Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zaken

Bestaansmiddelen, buitenlandse handel en infrastructuur

In 2007 werkte volgens Eurostat (LFS 2007) van de Britten en Noord-Ieren van 15plus 76,5% in de dienstensector (2e EU27; EU 66,7%); 22% in de industrie (EU 27.7%) en 1,4% in de landbouw (EU 5,6%). Tussen november 2007 en augustus 2008 steeg het aandeel geregistreerde werklozen van 5,0 naar 5,7% (EU27 rond 6,9%). Belangrijke takken van industrie: machinaal gereedschap; uitrusting voor elek­triciteits­centrales, automatiseringuitrusting, spoorweguitrusting, scheepsbouw, vliegtuig­bouw, motorvoer­tuigen en onderdelen, elektronica en communicatie-uitrusting, metalen, chemicaliën, steenkool, olieproducten, pa­pier en papierproducten, voeding en genotsmid­delen, textiel, kleding. Belangrijkste landbouwproducten: tarwe, oliehoudend zaad, aardap­pelen, groenten, rundvee, schapen, pluimvee, vis. In 2007 voerde het VK meer goederen en diensten in dan uit en het tekort op de handelsbalans lag rond €67 miljard; 9% hoger dan in 2006. Invoer van goederen 2007 (totale waarde volgens Eurostat: €455 miljard; -5% t.o.v 2006): machines/ transportmiddelen 35% (-3%), chemische producten 11,4% (+8%), brandstof 9,5% (-1%), voeding en genotsmiddelen 8,4% (+6%), grondstoffen 3,2% (+18%). De invoerwaarde van goederen en diensten samen lag in 2007 rond €610 miljard (-1%; bron Pink Book 2008 National Statistics UK). Invoerpartners 2007 (qua goederen en diensten; bron: Pink Book 2008 NS UK): Duitsland 12,7% (+4%); VS 10,5% (+5%); Frankrijk 7,6% (-12%); Nederland 6,2% (+3%), Spanje 5% (-10%), China 5% (-1%); verder Italië, België en Ierland (ieder rond 4%). Uitvoer goederen 2007 (waarde €320 miljard; -10%): machines en transportmiddelen 34,4% (-21%), chemicaliën 17,7% (+4%), brandstof (olie en gas) 10,6% (-4%), voeding en genotsmiddelen 5,3% (+5%), grondstoffen 2,5% (+11%). De uitvoerwaarde van goederen en diensten samen lag in 2007 rond €530 miljard (-2%;). Uitvoerpartners 2007: VS 17,6% (-5%), Duitsland 9,5% (-7%), Frankrijk 7,1% (-38%), Ierland 7% (+3%), Nederland 6,3% (-3%). Verder België, Spanje (beide 4,5%) en Italië (4%).

Infrastructuur

Infrastructuur: 310 vliegvelden met verharde landingsbanen in 2007. In 2005 verwerkten de Britse vliegvelden 228 miljoen passagiers (voor 97% op internationale vluchten) en 2,3 miljoen ton vracht. Van de 4 grootste vliegvelden Heathrow (drukste vliegveld EU; 68 miljoen passagiers), Gatwick (33 miljoen), Manchester (19,5 miljoen) en Stansted (18,7 miljoen) liggen er 3 bij Londen. In 2006/07 beschikte het VK over 15.795 km spoorweg (5250 km geëlektrificeerd). De spoorwegen in het VK boerden in dat jaar goed. National Rail, de metro van Londen en andere regio en lokale lijnen verwerkten 2,4 miljard reizen (+8%) over 55,6 miljard km (+7%; NR 1,16 miljard reizen over 46,5 miljard km; London tube 1,04 miljard reizen over 7,7 miljard km). Van de treinen reed 88,1% op tijd (+1,7%). De vervoersbewijzen brachten rond €7,5miljard op (+9%). In 2005 verwerkte de kanaaltunnel 15,5 miljoen passagiers (+3%) en 1,6 miljoen ton vracht (-16%). Eind 2006 telde het VK 398.000 km verharde landweg (incl. 3505 km snelweg). Daarop reden 33,4 miljoen motorvoertuigen rond, waarvan 26,5 miljoen personenauto’s. In 06/07 boekten bussen 4,1 miljard reizigerskilometers (+3%) en dat bracht ruim € 8 miljard in het laatje. Door alle motorvoertuigen samen werd in 2006 over de weg 506 miljard km afgelegd (+1,4%) en door fietsers 4,6 miljard km (+5%). In 2005 werd aan kilometerton aan vracht in het VK 168 miljard vervoerd over de weg (+4% t.o.v 1995), 22 miljard over het spoor (+60%), 10,8 miljard door pijpleidingen (-3%) en 0,2 miljard over binnenwater (bron TSGB DFT). In 2003 beschikte men over 3600 km binnenlandse waterweg (620 km voor handelsvaart).

In het VK wordt 95% van alle geconsumeerde en geproduceerde goederen vervoerd over zee. In 2006 verwerkten de 52 Britse zeehavens 580 miljoen ton goederen. Grimsby/ Immingham was met 64 miljoen ton de drukste haven, gevolgd door Tees, Londen, Southampton, Milford in Wales, Forth in Schotland , Liverpool, Felixstowe en Dover. In 2008 bestond de handelsvloot (meer dan 1000 ton BRT) uit 518 eigen schepen onder eigen vlag, 264 buitenlandse schepen onder Britse vlag en 391 Britse schepen onder buitenlandse vlag. Het VK had de 10e handelsvloot ter wereld. Mobiele tele­foondichtheid 2006: 115% (EU27 106%). Internetdichtheid 2007 huishoudens 67% (EU27 54%), bedrijven met 10 of meer personeelsleden 93% (EU27 93%).

Economische ontwikkeling t/m 2005

Na 1980 is in de Britse economie de privatisering voortvarend ter hand genomen. In de 90ere jaren was het strenge economische beleid erop gericht om overheidsuitgaven en inflatie laag te houden. Tussen 1997 en 2001 groeide de economie per jaar met gemiddeld 3,1% en sociale voorzieningen, onderwijs, gezondheidszorg en vervoer zijn sindsdien sterk verbeterd. In 1999 was het VK de grootste investeerder ter wereld en sinds 1992 stak men meer geld in za­ken buiten dan binnen de eigen grenzen. Rond 2000 zaten de grootste bedrijven in de telecom (Vo­dafone), olie-industrie (Shell, BP), farmaceuti­sche industrie, bankwezen en biotechnolo­gie. De Britse economie had wei­nig last van de economische recessie van 2002 en 2003. In 2005 lag het BBP per hoofd 18% boven het EU25 gemiddelde en bijna 10% boven het EU15 gemiddelde. Het begrotingstekort over 2005 (3,3% van het BBP) lag boven de EU normaal (2,3%), maar de overheidsschuld was lager (42 om 63% BBP). Ruim 60% van het Britse BBP wordt gegenereerd door particuliere consumptie en het aandeel van overheidsuitgaven lag rond 17% (bron EVD landen VK). Wel gingen de overheidsuitgaven tussen 2000 en 2005 door gestegen uitgaven voor zorg en onderwijs omhoog en de economische groei kreeg een knauw (1,9%). Door het prettige investeringsklimaat voor buitenlandse bedrijven (de overheid stond ook positief t.o buitenlandse overnames) waren in 2005 de directe buitenlandse investeringen met ₤108 miljard de hoogste ter wereld.

