Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen en buitenlandse handel

Roemenië en Bulgarije zijn de armste EU landen. De BBP bijdrage van de landbouw lag voor 2005 in beide landen nog boven 10%. In 2007 (jaar van de EU toetreding) bedroeg het Roemeense bbp per hoofd naar koopkracht 42% van het EU27 gemiddelde, in 2008 47% en in 2010 46% (NL toen 134%, BE 118%, Eurostat, economy & finance, national accounts). In 2008 steeg het BBP in Roemenië nog met 7,7% (EU +0,3%), maar in 2009 zakte het met 6,6% (EU -4,4%) en in 2010 met 1,6% (EU 2,1% stijging), maar in 2011 was ook in Roemenië weer enig herstel (+2,5% om +1,5%). De bbp bijdrage van de landbouw zakte naar 6,5% in 2007. Daarna ging ze naar 7,4% in 2008 om in 2010 op 6,7% uit te komen (EU blijvend op 1.7%). De meeste voormalige Oostbloklanden kennen een grote BBP bijdrage van de mijnbouw, industrie en energiesector. Deze steeg in Roemenië tussen 2008 en 2010 van 25,8 naar 28,5% BBP (hoogste EU na Slowakije, EU van 19,7 naar 18,8%). De bijdrage van de bouw was de grootste binnen de EU na Spanje en zakte tussen 2008 en 2010 van 12,2 naar 11% (EU van 6.9 naar 6,4%). Daarmee ging de bijdrage van de hele industriesector van 38 naar 39,5% (Eu van 26,6 naar 25,2%) en ze werd het grootst binnen de EU. Met dit alles valt de Roemeense dienstensector onder de kleinste binnen de landengemeenschap. Tussen 2008 en 2010 zakte de bijdrage van 54,6 naar 53,8% BBP (EU stijging van 71.7 naar 72,1%). Landbouw producten (CIA worldfactbook): tarwe, maïs, gerst, suikerbieten, zonnebloemen, aardappels, druiven, eieren, schapen. Industrie: elektrische machines en uitrusting, textiel en schoeisel, lichte machines & auto assemblage, bouwmateriaal, metallurgie, chemicaliën, voedselverwerking, olieraffinage, mijnbouw, timmerhout.

Qua werk was het deel van de 15-65 jarigen dat minstens 1 uur p/w wit betaald werkte relatief klein en het bleef na 2008 (kredietcrisis) vrijwel gelijk (van 59 naar 58,8%, EU van 65,8 naar 64,1%). Naar EU maatstaf werkte in 2009 (zelfstandigen + werknemers) een erg groot segment in de landbouw (30,1 om 5,2%) en in de industrie en bouw (29,8 in 23,9%), zodat voor de dienstensector maar erg weinig overbleef (40 om 70,9%; Eurostat, population and social conditions, employment, employment growth and activity branches,). In dat jaar zakte de werkgelegenheid in de industrie relatief sterk (-7,4%, EU -5,2%), maar in beide andere sectoren bleef de schade beperkt of uit (landbouw -0,1 om -3,8%, diensten +1 om -0,4%). Het segment zelfstandigen was erg groot (32% actieve beroepsbevolking, grootste EU, EU 15,4%). De daling in werkgelegenheid was in 2009 gemiddeld naar EU maatstaf (-2 om- 1,8%). Het aandeel geregistreerde werklozen is in Roemenië onder gemiddeld en steeg tussen 2008 en 2010 relatief weinig (van 5,8 naar 7,3%, +26%; EU van 7,1 naar 9,7%, +38%; in 2011 ook 7,3%; EU toen 9,6%).

Op http://www.romtradeinvest.ro/ en via Eurostat zijn up-to-date gegevens te vinden over de handel van Roemenië. Zoals alle zuid Europese landen kent het land een tekort op de handelsbalans; in 2010 €9,5 miljard; 20% van de invoerwaarde en 26% van de uitvoerwaarde (gemiddelde tekort EU27 landen: 9% invoerwaarde, 12% uitvoerwaarde). Invoer goederen 2010 (waarde €46,8 miljard; €57,1m in 2008 en €38,9m in 09, d.w.z. +20% t.o.v. 09, EU +25%). Roemenië heeft veel delfstoffen. Naar Eu maatstaf voert men dan ook weinig in aan grondstoffen (3,6% invoerwaarde, EU 4,8%) en aardolie producten (brandstof/ smeermiddel: 10 om 25,5%) en relatief veel aan voeding en genotsmiddelen (7,1 om 5,4%), chemicaliën (13 om 9%) en machines & uitrusting (35 om 30%). Naar verhouding steeg t.o.v. 2009 de import van voeding etc. sterk (24 om 9% in waarde) en die van chemicaliën (13 om 18%) en machines/ uitrusting (20 om 24%) weinig (verder: grondstof + 35%, brandstof + 22%). Uitvoer 2010 (waarde €37,3m; +20% t.o.v. 09, EU +20%). Het exportaandeel van grondstoffen (7 om 2,9% totale waarde) en voeding etc. (6,2 om 5,7%) was relatief groot en dat van chemicaliën klein (6 om 17,5%; verdere aandelen: brandstof 5,4%; machines & uitrusting 42%). De stijging was naar verhouding groot bij voeding etc. (25 om 8%), chemicaliën (32 om 16%) en grondstof (32 om 25%) en klein bij brandstof (12 om 28%; verder: machines & uitrusting 21 om 20%) Invoerpartners 2010: uit EU27 landen 72,5% (EU27 gemiddeld 62%): Duitsland 16,7%, Italië 11,6%, Hongarije 8,7%, Frankrijk 5,9%, China 5,5%, Rusland 4,4%, Oostenrijk 4,1%, Polen 3,7%, Turkije 3,7%, NL 3,5%. Uitvoerpartners: EU 72,2% (om 65.3%). Duitsland 18,1%, Italië 13,8%, Frankrijk 8,3%, Turkije 7%, Hongarije 4,7% VK 3,6%, Bulgarije 3,6%, Spanje 3%, NL 2,7%.

Infrastructuur en vervoer

Volgens http://en.wikipedia.org/wiki/Romania#Transport is de vervoersinfrastructuur in staatshanden. Het ministerie van transport, bouw en toerisme gaat er over. Voor zover het is geprivatiseerd vallen concessie onder het ministerie van binnenlandse zaken. Roemenië kent met namen als Aurel Vlaicu, Traian Vuia, George Valentin Bibescu, Henri Coandă en Hermann Oberth een rijke traditie op het vlak van luchtvaart. Het land telt 7 luchtvaart maatschappijtjes, met de publieke maatschappij TAROM met 26 toestellen (in 2009) als grootste (omzet 2009: €260m, verlies €21m, 2350 werknemers). In 2010 sloot men zich aan bij het Nederlandse SkyTeam. Carpatair (o €74m, verliesgevend in 2010), de grootste van de 6 private maatschappijen had 18 toestellen en 4 maatschappijtjes hadden er 7, waaronder binnenlandse budget maatschappij Blue Air en Țiriac Air van de gelijknamige schatrijke zakenman die zakenvluchten er bij doet. Romania in figures kwam voor 2010 op 89 toestellen. In 2010 telde het land 16 commerciële vliegvelden (12 internationaal) met samen 10,1 miljoen passagiers (9,1m in 2009). In 2012 waren er 2 bijgekomen (Galaţi – Brăila bij de Donau delta en Deva in Transsylvanië) met veel low budgetvluchten. De 4 grootste vliegvelden zijn Henri Coandă (4,9m passagiers, +10% t.o.v.09) en Aurel Vlaicu (2,1m , +6%) in Boekarest, Traian Vuia in Timişoara (1,1m, +19%) en Cluj-Napoca (1m, +23%). Veel budget maatschappijen vliegen op Roemenië.

Het CIA worldfactbook kwam voor 2009 (buiten straten in woonoorden) op 81.700 km landweg, waarvan 66.600 km verhard en 15.000 onverhard (geen bospaden, maar reguliere plattelandsverbindingen). Eind 2011 beschikte men over 390km snelweg en 845km snelweg in aanleg (434km klaar voor 2016). In 2010 werd 174,1 miljoen ton vracht over de weg vervoerd, bijna 52% minder dan in 2008 (in kilometerton -54%). In 2010 gebruikte men 10.785km spoorweg, waarvan 4002km geëlektrificeerd. In 2010 had oudste vervoerder staatsmaatschappij Căile Ferate Române (CFR, Roemeense spoorwegen, o 2010 €470miljoen , -€20m, 15,200 w), 4 autonome maatschappijen en 54.000 medewerkers. Sinds 1998 zijn er private concurrenten met Regiotrans als grootste passagier en GFR als grootste vrachtvervoerder. Na een reorganisatie in 2011 is 15% van het spoor verhuurd aan private maatschappijen. In 2010 vervoerde men over spoor 52,9 miljoen ton vracht (66,7m ton in 08 en slechts 50,5m ton in 09; in 2010 -20% t.o.v. 08; in km ton -21%). In 2009 werden per trein 6 miljard passagiers kilometers afgelegd (-13% t.o.v. 08). Boekarest kende in 2011 als enige stad een metro en lightrail systeem (Metrorex) van 69km met 51 stations en op werkdagen 485.000 passagiers (o €90m, 4100w). Er rijden ook trams en trolleybussen.

