Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen en buitenlandse handel

Duitsland valt onder de top10 van rijke EU landen. De info onder dit kopje biedt een globale indruk. Details volgen verderop. Tussen 2015 en 2019 zakte het bbp per hoofd naar koopkracht iets (van 125% naar 121% van het EU gemiddelde (5 na hoogste EU in 2019; Eurostat). Tussen 2015 en 2017 lag de bbp groei iets boven het EU gemiddelde, maar daarna bleef ze daar wat bij achter (0,6 om 1,3% in 2019; euro, bbp per hoofd €41.510, EU €31.130). In 2018 bedroeg het totale bbp €3356 miljard en in 2019 €3449mld (euro). Tijdens het 2e kwartaal van 2020 (coronacrisis) bedroeg het Duitse bbp €728mld en tijdens het 1e kwartaal €859mld (daling 15%, EU27 gemiddelde: -11%). Naar sectoren (Data, basic breakdown) is de bijdrage van de landbouw aan het Duitse bbp relatief klein; tussen 2010 en 2019 daalde ze van 0,8% à 0,9% bbp naar 0,7 à 0,8% bbp tussen 2015 en 2019 (0,7% in 2019) bij een EU gemiddelde rond 1,6% in de hele periode (Table). De bbp bijdrage van de industrie buiten de bouw was tussen 2010 en 2018 met ca. 23% naar EU maatstaf groot (EU gemiddelde rond 18%). In 2019 bedroeg de bbp bijdrage in Duitsland 21,9% bij een EU gemiddelde van 17,6%. Het aandeel van de bouw is relatief klein, maar liep wel iets op (van 3,9% bbp in 2010 naar 4,4% bbp in 2018 en 4,8% bbp in 2019, het EU gemiddelde bewoog intussen tussen 4,5% en 5,2% bbp, 5% in 2019). Daarmee kwam de industriesector als geheel in 2010 op een bbp bijdrage van 26,9% (EU 22,9%) en in 2019 van 26,7% (Eu 22,6%). Voor de dienstensector resteerde in 2010 in Duitsland 72,3% van het bbp en in 2019 72,6% van het bbp (EU van 75,5% naar 75,8% bbp).

 

Productiewaarde Duitse maakindustrie 2018: €2021miljard, veruit de hoogste binnen de EU (productiewaarde EU27 maakindustrie 2018: 6740mld). Verdeling: machines & transportuitrusting 36,2% (EU27 25,6%); mineraal bouwmateriaal, basismetalen & metaalproducten 15,2% (EU 14,4%); chemie, farmacie & kunststoffen 14,3% (EU27 15,7%); voeding & genotsmiddelen 10% (om 15%); electronica incl. ict 9,6% (om 9%); hout, meubels en papier & drukwerk 5,2 om 6,9%; textiel, kleding & schoeisel 4,2 om 2,8%; kolen & olieproducten 3,8 om 5,9% (euro). In 2020 was naar waarde de landbouwproductie van Duitsland met €55,8mld de hoogste binnen de EU (EU 422mld, eurostat). Met dierlijke producten (€26,1mld, EU €175mld) was men 2e op de EU ranglijst aan en met plantaardige producten (€27,3mld, EU €226mld) kwam men op plek 4. De top10 van landbouwproducten naar waarde van 2019 voor Duitsland werd gevormd door melk (Duitsland 1e EU), varkensvlees (2e EU), verse groenten (3e), tarwe & spelt (2e), rundvee (3e), aardappels (2e), kippen (6e), snijbloemen & planten (5e), gerst (2e) en voedermaïs (1e). Met de waarde van kunstmest & grondverbeteraars kwam Duitsland in de EU rangorde op plek 4, met die van bestrijdingsmiddelen op plek 2 en met het deel van het areaal in gebruik voor biologische akker & tuinbouw (7,3% in 2019, EU 7,5%, data) op 12. Opbrengst Duitse bosbouw: hoogste binnen de EU na die van Zweden. Bij de visserij opbrengst (alle vormen) scoorden in 2016 8 EU landen hoger.

 

Qua werk (details onder “arbeidsmarkt en beroepssectoren”) viel het segment 20-65 jarigen dat minstens 1 uur p/w wit betaalde arbeid verricht tussen 2009 en 2019 onder de top3 van de EU en het liep op van 74,2% (2009) naar 80,6% (2019; EU28: oplopend van 68,9% naar 73,9%; Euro). Naar sectoren & naar EU maatstaf werkte een klein segment in de landbouw (1,1%, EU28 3,5% in 2019) en een groot segment in mijnbouw, maakindustrie & bouw (27,4 om 24,3% in 2019) zodat de Duitse dienstensector iets onder het EU gemiddelde eindigde (71,5% om 72,2%; bij alle sectoren (zelfstandigen + loondienst, eurostat). Het segment zelfstandigen is in Duitsland klein naar EU maatstaf. In de EU zakte het tussen 2010 en 2019 van 13,1% naar 10,9% van de werkenden en in Duitsland van 10,9% naar 8,8%; eurostat). Het aandeel geregistreerde werklozen (15-75j) zakte tussen 2010 en 2019 in Duitsland relatief sterk (van 7,0% naar 3,1%, laagste Eu na Tsjechië; EU28 van 9,6% naar 6,3%). In het 2e kwartaal van 2020 (coronacrisis) bedroeg de geregistreerde werkloosheid in Duitsland 3,5% (EU27 6,7%).

 

O.m. via de wereldbank en Eurostat zijn recente gegevens te vinden over buitenlandse handel. De waarde van in & uitvoer van goederen & diensten ligt dichtbij het EU en €landen gemiddelde. Daarom is Duitsland niet zo’n uitgesproken handelsland als bijv.  Nederland & België waar de waardes ver boven het EU gemiddelde komen. In 2019 (bbp €3435mld) bedroeg volgens de wereldbank de waarde van de invoer (€1413mld) 41,1% van het bbp (EU 43,6%) en die van de export (€1613mld) 47% van het bbp (EU 47,1%) met als uitkomst een positive handelsbalans van €200mln (5,8% bbp, EU gemiddelde 3,5% bbp). Het aandeel van de handel in diensten was in Duitsland met 18,6% van het bbp relatief klein (EU 26,9% bbp). Doordat Duitsland het volkrijkste en één van de meest welvarende EU landen is, is de waarde van de uitvoer & invoer veruit het grootst van alle EU landen. Op basis van gegevens van het Duitse statistische bureau destatis bedroeg in 2019 de waarde van de export 62% van de exportwaarde van alle EU landen (EU27) en die van de import 56% van de waarde van de EU import. De jaarlijkse groei van import & export kende tussen 2010 en 2019 in Duitsland en de Eu een grillig verloop. De tabel hierna toont o.m. dat tussen 2017 en 2019 in Duitsland de groei in buitenlandse handel relatief sterk afnam (toelichting D Duitsland, EU EU28, G&D: Goederen en diensten).