De Schotse wiskundige Charles Bubby vond in 1820 de eerste computer (ie. machine die wiskun­dige berekeningen kan maken) uit. Hij beschikte zelf echter niet over de financiële middelen om zijn vinding aanschouwelijk te maken. Dit laatste is in de 20e eeuw wel gebeurd en het apparaat bleek perfect te werken. Tegenwoordig kent Schotland een aanzienlijke ICT industrie (silicon glen), maar ook dat heeft Bubby niet meer mee mogen maken.

Ontwikkelingen vanaf 2006

In 2006 groeide de economie weer met 2,8% en in 2007 met 3% (EU27 2,9%, EU15 2,6%). De waarde van het BBP lag in 2006 op ₤1302 miljard en in 2007 op ₤1371 miljard (rond €2000 miljard; bron EVD landen VK). Daarna zakte de groei snel in en in 3e kwartaal van 2008 kromp de economie met 0,5% (EU27 -0,2%). De inflatie lag in 2006 en 2007 met 2.3% vrijwel op het EU25 gemiddelde (2,2%), maar de groei van de werkgelegenheid bleef daar bij achter (0,7%; EU27 1,8% in 2007). De buitenlandse investeringen lagen in 2006 op ₤76 miljard. In dat jaar investeerde de overheid in verbetering van de publieke dienstverlening en het aandeel van de overheidsuitgaven aan het BBP kwam op ruim 22%. De arbeidskosten stegen tussen juni 2005 en juli 2006 sneller dan in de EU25 (5,2 om 3,1%). De arbeidsproductiviteit per gewerkt uur lag in 2007 rond 91% van het Eu15 gemiddelde. Het begrotingstekort lag toen op 2,8% van het BBP (Eu27 0,9%) en de overheidsschuld was iets gestegen (44% BBP, EU27 59% BBP). In verband met stijgende energie en voedselprijzen ging de inflatie later in 2007 en in 2008 omhoog. Tussen november 2007 en september 2008 stegen de prijzen met 4,5% (EU27 3,4%). Om haar te beteugelen verhoogde de Bank of England de rente tussen december 07 en april 08 in 3 stappen naar 5%. Sinds begin 2008 dalen in het VK de huizenprijzen en geld lenen wordt door de kredietcrisis steeds moeikijker. In de 1e helft van 2006 werd het te­kort op de handelsbalans iets kleiner, maar in 2007 groeide het weer en de waarde van de buitenlandse handel zakte ten opzichte van 2006. Dit proces zette in 2008 in versterkte mate door (de VS, veroorzaker en grootste slachtoffer van de kredietcrisis, is de 1e handelspartner van het VK).

Eind april 2006 lag de koers van de nationale munteenheid, het Britse pond, op €1,43 en in februari 2007 op €1,48 (0,67 £ per €). In de loop van 2007 boette, mede in verband met het stijgende tekort op de handelsbalans, het pond ten opzichte van de Euro aan waarde in. Het grootste deel van 2008 lag ze iets onder €1,30, maar in de loop van oktober zakte ze verder om eind december rond €1,05 uit te komen. In pogingen om de kredietcrisis te keren kregen in oktober 2008 de banken RBS (Royal bank of Scotland), HBOS en Lloyds TSB samen ₤38 miljard toegeschoven. In november verlaagde de regering de BTW van 17,5 naar 15% (bijv om de loop van Ieren uit de republiek op Noord-Ierland om kerstinkomen te doen te vergroten) en men stak ₤20 miljard in een economisch herstelplan. Daarvan trekt men ₤10 miljard uit om 100.000 banen te creëren; m.n voor de aanleg van een digitale infrastructuur en om achterstallig onderhoud aan scholen weg te werken.

Vertrouwen in de economie in 2007/2008

In 2007/2008 reageerde de economie weinig flegmatisch (en daarmee erg on-Brits) op de internationale tendens. In het VK ging het vertrouwen in de economie sterker onderuit dan in de EU27. Op de door Eurostat gehanteerde ESI (Economic sentiment indicator); een uit de 5 indicatoren vertrouwen in de industrie, diensten, bouw en detailhandel en consumentenvertrouwen samengestelde index; zakte men tussen november 2007 en oktober 2008 met 37% (van 7% boven het gemiddelde niveau van 1990 t/m 2006 naar 30% daaronder), terwijl in de EU27 de daling kleiner was (29%; van 7% boven naar 22% onder dit normniveau). Onder de industriëlen van de Eu was het deel met positieve verwachting in november 2007 nog 3% groter dan het negatieve gestemde deel, maar in oktober 2008 overtrof het pessimistische contingent het optimistische met 18% (-21%). Onder Britse industriëlen boog een surplus aan optimisten van 4% echter om in een overschot aan pessimisten van 26% (-30%). In de bouwsector ging het overwicht aan pessimisten in de EU omhoog van 1 naar 25% (-24%), maar in het VK zakte de stemming veruit de sterkst binnen de Eu (van 5% meer optimisten naar een overschot van 50% aan pessimisten; -55%). De situatie binnen de detailhandel was niet veel beter. In de EU voltrok zich een daling van 4% meer optimisten naar 16% meer pessimisten (-20%). In het VK veranderde een overschot aan optimisten van 4,3% echter in een surplus aan pessimisten van 37% in september. Enig lichtpuntje is dat dit surplus in oktober op 34,5% lag (-39%). Alleen in Estland en Litouwen was de daling groter. Qua consumenten vertrouwen ging in de EU het overschot aan pessimisten van 7 naar 23% (-16%), maar in Het VK van 4 naar 27% (-23%; 2 na grootste daling Eu). In de dienstensector veranderde in de Eu een overschot van 14% aan optimisten in een surplus aan pessimisten van 10% (-24%), maar het VK ging van 11% meer optimisten naar 30% meer pessimisten (veruit laagste en veruit grootste daling EU).