In 2010 telde de CIA in Roemenië aan pijpleidingen 3652km gasleiding en 2424km olieleiding. Voor 2006 kwam men op 1731 km commercieel bevaarbare waterweg, waarvan 1075km Donau, 524km zijrivieren van de Donau en 132km kanaal (van de Donau naar de Zwarte Zee in het zuiden waar de Donau naar het noorden afbuigt). Met 15 zeeschepen (incl. 10 vrachtschepen en 2 olietankers, in 1999 nog 142) had men in 2010 de 102e handelsvloot ter wereld. Er stonden 35 schepen geregistreerd in andere landen. In 2010 verwerkten de havens 38,1 miljoen ton goederen (6% meer dan in 09, maar 23% minder dan in 08, Eurostat). De grootste havens zijn de Zwarte Zee havens Constanța en Midia en de Donau havens Braila, Galaţi, Tulcea (bij de delta) en Giurgiu. In 2009 ging qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) van het vrachtvervoer 19,4% over het spoor (19% in 08; EU16,5%, -8%), 60% over de weg (70% in 08, EU27 77,5%, +2%) en 20,6% over water (hoogste EU met Bulgarije; 10,8% in 08, EU 5,9% in beide jaren). In 2010 ging 23,5% over het spoor, 49% over de weg en 27% over water. Van het passagiers vervoer over land (in passagiers kilometers) ging in 08 naar EU maatstaf een doorsnee deel per trein (7,6%), een groot deel met de bus (15,2 om 9,4%, uitgebreid busnet) en een klein deel per auto (77,2 om 83,3%). Het aantal personenauto’s per 100 inwoners ging tussen 2000 en 2009 van 12,4 naar 19,7 (EU27 van 40 naar 47) en was daarmee veruit het kleinst binnen de EU. Mobiele tele­foondichtheid 2009: 118% (EU 125%). Internetdichtheid 2011: huishoudens 47% (laagste EU na Bulgarije, EU27 71%), bedrijven met 10+ personeel 73% in 09 (ook laagste, EU 94%, Eurostat: industry, trade and services).

Economische ontwikkeling t/m 2008

Op Economy of Romania staan info en links. Dankzij hervormingen nam tijdens het interbellum de landbouwproductie sterk toe. Men werd 2e voedsel en aardolieproducent van Europa en de industrieproductie verdubbelde. Na de oorlog kwam het land bij het Oostblok. Men industrialiseerde snel en leende veel buitenlands geld. Via draconische bezuinigingsmaatregelen werd deze schuld in de 80er jaren door dictator Ceauşescu grotendeels afbetaald terwijl hij tegelijk een megalomaan volkspaleis liet neerzetten. Dit maakte het land staartarm. Uit de nadagen van Ceauşescu zijn bijv. tv beelden bekend waarbij hij goede sier wilde maken naar het buitenland bij een kraam met plastic fruit. Na de revolutie van 1989 zat Roemenië met een grote en inefficiënte landbouw, met een verouderde industrie die niet bij de behoeften van het land aansloot en met een ongemo­tiveerde en corrupte dienstensector die nauwelijks marktgericht was. Eén van de eerste maatregelen na 1989 was teruggave van land aan privé eigenaren. Daarmee steeg de landbouwproductie en kon de ergste honger in steden gestild worden. In 1992 gingen 6000 staatsbedrijven voor 30% over in privé-eigendom van 5 fondsen waarvan burgers de aandelen kregen. Van de rest moest de staat elk jaar 10% privatiseren. Ook werd de internationale handel vergemakkelijkt via verlaging van de tarieven. Omdat regeringen instabiel waren, een voorzichtige beleid voerden en bang waren impopulaire maatregelen te nemen verliep de overgang naar een markteconomie traag. Ook het instorten van de Russische economie en de Balkan-crisis hielpen niet. Tussen 1993 en 1996 groeide de economie wat, maar in de 3 jaren daarna was sprake van flinke krimp. Gedurende de hele periode was de inflatie erg hoog en het begrotingstekort nam sterk toe. Wereldbank, IMF en Amerikaanse en Europese geldschieters pompten veel geld in het land. Eind 1999 kreeg men perspectief op EU lidmaatschap en nadien werd het overheidsbeleid strakker. Via privatisering slokten onrendabele staatsbedrijven geleidelijk minder overheidsgeld op. Ook werd gewerkt aan beteugeling van inflatie en een beter investeringsklimaat.

Na 2002 begon dit beleid effect te sorteren. Begin 2004 werd de BTW verhoogd en het krijgen van sociale uitkeringen bemoeilijkt. In 2005 kwam er een vlaktaks van 16% voor particulieren en bedrijven om groei van de private sector te stimuleren. Tevens werd de munt aangepast (ze werd 10.000 x zoveel waard). Bedrijven en de grootste staatsbank werden geprivatiseerd en binnen en buitenlandse investeringen en steun (o.m. EU fondsen) namen sterk toe. De vraag naar Roemeense producten steeg en daarmee de export naar m.n. Duitsland en Italië. In 2007 werd men EU lid. Tussen 2003 en 2008 groeide het BBP jaarlijks tussen 4 en 9%; veel meer dan het EU gemiddelde en na 2005 is Roemenië wel betiteld als (economische) tijger van het oosten. De inflatie daalde tussen 2003 en 2007 van 15 naar 5% op jaarbasis. Het begrotingstekort bleef ruim binnen de 3% en de overheidschuld zakte van 25 naar 13% BBP (EU gemiddelde rond 60% BBP). Door dit alles kwam t.o.v. de EU een inhaalrace op gang kwam. Tussen 1995 en 2005 groeide het aandeel van de private sector aan de economie van vrijwel niets naar 70%. Volgens een verslag van de wereldbank uit 2006 was Roemenië 47e onder 175 economieën qua gemak van zakendoen (hoger dan Hongarije, Polen en Tsjechië) en het land was na Georgië de snelst economische hervormer ter wereld.

De koers (Valuta koersen) van de Roemeense munt de leu (uitspraak lieoew als Fries voor leeuw; in het mv. ook fonetisch lei; notatie RON) fluctueerde van 2006 t/m okt. 08 tussen 3,1 en 3,7 RON/€ en van 2009 t/m juni 2012 tussen 4,1 en 4,5 RON/€.

 Investering

Op http://www.romtradeinvest.ro/ is toegankelijke info te vinden over dit onderwerp. Men noemt als voordelen van het land o.m. vriendelijk investeringsklimaat, grote binnenlandse markt, centrale ligging & snel verbeterende infrastructuur, rijkdom aan natuur & natuurlijke hulpbronnen, lage lonen en geschoolde arbeidskrachten. Eind 2011 stond de teller aan directe buitenlandse investeringen (FDI) door de jaren heen op €54,4 miljard. Na 2005 namen deze investeringen sterk toe (€25,7 miljard tussen 2006 en 2008) maar daarna viel door de kredietcrisis de FDI terug naar €3,5m in 2009, €2,2m in 2010 en €1,8m in 2011. Naar herkomst kwam t/m eind 2010 de grootste bijdrage van in NL gevestigde bedrijven (20,7%; €10,9m), gevolgd door Oostenrijk 17,8%, Duitsland 12,2%, Frankrijk 8,3%, Griekenland 5,7%, Italië 5,3% en Cyprus (4,9%). Naar sectoren kreeg de maakindustrie de grootste hap (32%; olieraffinage/ chemisch 21,5%, metaal 16,5%, transportmiddelen 15,4%, voeding & genotsmiddelen 12,4%, bouwmateriaal 10%, houtverwerking 6%, machines/ uitrusting 5,5%, ICT 5%) met daarna financiële dienstverlening 19,1%, handel 12,4%, bouw en makelaarswezen 9%, nutswezen 7,4%, ICT 5.9% en mijnbouw 4,5%. Naar regio ging het leeuwendeel (63,4%) naar Boekarest e.o. en het minste naar het noordoosten (Moldavië, 1,9%). Buitenlandse investeerders waren goed voor 70% van de totale export en 60% van de importwaarde. Op de lijst onder investment portfolio met de 40 grootste investeerders (samen goed voor bijna €3 miljard en tegen de 20.000 banen) springt de auto-industrie er uit met bedrijven uit m.n. Frankrijk (Renault, Michelin), Italië (Pirelli), Japan (Calsonic Kansei, Yasaki) en de VS (Delphi Diesel, Honeywell). Naar waarde was het Spaanse Graells & LLonch met een industriepark van €300 miljoen in Brașov 2e investeerder. Roemenen hadden t/m eind 2011 voor €1,2 miljard geïnvesteerd in het buitenland (http://www.bnro.ro/home.aspx statistics/ datasets/ external sector indicators/ international investment position). De bruto binnenlandse investeringen bereikten in 2008 een piek van 32% van het BBP en zakten naar 24% BBP in 2010 (EU van 21,1 naar 18,6% BBP; verdeling: zakelijk 10,9 om 10,7%, overheid 5,6 om 2,7%; huishoudens 6,3 om 5,4% bbp; Eurostat).

Ontwikkelingen vanaf 2009

De waarde van het Roemeense bbp tegen marktprijzen (met vereffening koopkracht) lag in 2010 op €243,7 miljard. In 2009 was ze met €237,2m rond 6% lager dan in 08 (EU -5,6%) en het herstel in 2010 t.o.v. 09 was relatief klein (2,5 om 4,2%, bron Eurostat, economy & finance, annual national accounts). Het BBP per inwoner (naar koopkracht) is het laagst binnen de EU na dat van Bulgarije, maar het verdubbelde tussen 2002 en 2008 wel bijna naar €11.700. In 2009 kwam het op €11.000 en in 2010 op €11.400 (+2% t.o.v. 2009; EU €24.500; +4,3%). De inkomsten en uitgaven van de overheid lagen onder de EU normaal (in 2010: inkomsten 34% bbp; EU 44,1%; +7 om -0%: uitgaven 40,9 om 50,6% bbp; -1 om -1%). De inflatie bereikte in 2008 een piek (7.9%, EU 3,7%) en zakte tussen 2009 en 2011 naar rond of iets onder 6% (5,8% in 2011, EU 3,1%). In 2005 bereikte het begrotingstekort een minimum (1,2%). Daarna steeg het naar 9% in 2009 (EU gemiddelde toen 7% tekort), maar in 2010 lag het weer op 6,9% (EU 6,6% tekort). De overheidsschuld (slechts 12,4% BBP in 2006) steeg naar 31% BBP in 2010 (EU 80% bbp, door de EU regering voorgestelde standaard: 60%). Men streefde invoering van de € in 2015 na. In 2010 steeg de export iets sterker dan de import zodat het tekort op de handelsbalans wat kleiner werd (van €9,9 miljard naar €9,5m). De werkgelegenheid lag tussen 2003 en 2010 iets onder 60% van de 15-65 jarigen (58,8% in 2010) en bleef onder de EU normaal. Wel bleef een daling door de kredietcrisis uit (EU van 65,8% in 08 naar 64,1% in 2010). Het aandeel geregistreerde werklozen bereikte in 2008 een minimum (5,8%) en steeg via 6,9% in 2008 naar 7,3% in 2010 waar het in 2011 bleef hangen. Daarmee bleef het wel onder de EU normaal (EU van 7,1 via 9 naar 9,7 en 9,6%). De arbeidskosten p/u waren het laagst binnen de EU na die in Bulgarije (€4,07 in 08, €3,76 in 09, €3,84 in 2010, EU15: €25,80 in 2006). De arbeidsproductiviteit p/u (gecorrigeerd voor koopkracht) ging tussen 2006 en 2008 van 35,5 naar 43,7% van de EU normaal en lag in 2010 op 43% (laagste na Bulgarije).