 

Waarde buitenlandse handel (in % van het bbp) 2017 2018 2019
D EU D EU D EU
Export G&D 47,4 46,7 47,4 47,3 47,0 47,1
Import G&D 40,3 42,7 41,3 43,7 41,1 43,6
Handel in diensten 18,2 26,5 18,3 25,7 18,6 26,9
Groei export G&D 4,9 5,7 2,1 3,7 1,0 2,7
Groei import G&D 5,2 5,4 3,6 3,6 2,5 3,8
Handelsbalans G&D 7,1 4,0 6,2 3,6 5,8 3,5

 

Naar handel in goederen kende Duitsland tussen 2009 en 2019 een overschot op de handelsbalans. Deze handel kende in 2009 een dip vanwege de kredietcrisis, maar tussen 2009 en 2017 liep het overschot op van €139mld naar €252mld om daarna te dalen naar €228mld in 2019 (euro). De waarde van de import steeg van €664mld in 2009 naar €1103mld in 2019 en die van de export ging intussen omhoog van €803mld naar €1330mld. Bij de invoer (waarde €1103mld in 2019, +1,4% t.o.v. 2018, eurostat; EU +1,4%) was naar Eu maatstaf bij de hoofdcategorieën het aandeel relatief klein bij minerale brandstoffen (8,7% totale invoerwaarde, EU 19%) en groot bij machines & transportproducten (38,3om 33%). Overige hoofdcategoriën: andere industrieproducten (25,8%, EU 24,3%), chemicaliën 14,4 om 12,3%; voeding & genotsmiddelen 7,3 om 6,4%; grondstoffen 3,8 om 4,1%, overige 1,7 om 1,6%. Tussen 2012 en 2016 zakte in Duitsland en de EU het aandeel van minerale brandstoffen sterk (in Duitsland van 14,5 naar 7,4%). Naar importwaarde was er t.o.v. 2018 in Duitsland stijging bij machines & transportmiddelen (+3,7%) en enige daling bij mineralen, overige en voeding & genotsmiddelen (1 à 2%). Bij de andere categorieën veranderde nauwelijks iets. Bij de uitvoer (waarde €1330mld in 2019, +0,7%; EU +3,2) valt voor Duitsland het grote aandeel van industrieproducten het meest op (machines & transportmiddelen 49,1% van de uitvoerwaarde, EU 41,0%; andere industrieproducten D 23,6%, EU 12,6%). Overige categorieën: chemicalieën 16,3 om 19,3%; voeding & genotsmiddelen 5,2 om 8,1%, minerale brandstoffen 2,5 om 4,9%; grondstoffen 1,8 om 2,5%, overige 1,5 om 2,1% exportwaarde. Vergeleken met 2018 steeg de waarde van de categorieën minerale brandstoffen en overige met zo’n 10% en en er werd voor bijna 4% meer aan voeding & genotsmiddelen uitgevoerd. De overige veranderingen waren niet noemenswaardig. De tabel hierna biedt een meer gedetailleerd overzicht van de top10 qua uitvoer & invoerwaarde van Duitsland in 2019 (bron Foreign-Trade van het Duitse cbs Destatis).

 

Exportwaarde 2019 €1330mld Importwaarde 2019 €1103mld
Productgroep top10 €mld Productgroep top10 €mld
Motorvoertuigen 224 Motorvoertuigen 127
Machines & uitrusting 196 Ict en optisch 118
Ict en optisch 119 Chemische producten 86
Chemische producten 118 Electrische uitrusting 66
Electrische uitrusting 90 Aardolie & aardgas 63
Farmaceutica 83 Farmaceutica 59
Overige transportuitrusting 63 Basismetalen 57
Basismetalen 57 Voedingsproducten 50
Voedingsproducten 57 Overige transportuitr. 38
Rubber & plastic 47 Kleding 34

 

De export top5 voor 2018 voor Duitsland van de wereldbank bestond op een heel gedetailleerd niveau uit benzineauto’s, medicamenten, dieselauto’s, onderdelen van verkeersvliegtuigen en bloed & biologische producten. Bij de import figureerden vooral olie & gas en daarna medicijnen en bloed & biologische producten.

 

Het aandeel van EU landen in de goederenhandel steeg bij de import tussen 2010 en 2019 licht van 63,3 naar 66,7% van de waarde bij een EU gemiddelde tussen 61 en 64%. De bijdrage van export naar EU landen bewoog in Duitsland tussen 57% en 60% van de waarde (58,4% in 2019) en was daarmee naar EU maatstaf aan de kleine kant (EU tussen 62 en 65%, 63,7% in 2019; eurostat). De tabel hierna toont de landen top10 qua uitvoer & invoerwaarde van goederen van Duitsland in 2019 (bron: Destatis).

 

Waarde alle export €1327mld Waarde alle import €1105mld
Landen top10 €mld % Landen top10 €mld %
Verenigde Staten 119 9,0 China 110 9,9
Frankrijk 107 8,1 Nederland 99 9,0
China 96 7,2 Verenigde Staten 71 6,5
Nederland 92 6,9 Frankrijk 66 6,0
Verenigd Koninkrijk 79 6,0 Polen 58 5,3
Italië 68 5,1 Italië 57 5,2
Oostenrijk 66 5,0 Tsjechië 48 4,4
Polen 66 5,0 Zwitserland 46 4,2
Zwitserland 56 4,2 Oostenrijk 44 4,0
België 46 3,5 België 43 3,9

 

Voor 2019 bestond de top10 van Duitse handelspartners uit China, Nederland, de VS, Frankrijk, Italië, Polen, het VK, Oostenrijk, Zwitserland en Tsjechië (België kwam op 11). Door de coronacrisis zakte in april 2020 ten opzichte van maart 2020 de import met 21% en de export met 30%. Daarna volgde deels herstel, want in augustus 2020 lag de waarde van import & export beide rond 90% van die van augustus 2019 (destatis).

 

Infrastructuur en vervoer

Uit wikipedia pagina Transport valt o.m. op te maken dat Duitsland één van de dichtste wegennetten ter wereld met een verhoudingsgewijs hoge verkeersdichtheid kent en dat de Duitse overheid in 2018 plannen aankondigde om het openbaar vervoer gratis te maken. Via de startpagina van het federale bmvi (bondsministerie verkeer & digitaleE infrastructuur) is info te vinden met o.m reglementen & actuele beleidsthema’s. Allerlei denkbare cijfers rond verkeer & vervoer staan in Verkehr in Zahlen 2018/19 van dit ministerie (Download). Veel vervoerscijfers hierna betreffen het jaar 2019. In 2020 (het jaar dat op het moment van research & verslag nog gaande was) heeft ook in Duitsland de coronacrisis het nodige roet in het eten gegooid. Dit heeft de federale overheid doen  besluiten om in een corona hulppakket al met al ruim €50miljard (2020-06-03 vanaf p7, wrs) uit te trekken voor milieuvriendelijke technologie (o.m. electrisch rijden & openbaar vervoer). M.n. de luchtvaart heeft te lijden onder de coronacrisis. In 2020 zakte het aantal passagiers in Duitsland van 34 miljoen in het eerste kwartaal naar nog geen 2 miljoen in het 2e kwartaal, In 2018 was volgens de wereldbank Duitsland naar aantal luchtpassagiers (110mln) het 8e land ter wereld. Eurostat maakte in okt. 2020 voor 2017 melding van een Duitse burgerluchtvloot van 1100 vliegtuigen en voor 2019 van 227 miljoen passagiers (EU ruim 1 miljard) en 4,7 mln ton vracht (EU 15,9mln ton). In 2020 veranderde de hoeveelheid vracht weinig (kwartalen 1 & 2: beide ruim 1 mln ton).