Economische sectoren

De land­bouw, bosbouw en visserij is het belangrijkst in Schotland en Noord-Ierland en ze werkt uiterst efficiënt. In 2007 werkte 1,4% van de beroepsbevolking in de sector (440.000 arbeidsplaatsen volgens Blue Book 2008 van National Statistics; EU 5,6%) en de bijdrage aan het BBP lag volgens Eurostat en volgens Blue Book 2008 op 0,7% (EU27 1,8%). De bijdrage aan BBP en banen daalde door de jaren heen geleidelijk, zij het met fluctuaties. In 2006 lag de bruto toegevoegde waarde op ₤7,9 miljard (+6%), maar in het topjaar 2004 was het ₤10,6 miljard. Wel verdrievoudigde de omzet van biologische voeding tussen 2000 en 2006 naar ₤ 1,9 miljard; eenderde van de landbouwomzet. Rond tweederde van de productie betreft levende have (rundvee, schapen, pluimvee, vis). In 2007 exporteerde het VK volgens Eurostat €25,6 miljard aan voeding en genotsmiddelen en men importeerde voor €37,5 miljard (tekort handelsbalans €11,9 miljard)..

In 2007 waren mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen samen goed voor 23,1% van het BBP (EU 26,6%: bron Eurostat) en 22% van de banen (EU27,7%). Volgens Blue Book 2008 droeg in 2006 de mijnbouw 2,7% bij aan het BBP (in 2005 2,5%: +0,2%), de industrie 13% (-0,3%) en het nutswezen 1,6% (+0,1%; samen 17,3%). In 2007 was de bijdrage van deze sectoren aan het BBP gezakt naar 16,7% (EU27 20,1%). Olie en gasvondsten op de Noordzee na 1970 hebben geleid tot een versnelde sluiting van ko­lenmijnen in m.n. Wa­les en ze maakten van het VK een olie-exporterend land. Hoewel de olie en gasproductie tussen 2000 en 2003 achteruitging, was ze in 2003 nog steeds verantwoor­delijk voor 10% van het BBP. In 2007 overschreed de exportwaarde van deze pro­ducten de importwaarde ervan nog (grote spelers Shell en BP). Door automatisering en lage lonenlanden kon de traditio­nele industrie in de 70er jaren van de 20e eeuw niet meer concurreren, maar door de op­komst van moderne industrietakken na 1980 kon het verlies aan werkgele­genheid deels worden gecompenseerd. De bijdrage van de industrie aan de economie neemt echter al jaren af. Het aandeel in de beroepsbevolking van productiemedewerkers daalt; tussen 1981 en 2002 van 6,3 naar 3,8%. Een rol hierin speelden de opkomst van lage lonenlanden, het dure Britse pond (slecht voor de export) en het zodanig uitbesteden van industrieproductie dat ze onder de dienstensector valt (bron: EVD landen VK). De kleding en schoeiselindustrie is bijv bijna volledig verplaatst naar lage lonenlanden en ook de eigen Britse scheepsbouw is zodoende sterk achteruit gegaan.

De bouw (incl. onderhoud en renovatie) was de grootste industriesector van het VK (grote spelers: Bovis construction, AMEC plc, Balfour Beatty). In 2007 leverde ze 7% van de banen (2,2 miljoen; +3%) en 6,4% van het BBP op (+0,2%; toegevoegde waarde volgens Blue Book ₤73,9 miljard). De sector groeide in 2006 en 2007 met 6% en t/m begin 2008 waren de perspectieven rooskleurig. Daarna ging het bergafwaarts en in de 2e helft van 2008 kreeg de sector door de kredietcrisis grote klappen. De ondernemers werden pessimistisch en bijv veel Poolse werknemers vlogen de laan uit. In 2006 bedroeg de toegevoegde waarde van de maakindustrie ₤153,2 miljard (+3,2%; bron Blue Book). Het grootste aandeel daarin had de voeding en genotsmiddelenindustrie met ₤22,2 miljard (ruim 14%; +1,5%; grote namen Unilever, Cadbury Schweppes, Tate & Lyle, British American Tabacco); gevolgd door drukkerijen en uitgeverijen (12,5%: -0,5%), chemische industrie (12,3%: +9%; ClaxoSmithKline en AstraZeneca), metaalindustrie (10,7%: +0%), transportmiddelen industrie (10,7%: +3%) en de elektrische en optische industrie (10,4%: -1%). Ook de machine-industrie groeide in 2006 nog (omzet €8,3 miljard: +9%). In 2006 waren Nissan, Toyota, Honda, BMW mini en Landrover achtereenvolgens de grootste autoproducenten. Hun omzet groeide tot in 2007 gestaag, maar ook hier volgden klappen door de kredietcrisis. Brush Traction (thans Brush Barclay) maakt locomotieven. Grote spelers in de wapenindustrie zijn BAE Systems, VT Group, VKN en Rolls Royce.

De textiel en kledingindustrie ging achteruit, maar de omzet aan kleding en schoeisel in het VK (die onder diensten valt) bleef enorm (merken Ben Sherman, Burberry, French Connection, Pentland Group , Umbro, Reebok, C&J Clarks; spelers Marks & Spencer Group; Next, Primark Stores). Tussen 2003 en 2007 groeide ze met 17,5%. De omzet aan schoeisel was in 2007 even groot als die van de machine-industrie (de trend is bijv om bij elke outfit passende schoenen te kopen) en die aan kleding was een 7voud ervan. De creatieve industrie (formeel ook onderdeel dienstensector) is erg belangrijk in het VK. In 2006 was ze goed voor 8,2% van het BBP en voor 1 miljoen banen. Grote takken zijn de TV industrie (omzet €16 miljard), designindustrie (€7 miljard); film en TV producties (€4,5 miljard) met bijv Pinewood studio’s (Lara Croft), Shepperton studio’s (Harry Potter) en Estree Studio’s (Starwars III); muziekindustrie (3e ter wereld, inkomsten 2006 rond €8 miljard), uitgeverijen (omzet rond €5 miljard; EMAP; GarperCollisns, Reed Elsevier) en productie van computergames (verkoopwaarde rond €3 miljard in 2006).