Na ingaan van de kredietcrisis (okt. 08) viel het BBP flink terug, kwamen er banken in de problemen, zakte de waarde van de leu t.o.v. de € met 15%, dreigde de werkloosheid op te lopen en zakte de kredietwaardigheidbeoordeling van Roemenië. De regering voerde bezuinigingen in, verhoogde belastingen en premies, kortte op subsidies, kinderbijslag etc., bonussen en salarissen (25% op het basissalaris van ambtenaren) en zag af van 137.000 vacatures. Wel gaf men meer uit aan pensioenen en sociale bescherming voor de allerarmsten (bijv. de Roma) zodat de armoede iets minder groot werd (Worldbank, Romania partnership program snapshot 2011). Mede vanuit armoede en communistisch verleden zijn de Roemenen ingesteld op improviseren en dingen ritselen. In samenhang hiermee verkeert men op de CPI (corruptie perceptie index), die openheid en betrouwbaarheid meet naar westerse maatstaven, laag in de EU rangorde (25e EU27 in 2011 en 2010). In Roemenië is voor een voormalig Oostblokland de staatsinvloed op de economie groot. Op de Ease of doing business index (http://www.doingbusiness.org/ onder rankings) stond Roemenië in 2011 op plek 24 onder de EU27. M.n. op het vlak van bouwvergunning, stroomvoorziening en belasting viel nog eer te behalen. Op de Index of Economic Freedom die economische vrijheid meet naar klassiek kapitalistische maatstaf (Adam Smith) stond men 21 (http://www.heritage.org/index/ranking) en op de ranglijst van het WEF (world economic forum) voor concurrerendheid 25e van de EU (2011/12).

De kredietwaardigheid beoordeling van Roemenië van S&P lag voorjaar 2012 op BB+ (enigszins dubieus) naar geld en op BBB+ (redelijk betrouwbaar) naar converteerbaarheid.

Vertrouwen in de economie

Op de ESI (Economic sentiment indicator) van Eurostat; die vertrouwen in industrie, diensten, bouw en detailhandel en van consumenten meet; kende Roemenië tussen februari 2011 en januari 2012 een licht overwicht aan pessimisten (tussen 5 en 10% meer dan optimisten), terwijl in de EU de stemming langzaam omsloeg van 8% meer optimisten dan pessimisten naar het omgekeerde (rond 8% meer pessimisten, Eurostat, EU policy, short term indicators, business and consumer surveys). In de bouwsector, was het overwicht aan pessimisten wat kleiner dan in de EU (tussen 19 en 27%, EU tussen 27 en 31%). Bij de industriëlen fluctueerde de teller willekeurig tussen 3% meer optimisten (+3) en 5% meer pessimisten (-5), terwijl in de EU de lijn gestaag daalde (van +6% naar -7%). In het Roemeense MKB was vrijwel het hele jaar sprake van een licht overwicht aan optimisten (tussen -1 en +6%), terwijl in de Eu ook hier de stemming zakte (van -0,5 naar -16). De Roemeense dienstensector was t/m juli licht optimistisch (tussen +4 en +7), maar daarna sloeg het op naar een heel licht overwicht aan pessimisten (tussen +1 en -3). In de EU zakte ook hier de stemming gestaag (van +10 naar rond -5). Onder Roemeense consumenten was het overschot aan pessimisten het hele jaar flink groter dan in de EU. Wel was er tegen de EU trend in sprake van een heel aarzelend herstel (van -46 naar -40, EU van rond -13 naar rond -21%).

Economische sectoren

Via Economy of Romania, het Roemeense CBS, de wereldbank, Eurostat en de EVD landenwebsite is actuele info te vinden over dit onderwerp. Het aandeel van landbouw, bosbouw en visserij in de werkgelegenheid (werknemers + zelfstandigen, op basis van werkuren) zakte van 29,5 in 2004 naar 23,5% in 2010, maar bleef veruit het grootst binnen de EU (23,5 om 6,2% in 2010; -20% t.o.v. 2004; EU -16%). Naar aandeel werkenden lag het volgens Romania in figures in 2008 op 35,4% en in 2010 op 36,8%. Het leeuwendeel komt op conto van eigen en familiebedrijfjes en maar een paar procent is werknemer. Ook de BBP bijdrage bleef groot. Ze zakte tussen 2005 en 2010 van 9,5 naar 6,5% (EU blijvend rond 1,7%; Eurostat economy and finance, national accounts detailed breakdown). Volgens Romania in figures ging ze tussen 2008 en 2010 van 6.7 naar 6%. In 2010 bedroeg de BBP waarde €7,3 miljard (-3% t.o.v. 09, EU +9%). In 2008 kwam 6% van de opbrengst op conto van bosproducten (EU 12,5%) en 0,1% op rekening van visserij (EU 6%). De landbouw is erg belangrijk voor de economie en daardoor klappen misoogsten, zoals in 2007 door droogte, er flink in. De Bărăgan vlakte ten oosten van Boekarest staat vanouds bekend als graanschuur. In westelijke regio zijn zuivel, varkens, kippen en appels, in het midden rundvlees en in het midden en zuiden fruit, groente en druiven belangrijke producten. De landbouw is inefficiënt door rechtszaken, versnippering van kavels, gronderosie (veel braak land) en gebrek aan fondsen en technologie. Men telt maar 1 tractor per 54ha (EU: 1 per 13 ha) die 4 keer zolang wordt gebruikt als gemiddeld in de EU. Ook voldoen veel producten niet aan EU kwaliteitseisen en dat bemoeilijkt export. Er vestigen zich meer buitenlandse bedrijven en de Roemeense landbouw krijgt tussen 2007 en 2013 €14,5 miljard EU steun.

Naar waarde is de plantaardige productie het grootst (66,2% in 2010; dierlijk toen 32,7% en agrarische diensten 1,1%). De belangrijkste plantaardige producten waren tussen 2007 en 2010 maïs (stijgend), tarwe (dalend), aardappels (dalend), groenten, oliehoudende zaden (m.n. zonnebloempitten, stijgend) en fruit (stijgend) en de voornaamste dierlijke producten varken (dalend), kip (stijgend), eieren, schapen (wol, vlees), melk/ rundvlees (dalend) en honing. Van het bos is 65% in eigendom van staatsbedrijf Romsilva. Van de belangrijkste producten ging bijna alle hout in 2009 naar Egypte terwijl bessen vaak werden uitgevoerd naar EU landen. Het exportaandeel van landbouw producten was in 2010 bij een negatieve handelsbalans kleiner dan het importaandeel (6,2 om 7,1% in waarde in 2010). Het export aandeel van hout en houtproducten lag op 3,5% in 2010 (importwaarde 0,8% totale import). Het areaal in gebruik voor biologische landbouw groeide tussen 2005 en 2009 van 0,7 naar 1,2%  (EU 4.7% in 2009, NL 2,6%, BE 3%). Het aandeel boerenbedrijven met neveninkomsten buiten landbouw ging tussen 2005 en 2007 van 22,1 naar 15,7% en bleef daarmee relatief groot (EU van 12 naar 10%, BE 3,9%, NL 18,5% in 2009).

De bijdrage van mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen aan werk en economie is ook groot naar EU maatstaf. Het aandeel van mijnbouw, industrie en energie in de werkgelegenheid (werkuren, werknemer + zelfstandig) zakte tussen 2004 en 2010 van 26,5 naar 23,9%; -11%; EU 16,9%, -12%). Het aandeel van de bouw in de werkuren steeg intussen van 5,6 naar 9,3% (+64%, EU 7,9%, -7%). Daarmee kwam de bijdrage van de totale sector aan de werkuren in 2010 op 33,2% (EU 24,8%) en ze viel daarmee onder de top3 van de EU. De bbp bijdrage van industrie, energie & mijnbouw lag tussen 2004 en 2010 veelal rond 28% (28,7% in 2010; EU van 20,4 naar 18,7%). De bouw bijdrage verdubbelde tussen 2004 en 2008 bijna (van 6,6 naar 11,9%) en viel terug naar 9,6% in 2010 (EU toen 6%). Daarmee kwam voor 2010 de bijdrage van de hele sector aan het bbp op 38.3% (hoogste EU, EU 24,8%). De omzet van de industrie en mijnbouw lag in 2008 op 157% van het niveau van 2005. Het viel in 2009 terug naar 135% (-14%, EU 98%, -19%; industry, trade & services, short term business indicators), maar het herstel verliep snel (rond 175% van dit niveau in 2011, EU rond 117%). De index voor nieuwe orders lag toen in de maakindustrie rond 200% van het 2005 niveau (EU rond 115%). De stijging ging echter niet gepaard met meer banen. In 2009 en 2010 zakte het in aantal werknemers van 82 naar 68% van het niveau van 2005 en in 2011 ging het iets omhoog (naar 70% van dit niveau). De bouwproductie bereikte in 2008 een veel hogere piek t.o.v. 2005 dan in de EU (197 om 106%) en zakte terug naar 144% in 2010 (EU naar 89%). In 2011 bereikte ze in april een dieptepunt (137%) maar daarna volgde enig herstel (155% in nov./dec. 2011, EU stabiel rond 83%). Eurostat had geen Roemeense cijfers over de orderpositie in de bouw.