 

Wat luchtvaartmaatschappijen betreft was Deutsche Lufthansa A.G. (vestigingsplaats Keulen) lang de nationale luchtvaartmaatschappij, maar in 1990 volgde privatisering. De maatschappij is in 1926 opgericht en in 1954 heropgericht. De oudste variant van het logo (een goudkleurige cirkel met daarin een zwart gestileerde kraanvogel) was er echter al in 1916. Via fusie & overname kreeg Lufthansa dochters en naar passagiersaantallen werd het na budgetmaatschappij Ryanair de 2e luchtvaartmaatschappij van Europa. In 1997 was men één van de 5 oprichters van Star Alliance die met Frankfurt am Main als vestigingsplaats uitgroeide tot de grootste luchtvaartalliantie ter wereld. Star Alliance kwam in 2019 met ruim 5000 vliegtuigen en bijna 1300 bestemmingen in 195 landen tot 762mln passagiers. De Lufthansa groep nam daarvan met 763 vliegtuigen 145mln passagiers voor rekening (2,3% meer dan in 2018) via vluchten op 318 bestemmingen in 102 landen (2019 p25). Tussen 2005 en 2019 was de groep bijna elk jaar winstgevend, maar in het 2e kwartaal van 2020 waren de resultaten bedroevend en in juni stemden de aandeelhouders in met overheidssteun. De grootste dochter is het in 2006 overgenomen Eurowings dat werd ontwikkeld tot budgetpoot (tussen 2016 en 2019 verliesgevend).

 

In okt. 2020 stonden bij het Luftfahrt Bundesamt 108 luchtvaartmaatschappijen ingeschreven en via wikipedia waren toen rond 50 Duitse maatschappijen te vinden, waarvan er 6 (met ieder een eigen IATA code) onderdeel uitmaakten van de Lufthansa groep. De resterende ruim 40 Duitse maatschappijen kwamen tot ruim 400 vliegtuigen; 12 ervan hadden eveneens een IATA code en 11 beschikten over meer dan 10 toestellen. De grootste passagiersmaatschappij na Lufthansa & dochters was Condor Flugdienst; tot sept 2019 onderdeel van de toen failliet gegane Britse Thomas Cook group. In 2019 beschikte de maatschappij over ruim 50 vliegtuigen en men vervoerde jaarlijks ca. 9 mln passagiers naar ruim 80 bestemmingen wereldwijd. In juni 2020 had men nog 42 vliegtuigen over. TUI-fly, de Duitse dochter van de in Hannover gevestigde multinationale TUI groep (1968), beschikte in 2020 over 36 toestellen en vloog op 38 bestemmingen. In 2016 vervoerde men 8,3mln passagiers. In juni 2020 wilde men de vloot met de helft verkleinen en voor 700 van de 2500 werknemers dreigde ontslag. Van de resterende maatschappijen met meer dan 10 toestellen ligt bij Air Hamburg (35 toestellen in 2019), FAI rent-a–jet (28t), MHS (20t) en Volkswagen Airservice (11t) nadruk op zakelijke charter & verhuur. EAT Leizig (34t) & Aerologic (16t) zijn vrachtvervoerders (beide zijn voor helft van Lufthansa Cargo en voor de helft van DHL Express), Aerotours (13t) is in de eerste plaats een pilotenopleiding en Sylr Air (11t) vliegt met kleine toestellen m.n. van het waddeneiland Sylt naar de wal en terug.

 

In 2019 telde Duitsland 38 officieel erkende burgerluchthavens, allemaal met een IATA code. Daarvan kwamen p/j 11 tot meer dan 50.000 vliegbewegingen en 28 tot meer dan 100.000 passagiers (Airport Groningen bij Eelde zou toen met 186.000p 22e zijn geworden in DL). In 2019 vilen naar passagiersaantallen 9 Duitse vliegvelden in de Europese top100 met als hoogste het vliegveld Frankfurt Airport dat met 70,6mln passagiers (1,5% meer dan in 2018) vlak achter Schiphol Amsterdam op de 4e plek eindigde. Het is de voornaamste hub (overstapvliegveld) & thuishaven voor de Duitse passagiersmaatschappijen Lufthansa (+ dochters CityLine & Cargo) & Condor en voor vrachtvlieger AeroLogic. In 2019 kwam Frankfurt met 2,1mln ton (-3,9%) op plek 13 van de wereldranglijst voor vrachtvervoer. Het Franz Josef Strauβ vliegveld van Munchen (hub voor Condor, Eurowings van Lufthansa & TUI), kwam met 47,9mln passagiers (+3,6%) met een 9e plek ook in de top10. De volgende Duitse vliegvelden op de Europese ranglijst waren Düsseldorf (27e, 25,5mln p, +5%) en Berlin Tegel (28e, 24,2mln, +10,1%) met daarna Hamburg (37e, 17,3mln, +0,4%), Stuttgart (47e, 12,7mln, +9,8%), Keulen-Bonn (49e, 12,4mln, -4,5%), Berlin Schönefelt  (52e, 11,4mln, -10,3%) en Hannover, de thuishaven van TUI (80e, 6,3mln, -0,4%). In okt. 2020 is de nieuwe luchthaven Berlin-Brandenburg geopend die 3 Berlijnse vliegvelden gaat vervangen. Op de wereldranglijst voor internationaal luchtvrachtverkeer voor 2018 haalde Frankfurt met 2mln ton (-1%) plek 9 en Leipzig-Halle kwam met 1,1mln ton (+7,6%) op 19. In 2019 kwam Leipzig tot 2,6mln passagiers (11e Duitsland) en (mede als thuishaven voor EAT & AeroLogic) tot 1,2mln ton vracht (2e DL). De 3e vracht luchthaven was Köln-Bonn (859.000 ton in 2018) en de 4e München (350.000t in 2019).

 

Per 1/1-2020 maakte het federale Duitse statistische bureau melding van een wegennet van 229.800km, waarvan 13.200km snelweg (3e wereldranglijst), 37.800km (federale) rijksweg, 86.900km (deelstatelijke) provinciale weg, en 91.800km regionale weg onder verantwoordelijkheid ven een Kreis (Kreisstraße). Voor 2017 kwam het cia worldfactbook voor Duitsland tot 625.000km verharde weg (incl. alle straten). Daarmee was het land volgens deze bron 12e op de wereldranglijst. De autosnelwegen (Autobahn) worden met een A (+nummer) en een blauw bord aangeduid (Lijst, op borden is enkel het nummer te zien). Internationale snelwegen van vele honderden kilometers die het hele land doorkruisen hebben één nummer (van noord naar zuid oneven, van oost naar west even), nationale snelwegen (van tientallen tot enkele honderden km) hebben er twee en lokale snelwegen (bijv. ringwegen) hebben drie nummers. In Duitsland geldt voor personenauto’s op snelwegen geen maximumsnelheid en een plan voor tolheffing bij personenauto’s op alle Duitse snelwegen is in juni 2019 door het Europees gerechtshof getorpedeerd. Buiten wegen met gescheiden rijbanen kent Duitsland een snelheidslimiet van 100km (binnen de bebouwde kom 50km). Rijkswegen (Bundesstraße, B) kennen een goudgeel bord met daarop het nummer. Deelstaatwegen (Landesstraβe) hebben een wit bord met veelal een L (Saksen S, Beieren St) + nummer en Kreisstraße zijn te herkennen aan een wit bord met een K + nummer. Tussen 2009 en 2018 steeg het aantal personenauto’s per 1000 inwoners federaal van 510 naar 567 (5 EU landen meer, 22 EU landen minder, eurostat). In 2019 werd aan nationaal transport 3093 miljoen ton vracht over de weg vervoerd, 0,5% meer dan in 2018 (in km ton -1,5%). Met internationaal transport meegerekend betrof het in 2019 3208mln ton (+0,3%, in km ton -1,5%). In tonnage is na 2010 het groeitempo gestaag gezakt.