De dienstensector groeit al decennia lang sterk. Tussen 1981 en 2002 verdubbelde het aandeel van banen in de zakelijke en sociale dienstverlening. Ze was in 2007 volgens Eurostat verantwoordelijk voor 76,6% van BBP (EU 71,6%) en 76,5% van de banen (EU 66,7%). In 2007 waren handel, transport, horeca en communicatie goed voor 21,1% van het BBP (EU 21,2%) en 25% van de werkgelegenheid. Voor de zakelijke en financiële dienstverlening lagen deze cijfers op 31,9% BBP (financiële spelers: Lloyds of London, Barclays Bank, Citigroup, HSBC, Bank of England, Royal Bank of Scotland; EU 28%) en 21% van het werk en voor overige dienstverlening op 23,4% BBP (EU 22,4%) en 32% van de banen. In 2006 was de ICT markt rond €125 miljard of 6,56% van het BBP waard (IT 3,52%; CT 3,04%; in 2003 nog 6,93%). De groei lag in 2006 en 2007 rond 3% en ruim 600.00 mensen hadden werk in de sector. De marktwaarde van de IT diensten lag in 2008 rond €30 miljard. Groeitrends zijn het uitbesteden van diensten aan specialisten (bedrijfsleven) en het aanbieden van combipakketten (zgn. “hubs”; bijv van British Telecom). Grote aanbieders bij de mobiele telefonie zijn Vodafone, Orange, O2 en T-Mobile, De ICT uitgaven per hoofd p/j bedroegen €2059.

In 2007 besloegen de detailhandelverkopen 8% van het BBP (₤265 miljard). Grote ketens bepalen het beeld. De 4 grootste ketens hadden in de doe-het-zelf branche 80% van de markt in handen en in de voedingsmiddelenbranche 61% (Tesco 31%, Asda 17%). Wel zal de concurrentie van internetverkoop groeien. Winkels kunnen in het VK zelf hun openingstijden bepalen. In 2006 was de financiële dienstverlening goed voor 6,8% van het BBP. De banksector telde 1 miljoen werknemers en het verzekeringswezen 300.000. Begin 2007 waren de bezittingen van de banksector volgens de EVD ₤6200 miljard waard, 3 keer zoveel dan in 1998. In 2007 steeg de bijdrage van de financiële dienstverlening aan het BBP nog sterker dan in de EU, maar het aandeel gebakken lucht groeide mee. In 2008 kwam de in moeilijkheden geraakte bank Northern Rock onder curatele van de Bank of England. De kredietcrisis eiste een tol die m.n in Londen hard aankwam en veel Britten met hun neus drukte op de beperkingen van hun sociaal Darwinistische kijk op het leven. Ook de vervoersector is belangrijk. In 2005 werden door de lucht meer dan 228 miljoen passagiers (BA/ British Airways 43% marktaandeel, prijsvechters Virgin Atlantic en Easyjet respectievelijk 13 en 7%) en 2,3 miljoen ton vracht verwerkt. Tussen 1953 en  2002 steeg volgens wikipedia het aandeel van goederenvervoer over de weg van 43 naar 62% en volgens de EVD lag het rond 2006 op 82% (1,8 miljard ton volgens het ministerie van transport door voertuigen met meer dan 3,5 ton laadvermogen). Volgens dit ministerie zal in 2025 aan files een prijskaartje van ₤22 miljard hangen als er niets gebeurt. Men denkt ondermeer aan rekeningrijden.

Het VK en Nederland

In 2007 was Nederland de 5e exportpartner (waarde ₤11,7 miljard; +5,7%) en 3e importpartner (₤22,7 miljard: +5,3%, bron EVD landen VK) van het VK. Men importeerde m.n machines, transportmiddelen en elektronica en de uitvoer betrof vooral brandstoffen, olie en machines en vervoersmiddelen. De EVD presenteerde in 2008 in samenwerking met de Nederlandse ambassade in het VK biotechnologie, software en IT dienstverlening (bijv computergames, communicatiediensten), de kledingsector (m.n het lagere prijssegment), bouw (scholen, Olympische spelen 2012) en waterinfrastructuur als kansrijke sectoren voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

Volgens Eurostat (labour market latest trends 4th quarter 2007/ EU LFS survey 2007) was in 2007 van de 39 miljoen Britten tussen 15 en 65 jaar (de beroepsbevolking) 75,5% (29,5 miljoen) als werkende of werkzoekende actief op de arbeidsmarkt (EU27 rond 70,5%). De rest (24,5%; EU 29,5%) was inactief in die zin (scholier of student, huisvrouw, met pensioen, afgekeurd, rentenier). Van de Britse en Noord-Ierse beroepsbevolking had 71,3% (28,4 miljoen) betaald werk (los van het aantal uren per week; EU rond 65,5%). Daarvan werkte 86,6% (24,6 miljoen) in loondienst en 13,4% als zelfstandige (3,8 miljoen). Volgens Eurostat lag het aandeel zelfstandigen (de financiële sector niet meegerekend) in 2005 op 15,1% (EU15: 16%). In 2007 had van het werkende volksdeel tussen 15 en 65 binnen het VK 25,5% (7,1 miljoen; EU 18%) een deeltijdbaan; mannen 10,9%, vrouwen 42,3% (EU m 7,7%, v 31%). Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w kwam daarmee rond 36,5 uur (m 41u, v 31u; EU 38u; m 41u, v 34u). In 2007 werkten Britse voltijdwerkers gemiddeld 42,5 uur en deeltijdwerkers 19,1u (EU 40,5 en 20,2 uur). Het aandeel werknemers met een tijdelijk contract (uitzendbureaus, stagiaires etc) was in het VK met 5,8% van wie in loondienst werkte klein naar EU27 maatstaven (Eu 14,5%). Tussen 1997 en 2006 daalde het aantal Britten en Noord-Ieren met een bijbaantje van 1,31 miljoen naar 1,04 miljoen; maar in 2007 lag het weer op 1,09 miljoen (3,8% werkende bevolking, EU gemiddelde).

In 2007 werkte van de 55plussers onder de beroepsbevolking 57,4% nog (EU27 44,7%; EU streefdoel 50%). In 2007 was de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken 62,6 jaar EU 60,9 jaar). Ze is tussen 2001 en 2007 vrijwel niet veranderd (EU van 59.9 naar 61,2 j). Eind 2006 was een relatief groot deel van de Britten en Noord-Ieren voorstander van langer werken om het pensioenstelsel betaalbaar te houden (31%, hoogste Eu met de Finnen; EU25 22%). Het gedeelte dat pensioenleeftijd handhaven en sociale bijdragen verhogen koos was ook groot (43 om 32%) en de andere opties hadden relatief weinig aanhang (idem dito en minder krijgen 9 in 12%; een combinatie van de drie 4 om 6%; geen van de opties 8 om 20%, weet niet optie 5 om 8%).