De mijnbouw (bruto toegevoegde waarde 2009: €1,4 miljard; -0,8%; EU -25%) levert een boven gemiddelde bijdrage aan de waarde van industriële productie (5%, EU 4,2% in 09) en bbp (1,3 om 0,6%) en het aandeel steeg in 2009. De bbp bijdrage van de productie van nutsbedrijven (gas, water, elektra) was iets boven gemiddeld (3,7 om 3,2%) en werd flink groter dan in 08. De bbp bijdrage van de maakindustrie lag in 2008 en 2009 op 22% (EU 14,9%), maar in bruto toegevoegde waarde ging ze van €27,4 miljard naar €23,4 m. (-15%, EU ook -15%). De belangrijkste tak was voeding en genotsmiddelen (5,9% bbp, EU 2,1%), gevolgd door motorvoertuigen (3,6 om 1,3%), chemicaliën/ kunststof/ farmaceutisch 2 om 3%, elektronica en elektrische/ optische instrumenten 1,9 om 1,4%; basismetalen/ metaalproducten (1,8 om 2%); kleding & schoeisel 1,7 om 0,6%; hout, papier & drukwerk (1,7 om 1,1%), cokes en olieraffinage (0,8 om 0,2%) en machines & uitrusting 0,8 om 1,6%. De grootste klappen vielen (bbp waarde in €) bij olieraffinage -35%, metalen etc. -32%, kleding & schoeisel -29% en chemie & kunststof -26%. Terrein wonnen de farmaceutische industrie (+26%; EU -1,5%) en motorvoertuigen (+12%, EU -18%) en ICT/ elektronica/ optische instrumenten bleef vrijwel gelijk (0,5%, EU -20%; Eurostat, economy and finance, national accounts).

De bijdrage van de dienstensector aan de werkuren is veruit het kleinst binnen de EU, maar groeide tussen 2004 en 2010 wel meer dan gemiddeld (10 om 5%). Ze kwam uit op 43,2% (EU 69%). Hetzelfde geldt voor de BBP bijdrage (51.7 om 73,7%) en deze groeide nauwelijks (0,4 om 3%). Het aandeel van handel, vervoer en horeca in de werkuren lag in 2010 op 21,8% (EU 26,5%) bij een sterke groei t.o.v. 2004 (+20%, EU +1,5%). Het BBP aandeel bleef boven gemiddeld, zakte na piekjaar 2007 (25,6%), maar bleef t.o.v. 2004 vrijwel gelijk (23%, -0,5%; EU 20,8%, -3%). Het MKB had een iets onder gemiddeld BBP aandeel (10,4%, 11,8% in 08 d.w.z. -12% in bbp aandeel t.o.v. 08, EU 11,1%, -3%). De bijdrage van de horeca was klein (1,9%, gelijk aan 08; EU 3%, +3%) en die van transport, opslag en communicatie groot (8,6 om 4,9%) en gegroeid (+6 om -2% t.o.v. 08; belangrijk doorvoerland). De bijdrage van de zakelijk financiële DV aan de werkuren was ook het kleinst (5,4 om 15,3%) bij een relatief sterke groei t.o.v. 2004 (15 om 9%). Hetzelfde geldt voor de bbp bijdrage (9 om 5%), maar ook deze bleef nog klein (15,1 om 29%). De toegevoegde waarde van de financiële bemiddeling bleef klein (2,5% BBP in 08 en 09, EU van 5,4 naar 5,8%) en die van onroerend goed ging wat omhoog (van 6.9 naar 7,3%, EU 10,4% in beide jaren). Vooral de bijdrage van ambtenarij en overige DV aan de werkuren was gering (16%, veruit kleinste EU, EU 27,2%; ambtenaren 4,4 om 6,5%, onderwijs 4 om 5,5%, zorg 4,2 om 8% in 08) en groeide t.o.v. 2004 nauwelijks (+1,5%; EU +9%). De BBP bijdrage zakte van 2009 op 2010 van 15,3 naar 13,6% (-11%, EU -1,5%) en bleef ook klein (EU 23,7%, ambtenaren 5,4 om 7%, onderwijs 3,8 om 5,3%; zorg 3,1%; kunst & recreatie 1,1 om 1,4%).

Merken en bedrijven

Economy of Romania biedt info en op http://www.doingbusiness.ro/financial/top/ zijn de nieuwste jaarcijfers te vinden van de 50 grootste concerns. Ook geeft de Roemeenstalige wikipedia vaak soelaas. Op de top 500 lijst van centraal en oost Europese bedrijven van Deloitte & Touche van 2011 (gerangschikt op omzet) stonden 38 Roemeense bedrijven met de hoogste op plek 14. Veruit de meeste multinationals in het land zijn onderdeel van buitenlandse groepen. De grootste concerns zitten in de energiesector met het in 1991 opgerichte Petrom als topper (motto “de essentie van beweging”; hoofdkwartier Petrom City in noord Boekarest, in 2010 14e op de top500 lijst, omzet €3,56 miljard, winst €430miljoen, 21.800 werknemers in 2011, CEO: Mariana Gheorghe). In 2001 is het bedrijf geprivatiseerd. De Oostenrijkse OMV groep heeft 51%, het Roemeense ministerie van economie 20,6% en staatsfonds Fundul proprietat 20,1%. Men heeft het feitelijke monopolie over de Roemeense olieproductie en een belangrijk marktaandeel in Moldavië, Bulgarije, Servië en Montenegro. Ook produceert men de helft van het Roemeense gas. Rompetrol, naar omzet het 3e concern van Roemenië, werd in 1974 opgericht als staats oliemaatschappij en is in 1993 geprivatiseerd. In 1998 nam Dinu Patriciu het over en in 1999 werd Rotterdam officiële plaats van vestiging. Sinds 2007 is het concern voor driekwart van KazMunayGaz uit Kazakstan. In 2012 was men onderdeel van de in Amsterdam gevestigde multinational Rompetrol downstream (o 2010 €1,45m, verlies €25miljoen, 2700w). Buiten Roemenië opereert men in 9 andere Europese landen met 1100 benzinestations. De groep heeft met als Petrom 2 raffinaderijen in Roemenië (o raffinaderijen 2010  €1,7 miljard, -€160m, p 1057). Het Russische Lukoil heeft een raffinaderij in Ploieşti en verkoopt een kwart van de Roemeense benzine (o €1,1miljard,  -€40 miljoen, 3660w). De grootste stroomproducent is staatsbedrijf Electrica SA group (o 2009 €1,2 miljard, +€100 miljoen, 14.000w in 2010). M.n. staatswaterkrachtcentrale Hidroelectrica (o €780m, +33% t.o.v. 09; +€70m, 5227w) had een goed jaar.

De Roemeense transportindustrie is internationaal het bekendst, m.n. door Automobile Dacia (1968 merknaam vernoemd naar de Daciërs, het grootste voorchristelijke volk in de regio). Het concern werkt altijd al nauw samen met het Franse Renault. Zo produceerde men tussen 1969 en 2004 (35 jaar lang) de Dacia 1300, een in licentie gebouwde Renault12 en heel lang zowat de enige personenauto die in Roemenië rondreed. De productie van de bestelversie, bijgenaamd “papuc” (pantoffel), ging daarna nog door. Na 2004 werd de eveneens goedkope en aan de eisen van de tijd aangepaste Dacia Logan het paradepaardje, al kwamen er nog veel meer modellen bij. In sept. 1999 werd het bedrijf volledig van Renault. Het is één van de weinige autofabrieken in de EU die 2010 met winst wist af te sluiten en men kon het werk nauwelijks aan (o 2,7 miljard, w 300 miljoen, p 13.800). De grootste fabriek staat in Mioveni in zuid Roemenië. Andere Franse vestigingen zijn Renault industrie Roumanie (auto onderdelen; o €575, +€0,5m) en Michelin met 3 fabrieken (o €370m, +€44m, 2860w). Verder vallen het Duitse Continental AG met een bandenfabriek in Timișoara (o €400m, +€40m, 1573 w) en het Amerikaans Zweedse Autoliv (auto veiligheid, €380m, +€35m, 2800w) onder de top.

In de chemisch farmaceutische sector is het in 1966 als petrochemisch staatsbedrijf begonnen Oltchim de grootste in zijn soort in zuidoost Europa en men produceert van alles (o 2010 €311m, -€51m, 3570w). Onder de grootste farmaceutische bedrijven vallen Terapia (o 2007 €120m, 700w in 09) en Antibiotice Iași (o 2010 €175m, 1350w). Jolidon (ondergoed, badmode, winkelketens; o 09 €24m, 3000w) is een grote textiel & kleding producent. In de voeding & genotsmiddelen is de holding European drinks & foods group de topper qua omzet (o 2006 €720m, 11.000w). Coca-Cola HBC Romania (o 2010 €240m, w €45m, p 1845) was onderdeel van Coca-Cola Hellenic. De Roemeens Britse InterAgro SA holding houdt zich onledig met voeding van veld tot vork (landbouw, kunstmest en fabricage voeding & genotsmiddelen; o €400 miljoen, w €21m, p 262). Alfred Toepfer Romania (o €380m, verlies 6m, p 136) is de Roemeense poot van een Argentijnse handelaar in landbouwproducten. Op het vlak van zuivel is Napolact een Roemeens bedrijf (0 2009 ruim €50m, p 400) en zijn aan grote buitenlanders Danone (Frans) en FrieslandCampina in het land actief. Zonnebloempitten worden in Roemenië vooral tot olie verwerkt door bedrijven uit de VS (2) en Noorwegen (1). De Ursus brouwerijen van het Amerikaanse SAB Miller (sponsor Roemeense voetbalelftal) had in 2009 1500w en in 2007 een o van €207m. Bij de overige industrie valt British American Tobacco Romania onder de reuzen. Men was in 2010 naar omzet (€1,15miljard, w €50m, p 290) 2e industrie en Arcelor Mittal met de grootste Roemeense staalfabriek in Galați was 3e (o €1miljard, -€90 miljoen, p 9255). De fabriek is in 1966 geopend door Ceaușescu die toen net president was. In de 70er jaren werkten er 50.000 arbeiders. Eind 80er en begin 90er jaren was de productie het hoogst ten koste van het milieu. In 2001 is het bedrijf geprivatiseerd en gekocht door het Indiase Mittal. De cementindustrie wordt in Roemenië vertegenwoordigd door het Franse Lafarge met 2 fabrieken (o 2008 €370m, 1500w), het Zwitserse Holzim (o 2010 €200m, 1226w, ook 2 fabrieken) en het Duitse Heidelberg cement (o 2007 €460m, 1600w, 5 fabrieken). De grootste in de houtindustrie was het Oostenrijkse Schweighofer (met 4 fabrieken, waarvan 1 met betrokkenheid van IKEA; o 2010 €300m, w€65m, 1230w).