 

Eurostat en de federale Duitse statistici kwamen voor Duitsland voor 2019 tot 38.416km spoorweg (53,6% geëlektrificeeerd, 50% enkelspoor). Daarvan werd bijna 90% geëxploiteerd door Deutsche Bahn (DB) en de rest door ca. 150 kleinere maatschappijen die soms gesubsidieerd worden door deelstaten (list, Liste). De grootste daaronder zijn Veolia of Transdev en de in opdracht van de EU van Arriva afgesplitste italiaanse Netinera groep. Deutsche Bahn was lang de nationale spoorwegmaatschappij en is in 1994 geprivatiseerd. Wel zijn alle aandelen in handen van de staat. De maatschappij krijgt overheidssteun (In 2015 €2,4mld). Tussen 2003 en 2019 maakte men elk jaar nog winst, maar de eerste helft van 2020 (coronacrisis) leverde €3,7mld verlies op. De schulden waren opgelopen tot €30mld en in sept. 2020 overwoog de federale overheid €6,7mld staatssteun. In 2019 was DB nog goed voor een omzet van €44,4mld en 324.000 banen (omgerekend in voltijd, Kennzahlen). De grootste dochters zijn voor personenvervoer DB Fernverkehr, DB regio (8 regio’s, regio Netz en een busdivisie) en DB Arriva; voor goederenvervoer DB Cargo & Schenker en als spoorwegbeheerder DB Netze (Liste). In 2019 exploiteerde men in Duitsland 33.291km spoorweg en vervoerde men 2,6 miljard passagiers (+1% t.o.v. 2018) en 232mln ton vracht (-9%). Eurostat kwam voor 2018 voor Duitsland tot 356mln ton vracht (-3,8%) en voor 2019 tot 2,94mld passagiers en ruim 100mld passagiers kilometers met sinds 2010 elk jaar een stijging. Van het 1e op het 2e kwartaal van 2020 kelderde het aantal passagiers van 620mln naar 295mln. In 2017 bereikte Duitsland op de Europese spoorweg prestatie-index een 3e plek onder 23 EU landen (NL 8e; België 13e) met o.m. 2635km HSL (vanaf 200km p/u) in 2016.

 

In 2019 beschikten in Duitsland 16 steden & regio’s over S-Bahn (in Nederland lightrail genoemd) en 14 steden & regio’s hadden een metrosysteem (U-bahn of Stadtbahn). Ook zijn in alle deelstaten steden met een netwerk van tramlijnen (List: blauw gekleurd), in 3 steden rijden nog trollybussen (Oberleitungsbus) rond en 4 steden kennen hangend spoor (Hängebahn/ Schwebebahn: links). Duitsland kent een uitgebreid netwerk van lange afstands busdiensten die ook vaak op het buitenland rijden. Dit lange afstand busverkeer is in 2012 in verregaande mate geliberaliseerd en het marktaandeel van bussen in bus & treinvertvoer steeg van 1,9% in 2012 naar 13,5% in 2018. In 2018 besloeg het aanbod bijna 300 lijnen (Liste), voor 95% in handen van Flixbus van Flixmobility uit München (veelal actief binnen Duitsland en in buurlanden, maar ook wereldwijd) en voor 2% van Eurolines Germany. Veel openbaar vervoer geschiedt door busdiensten binnen steden of deelstaten (Deutschland‎).

 

Duitsland kent een keur aan verkeerskunstwerken waarmee men zich als masculien land opstoot in de vaart der volkeren. Ze zijn o.m. te vinden via Duitsland of Germany en de vele Duitse wikipedia pagina’s over dit onderwerp. Om ze te bouwen beschikt men bijv. over de de hoogste kraan ter wereld en uit liste valt op te maken dat zulks geen verbazing hoeft te wekken. Onder de kunstwerken vallen tal van verkeersknooppunten & tunnels en bruggen voor wegverkeer & spoor. Zo is de tot 180m hoge Kochertalbrücke de hoogste dalbrug in Duitsland en de kanaalbrug van het Mittelandkanaal over de Elbe bij Maagdenburg is het grootste aquaduct van Europa (in het Mittelandkanaal is ook scheepslift Rothensee). De Fehmarnsundbrücke is onderdeel van de Vogelfluglinie, de kortste verbinding tusen Hamburg & Kopenhagen. Deze vindt nog deels plaats via een autoferry die wordt vervangen door een auto & treintunnel van 17,5km die in 2028 gereed moet zijn. Onder de historische bruggen vallen een aantal middeleeuwse stenen bruggen, de houten overdekte houten brug over de Rijn bij Bad Säckingen (met 204m de langste van Europa) en de Romeinse brug over de Moezel bij Trier. In de top25 van hoogste torens ter wereld figureren de TV torens van Berlijn (368m, 17e) en Frankfurt (Europaturm, 338m, 22e). Ook telt Duitsland grote bruinkoolgroeven met bijbehorende giganten aan machinerie. De zeer vervuilende en soms enorme centrales waar het verstookt wordt (liste) gaan binnen afzienbare tijd dicht. Als vervanger fungeert o.m. het relatief grote aandeel windenergie. Op vlak terrein is de Duitse grens vaak herkenbaar aan een woud van windturbines die soms tot de grootste ter wereld behoren. Volgens de CIA produceerde het land rond 2016 meer electriciteit dan het verbruikt. Het deel fossiel (41%) & kernenergie (5%) wordt afgebouwd (uitstap, 2020). Van de rest komt 2% uit waterkracht en 52% (4e wereldranglijst, 3e EU na Luxemburg & Denemarken) uit andere duurzame bron. De CIA kwam voor 2013 voor Duitsland aan pijpleidingen op 26.985km gasleiding, 37km leiding voor vloeibaar aardgas, 4479km leiding voor geraffineerde producten, 2400km olieleiding en 8km waterpijpleiding. Belangrijk zijn de Nord-Stream aardgasleidingen van Rusland naar Duitsland (voornamelijk door de Oostzee) met de nodige controverses rond de Nord Stream 2 pijpleiding die in 2020 bijna gereed was.

 

Voor 2012 kwam De CIA op 7467km waterweg bevaarbaar voor schepen boven 50 ton (18e wereldranglijst, 2e EU ranglijst). Het beheer van deze waterwegen is in handen van Wasserstraßen und Schifffahrt Ämte van de WSV van het bondsministerie van verkeer & digitale infrastructuur. Tot de belangrijkste commerciële waterwegen (liste, kanalen) behoren de Rijn, de Elbe tot Hamburg, het Noord-Oostzee kanaal door Sleeswijk-Holstein en het Rijn-Main-Donaukanaal (verbinding Zwarte Zee en Noordzee). In 2019 (Eurostat) vervoerde de binnenvaart 205 miljoen ton goederen (2e EU land na Nederland); een gedeeltelijk herstel na een dal in 2018 (+3,5% t.o.v. 2018, data). Naast ponten over binnenwater (bijv. Rijn, Elbe & Weser) kent Duitsland de nodige veerbootverbindingen over zee, bijv. naar de Duitse wadden‎eilanden en door de Oostzee (het vaakst naar Denemarken of Zweden, rederijen: Liste, Deutschland en Verband). Eurostat kwam voor 2019 op 31,4mln komende & gaande veerboot passagiers, 2,4% minder dan in 2018 (toen 6e EU). Voor 2019 kwam de CIA tot een Duitse handelsvloot van 609 schepen vanaf 1000 ton (8e handelsvloot EU; 36 olietankers, 1 bulkcarrier, 83 vrachtschepen, 87 containerschepen, 402 andere schepen zoals passagiers & veerboten, andere tankers, vriesschepen, sleepboten, offshore bevoorrading, baggerschepen). In 2019 verwerkten Duitse zeehavens volgens Eurostat 295 miljoen ton goederen (4 na hoogste EU; 0,6% minder dan in 2018); m.n. vanuit de Noordzeekust (241mln ton, waarvan Hamburg 117mln t & Bremen/Bremerhaven 60mln t), Oostzeekust 52,8mln t, wv. Rostock 20mln t). In 2016 stond Hamburg met 138mln ton 28e op de wereldranglijst van drukste zeehavens van de AAPA uit de VS en in 2018 was de stad 19e op de wereldranglijst en 3e op de EU ranglijst van drukste containerhavens (List). In 2020 stond Hapag Lloyd uit Hamburg op plek5 van de wereldranglijst van grootste containermaatschappijen. Aida cruises uit Rostock is een grote Duitse cruiseschepen maatschappij.