Tussen november 2007 en augustus 2008 steeg in het VK het aantal geregistreerde werkzoekenden van 1,55 miljoen naar 1,77 miljoen. Het aandeel in de actieve beroepsbevolking ging van 5 naar 5,7% (EU27: hele periode rond 6,9%). Daarbij was de regiovariatie naar EU maatstaven vrij klein (tussen 3,3 en 8,4%). Tussen 2000 en 2007 lag landelijk de werkloosheid rond of iets boven 5% en het gedeelte langdurig werklozen (langer dan een jaar geregistreerd) iets boven 1% van de actieve beroepsbevolking (EU werkloosheid van 8,7 via 9 naar 7,1%; langdurige werkloosheid van 4 naar 3,1%). In 2007 stond van de 15-25 jarigen 14,3% (EU 15,3%) ingeschreven als werkloos (in 2001 nog 11,7%). Tussen september 2007 en september 2008 zakte het aantal vacatures met 63.000 naar 608.000. In september 2008 zaten de meeste in de distributiesector en horeca (164.000) en de zakelijke en financiële dienstverlening (145.000; bron EVD landen VK). In 2007 telde het VK naar EU maatstaven veel hoofdwerkers (hooggeschoold 42,1 om 38,3%; laaggeschoold 30,2 om 24,4%) en weinig handwerkers (hooggeschoold 16,9 om 27,4%; laaggeschoold 10,7 om 9,9%). Deze werden veel binnengehaald uit Midden en Oost-Europese landen, maar in de 2e helft van 2008 raakten velen hun baan kwijt. Bij de vrouwen was het contingent laaggeschoolde hoofdwerkbaantjes opvallend groot (49 om 38%). In de dienstensector lag het gedeelte commerciële dienstverleningsberoepen een fractie boven de EU normaal (56 om 55%).

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

Door immigratie en emancipatie heeft de oorspronkelijke Britse standenmaatschappij aan belang ingeboet en werknemers zijn mondig geworden. Argumenten en debat zijn thans belangrijker dan afkomst of positie. De hoogte van iemands positie is niet gebonden aan leeftijd en posities zijn verwisselbaar. In de Britse samenleving staat het gelijke kansenprincipe hoog in het vaandel, maar daarnaast heerst er een sterke wedijver, m.n in Engeland vaak achter een façade van correctheid en fatsoen. Wie zich wil kunnen handhaven hoort hier op gepast hautaine of grove wijze assertief te kunnen zijn. Naast het elkaar al dan niet subtiel afzeiken komt seksisme op de werkvloer veel voor. Manvrouw verschillen worden niet, zoals in Nederland, gerelativeerd, maar juist benadrukt. Statussymbolen als een auto van de zaak en bij bepaalde groepen behorende kleding, merken en gedragscodes spelen een belangrijke rol. Anderzijds bezigt men ook op de werkvloer veel (en niet altijd even subtiele) vormen van humor en (zelf)relativering. Velen gaan liever voor direct succes dan voor uitstel om later nog beter te kunnen scoren. Britse werknemers zitten tegenwoordig zelden sterk aan een baan of baas vastgebakken. In 2000 lag het aandeel van hen dat in de 5 jaar voorafgaand van baan was veranderd flink boven het EU15 gemiddelde (39 om 29%) en het gedeelte dat van plan was om binnen 5 jaar van baan te switchen was het grootste binnen de EU15 (40 om 22%). Britten staan naar EU maatstaven erg open voor verandering en onbekende risico’s en de bereidheid om nieuwe vaardigheden te leren om de kansen op ander werk te vergroten was relatief groot (67 om 62%). De groep die een werkgerelateerde cursus zou volgen uit persoonlijke interesse of om zich verder te ontwikkelen was echter klein naar verhouding (41 om 51%). Betere betaling en meer erkenning zijn naar EU maatstaven populaire motieven om van werk te veranderen.

In het VK wordt vrij losjes omgegaan met arbeidscontracten, maar binnen 2 maanden moet de werkgever de hoofdlijnen van de overeenkomst (incl. eventuele CAO afspraken) aan de werknemer overleggen. Kinderen onder 16 mogen nog geen officiële baan nemen, maar bijv wel een krantenwijk. Het vakbondslidmaatschap daalde tussen 1995 en 2005 van 33% naar 29%. Het varieerde van 40,5% in Noord-Ierland naar 28% in Engeland. Volgens de Europese werkgeversorganisatie fedee (http://www.fedee.com/) waren er 61 vakbonden met 6,1 miljoen leden. Tussen 1990 en 2002 gingen per 1000 werknemers 27 werkdagen verloren door stakingen (8e EU15). Tussen 08-07 en 08-08 steeg de arbeidsonrust echter sterk. Bij 137 acties waar 838.000 werknemers aan meededen verloor men meer dan een miljoen arbeidsdagen. De bruto-inkomens behoren in het VK tot de hoogste binnen de EU. In april  2007 verdiende een werknemer in het VK gemiddeld ₤475 bruto p/w (rond €3000 p/m; publieke sector ₤500; bedrijfsleven ₤439 p/w). Mannen verdienden rond ₤500 en vrouwen iets onder ₤400 p/w. De regionale verschillen zijn groot. In Londen verdient men zo’n 30% meer dan het landelijk gemiddelde, maar het leven is daar ook een stuk duurder dan elders in het VK. De modale arbeidskosten per uur stegen tussen 1996 en 2005 het sterkst binnen de EU15; van €14,22 naar €24,47 (EU25 €21,18; NL €27,41 in 2005).

Het minimumloon per 1/10-2008 was €1185 p/m (bron Fedee). In 2007 lag het prijsniveau 12% boven het Eu gemiddelde (NL 103%), maar in oktober 2008 was dit lager omdat het pond minder waard werd. (NL 105%). In 2007 verdiende 2% van de voltijd werknemers het minimumloon (op 3 na laagste aandeel binnen de 18 EU landen die een wettelijk minimum kenden). Wie in het VK als alleenstaande overging van een uitkering op een laag betaald baantje hield van de extra verdiensten gemiddeld 32% over (EU 25%, NL 19%). In het VK zijn de inkomensverschillen vrij groot naar EU maatstaven. In 2006 verdienden de 20% hoogste inkomens 5,4 keer zoveel als de slechts betaalde 20% (EU 4,8 keer zoveel) en 19% van de bevolking (EU 16%) moest rondkomen van minder dan 60% van modaal. In 2003 lag het aandeel huishoudens dat moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen op 8% (EU25 15%; EU15 10%) en de inkomensverschillen waren toen ook al groot. Toch vertaalde zich dat naar EU25 maatstaven bij een relatief kleine groep in armrijk spanningen (23%, EU 35%). Britten hebben sterk de neiging om hun netwerk te beperken tot de eigen inkomensgroep.