In de ICT sector is France Telecom met Orange Romania de grootste (10,4 miljoen klanten o 2010 €973m, +€222m, 2732w) met daarachter het Britse Vodafone met Vodafone Romania en 9,8m klanten (o €826m, +€115m, 2964w). Het Griekse OTE A.S. (thans deels van Deutsche Telecom) bezit 54% van Romtelecom, de grootste in de vaste telefonie (o €720m, -€56m, 8900w). Cosmote Romania van dezelfde eigenaars met 6,6m klanten maakte in 2010 weer winst (o 2010 €468m, +€73,7m; 1100w). De grootste kabelexploitant van 2010 RCS&RND (o €418m, -€17m, 5850w) was voor 95% van het in NL ingeschreven Cable Communications Systems van Hongaarse Roemeen Zoltán Teszári. Najaar 2011 dreigden door sluiting van Nokia Romania (in 2010 nog marktleider) in Cluj duizenden ontslagen. In de financiële sector viel BCR (Banca Comercială Română) van Erste group uit Oostenrijk in 2011 onder de top10 van het voormalige Oostblok (o 2009 €4,1 miljard), Men was toen met 16% van het bankenbezit grootste Roemeense bank. Wel ging het in 2010 bergafwaarts. De BRD groep (Banca Romana Development, inkomen 2010 €4,6 miljard, p 9100) met een meerderheidsbelang van het Franse Société Générale was in maart 2010 met 2,5 miljoen klanten, 930 filialen en 14% van het bankenbezit 2e bankier. De 3e was de Oostenrijkse Raiffeisen Bank România (w 2010 €83m, 539 filialen, p 5800) en de 4e BT (Banca Transsilvania p 5500, w 32m). Grote verzekeraars waren in 2010 Astra (€260 miljoen), Allianz-Ţiriac (€245m) en Omniasic (€218m). ING (o €130m) was marktleider bij de levensverzekeringen (http://insurance.1asig.ro/).

Voormalig toptennisser Ion Ţiriac doet behalve in verzekering en banken o.m. in zakelijk vliegverkeer, onroerend goed en autoverkoop (incl. terreinwagens). De waarde van zijn holding werd in 2007 geschat op €1,6 miljard. Ook nu valt hij onder de rijkste Roemenen.

Winkelketens hebben in Roemenië heel wat in de melk te brokkelen. In 2010 stonden er 5 in de top25 van omzetten. De 2 grootste komen uit Duitsland. Metro cash&carry (o €1,23 miljard, +€33 miljoen, 6130w) had in het land 30 verdeelcentra. Het aan Metro verwante Real (o €780m, -€23m, 7530w) begon in 2006 in Timișoara en had in 2011 25 supermarkten in 18 steden. Kaufland (oorspronkelijk Oost Duits, verwant aan Lidl, o 2010 €1,1miljard, +€41m, 10.000w) kwam in 2005 in Roemenië en zoekt haar niche vooral in de kleinere steden. Het Franse Carrefour (o 2010 €930m, +€33m, 7123w) had in 2011 in het land 23 hypermarkten en 38 supermarkten. Het in 2005 begonnen Franse Auchan kwam in 2010 tot 9 hypermarkten en draaide met een o van 370m en 3184 w vrijwel quitte (±). Selgros uit Duitsland (50/50% van de Rewe groep en de Otto groep, o 2010 €760m, w €24m, 4300w) begon in 2001 in Brașov en telde in 2010 in Roemenië 19 supermarkten. De Roemeense doe het zelf keten Dedeman (o 2010 €360m, +€35m) begon in 1994 met 11 werknemers. Eind 2011 had men er 5000 in 26 vestigingen. De groten in de transportsector staan onder het kopje infrastructuur en vervoer. De meeste waren, net als het al in 1862 opgerichte Poşta Română (Roemeense posterijen: o €425m, -€29m, 34.730w), van de staat en verliesgevend.

Roemenië en Nederland

Volgens http://www.romtradeinvest.ro/ was t/m eind 2010 NL met €10,9 miljard (20,7% van de FDI waarde door de tijd heen) de grootste investeerder in Roemenië. Hierboven zijn een aantal in NL geregistreerde bedrijven genoemd die in Roemenië investeerden. Slechts een minderheid daarvan is Nederlands. Er staan bijv. ook authentiek Roemeense bedrijven in NL ingeschreven. Qua buitenlandse handel was NL in 2010 voor Roemenië de 10e invoerpartner en de 9e uitvoerpartner. De meest recente cijfers zijn te vinden op http://statline.cbs.nl/StatWeb/default.aspx. De Roemeense uitvoer naar NL had weinig te lijden onder de kredietcrisis. Ze ging in 2009 zelfs een fractie omhoog en in 2011 werd een voorlopige piek bereikt van €1,19 miljard, 22% meer dan in 2010. De belangrijkste secties waren machines & transportmiddelen 47% (+15% in waarde; telecom toestellen 51%, overig transportmateriaal 12%, wegtransport materiaal 8%), grondstoffen 17% (+120%; voor 94% oliehoudende zaden van bijv. zonnebloemen en in waarde een verdubbeling t.o.v. 2010), fabricaten 9% (+20%) en voeding/ levende dieren 4,5% (+195%, voor bijna de helft graanproducten, in 2010 nog te verwaarlozen). De Roemeense invoer vanuit NL bereikte in 2008 een voorlopige piek (€1,73 miljard) en zakte in 2009 met ruim 23% naar €1,30m. Daarna volgde herstel en in 2011 bedroeg de waarde weer €1,60 miljard (+7% t.o.v. 2010). Hier was machines & transportmiddelen koploper met 40% (+9%; computers e.d. 23%, elektrische apparaten 22%, telecom toestellen 15%, wegtransport materiaal 22%), gevolgd door chemicaliën 21% (+14%, farmaceutica 50%, kunststof 16%), voedingsmiddelen 14,5% (-15%, vleesproducten 31%, groente & fruit 30%; koffie, thee, cacao 11%) en fabricaten 9,5% (+31%). De EVD kiest samen met Neder­landse ambassades in landen elk jaar kansrijke sectoren voor het Nederlandse bedrijfsleven. Voorjaar 2012 waren bij “ontdek kansen in Roemenië” elektronische handel, (snel)wegenbouw & onderhoud, energiemaatschappij aandelen, de watersector (incl. drink en afvalwater) en afvalverwerking de onderwerpen.

Door de Nederlandse eis Roemenië en Bulgarije buiten de Schengen zone te houden en door het PVV meldpunt Midden en Oost Europeanen ging een grote havendeal van het Roemeense Constanța met Rotterdam niet door. Contstanța verkoos samenwerking met het Duitse Hamburg, een bewijs te meer dat kleinzieligheid vanuit populistisch geïnspireerde vrees geld kan kosten (wellicht is een rechtszaak rond gemiste pecunia tegen ene GW uit V hier op zijn plaats).

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

Volgens Eurostat waren per1/1-2011 van de 21,4 miljoen Roemenen 10 miljoen betaald werkend of werkzoekend actief op de arbeidsmarkt (46,7%; EU bijna 50%). Onder 15-65 jarigen werkt een onder gemiddeld deel in loondienst (1 uur p/w of meer; 58,8 om 64,1% in 2010; 59 om 65,8% in 08). Van het loondienstige volksdeel was het segment met een deeltijdbaan klein naar de EU maatstaf en (tamelijk uniek) bij beide geslachten van vergelijkbare grootte (9,7 om 18,6%; m 9,6 om 7,9%; v 9,9% om 32%). De meest voorkomende reden was “geen ander werk kunnen vinden” (in NL veelal zorgplichten of student). Het segment werknemers met een tijdelijk contract was tussen 2000 en 2010 het kleinst binnen de EU (1,1 om 14% in 2010). Verder had 4,1% van de werknemers een bijbaantje (EU 4%) en hun aandeel was gezakt (4,7% in 07, EU 4%). Het aandeel zelfstandigen lag in 2010 met 20% van degenen die actief waren op de arbeidsmarkt flink boven de EU normaal (13,5%). Daarvan had 94% geen personeel (ZZPer, EU 70%; veel kleine boertjes/ familie bedrijfjes) en de rest was werkgever. Het aantal zelfstandigen werd tussen 2001 en 2004 tegen de EU trend in 20% kleiner (EU +6,5%). Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w in de hoofdbaan lag in 2010 op 40,3 (EU 37,5), bij loondienst in voltijd 41,1u (EU 40,4u) en in deeltijd 24,6u (EU 20,3u) en bij zelfstandigen en werkgevers 38,8u (EU 43,9u). In 2010 telde Roemenië naar EU maatstaf naar soort van scholing het kleinste aandeel hoofdwerkers (hoog opgeleid 22 om 40%, laag 16 om 25%) en het grootste aandeel handwerkers (hoog 50 om 25,5%; laag opgeleid 11,7 om 10%) binnen de EU. In de dienstensector werkte een groot deel in de commerciële dienstverlening (62%, EU 55,5%).