 

Qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) verloor bij het vrachtvervoer de weg m.n. terrein aan het binnenwater. In 2018 ging 19,8% over spoor (EU28 18%), 72,8% over de weg (EU 76,5%) en 7,4% over binnenwater (EU 5,5%). Na 2013 is in Duitsland en de EU de bijdrage van de binnenvaart gedaald (DL van 10,2% naar 7,4%, EU van 6,9% naar 5,5%). Naar passagiers vervoer over land (in passagiers km) ging in 2018 een iets boven gemiddeld deel per trein (9,1%, EU 8,0%) of per auto (85,1%; EU 83,3%) en een relatief klein deel per bus, tram of metro (5,8%, EU 8,7%). Sinds 2009 groeide het aandeel van openbaar vervoer (m.n. de trein) iets ten koste van de auto. Het aantal personenauto’s per 100 inwoners steeg tussen 2009 en 2018 van 510 (7e EU) naar 567 (nog steeds 7e EU). In 2018 verschafte 82% van de 15-75 jarigen zich toegang tot het internet met een smartphone (EU28: 74%). Internet dichtheid 2019: huishoudens 95% (EU 90%), bedrijven met 10+ personeel: 99% (EU 97%, dataset).

 

Volgens het Duitse cbs destatis zakte het aantal gemotoriseerde trips van 69,7mlljard in 2014 naar 66,7mld in 2018. Het aandeel van eigen gemotoriseerd vervoer zakte ook iets (van 82,7% naar 81%) ten gunste van de bijdrage van bus & tram etc. (van 13,4% naar 14,3%) en trein (van 3,9% naar 4,3%). Ook het aandeel van vliegen steeg, maar bleef gering (0,2 à 0,3%).

In Verkehr in Zahlen 2018/19 van dit ministerie (Download) zijn ook cijfers te vinden over voetgangers en fietsers.

 

Economische geschiedenis & ontwikkeling

Via economy en economic history is veel over dit onderwerp te achterhalen. Tot in de 19e eeuw bestond het latere Duitsland uit tal van staten & staatjes verenigd in het bijna 1000jarige heilige roomse rijk (962-1806). De invloed van dat rijk op beleid & economie van de Duitse staten was evenwel beperkt. In deze periode was de samenleving vooral agrarisch & feodaal met veelal arme boeren die deels of helemaal ondergeschikt waren aan grondeigenaren (kloosters of adel). In de steden bestond meer vrijheid. Dat leidde daar tot bloei van handel & ambachten en de opkomst van gilden & een burgerklasse. Over de hele linie bestond een klassenmaatschappij die van hoog naar laag was opgebouwd uit adel, geestelijkheid, patriciërs & andere hogere burgers, koop & ambachtslieden, boeren en paupers. In de late middeleeuwen werd vanuit Lübeck & Hamburg de Hanze belangrijk. Dit samenwerkingsverband van handelsgilden in tal van steden rond de Noord & Oostzee geraakte vanaf midden 15e eeuw op zijn retour door een serie crisissen die min of meer samenvielen (hongersnoden, builenpest & andere epidemieën, tekort aan edelmetalen). Dit mondde uiteindelijk uit in terreinverlies voor de adel ten gunste van schatrijke patriciërs als het Zwabische koopmans & bankiers geslacht Fugger uit Augsburg. Zo won de geldeconomie aan invloed met als gevolgen o.m. de opkomst van huurlingenlegers (voor boeren een manier om uit hun situatie van lijfeigene te geraken) & roofridders en vergeefse boerenopstanden. In de 16e & 17e eeuw hadden Duitse staten geen deel aan de ontdekkingsreizen & het kolonialisme die in omliggende landen in het westen de macht van koopleiden & industriëlen en de opkomst van een burgerklasse verder stimuleerden. Daar kwam tussen 1618 en 1648 de 30jarige (godsdienst)oorlog nog bovenop. Deze betekende voor de Duitse landen een dusdanige klap dat de bevolking & economie er generaties lang over deden om e.a te boven te komen. Pas na 1700 bereikte de bevolking het niveau van voor de 30jarige oorlog en begon de economie in oostelijke staten als Pruisen & Saksen weer te groeien.

 

Onder invloed van de ideeën van de verlichting, de Franse revolutie (1789-1799) en de Napoleontische tijd met de Rijnbond (1806) als Duitse vazalstaat verloor begin 19e eeuw het feodale stelsel aan invloed en verdwenen de gilden. In 1807 was het in opkomst zijnde Pruisen het eerste Duitse land waar het lijfeigendom werd afgeschaft zodat boeren geld konden verdienen en land konden verkopen. Vaak kochten voormalige landeigenaren dat, mede omdat ze, anders dan de boeren, konden lenen van banken. Vanaf begin 19e eeuw droegen hogere voedselproductie door nieuwe landbouwgewassen (m.n aardappels, & suikerbieten) & moderniseringen (kunstmest, nieuwe werktuigen), het scheppen van nieuwe arbeid (bijv. huisvlijt), veranderingen in het erfrecht & dalende sterftecijfers door medische vooruitgang regionaal bij aan een bevolkingsexplosie. Doordat velen te arm waren voor eigen bezit of een eigen bedrijf en meer huisvlijt zich verplaatste naar fabrieken groeide het aandeel van arbeid in loondienst. Zo voltrok zich her & der een industriële revolutie die vanuit de huisvlijt aanving met textielindustrie. Vanaf 1840 begon een periode van economische groei (ook betiteld als Gründerzeit, tijd van oprichters). De stoomtrein en aanleg van spoorwegen maakten investering nodig in mijnbouw & industrie en kolen & staal (bijv. Krupp uit het Ruhrgebied, MAN in het Rijn-Main gebied met staalconstructies en locomotieffabrieken als Henschel, Borsig & BMAG in Berlijn en Saksische machinefabriek). Ook schiep het spoor nieuwe markten voor lokale producten. De economische ontwikkeling werd vergemakkelijkt doordat Duitse staten vanaf 1834 douane-unies (Zollvereine) aangingen en protectionistische handelspolitiek voerden. Banken gingen kartels vormen in verschillende industrietakken om deze te financiëren. E.a. manifesteerde zich het duidelijkst in de veelal protestante noordelijke Duitse staten door meer hulpbronnen & vererving van het hele ouderlijk bezit naar het oudste kind. In het overwegend roomse zuiden erfden alle nakomelingen zodat daar nadruk kwam te liggen op ambacht, huisvlijt en kleinere eigen bedrijven.

