talenkennis werden daarbij relatief hoog en diploma’s, flexibiliteit en computer vaardigheden laag ingeschat. Het deel dat voor zichzelf beginnen als mogelijke oplossing zag was erg klein (3 om 13%). Buiten de eigen woonplaats naar hetzelfde of ander werk zoeken zagen relatief velen als mogelijkheid, maar slechts weinigen voelden daarvoor. Solliciteren naar hetzelfde werk of elk baantje nemen leek een relatief grote groep de makkelijkste uitweg.

In 2005 lag qua verhouding werk privé-leven het aandeel werkenden dat de werkuren goed in te passen vond in het privé-leven iets onder het EU gemiddelde (73 om 80%) en het deel dat in hun vrije tijd vanuit het werk werd benaderd lag daar wat boven (27 om 23%). Het gedeelte dat aangaf iedere dag minstens een uur aan de kinderen te kunnen besteden was relatief groot (43 om 28%). Men leverde makkelijker in op koken en huishouden dan op kinderen, want het deel dat daar tijd genoeg voor overhield was weer vrij klein (41 om 46%). In 2007 hadden Hongaren relatief vaak moeite met de balans tussen werk en gezinsleven; ook naar de maatstaven van de 12 nieuwe EU landen waar het vinden van deze balans meer moeite kost dan in de EU15. Zo hadden velen door het werk dat ze zich regelmatig te moe voelden voor het huishouden (60%; EU27 48%), moeite hadden met voldoen aan familieplichten (40 om 29%) en op hun werk afgeleid waren door private beslommeringen (17 om 10%). Vooral Hongaarse vrouwen vonden dat ze te weinig tijd overhielden voor contact met familieleden (34 om 25%; bron EQLS 2007). Bij andere contacten, hobby’s en vrijwilligerswerk viel de schade mee.

Het sociale stelsel: inkomsten en uitgavenpatroon

In 2006 droeg in Hongarije volgens Eurostat (living conditions/ social protection) naar EU25 maatstaven de beschermde persoon naar verhouding weinig (15,2 om 20,6%), de werkgever een gemiddeld deel (38,6 om 38,2%; in 2005 nog 42%) en overheid (40,6 om 37,6%) en andere bronnen (5,7 om 3,5%) relatief veel bij aan de sociale zekerheid. Het aandeel van werkgevers en andere bronnen is gedaald en dat van de beschermde persoon en overheid gestegen. In 2006 lagen de totale uitgaven aan het sociale stelsel met 22,3% van het BBP onder de EU normaal (EU25 27%). Wel waren ze 3% hoger dan in 2000, naar EU maatstaven een behoorlijke stijging. Naar koopkracht ging het per inwoner om 53% van het EU27 gemiddelde. Het aandeel aan uitkeringen voor arbeidsongeschikten en pensioenen lag met 10% iets onder de EU27 normaal (11,9%) en het deel voor voorzieningen voor thuis wonende bejaarden lag daar verder onder (0,29 om 0,48%). Van de sociale uitgaven ging naar EU25 maatstaven relatief veel naar gezinnen (13% om 8%) en arbeidsongeschikten (9,6 om 7,5%); een gemiddeld deel naar pensioenen (41 om 40%), huisvesting (2,4 om 2,3%) en ziekte en zorg (29 om 29,2%) en naar verhouding weinig naar nabestaanden (1,2 om 6,2%), bestrijding van sociale uitsluiting (0,6 om 1,3%) en werklozen (3,1% om 5,6%).

Sociale zekerheid: algemeen

Op http://www.ssa.gov/policy/docs/progdesc/ssptw/, een site van de Amerikaanse overheid, staat veel informatie over sociale stelsels. De sociale voorzieningen in Hon­garije worden betaald door werknemers, werkgevers en overheid. In 1998 werd een stelsel ingevoerd met een verplicht deel voor iedereen en een deel voor wie zich vrijwillig bij wilde verzekeren. Wie minder dan het minimumloon verdient (± €270 p/m in 2009 tegen HUF 253/€) hoeft geen pensioenpremie te betalen en boeren (behalve leden van landbouwcoöperaties) en hogere in­komens (boven ± €77 per dag in 2008) moeten zich particulier verzekeren. Uitkeringen worden jaarlijks aangepast aan de prijsontwikkeling.