Eind 2006 was het volksdeel in het VK dat de stelling onderschreef dat vrije tijd belangrijker gevonden hoort te worden dan werk groter dan gemiddeld in de EU25 (57 om 48%). Men scoorde toen qua tevredenheid met hun werk 5 na hoogste binnen de EU27 (Eurobarometer 273/ wave 66.3). Van de Britten en Noord-Ieren gaf 78% (EU 71%) aan dat hun baan het leren van nieuwe vaardigheden vereiste. Het deel dat hun werk te stressvol en veeleisend vond lag onder het Eu gemiddelde (34 om 41%) en het deel dat vertrouwen had in baanbehoud lag daar iets boven (88 om 85%). De kans op het vinden van een nieuwe baan die vergelijkbare vaardigheden en ervaring vereist werd hoog ingeschat naar EU maatstaven (6,8 op een schaal van 1 tot 10; Eu 5,9; NL 6,5).

Arbeidsomstandigheden

In 2000 lag in het VK de werkorga­nisatie qua strakheid onder het EU15 gemiddelde. Onder mannen was toen bij 26% van de banen (EU 35%, NL 14%) en onder vrouwen bij 33% daarvan (EU 40%, NL 25%) sprake van weinig eigen in­breng en autonomie, veel controle en een op­gelegd werktempo. In het onderzoek naar arbeidsomstandigheden van Eurofound in 2005 werd dit beeld slechts ten dele bevestigd. Zo kon men bij wat meer banen dan gemiddeld in de Eu zelf pauzemomenten kiezen (51 om 44%) of taken roteren (48 om 43%) en het aandeel werknemers dat vond dat het voldoende werd betrokken in plannen om de werkorganisatie te veranderen was naar verhouding tamelijk groot (52 om 47%). Qua werkplek viel op dat wat meer Britten dan gemiddeld buitenshuis werken (77%, Eu 73%) of van huis uit telewerk doen (9,8 om 8,7%). Het aandeel banen waarin computers (51 om 47%) of het internet (41 om 38%) toonaangevend zijn lag ook wat boven het EU gemiddelde. In het VK had men naar EU maatstaven tamelijk vaak te maken met een direct vragende partij (klanten, leerlingen ed. 70 om 64%) en er werd naar die maatstaven veel in een team gewerkt (69 om 55%). Men kon bij meer banen dan gemiddeld met succes hulp vragen van collega’s (76 om 67%) of een superieur (66 om 56%) of van buiten (45 om 32%). Het werktempo hing dan ook vaker dan gemiddeld af van collega’s (54 om 42%), maar ook van een baas (47 om 35%) en iets vaker van klanten (71 om 69%). Numerieke productiedoelen bepaalden bij relatief weinig banen het werktempo (36 om 42%). Bij minder banen dan gemiddeld was sprake van een erg hoog werktempo (47 om 60%), maar men had wel relatief vaak te maken met precieze kwaliteitseisen (80 om 75%). Men moest in verhoudingsgewijs veel banen vaak taken onderbreken omdat er plotseling wat anders moest gebeuren (45 om 33%). Velen vonden naar EU maatstaven hun baan eentonig (55 om 43%) en er waren er niet zoveel die hem complex vonden (56 om 60%). Ook vonden meer werknemers dan gemiddeld dat ze onder hun niveau werkten (43 om 34%). Het gedeelte dat bijscholing nodig achtte was klein (7 om 13%)en het contingent dat in het jaar voor de vraagstelling was bijgeschoold op kosten van de baas was behoorlijk groot naar EU maatstaven (39 om 27%).

Qua werktijden was de 5 daagse werkweek volgens het Eurofound onderzoek in het VK naar EU maatstaven niet zo sterk ingeburgerd (61 om 66%) en het doorsnee aantal werkuren lag daarin onder het EU gemiddelde (34,8 om 38,2 uur). Er waren tamelijk veel werknemers met regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur (17,6 om 16%) en niet zoveel banen met ploegendiensten (15 om 17%). Werknemers met meer dan één baantje kwamen weinig voor (3,8 om 6,2%). Banen met vaste begin en eindtijden waren er iets minder dan gemiddeld in de EU (58 om 61%). Britse werknemers hebben buiten publieke feestdagen volgens de EU regelgeving minimaal recht op 4 weken betaald verlof per jaar. Bij een voltijdbaan komt dat neer op 20 werkdagen en bij een deeltijdbaan van bijv 3 dagen per week op 12 werkdagen.

Van de 24 fysiek en psychisch moeilijke werkomstandigheden die in het Eurofound onderzoek de revue passeerden kwamen er 7 naar EU maatstaven vaker voor dan gemiddeld. Bij de vermeldingwaardige afwijkingen in ongunstige zin behoorden naast tillen en slepen met mensen (11,1 om 8,1%) 4 van de 6 onderzochte manieren waarop mensen elkaar op de werkvloer het leven zuur kunnen maken. Deze waren dreigen met fysiek geweld (11 om 6%; hoogste EU25 na Nederland), fysiek geweld van collega’s (3,6 om 1,9%) of van anderen (7,2%, hoogste EU; EU 4,4%) en ongewenste intimiteiten (3,6%, hoogste na Tsjechië, Eu 1,8%). Temidden van de 17 onderscores vormden klachten over trillingen 15 om 24%, herrie 24 om 30%, hitte 16 om 24%; kou 15 om 21%; rook, poeier of stof 12 om 19%, kwalijke dampen (8 om 11%), straling (3,1 om 4,6%), tabaksrook van anderen 15 om 19% (rookverbod) en vermoeiende of pijnlijke houdingen 31 om 44% de noemenswaardige afwijkingen in gunstige zin. Qua combinatie van bijna perfecte fysieke werkomstandigheden en elkaar relatief vaak het leven zuur maken op de werkvloer doet het VK sterk aan Nederland denken.