 

Al met al werd stilaan de meerderheid gevormd door loondienstigen die hun oude vormen van zekerheid (eigen akkertjes, gilden) kwijt waren geraakt en omdat het aanbod van arbeid de vraag steeds meer overtrof werden werk & leefomstandigheden slechter en lonen lager. Dit zorgde voor een toename van uitbuiting en verpaupering en een groeiend proletariaat. Rond 1845 bestond tweederde van de Pruisische bevolking uit een onderklasse van lompenproletariaat, dagloners, handwerkers & fabrieksarbeiders. Eén gevolg van deze verpaupering was een sterk groeiende emigratie met tussen 1850 en 1860 een piek van 1,1 miljoen (950.000 naar de VS). Tegelijk geldt de 19e eeuw op het vlak van waarden & normen als periode van de doorbraak van de burgerklasse (15 à 30% van de Duitsers) van kleinburgers (middenstand, ambachtslieden, horeca, lagere ambtenaren, basisonderwijzers etc.) en grootburgers (bourgeoisie; hoger opgeleiden, hogere ambtenaren, regenten, grote ondernemers). Bij de grootburgers (1 à 2% der bevolking) lag in de 19e eeuw vrijwel alle economische & politieke macht. De grote ondernemers werden door de rest van de burgerij (incl. kerk & politici) op een voetstuk gehesen als trekpaarden van de economie, maar gingen op den duur over lijken. Vanuit het te lang gekoesterde idee dat ze louter wel deden omdat ze zovelen voorzagen in hun levensonderhoud en het land opstootten in de vaart der volkeren hadden ze vaak geen oog voor de sociale kwestie. Dit vormde na 1850 de voedingsbodem voor de opkomst van arbeidersbeweging & vakbonden (op den duur ook vanuit confessionele hoek).

 

Onder het Duitse keizerrijk (1871-1918) met tot in 1890 Bismarck als rijkskanselier begon de echte overgang van een agrarische naar een industriestaat (tweede industriële revolutie). Dit ging gepaard met de opkomst van concerns en kartels. De electrificatie (bijv. door RWEVDE) zorgde voor het ontstaan van electrotechniek (bijv. het al in 1847 opgerichte Siemens, AEG en Bosch) & chemische industrie (o.m. BASF, Bayer, AgfaHoechst). In het Ruhrgebied vigeerde nog altijd de combi van mijnbouw en verwerking van grondstof (Montanindustrie, bijv. de staalbedrijven Hoesch & Thyssen die ruim een eeuw later zouden fuseerden met Krupp tot ThyssenKrupp). Ook machinebouw & transportmiddelen industrie kwam sterk op met o.m. Demag (1910), Daimler & Benz uit Mannheim & Stuttgart die in 1926 fuseerden, Junkers (1895), Opel (in 1912 grootste autoproducent met 3000 wagens), Hanomag Hannover (na 2000 opgegaan in het Japanse Komatsu), Wanderer Chemnitz en Deutz in Keulen. Tussen 1882 & 1907 zakte qua werkgelegenheid het aandeel van landbouw van 42% naar 28% ten gunste van industrie (van 35% naar 42%) & dienstensector (van 24% naar 30%). In de politiek dook de term coalitie van rogge & ijzer op (samenwerking landbouw & industrie in politiek & overheid). De bevolking groeide tussen 1871 en 1910 van 41 miljoen naar 65 mln en het aandeel bewoners van steden boven 100.000 inwoners ging van 5% naar 21%. Wel zorgde tussen 1873 en 1886 de Gründerkrise voor een fase van krimpende of kwakkelende economie. Deze droeg bij aan heropleving van protectionisme & emigratie (tussen 1880 en 1890 vertrokken 1,5 miljoen Duitsers naar de VS) en aan opkomend antisemitisme (zondebokken), maar ook aan heroverweging van ongebreideld economisch liberalisme. Naast de arbeidersbeweging & vakbonden kwamen meer belangenverenigingen op; steeds vaker vanuit een levensbeschouwelijke achtergrond. Bismarck probeerde socialisten & communisten de wind uit de zeilen te nemen door invoering van armenzorg en ziekte (1883), ongevallen (1884) en pensioenverzekering (1889) met slechts een aanvullende rol van de staat. Ook zetten sommige in deze tijd opgerichte Duitse concerns na oprichting een heel scala van voorzieningen op voor hun personeel (soms zelfs complete steden). Zo’n op bijdragen van werkgevers & werknemers gebaseerd sociaal stelsel is tot op de dag van vandaag toonaangevend in Duitsland, Nederland, België & Oostenrijk. Naar standen viel in 1895 van de 12 miljoen huishoudens 2% onder de toplaag, 23% onder de hoge middenstand (m.n. vrije beroepen) en 31% onder de lage middenstand. De rest (44%) was proletariaat.

 

Rond de 20e eeuwwisseling stimuleerden toenemende vraag & relatief goedkope arbeid directe buitenlandse investeringen (FDI) vanuit Oostenrijk-Hongarije, het VK, Oost-Europa, Frankrijk, de VS, Italië en iets later ook Nederland (bijv. jachtvliegtuigen van Fokker in wereldoorlog I). Tussen 1880 en 1913 ging het aandeel van Duitsland in de wereldhandel van 17 naar 27%, tussen 1890 en 1913 verdrievoudigde de Duitse export en in 1913 lag het aandeel van de Duitse maakindustrie in de wereldproductie boven dat van de Britten (14,8% om 13,6%). M.n. bij de productie van kolen, staal & machines werd Duitsland leidend. Oog voor gedeeld belang, handelsverdragen en ondersteunend overheidsbeleid droegen bij aan de concurrentiepositie. Ondanks de oorlogsindustrie betekende de eerste wereldoorlog uiteindelijk een klap voor de Duitse economie. Deze kromp met ongeveer een derde, de industrieproductie ging zo’n 40% naar beneden en de Duitse bevolking had in de jaren rond het eind van de oorlog ernstig te leiden aan honger & Spaanse griep. De herstelbetalingen die in 1919 werden opgelegd bij het verdrag van Versailles betekenden in meerdere opzichten zout in de wonde. E.a droeg onder de Weimar republiek o.m. bij aan de hyperinflatie tussen 1920 en 1923 en aan gekrenkte trots als latere voedingsbodem voor Hitler en zijn Nazi’s. Na 1923 volgde, mede dankzij Amerikaanse bankleningen, een periode van herstel. Destijds werden bijv. de eerste Autobahnen aangelegd. Concerns uit deze tijd zijn Blaupunkt (1923) en IG Farben (1925). De werkloosheid bleef echter hoog en het land kreeg niet voldoende vet op de botten om de beurskrach van New-York van 1929 te pareren. Dit leidde bij aanvang tot enorme werkloosheid en de doorbraak van het nazisme. Na 1933 zorgde de racistische & nationalistische ideologie van Hitler & consorten voor een economische impuls zonder weerga. De nazi economie dreef op een explosief groeiende oorlogsindustrie en voerde het idee van de Duitser als Übermensch en onafhankelijkheid van de wereldeconomie hoog in het vaandel. Tussen 1933 en 1937 ging het bbp met 55% omhoog en Duitsland werd het eerste Europese land waar de werkloosheid vrijwel verdween. Het belangrijkste concern uit de Nazi periode is Volkswagen (1937, rond 2017 grootste autoproducent ter wereld). In de 2e wereldoorlog teerde de Duitse economie vooral op wapenindustrie en uitbuiting van veroverde gebieden & volken ten koste van tientallen miljoenen levens.