Uitkeringen in verband met ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid

De pensioenge­rech­tigde leeftijd is vanaf 2009 gelijk getrokken op 62 jaar bij minstens 20 premiejaren. Vanaf 15 dienstjaren krijgt men een deel van het staatspensioentje. Men kent echter een flexibele pensioenleeftijd. Verlaat uittreden kan en bij de pensioenleeftijd houdt men rekening met de werkomstandigheden zodat mensen met zware beroepen eerder met pensioen kunnen. Wie 35 tot 40 jaar lang premies heeft afgedragen kan iets meer krijgen dan een basispensioen. Het ba­sispensioen lag in 2008 rond ± €112,50 p/m of op 53% van het gemiddelde in­komen over 20 jaar indien dat meer was. Bij meer dan 20 premiejaren werd het aange­vuld met 1 à 2% per premiejaar. Wanner het private deel minder dan 15 premiejaren besloeg werd het met ingang van het pensioen als bedrag ineens uitgekeerd. Nabestaanden uitkeringen zijn leeftijdsgebonden en vaak tijdelijk en bedragen een gedeeltelijk pensioen. Weduwen of afhankelijk ouders kregen bijv 60% gedurende 1 tot 1,5 jaar en 30% als de begunstigde zelf een andere uitkering kreeg. Wezen kregen 30 tot 60% tot 16j of indien studerend tot 25j met een minimum rond ± €90 p/m. Nabestaanden uitkeringen kenden geen maximum. Bij arbeidsongeschikt­heid lag de maximum uit­kering op het laatstverdiende loon. Verder hing de hoogte af van de mate van arbeidsongeschiktheid, de mate van hulpbe­hoevend­heid, de leeftijd bij het ingaan van de arbeidsongeschiktheid en het aantal pre­miejaren. De laagste uitkering van staatswege liep bij volledig afgekeurden uiteen van rond €112,50 naar ± €125 p/m. Wel kregen volledig afgekeurden tussen 18 en 25j er nog zo’n €130 p/m bij. Wie tijdelijk afgekeurd was kreeg minimaal zo’n €100 p/m en anders 75% van het oudedagspensioen.

Uitkeringen bij werkloosheid, ziekte, zwangerschap en kinderen

Het ziektegeld ligt op 60%( minder dan 2 premiejaren en ziekenhuisopname) of 70% van het laatstver­diende loon gedurende maximaal een jaar. Bij zwangerschap kreeg men 70% van het laatstverdiende loon gedu­rende 24 weken met het minimumloon (€270 p/m in 2009) als ondergrens. Men kende een geboortevergoeding ter hoogte van 225% van het minimum pensioen (rond €250 in 2008) en bij tweelingen 300%. Ook bestond zorgverlof tegen minimaal 70% en maximaal 140% van het minimumloon voor ouders van een kind tot 2. Grootouders die bij hun kinderen thuis op kleinkinderen tot 3 of gehandicapte kleinkinderen tot 10 pasten konden een oppasvergoeding krijgen ter grootte van een minimumpensioen (€112,50). Uitkeringen bij ziekte en zwangerschap kenden geen wettelijk maximum, maar zorg en oppasuitkeringen wel. Kinderbijslag gold voor kinderen van de leerplichtige leeftijd en studerende kinderen tot 25. Ze bedroeg mi­nimaal zo’n €45 p/m voor één kind en kon oplopen naar €60 p/m per kind bij 3 of meer kinderen. Alleenstaande ouders kregen iets meer en voor een ge­handi­capt kind werd meer dan het dubbele betaald. De werkloosheidsuitkering (voor­waarden minimaal 1 jaar gewerkt in de 4 jaar vooraf + sollicitatieplicht) gold voor maximaal 9 maanden en lag op 60% van het laatstverdiende loon in de eerste 3 maanden en daarna op 60% van het minimumloon. De uitkering kende een minimum van 60% en een maximum van 120% van het minimumloon. Daarna kon men 3 tot 6 maanden aanspraak maken op werklozen hulp ter hoogte van 40% van het minimumloon. Bij 50plussers kon de sociale dienst besluiten om deze hulp door te laten lopen tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Beoordeling van het sociale stelsel

In 2003 had een gemiddeld aandeel Hongaren weinig tot geen ver­trouwen in het staatspensioenstelsel (53%, EU25 54%; EU10 49%), maar naar verhouding velen hadden weinig tot geen vertrouwen in het sociale zekerheidsstelsel (69 om 45%; EU10 62%). Het deel dat vond dat het sociale stelsel voldoende dekking biedt lag eind 2006 met 39% onder het Eu25 gemiddelde (51%) evenals het segment dat vond dat het Hongaarse stelsel andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen (11 om 42%). Het gedeelte dat het stelsel te duur vond was het grootst binnen de Eu (72 om 53%).