Het gedeelte werkende 55plussers was in 2010 met 41% relatief klein (EU 48,5%; EU streefdoel 50%) en steeg t.o.v. 2002 met 7,5% (EU +26%). In 2006 lag de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken op 64,3 jaar; 4,5 jaar hoger dan in 2001 (EU 61.2j,+1,1j). Eind 2006 waren om het pensioenstelsel betaalbaar te houden relatief weinigen voor pensioenleeftijd handhaven en sociale bijdragen verhogen (24 om 32%) of  minder krijgen en leeftijd handhaven (7 om 12%) en een doorsnee deel (22%) was voor langer werken en bijdragen. “Weet niet” scoorde het hoogst binnen de EU (24 om 8%), een combinatie van de 3 kwam ook hoog (10 om 6%) en geen van de 3 bleef laag (13 om 20%; Special Eurobarometer273, wave 66.3). Tussen 2008 en 2011 steeg de geregistreerde werkloosheid op jaarbasis van 5,8 naar 7,4% (+27,5%; EU van 7,1 naar 9,7%, +39%). Bij de groep t/m 24 jaar ging het cijfer van 18,6 naar 23,7% (+27%; EU van 15,8 naar 21,4%; +35%). Bij 55plussers was ze het laagst binnen de EU (3,3 om 6,9% in 2010). De langdurige werkloosheid (langer dan een jaar) zakte tussen 2005 en 2009 van 4 naar 2,2% en lag in 2010 op 2,5% (EU 4%). De werkloosheid ligt bij mannen (7,8%, EU 9,5% in 2011) hoger dan bij vrouwen (6,7 om 9,7%). Naar regio varieerde ze in 2010 van 4,6% in Boekarest naar 10,5% in centraal Roemenië. De investering van de overheid in arbeidsmarkt maatregelen zakte tussen 2004 en 2008 van 0,62 naar 0,27% bbp, maar ging daarna omhoog naar 0,61% in 2010 (EU27 2,2% bbp in 09). Het leeuwendeel van het extra geld ging naar vervroegd pensioen en uitkeringen. Wie als alleenstaande zonder kinderen overging van een uitkering van 33% van modaal op een wit baantje van 67% hield in 2010 van de extra verdiensten relatief veel over (69%, BE 41%, NL 27%, EU 52,5%). Dat komt mede doordat er bij uitkeringen weinig extra voorzieningen zijn die men zelf moet gaan betalen als men meer verdient.

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

Uit http://www.geert-hofstede.com/hofstede_dimensions.php (de cultuurdimensies van Geert Hofstede) kunnen redenen worden gedestilleerd waarom Roemenen in NL erg in trek zijn als seizoenarbeider. Deze liggen in de sfeer van acceptatie van leiding met een voorkeur voor duidelijke instructies, zekerheid & voorspelbaarheid; zorgzaamheid & bereidheid tot overleg en loyaliteit. Ook werklust staat onder hen hoog aangeschreven. Zo viel in 2005 het volksdeel dat het een belangrijke opvoedingswaarde vond onder de EU top (81%, EU 47%, NL 38%, Eurobarometer 225). Zulke cultuurverschillen met Nederlanders ziet menig werkgever in NL graag. Eind 2006 vond een iets boven gemiddeld volksdeel in Roemenië werk belangrijk (87%, EB 273, wave 66.3) en het deel dat vrije tijd als zodanig uitkoos (75 om 90%) of dat vond dat vrije tijd meer aandacht verdient dan werk viel onder de kleinste binnen de EU (33%, BE 50%; EU 48%; NL 43%; standard EB 66). Wel was daarbij het segment dat hard werken zag als manier om vooruit te komen aan de kleine kant (40%, NL 36%, EU 45%, BE 49%). Ook het volksdeel dat veel verschil voelde tussen aspiraties en levensomstandigheden was relatief klein (5%, NL 10%, BE 14% in 2007). Zeker vanuit Nederlandse normen laten loon en werkomstandigheden in Roemenië te wensen over. Het deel dat hun baan te stressvol vond was aan de grote kant (47 om 41%), het deel dat vond dat het werk voldoende carrière perspectief bood was zelfs voor een voormalig Oostblokland klein (26 om 40%, QA 9 van EB 273) en het segment dat vond dat het voldoende gelegenheid bood voor balans tussen beroep, privé en gezinsleven (47 om 69%) of dat men mee kon beslissen over eigen werkcondities (33 om 65%) was het kleinst binnen de EU. Qua werkverhoudingen ervoer in 2009 een wat boven gemiddeld segment veel spanning tussen leidinggevenden en werk­nemers (36%).

De inkomens naar koopkracht vallen in Roemenië onder de laagste binnen de Eu. In 2006 bedroeg het doorsnee huishoudinkomen naar koopkracht 34% van het EU27 gemiddelde (NL 135%; BE 131%; bron EQLS 07) en het modale netto jaarinkomen van gehuwde tweeverdieners in een voltijdbaan met 2 kinderen lag in 2010 op 26% van dat in NL (in de landbouw nog minder). In 2009 dacht de doorsnee Roemeen €559 p/m netto nodig te hebben om van te leven (EU €1594, BE €1807, NL €1850; EB 321, wave 72.1, QA42) en het volksdeel dat minder verdiende was het grootst binnen de EU na dat in Bulgarije (68%, EU 37%, NL 32%, BE 20%). De arbeidskosten p/u (buiten de landbouw) zijn het laagst binnen de EU na die in Bulgarije (€4,11 in 2010, EU15 €25,80 in 06). De Roemeense belastingen zijn na 2006 nogal gestegen en ze waren in 2010 naar EU maatstaf hoog. Het deel van de lage inkomens voor premies en belasting steeg tussen 2008 en 2010 van 41 naar 43% (EU 39%). Het volksdeel dat veel belastinggeld over heeft voor het sociale, zorg en onderwijsstelsel lag in 2009 onder de EU normaal (51 om 63%, EB 321, wave 72.1. QA 25c). De inkomensverschillen en het aandeel werkenden dat slecht verdient zijn groot. In 2010 verdiende de 20% topinkomens 6 x zoveel dan de 20% laagste (EU 4,9 x; NL 4 x, BE 3,9 x zoveel), 21% moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (NLS 17,1%; EU15 16,5%, BE 15%, NL 11%) en van de werkenden bleef 17,3% onder deze grens (grootste aandeel EU, EU 8,5%). De verschillen werden in 2009 en 2010 wel wat kleiner. In sept. 2009 vond een iets onder gemiddeld segment inkomensverschillen nodig voor economische ontwikkeling (39%, EU 44%, BE 50%, NL 60%, QA14.7). Sterke armrijk spanningen kwamen tamelijk veel voor (35%, EU27 32%, NL 14%, BE 29%) en een groot segment had moeite de eindjes aan elkaar te knopen (24%, NL 8%, EU27 12%, BE 11%, QA35). In sept. 2009 lag het aandeel voorstanders van een wettelijk minimumloon op de Eu normaal (64%, EB 321, wave 72.1. QA 25e). Begin 2012 bedroeg dat p/m €162 (€283 naar koopkracht, laagste EU na Bulgarije). De reële groei erin was in 2007 en 2009 erg groot. Daarna werd de groei vanwege de crisis minder. Naar koopkracht lag in 2010 het maandminimum op 32% van modaal (laagste van de 18 EU landen die een minimumloon kenden, NL 44%).

Volgens http://www.eurofound.europa.eu/ eiro/ annual reports is de organisatiegraad in Roemenië gemiddeld. Wel is de invloed van bonden achteruit gegaan door verwevenheid van leiders met het politieke establishment, rivaliteit tussen leiders & bonden onderling en matheid & verlies van vertrouwen onder de Roemenen. Protesten van de bonden  tegen de draconische bezuinigingen vanwege de kredietcrisis (25% minder salaris van rijksambtenaren, 15% verlaging van de pensioenen) trokken daardoor maar weinig demonstranten. Volgens http://www.fedee.com/ (de Europese werkgeversorganisatie) was in 2010 40% van de werknemers vakbondslid (EU van 26 naar 24% tussen 2003 en 2008) en telden bonden in de private sector 2 miljoen leden. Van de 5 grote bonden fuseerden er toen 2. Volgens Eurofound steeg het ledental van alle bonden tussen 2003 en 2008 met 4,2% naar 2,1m, waarvan 39% bij de grootste bond. Van de werkplekken kende 52% institutionele vertegenwoordiging van werknemers (EU 33%, European company survey 2009) en daar viel ruim driekwart van de werknemers onder (EU 61%). Van de werkgevers was in dat jaar rond 35% georganiseerd in 13 clubs (EU27 58%, nieuwe lidstaten 35%; Industrial relations in Europe 2010). Het aandeel werknemers dat onder Cao’s viel werd in 2009 geschat op 70% (EU15 75%, nieuwe lidstaten 45% rond 2008). Onderhandelingen vinden vaak gefragmenteerd plaats op het niveau van bedrijven (alle sectoren 85 om 38%, private sector 92% om 44% van de werkgevers). De deelname aan stakingen was tussen 2000 en 2008 klein. Tussen 2003 en 2007 gingen per 1000 werknemers p/j gemiddeld 4,9 werkdagen verloren door stakingen (EU15 43, NLS 12). De sectoren waarin het vaakst werd gestaakt waren transport, metaalsector en nutswezen. Betaling was veruit de meest voorkomende aanleiding, maar in 2011 waren er demonstraties van de politie tegen 10.000 ontslagen en in februari 2012 stapten de bonden uit het CAO overleg uit protest tegen een nieuwe wet op het sociaal overleg die eenzijdig door de regering was opgelegd. Variabele beloning werd in 2009 relatief veel toegepast, op basis van individuele prestaties op 39% (EU 32%) en op basis van groepsprestaties op 25% van de werkplekken (EU 18%). De steun ervoor was het grootst binnen de EU (92%). Winstdeling kwam weinig voor (7 om 14%), maar qua aandelen in het bedrijf van werknemers viel men onder de EU top (11 om 5%).