 

Het verdeelde Duitsland van na WOII

Na de oorlog lagen Duitsland en de Duitse economie in puin. In deze Stunde Null periode moest alles van de grond af aan weer worden opgebouwd. Allereerst werd door de geallieerden (VS Amerikanen, Sovjets, Britten & Fransen) besloten alle annexaties van Hitler teniet te doen en Polen naar het westen op te schuiven. Daardoor verloor Duitsland een kwart van zijn grondgebied. Zo kwam tussen 1945 en 1949 een terugkeer van 14 miljoen Rijksduitsers en Volksduitsers op gang. Bij aanvang overheerste de gedachte dat een terugkeer van het nazisme ten koste van alles moest worden voorkomen. Daartoe moest Duitsland worden ontdaan van industrie om agrarisch te worden (Morgenthau-Plan). Ook omdat het geld niks meer waard was viel de levensstandaard terug tot een erbarmelijk niveau. Verder werd Duits grondgebied tijdelijk (1945 tot 1949) verdeeld in vier geallieerde bezettingszones met een aparte verdeling in 4 sectoren voor Berlijn midden in de Sovjet-zone. Enkel bestuur op lokaal niveau bleef in Duitse handen. Naast het wegzuiveren van Nazi invloed waren demilitarisering, stabiele democratie en het weer federaal maken van Duitsland doelen van de bezettingsfase. De Amerikaanse, Britse & Franse zone werden gestaag samengevoegd tot een westerse zone. Duidelijk werd intussen dat de westerse geallieerden andere ideeën hadden over democratisering en aanpak van de economie dan de Sovjets. De Sovjets koppelden hun steun aan herstelbetalingen, terwijl de Amerikanen, mede om verspreiding van communisme tegen te gaan, ook ruimte lieten voor economisch herstel. Zo kreeg de westerse zone vanaf 1948 over 5 jaar 1,5mld US$ aan Marshallhulp toegewezen in de vorm van goederen, levensmiddelen & medicamenten. Belangrijker voor het herstel was dat in juni 1948, mede door toedoen van Ludwig Erhard, de waardeloze Reichsmark in die zone werd vervangen door de D-mark. Dit betekende een enorme stimulans voor de economie. Als reactie volgde alras in de Sovjet zone invoering van de Ostmark. In 1949 resulteerde e.a in de Duitse deling, de stichting van 2 Duitse staten, de kapitalistische BRD (West-Duitsland) en de communistische DDR (Oost-Duitsland). Berlijn werd opgesplitst in West-Berlijn & Oost-Berlijn, beide met een aparte status. in West-Duitsland werd Bonn voorlopige hoofdstad en regeringszetel (met terugkeer van Duitse eenheid als ideaal) en Oost-Duitsland koos Oost-Berlijn als zodanig. De 2 gescheiden economieën zouden voortbestaan tot de Duitse hereniging in 1990.

 

Mede op verzoek van christen-democraat en ex-verzetsman Konrad Adenauer werd in nov. 1949 in overleg met de westerse geallieerden besloten dat West-Duitsland weer mocht industrialiseren. In 1951 werd de BRD mede-oprichter van de EGKS, de voorloper van de EEG die later de EU zou worden. Adenauer, die tussen 1949 en 1963 de eerste naoorlogse West-Duitse bondskanselier was, streefde de sociale markteconomie na als middenweg tussen socialisme en kapitalisme, o.m. via de ondernemingsgrondwet van 1952. Dit z.g. Rijnlands model ontstond vanuit het ordoliberalisme dat een reactie was op de monopolie & kartelvorming onder het Duitse keizerrijk. Het houdt rekening met alle belanghebbenden en niet enkel met aandeelhouders van bedrijven zoals in de VS (klassiek Amerikaan liberalisme). Een hoofdidee achter het model is dat het bedrijfsleven zorgt voor economische groei en dat de overheid via het reguleren van de markt & scheppen van een verzorgingsstaat het welzijn van de burger bewaakt. In 1957 werden een federale centrale bank en een Bundeskartellamt opgericht. Ook volgden tussen 1959 en 1965 maatregelen in de richting van meer kapitalisme als privatisering van grote ondernemingen, meer vrije concurrentie en aanpassing van de pensioenen aan de loonontwikkeling. Het Rijnlands model bleek al met al erg succesvol en in 1950 dook in de Britse Times voor het eerst de term Wirtschaftswunder op voor een groeispurt in de West-Duitse economie. Lage belastingen voor lagere inkomens (een idee van Erhard) en inspelen op de vraag van de Koreaanse oorlog droegen hier aan bij.

 

Tussen 1949 en 1955 gingen de lonen met 80% omhoog en tussen 1950 en 1960 steeg het bbp met 66% en de industriële productie met 250%. West-Duitsland was tussen 1956 en 1966 bijv. de 2e en daarna de 3e autoproducent ter wereld. Tussen 1950 en 1960 zakte de werkloosheid van 11% naar 1,3% om t/m 1966 onder 1% te blijven. De ontstane krapte op de arbeidsmarkt werd in eerste instantie bestreden met gastarbeiders uit Italië (vanaf 1955), Spanje & Griekenland (1960). Door de bouw van de Berlijnse muur in 1961 stopte de komst van vluchtelingen uit de DDR. Dit vergrootte de noodzaak tekorten aan te vullen wat geschiedde met arbeiders uit Turkije (1961), Marokko & Zuid Korea (1963), Portugal (1964), Tunesië (1965) en voormalig Joegoslavië (1968). Gastarbeiders deden veel zwaar & ongeschoold werk waar geen Duitsers voor te vinden waren. Omdat hun verblijf bij aanvang tijdelijk leek werd niets gedaan aan integratie en omdat m.n. arbeiders uit arme islamitische landen als Turkije & Marokko in de BRD meer kansen zagen dan in hun land van oorsprong vroegen ze vaak de Duitse nationaliteit aan en lieten ze hun familie overkomen. Juist met deze groepen waren verschillen in cultuur & religie groot en de integratienood hoog wat leidde tot gescheiden samenlevingen.

 

Tussen 1963 en 1966 leidden onder het bondskanselierschap van Erhard maatregelen van de centrale bank om oververhitting van de economie tegen te gaan tot vertraging van de groei. Na Erhard volgde een grote coalitie van CDU/CSU en SPD met CDUer Kurt Georg Kiesinger (1967-1969) als bondskanselier. Daarin verving SPD minister Karl Schiller (één van de weinige Duitse volgelingen van de Britse econoom Keynes) om minder onderhevig te zijn aan hoogte & dieptepunten in de economie het laat maar waaien beleid van Erhard door nadruk op vraag van de consument & staatssturing. Daartoe benoemde hij criteria voor economisch succes (stabiele economisch groei & munt, weinig werkloosheid, positieve handelsbalans) en stemde hij federaal, deelstaat & lokaal financieel beleid op elkaar af. In 1969 volgde een SPD-FDP coalitie onder de socialist Willy Brandt (1969-1974) die in 1973 het eerste vervoersinfrastructuurplan uitbracht. De uitbreiding van het stelsel van sociale zekerheid onder deze coalitie leidde tot minder financiële speelruimte en tegen de verwachting in tot gevoeligheid voor de wereldwijde economische teruggang. Brandt’s opvolger SPDer & econoom Helmut Schmidt (1974-1982) kreeg o.m. te maken met de wereldwijde staal & oliecrisis van de 70er jaren. Deze verstoorde de handelsbalans danig en gaf economische teruggang. Door de crisis was de periode van lage werkloosheid vanaf 1960 voorbij. Tussen 1973 en 1975 steeg in West-Duitsland de werkloosheid van 1,2% naar 4,7% (in aantal van 0,3mln naar 1,1mln) en in 1975 was de economische krimp (bbp -1,4%) ongekend voor de BRD. Toch slaagde men er vergeleken met andere rijke landen in werkloosheid & inflatie binnen de perken te houden. Tussen 1969 & 1976 verdubbelden de pensioenen en stegen de werkloosheidsuitkeringen met 68% en tussen 1965 en 1975 groeide het aandeel van de BRD in de wereldeconomie van 6,6% naar 7,9%. Schmidt’s beleid van belastingverlaging & overheidsinvestering deed tussen 1975 en 1980 de werkloosheid dalen van 4,7% naar 3,8%, maar in 1981 kwam het cijfer voor het eerst sinds 1955 boven 5% om daar ook onder het herenigde Duitsland t/m 2018 niet meer onder te komen.