Het aandeel werkenden in het VK dat de voorlichting op het werk over gezondheid en veiligheidsrisico’s voldoende acht lag boven het Eu gemiddelde (90 om 83%) en het contingent dat de bevinding deelt dat men via het eigen werk de gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelt (19%, EU 28%) of dat het werk de gezondheid negatief beïnvloedt (21 om 34%;) was het kleinst binnen de EU. Minder werkenden dan in de EU schatten echter in dat ze hun baan van nu wel tot het 60e zouden kunnen volhouden (70 om 83%), maar daar moet bij worden bedacht dat men gemakkelijk van baan verandert. In het VK scoorde men op alle 16 onderzochte werkgerelateerde gezondheidsklachten onder het EU gemiddelde. Maar liefst op 10 van de 16 was men de laagste en op 2 van de 16 de op één na laagste binnen de EU. De vermeldenswaardige afwijkingen in gunstige zin zaten bij klachten over horen (2,6 om 7,1%) en zien (1,7 om 7,4%), huidproblemen 2 om 7%, rugklachten 11 om 24%, maagklachten (1,4 om 5,5%), spierpijn 9 om 22%, ademhalingsproblemen (2,7 om 4,2%), hartklachten (0,1 om 2,1%), kwetsuren 4 om 10%, stress 12 om 21%, algehele vermoeidheid 9 om 21%, slaapproblemen 6 om 8%, allergieën 1 om 4%, angsten 6 om 8% en geïrriteerdheid 6 om 10%. Bij het waardepatroon van het VK, Ierland en Nederland en in wat minder uitgesproken mate ook bij dat van Duitsland, Oostenrijk en Denemarken hoort dat men zich flink houdt en fysieke klachten onderdrukt in plaats van uitdrukt.

Het deel VK bewoners dat tevreden tot erg tevreden was met hun werkomstandigheden was het grootst binnen de EU (93 om 83%) ook de tevredenheid over de carrièreperspectieven (42 om 32), of over de verdiensten (54 om 44%) was bovengemiddeld. Het aandeel dat zich in het jaar voor de vraagstelling ziek had gemeld lag vrijwel op het EU gemiddelde (23%), maar het doorsnee aantal ziektedagen lag er onder (17 om 20 dagen). Het gedeelte dat bang was binnen een half jaar de baan te verliezen was klein naar EU maatstaven (7 om 13%). In 2005 lag het aandeel dat de werkuren goed in te passen vond in het privé-leven boven het EU gemiddelde (85 om 80) en het deel dat vond dat werk hen genoeg tijd overliet voor de kinderen lag daar precies op (28%). Het contingent dat vond dat men voldoende tijd overhield voor koken en huishouden was echter weer relatief groot (58 om 46%).

Uitgavenpatroon voor sociale zekerheid

De overheidsuitgaven voor sociale zekerheid lagen in het VK in 2006 op 26,4% van het BBP (EU25 27%). Gelijkgetrokken voor prijsverschillen was dit per inwoner 112% van het EU25 gemiddelde. Aan pensioenen en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen gaf men 10,7% van het BBP uit (EU25 12%). Van de sociale uitgaven ging een relatief groot deel  naar huisvesting (5,6%, hoogste EU; EU 2,3%) ziektekosten en gezondheidszorg (32 om 29%); arbeidsongeschiktheid (8,7 om 7,5%), en oudedagsvoorzieningen (41,4 om 40%) en een naar verhouding klein deel naar nabestaanden (3,3 om 8,2%); gezinnen (6,1 om 8%); werklozen (2,4 om 5,6%) en bestrijding van sociale uitsluiting (0,7 om 1,3%).

Sociale stelsel

Qua sociale zekerheidstelsel is het VK wel betiteld als een liberale verzorgingsstaat. Het Darwiniaanse adagio “struggle for life and survival of the fittest” indachtig wordt nadruk gelegd op eigen creativiteit, initiatief en verantwoordelijkheid. Uitkeringen zijn (ook bij ziekte en zwangerschap) niet gekoppeld aan het laatstverdiende loon, maar aan een vast bedrag. Voor veel regelingen geldt een boven en een ondergrens qua inkomen. Beneden de on­dergrens betaalt de overheid vaak de eigen en/of werkgeversbijdrage aan premies. Wie meer verdient dan de bovengrens moet zich particulier verzekeren. Actuele info over uitkeringen is te vinden via http://www.dwp.gov.uk/lifeevent/benefits/. In het VK worden uitkeringen opgegeven als weekgelden. De bedragen gelden voor 2008 bij een koers van het Britse pond (₤) rond €1,30. Absolute minima kunnen aanspraak maken op een serie aanvullende vergoedingen (ziekteverzekering, woonsubsidie, vrijstellingen en bedragen en renteloze leningen) uit het social fund voor bijzondere en onvoorziene lasten. De woonsubsidies voor laagbetaalden zijn riant. Inkomens onder ₤116 p/w droegen ₤7,50 p/w bij aan huur, oplopend naar ₤47,75 bij inkomens tot ₤364. Voor werkzoekenden zonder geld en arbeidsverleden bestaat de income based jobseekers allowance. Deze lag voor een alleenstaande van 24+ op ₤60,50 p/w (zo’n €330 p/m) bij verplichte deelname aan het reïntegratietraject New Deal. Voor noodgevallen (bijv uitval bij reïntegratietrajecten) waren er nog hardship provisions. 

Voorzieningen bij ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden

De overheid betaalt niet mee aan VUT regelingen. De pensioenge­rechtigde leeftijd ligt thans nog op 60 jaar voor vrouwen en 65 jaar voor mannen, maar zal tussen 2010 en 2020 gelijk wor­den getrokken op 65 jaar. Wie tot 5 jaar langer door wil werken hoeft geen pensioenpre­mie te betalen. Het land kent een minimum staatspensi­oen. Daarnaast bestaat voor lagere inkomens (tot ₤31.199 p/j) met voldoende premieopbouw een aanvullend staatspensioen (pension credit). Hierdoor kwam het gegarandeerde minimum pensioen uit op ₤124 voor een alleenstaande en ₤189 voor een paar. Ook is er een arbeid gerelateerd particulier pensioenfonds voor werkenden dat een verplicht lidmaatschap en dito bijdragen kent. Voor wie minder ver­diende dan de ondergrens bestaat een vrijwillige bijdrage. Bij de premiejaren leveren jaren waarin een hulpbehoevend familielid thuis werd verzorgd bonus op. Ook kunnen verzorgers aanspraak maken op een vergoeding (carers allowance; ₤50,55 p/w mits tussen 16 en 65j en eigen inkomen onder ₤95 p/w). In 2001 telde het VK 6 miljoen mensen die aan thuiszorg deden (10% bevolking).