Arbeidsomstandigheden

Op http://www.eurofound.europa.eu/surveys/smt/ewcs/results.htm zijn alle resultaten te vinden van het 5e onderzoek naar werkomstandigheden van Eurofound (veldwerk 2010). Hieronder zijn Roemeense uitslagen verwerkt die van het EU gemiddelde afwijken. Qua werkplek was het volksdeel dat buiten eigen huis of erf werkte het kleinst binnen de EU (56,5%, veel kleine boeren en middenstanders; Eu 73%). Ook het volksdeel dat van huis uit internette voor werk is klein. In 2006 betrof het volgens Eurostat 24% van de werknemers (EU 47%) en 10% van de werkplekken met 10 of meer werknemers (EU 21%). Qua werktijden was het segment dat meer dan 40u p/w werkte in 2010 erg groot (40,4 om 22%); mede doordat het land veel zelfstandigen telt. Het deel met een vast contract was aan de grote (89 om 80%) en het deel met vaste werktijden aan de kleine kant (55%), echter wel met een groot MV verschil (50 om 63%). Relatief velen hadden vrede met de werktijd (64% om 55%). Een iets boven gemiddeld segment werknemers had regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur (34%, m 38 om 40%, v 29 om 23%). Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w in de hoofdbaan lag in 2010 op 40,3 (EU 37,5), bij loondienst in voltijd 41,1u (EU 40,4u) en in deeltijd 24,6u (EU 20,3u) en bij zelfstandigen en werkgevers 38,8u (EU 43,9u). Het volksdeel met asociale werktijden werd eerst flink kleiner, maar vanaf 2008 weer groter. In 2010 kenden velen dienst in ploegen (26%, EU 17,5%, NL 8,5%, BE 8%), op zondag (17,5 om 13,5%) of op zaterdag (35 om 27%) en een tamelijk klein segment had nachtdiensten (5,7 om 7,5%). Wettelijk was de maximale werkweek 48u (NL 48u: BE 38u) en de langste werkdag 10 uur (NL 12u, BE ook 8 u). De tabel hierna biedt info over CAO afspraken in Roemenië, BE, NL en de nieuwe EU lidstaten (NLS). In 2010 lag het wettelijk minimum aan verlofdagen op 20 (NL, BE en NLS ook 20d).

Onderwerp CAO 2010

RO

NL

BE

NLS

Werkweek in uren (voltijd)

40

37,5

37,6

39,7

Vakantiedagen

21

25

20

24

Feestdagen

6

5

10

8,7

Netto werkjaar in uren

1864

1725

1730

1830

Qua werkintensiteit was het deel dat bij hun werk minstens een kwart van de tijd onder tijdsdruk stond (63%) en het deel met veelvuldig deadlines (60%) aan de kleine kant naar EU maatstaf. Tegen de EU trend in verbeterde de situatie na 1995 in dezen. Bij tamelijk veel banen hing het tempo af van collega’s (v 38 om 36%, m 48 om 42%), productiedoelen (47%), een machine (21%) of een baas (39%) en bij weinig banen van klanten ed. (56 om 67%). Tussen 2000 en 2010 bleef het segment werknemers dat met 3 of meer van deze factoren van doen had bij mannen groot (38 om 33%, m 43 om 36%, v 32 om 33% in 2010). Toch was het deel dat vond meestal genoeg tijd te hebben  de klus te klaren relatief groot (85 om 76%). Cognitief gezien had een doorsnee deel (73%) te maken met precieze kwaliteitseisen en was het deel dat zelf de kwaliteit van hun werk kon bepalen (62 om 73%), saai (40%) of juist complex werk had (52%), nieuwe dingen moest leren (60%), onvoorziene problemen tegenkwam (74%) of veel moest switchen naar verschillend werk (30,5%) relatief klein. Psychosociaal had een iets boven gemiddeld segment te maken met boze klanten (7,5%) en taken die spanning oproepen met eigen waarden (12%). Qua banen waarbij fouten fysiek letstel (m 22,5 om 22%, v 9 om 13%) of financiële schade (m 39 om 43%, v 28 om 26%) kunnen veroorzaken viel het MV verschil op. Relatief weinigen hoefden op hun werk vaak gevoelens te verbergen (15 om 25,5%). Qua samenwerking was het deel dat hulp en steun ervoer van de supervisor groot (71 om 60%) en van collega’s aan de grote kant (77%). Het segment met een vrouw als supervisor was aan de kleine kant (26,3%). Naar organisatie van het werk kon een iets onder gemiddeld deel zelf volgorde van taken (62%) of werkmethode (60%) kiezen en werd een ruim gemiddeld deel betrokkenen in veranderingen (50%). Naar verhouding velen konden zelf werkpartners uitzoeken (38,5 om 27,5%) of pauzes kiezen (56,5 om 47,5%). Het deel dat in een team werkte met eigen planning en gedeelde taken werd na 2000 een stuk kleiner (van 65 naar 54%; EU 57,5% in 2010), m.n. bij mannen (van 74 naar 59%). Het segment in een autonoom team is na 2005 echter flink gegroeid (van 20 naar 32%, EU 22% in 05 en 2010).

Relatief weinigen vonden in Roemenië dat men over de juiste vaardigheden beschikte voor het werk (40 om 55%). De groep die in het jaar voor de vraagstelling bijgeschoold was op kosten van de baas was ook klein (18 om 32%), maar naar verhouding wel flink gegroeid. Een doorsnee deel (rond 8,5%) had zich op eigen rekening bijgeschoold. Bij degene die getraind waren vond 98% (om 90%) het nuttig voor het werk en het deel dat zich zekerder voelde over baanbehoud was erg groot (87 om 69%). Slechts 20% (EU 31%) schatte de promotiekansen bij hun baan rooskleurig in. Qua vervulling van werk bleef er in Roemenië veel te wensen over. Slechts weinigen (12 om 25%) waren erg tevreden met hun arbeidsvoorwaarden of betaling (26 om 41%). Ook vond een relatief klein deel dat hun organisatie hen motiveerde om het beste er uit te halen (49 om 62%) en “maar” 78% van de zelfstandigen vond het leuk eigen baas te zijn (EU 93%). Wel vond een boven gemiddeld deel (89%) hun werk nuttig. Naar balans werkprivé en sociale zekerheid moest een relatief groot deel regelmatig overwerken (24 om 16%; regelmatig onbetaald 42 om 22%) en tamelijk velen (73 om 65%) konden moeilijk een paar uur vrij krijgen bij een onverhoopte privé calamiteit. Slechts weinig huishoudens (13 om 31%) konden moeiteloos de eindjes aan elkaar knopen en maar weinig zelfstandigen voelden zich financieel zeker bij langdurige ziekte (15,5 om 39%).

Naar gezondheid en veiligheidsrisico’s werd het segment dat de bevinding deelt dat men via het werk de eigen gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelt na 2000 flink kleiner, maar het was in 2010 nog wel groot (36 om 24%). Ook vonden relatief velen dat hun werk de gezondheid negatief beïnvloedt (35 om 25%). Toch was het deel dat in het jaar vooraf geen ziekteverzuim kende het grootst binnen de EU (84 om 57%, een doorsnee deel werkte bij ziekte door). Van de 16 fysiek en psychisch moeilijke werkomstandigheden die in het Eurofound onderzoek de revue passeerden kwamen 7 minder vaak voor dan gemiddeld in de EU en 6 vaker. De onderscores betroffen naast giftige stoffen (9 om 15%, sterk verbeterd na 2000) en herrie (26%) alle 5 nagevraagde zaken die het werk psychisch kunnen verpesten (discriminatie 4,7 om 6,2%; verbaal wangedrag 7 om 11%, dreigen/ beledigen 3,3 om 5%, fysiek geweld 0,7 om 1,9%, pesten 1,8 om 4,1%). De bovenscores vielen bij tabaksrook (21 om 11%), ziektekiemen 16 om 11%, moeilijke houdingen 23 om 16%, lasten tillen 39 om 34%, repeterende bewegingen 37 om 33% (sterk verbeterd) en beschermende kleding nodig 46 om 40%. In 2005 (4th EWCS) scoorden de Roemenen op alle 16 nagevraagde werkgerelateerde gezondheidsklachten boven gemiddeld. Het meest opvallend waren de uitkomsten bij algehele ver­moeidheid (45%, EU 23%), rug (42 om 25%) en spierpijn (39 om 23), hoofdpijn (29 om 15), slaap (17 om 9), ademhaling (15 om 5) en huidproblemen (13 om 7), hartkwalen (9 om 3) en allergieën (7 om 4%).

Effecten van de kredietcrisis

In 2009 steeg de werkloosheid in Roemenië minder dan gemiddeld in de EU en in juli was het volksdeel dat door de crisis bij zichzelf (9%), collega’s (26%) of familie/ vrienden (38 om 36%) met baanverlies in aanraking was gekomen gemiddeld of klein (Special EB 316, wave 71.2, QB1). Een boven gemiddeld segment (18 om 12%) maakte zich ernstig zorgen over ontslag van zichzelf, maar voor de rest viel deze zorg mee (partner 14%, eigen kinderen 6 om 14%). Wel heerste veel onzekerheid rond behoud van inkomen bij ontslag (meer dan 70% behoud: 18%, EU 20%; 51-70% behoud 11 om 28%; minder dan 51%: 35 om 28%, weet niet 37 om 23%, zie sociaal stelsel). In sept. 09 (EB 321 QA 40) vreesde een iets boven gemiddelde segment baanverlies (23 om 18%). Het segment dat tevreden was met de kansen op werk in hun omgeving was erg klein (23%, EU 31%, begin 2009, Special EB 308 wave 71.1; QA20.6). De kans om na ontslag binnen redelijke tijd weer werk te vinden werd modaal ingeschat (binnen ½ jaar 64%, EU 60%; binnen 2j 38 om 43%, EB 316, juni 09). Zich profileren met diploma’s (64 om 52%) en beroepservaring (61 om 54%) werden daarbij naar Eu maatstaf vaak genoemd en weinigen verwachtten dat opvallen met taalvaardigheid (7 om 17%), bereidheid over de grens te werken (3 om 6%) aanpassingsvermogen (21 om 34%) of computer vaardigheid (14 om 18%) zou helpen. Als voorkeursmanieren om nieuw werk te vinden na ontslag kregen zelfde werk zoeken bij andere baas in eigen woonplaats (51%) en zelfstandige worden (14%) een ruim gemiddelde aanhang. De andere opties (vooral indien ver van huis) scoorden onder gemiddeld tot laag (ander werk in eigen woonplaats 16 om 19%, idem elders 4 om 9%, zelfde werk elders 16 om 32%). Qua vertrouwen op succes scoorde alleen voor zichzelf beginnen gemiddeld (9%) en de rest laag (elk baantje nemen 20 om 27%, niet zoeken  24 om 29%, elders ander werk 1 om 5%, zelfde werk 4 om 14%; in eigen plaats zelfde werk 5 om 19%, ander werk 7 om 9% QD17).

Sociaal stelsel: inkomsten en uitgavenpatroon

De Roemeense uitgaven aan sociale zekerheid liggen nog flink onder de EU normaal. Naar koopkracht lagen ze in 2009 per inwoner op 27,5% van deze standaard (laagste na Bulgarije). In de Eu gingen ze van 2008 op 2009 van 26,7 naar 29,5% van het BBP (+10%) en in Roemenië van 14,2 naar 17,1% (+20%; Eurostat living conditions/ social protection). In 2009 kwam relatief weinig uit sociale bijdragen (50,6 om 56,8%, in 2006 nog 57%; NL 65,3%; werkgevers 35,1 om 36,7%, beschermde persoon 15,5 om 20%) en overige bron (1,3 om 4,1%, NL 10%) en veel van de overheid (48 om 39%, NL 24,7%). Het BBP aandeel voor pensioenen en arbeidsongeschikten was klein (9,4 om 13,1%) en dat voor voorzieningen voor thuis wonende bejaarden erg klein (0,04 om 0,4%). Van de sociale uitgaven ging relatief veel naar ouderenpensioen (46,8 om 37,4%), gezin/kinderen (9,9 om 7,7%) en arbeidsongeschikten (9,5 om 7,7%) en weinig naar bestrijding sociale uitsluiting (1,2 om 1,4%), zorg (24,3 om 28,4%), nabestaanden (4,6 om 5,8%), werklozen (2,4 om 5,8%) en huisvesting (0,1 om 1,9%).

Opzet en voorzieningen

Op http://www.ssa.gov/policy/docs/progdesc/ssptw/ staat veel info over sociale stelsels. Op dit adres staan links naar de belangrijkste instanties en de nieuwste bedragen. Ook de Europese commissie heeft het nodige materiaal (bijv. “uw sociale zekerheidsrechten in Roemenië”) en Social welfare in Romania beidt info en links rond de maatschappelijke context. Het sociale stelsel van Roemenië is in opbouw en uitkeringen die ervoor bedoeld zijn, zijn veelal te laag om bijv. zonder eigen moestuin, hulp of improvisatie te voorzien in basaal levensonderhoud. Wel mogen bijv. pensioen gerechtigden met minder dan modaal bijverdienen (bij vutters beperkt). Beleid en supervisie komen op conto van het ministerie van arbeid, gezin en sociale bescherming. Pensioenfondsen vallen onder het domein van een private pensioen supervisie commissie en regionale pensioenfondsen onder een nationaal pensioen en verzekeringsfonds. De huidige wetten kwamen tot stand na 1990 (veelal na 2000). Voor 1940 kende men wetten op pensioenen & arbeidsletsel (1912) en ziekte (1935). Werkgevers leveren de grootste bijdrage aan pensioenen (ouderdom, invaliditeit, nabestaanden) en uitkeringen bij ziekte/ zwangerschap en arbeidsletsel en werkloosheid. Werknemers betalen verplicht mee aan pensioenen en uitkering bij ziekte/ zwangerschap en werkloosheid. De overheid vult tekorten aan bij pensioen, ziekte en werkloosheid en betaalt gezinsuitkeringen. Het modale inkomen (±€400 in 2010) en het minimumloon (€162 p/m in 2012) vormen een basis voor berekening. Men kent een bestaansminimum, maar dat lag in 2010 net onder 1€ pp p/d. Voor de meeste van de 0,5 miljoen tot 2m Roemeense Roma zigeuners is dit de enige officiële bron van inkomsten. Het feit dat het land de helft goedkoper is dan NL en BE (prijzen op 59% van het EU gemiddelde in 2010, NL 108%, BE 111%) en de 26.000 plaatsen (in 2009) in kantines voor een gratis warme hap vormen dan wellicht de spreekwoordelijke druppel op een gloeiende plaat en het maakt improviseren tot een wel erg gevleugelde term (koers Lei bij omrekenen: RON 4,3€).

Ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden

Pensioenen en invaliditeitsuitkeringen van EU landen zijn betaalbaar buiten het eigen land. Men kent in Roemenië voor mannen een pensioenleeftijd van 64 jaar en voor vrouwen van 58j. Deze loopt op naar 65j voor mannen en 60j voor vrouwen in 2014. De minimale premieperiode loopt intussen voor beide geslachten op van 13 naar 15j en de volledige premieperiode naar 35j voor mannen en 28j voor vrouwen. Qua hoogte lag het gemiddelde pensioen in 2011 rond €170p/m, maar bij boeren op minder dan de helft. Men kent een vervroegd pensioen in het kader van een VUT regeling en voor bepaalde groepen die een zwaar leven hebben gehad. Ook is er een vrijwillige aanvullende pensioenregeling, betaald als bedrag ineens. Nabestaanden pensioenen lopen op van 50% voor 1 naar 100% voor 3 of meer. Ze gelden buiten arbeidsongevallen en wezen slechts voor de nabestaande die zelf de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, behalve waar deze minder dan een kwart van modaal verdient of invalide is. Wel heeft wie die de begrafenis betaalt altijd recht op een begrafenisuitkering, veelal ter hoogte van een modaal maandloon (±€400 in 2010, na een arbeidsongeval iets minder en bij een overleden afhankelijke nabestaande de helft). Bij arbeidsongevallen is er een tijdelijke ongeschiktheid uitkering voor maximaal een half jaar. Deze ligt bij volledige ongeschiktheid op 80% van het laatstverdiende loon (bij urgente medische condities soms 100%) en wordt betaald door de werkgever. Er is ook een permanente zorg aanvulling in de vorm van een bedrag ineens (±€115 in 2010). Voor volledig blinden (€105 p/m) en slechtzienden (minimaal €8 p/m) is er een aparte uitkering.

Ziekte, kinderen en werkloosheid

Deze uitkeringen golden voor wie minder verdiende dan 12x het minimum loon en bij minimaal 1 premiemaand in het jaar vooraf. Men kende een ziekte uitkering van 75% van het laatstverdiende loon voor max. een half jaar. Er was ook een uitkering voor max. 90 dagen bij tijdelijke overplaatsing naar ander werk met gedeeltelijke compensatie van gederfd inkomen. Verder was er een kinderzorguitkering voor een ziek kind tot 7 (indien invalide tot 18) van 85% voor max. 45 dagen. De uitkering bij bevalling lag ook op 85% (p/m: minimum €140, max. 12 x bruto modaal: €930 p/m in 2010) en gold voor 18 weken, de helft voor en de helft na bevalling. Na geboorte volgde t/m het 4e kind een geboortetoelage (ruim €50). Onder dezelfde condities als de zwangerschap uitkering was soms qua gezinsuitkeringen een opvoedingstoelage mogelijk voor moeder of vader tot het kind 2j werd (gehandicapt 3j). Voor deze leeftijd bedroeg de reguliere kinderbijslag €23 p/m. Deze liep daarna terug naar €10 p/m voor kinderen tot 18 (gehandicapt kind: €20 p/m). Lage inkomens (onder €110 p/m per gezinslid in 2010) kregen wat meer (van €11 p/m bij 1 kind tot €16 p/m bij 4 of meer; alleenstaande moeder: tussen €16 en €23). Men kende ook een bijstandsuitkering. Deze liep p/m op van €29 bij een 1persoonshuishouden naar €100 bij een huishouden van 5 (voor elke persoon meer €7,50 p/m er bij). Om in aanmerking te komen voor de werkloosheidsuitkering moest men in 2 jaar voor aanvraag 1 jaar verzekerd zijn geweest, geen (spaar)geld hebben en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Schoolverlaters kregen in het eerste halve jaar de helft van het minimumloon. Voor de rest lag ze op driekwart van het minimum met een aanvulling tussen 3 en 10% van het laatstverdiende loon. De duur varieerde tussen een ½ jaar en een jaar (bij minstens 10 premiejaren). Wie voor afloop van de periode werk vond kreeg een kleine aanvulling op het loon. Wie binnenslands meer dan 50km moest reizen voor nieuw werk kreeg 2x en wie moest verhuizen 7x het minimum als afkoop.

Beoordeling sociale stelsel voor 2009 en uitkeringen in 09

In 2003 was het volksdeel met weinig tot geen ver­trouwen in het pensioenstelsel van doorsnee grootte (56%) en het deel met dito vertrouwen in het sociale stelsel relatief groot (67 om 42%). In dat jaar gaven de Roemenen hun staatspensioenstelsel een 5,2 (nieuwe lidstaten EU 4,5) en hun sociale zeker­heidsstelsel een 5,6 (om 4,5) als cijfer. Daarna werd het er niet beter op, want in 2007 kreeg het pensioenstelsel een 4,2 (NLS 4,2, EU15 5) en in sept. 09 een 4 (EU27 4,8, EB 321 QA57). Het deel dat vond dat het eigen sociale stelsel voldoende dekking biedt (22 om 51%; EB 273) of andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen (7 om 42%) was in 2007 erg klein. Als provisorische pleister op de wonde gold dat het segment dat het stelsel te duur vond ook klein was (29 om 53%). Volgens Romania in figures 2011 kregen in 2010 bijna 5,7 miljoen Roemenen pensioen of bijstand (gemiddeld p/m ±€170; boeren €72, maar die hebben een moestuin en beesten). Van de rond 450.000 geregistreerde werklozen in de 2e helft van 2011 kreeg hooguit 40% een uitkering (doorsnee hoogte p/m €110, schoolverlaters €60).