Voor hulpbehoevende bejaarden en gehandicapten be­staan subsidieregelingen voor extra voorzieningen die ze nodig heb­ben om zichzelf te redden en/of thuis te blijven wonen. Daaronder vallen de attendance allowance voor 65plussers (₤45 p/w voor dagzorg; ₤67 voor 24uurszorg) en voor afgekeurden door het werk (tussen ₤110 en ₤27) en de disability living allowance (zorgvergoeding voor gehandicapten onder 65). Deze kent een zorgcomponent (₤18 tot ₤67) en een mobiliteitscomponent (tussen ₤18 en ₤47). Arbeidsongeschiktheid en nabe­staan­denuitkeringen zijn gekoppeld aan de pensioenen. De hoogte hangt af van de mate van. Een arbeidsongeschikte van 24plus kreeg de incapacity benefit (invaliditeitsuitkering) voor volledig afgekeurden onder 65 (eerste 28 weken ₤63,75 p/w, daarna ₤75,40 tot het jaar vol was, vervolgens ₤89,50; gegadigden boven de pensioen leeftijd wat meer). Bij volledig afgekeurden via het werk vanaf 18j lag de industrial injuries disability benefit in 2008 op ₤136,80 (bij gedeeltelijke ongeschikten dalend naar ₤27,36 bij 20%). Binnen de employment and support allowance voor gehandicapten (voor 2008 income support geheten) bestond een diagnostische fase van 13 weken (₤60,50), gevolgd door een work related activity group fase of een support group fase voor ernstig gehandicapten zonder reïntegratieplicht (beide ₤84,50 p/w). Afgekeurden mogen tot 16 uur p/w werken tegen beperkte bijverdienste zonder gekort te worden. Ook kunnen ze in aanmerking komen voor belastingvoordelen (bij een niet al te grote spaarreke­ning) en aanvullende premies.

Voor nabestaanden is er de bereavement allowance voor partners zonder kinderen vanaf 45 j. Ze geldt tot een jaar na het overlijden en loopt op van ₤27 naar ₤91 p/w bij 54+. Verder kent men de widowed parent allowance voor partners onder de pensioenleeftijd met kinderen (maximaal ₤91 p/w), de bereavement payment (een uitkering ineens van ₤2000) en funeral payments voor lage inkomens om de begrafenis te betalen (maximaal ₤700).

Voorzieningen in verband met werkloosheid, kinderen en ziekte

Men kende een half jaar WW (job seeker allowance) en wie meer dan £16000 op een spaarrekening had moest het surplus eerst opsouperen. In 2008 was de basisvergoeding voor alleenstaande 24plussers ₤60,50 p/w met in 2006 een leeftijd afhankelijke aanvulling (WW) van ₤34,60 tot ₤57,45 gedurende een half jaar. Voor een ziekte en zwangerschapsuitkering moest men in 2006 gedurende 25 weken minstens ₤84 p/w hebben verdiend in de 3 jaar voorafgaand. De uitkering bij ziekte (SSP) lag in 2008 in de eerste 28 weken op ₤75,40 met als aanvulling ₤36,30 voor een afhankelijke volwassene (te betalen door de werkgever). Daarna ging ze naar ₤75,40 p/w (voor werkenden boven de pensioenleeftijd in beide gevallen wat meer) tot een jaar vol was. Vervolgens moet de zieke zich laten herkeuren. Voor werklozen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten bestaan verplichte reïntegratieprogramma’s. Ook wordt aan de sollicitatieplicht streng de hand gehouden en vooral jongeren die te weinig onder­nemen om inkomsten te verwerven worden dikwijls gekort. Wie werk vindt kan echter aanspraak maken op een bonus. Het land kent een relatief hoog wettelijk minimum­loon. Voordelige regelingen voor laagbetaalden als belastingvrijstelling (5 miljoen gebruikers in 2001) en bijdragen in woonlasten blijven geldig om armoe­deval te voorkomen. Ook bestaan voor de laagste inkomensgroepen kor­tingen op vervoer, onderwijs en cultuurdeelname.

In verband met kinderen bestaat voor lage inkomensgroepen de sure start maternity grand (₤500 in 2008) als eenmalige geboortevergoeding. De kinderbijslag (child benefit) voor een 1e kind lag op ₤18,80 en voor ieder volgend kind op €12,55 p/w. Ze geldt voor kinderen tot 16 (indien studerend tot 19). In 2001 werd voor 13 miljoen kinderen kinderbijslag betaald en bijna 800.000 alleenstaande ouders kregen een extra vergoeding. De uitkering bij zwangerschap (statutory maternity pay) of adoptie lag in 2008 gedurende de eerste 6 weken op 90% van het weekloon. Daarna kwam ze gedurende 33 weken op ₤117,18 of op 90% van het weekloon wanneer dat lager uitviel. Men kende een vaderschapsverlof van 2 weken tegen dezelfde condities.

Beoordeling en gebruik van het sociale stelsel

De Britten zijn tamelijk tevreden met hun stelsel. Het volksdeel dat in 2003 weinig tot geen ver­trouwen had in het staatspensioenstelsel (50%, EU15 55%, EU25 54%) of het sociale zekerheidsstelsel (41%, EU15 42%, EU25 45%) lag iets onder de Eu25 normaal. Het deel dat vond dat het sociale stelsel voldoende dekking biedt lag daar eind 2006 met 64% boven (Eu 51%), evenals het segment dat vond dat het Britse stelsel andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen (53 om 42%). Het gedeelte dat het te duur vond was hierbij kleiner dan gemiddeld in de Eu (46 om 53%). Ook was het volksdeel met vertrouwen in de toekomst van het eigen pensioen relatief groot (50%, EU25 42%). De lage uitkeringen en pensioenen drukken de kosten van de sociale zekerheid waardoor de belastingen en premies lager uitvallen.

Eind 2004 kregen in het VK 10,7 miljoen gerechtigden staatspensioen. In 2005/06 kreeg van de Britten van pensioengerechtigde leeftijd 2% niks, 32% alleen een staatspensioen en 66% een aanvulling daarop. Tussen 2003/04 en 2006/07 daalde het aantal Britten met een arbeidsongeschiktheid uitkering van 829.000 naar 737.000, met een aanvulling voor zware invaliditeit van 309.000 naar 271.000, met woonsubsidie van 876.000 naar 828.000 en met income support van 876.000 naar 828.000. Het deel met een attendance allowance steeg van 4 naar 4,4 miljoen en dat met een disability living allowance van 2,6 naar 2,9 miljoen (bron Social trends 38 van National Statistics). In februari 2005 ontving 13,5 % van de Britten van de werkende leeftijd (noordoosten 18,4%; zuidoosten 8,8%) een uitkering (arbeidsongeschikt 8,6%, werkloos 2,3%, alleenstaande ouder 2,1%; anders 0,6%). Van de Britse kinderen leefde 20% in een gezin dat basisuitkeringen kreeg (2,7 miljoen kinderen, waarvan 2,1 miljoen in een gezin met een inkomen gerelateerde uitkering).