 

Op termijn leidden de crises tot afbouw van kolen & staalindustrie (m.n. het Roergebied) en textielindustrie, een overgang naar gespecialiseerde hoogtechnische industrie & milieuverbetering en een groei van de dienstensector. Wel werd vanaf 1975 de Duitse steen & bruinkoolwinning gesteund door de energiesector. In de 70er jaren werd in West-Duitsland de dienstensector groter dan de industriesector. Eind 1982 werd Schmidt opgevolgd de CDUer Helmut Kohl die als bondskanselier tussen 1982 en 1998 vijf kabinetten leidde. Zijn eerste twee kabinetten van CDU/CSU met de liberale FDP schroefden de rol van de overheid in de economie terug via minder regels & beperkingen en verkleining van het begrotingstekort door verlaging van zowel belastingen als uitgaven. Ook werden aandelen van de overheid in Lufthansa, Volkswagen, staalbedrijf Salzgitter AG en energiemaatschappijen verkocht (privatisering) en streefde men meer flexibiliteit & productiviteit na van arbeid. In het 2e (met de FDP) en 3e kabinet (grote coalitie met de SPD) volgden naast meer eigen bijdragen in de zorg verbeteringen in uitkeringen, pensioenen (bijv. introductie van vervroegde uittreding) en kindertoeslagen en werden samen met de Franse president Mitterand stappen gezet in de richting van Europese integratie. Milieumaatregelen waren beperking van de uitstoot van personenauto’s & kolencentrales en (na de atoomramp van Tsjernobyl van 1986) invoering van een milieuministerie en een stop op de bouw van kerncentrales. Tot 1989 werden het bbp aandeel van de overheidsuitgaven en de inflatie verlaagd. In de 80er jaren was de bbp groei het sterkst in 1988 (3,7%) en 1989 (3,6%) en de werkloosheid zakte iets (van ruim 9% tussen 1983 & 1986 naar 7,2% in 1990).

 

Oost-Duitsland kende net als de Sovjet-Unie en de andere Oostbloklanden een centraal geleide planeconomie, eerst met 5jarenplannen. Bij aanvang veranderde men land van grootgrondbezitters in collectieve boerderijen en herverdeelde men de rest van het boerenland over bedrijfjes van enkele hectares. Als herstelbetaling legden de Sovjets beslag op een groot deel van de industrieproductie. Ook verboden ze import van grondstoffen & halffabrikaten uit het westen. Hierdoor ontstond een achterstand op de BRD economie die niet meer werd ingehaald. De kleinhandel was tot in 1990 in handen van 2 grote staatsbedrijven. In 1953 werd een volksopstand tegen productiequota & rantsoenen met harde hand neergeslagen door het regime met hulp van de Sovjets. Daarna kregen de Oostduitsers zelf meer landbouw & industrie in handen, maar dat kon niet voorkomen dat tussen 1949 & 1961 rond 15% van de bevolking (2,6mln mensen) naar West-Duitsland vluchtte. Om verdere leegloop te verhinderen werd vanaf aug. 1961 de steeds zwaarder bewaakte Berlijnse Muur gebouwd als “antifascistische bescherming”.

 

In 1963 verving partijleider Ulbricht 5jarenplannen door een nieuw economisch systeem met iets meer speelruimte. Dit leidde tot meer economische groei & welvaart. Omdat deze vooral voortkwam uit investeringen vond de partijleiding in 1968 terugkeer naar staatscontrole nodig in combinatie met een focus op hightech industrie van elektronia, chemie & kunststoffen. Toen de productiedoelen niet gehaald bleken werd deze hervorming in 1970 afgeblazen. In 1971 kwam Ulbricht’s opvolger Honecker met het minder ambitieuze economisch programma Hauptaufgabe (hoofdtaak) met nadruk op voorzieningen voor de doorsnee DDR burger als pensioenen, kinderopvang, betaald zwangerschapsverlof en bereikbare woningen & consumtiegoederen. In 1972 werden de laatste kleine & middelgrote private ondernemingen genationaliseerd waarmee opnieuw voor velen een bron van motivatie verdween. Ook leed de DDR in de 70er jaren (mede door de staal & oliecrises) ernstig onder gebrek aan harde valuta. Hierdoor kon men veel producten op de wereldmarkt (bijv. koffie) niet betalen en werd investeren beperkt met als gevolgen een verder verzwakkende concurrentiepositie t.o.v. het westen en meer afhankelijkheid van de Sovjet-Unie. Slechts op enkele gebieden (bijv. druktechnieken & werktuigbouwkunde) was de DDR in de 80er jaren nog concurrerend. Na de val van de muur in 1989 (die Wende) veranderde de DDR van een communistische dictatuur in een parlementaire democratie om bij de Duitse hereniging van 1990 te worden opgeheven.

 

Het herenigde Duitsland vanaf 1990

Het herenigingsproces kreeg de nodige voeten in de aarde en is tot op het moment van schrijven (najaar 2020) in feite nog niet afgerond. In het Einigungsvertrag van 3 okt. 1990 was opgenomen dat herenigd Duitsland de schulden van de DDR zou overnemen (ze gingen naar een kredietafwikkelingsfonds), dat de sociale markteconomie, de Duitse mark (DM) & de Bundesbank van de BRD van heel Duitsland zouden worden en dat de deelstaten van voormalig West-Duitsland zouden helpen met de wederopbouw van de naburige nieuwe deelstaten van voormalig Oost-Duitsland. Begin 1990 besloot de DDR regering de Treuhandanstalt in het leven te roepen om na hereniging de economie te privatiseren door alle voormalige DDR staatsbedrijven (8500 in getal) te verkopen. Dit leidde tot veel protesten en op 1 april 1991 tot de moord op Treuhand baas Detlev Karsten Rohwedder. Al na een jaar lag het aantal werklozen in Oost-Duitsland op 3 miljoen. Van 4 mln staatswerknemers verloren 2,5 mln hun baan. In een poging deze ontwikkeling te pareren gingen 800.000 55plussers met vervroegd pensioen en werden  2mln anderen in werkverschaffingsmaatregelen (incl. omscholing) ondergebracht. Aan het eind van de operatie in 1994 had men ruim 14.000 bedrijven verkocht tegen DM 270mld verlies. Investeringen in de economie van de 5 nieuwe deelstaten kwamen voor 95% uit voormalig West-Duitsland. Uiteraard betekende dit alles een enorme aanslag op de overheidsuitgaven. Tussen 1989 en 1993 liep het begrotingstekort op van DM28mld naar DM154mld en de totale schuldenlast steeg van DM1200mld naar DM2000mld in 1995 (incl. DM336mld in een een fonds waarin in 1994 de restschuld van Treuhand & de DDR was ondergebracht). De extra uitgaven (ca. DM800mld in de eerste 5 jaar, voor 25% uit privébron) gingen vooral naar infrastructuur & sociale voorzieningen waarbij de infrastructuur verbetering werk verschafte aan de bouwsector in de nieuwe deelstaten.

 

De nieuwe vraag uit het oosten zorgde in voormalig West-Duitsland bij aanvang voor een economische impuls. Voormalige Oost-Duitsers wilden de slechte DDR kwaliteit niet meer en kochten het liefst West-Duitse producten. Daarbij hielp dat het aantal voormalige Oost-Duitsers dat in het westen werk vond snel groeide, vanaf eind 1990 bijv. in een half jaar tijd van 250.000 naar 400.000. In 1990 en 1991 kende het herenigde Duitsland een economische groei (ruim 5%) die tot op heden (2020) niet meer werd gehaald. Mede door een economische wereldrecessie was er in 1992 nog maar 1,5% groei en in 1993 kromp de economie (-1%). De groei over 1992 kwam in voormalig Oost-Duitsland op 6%, flink onder de gewenste 7 à 10%. Van het Duitse bbp (€1700mld over 1992) kwam 7,7% op conto van de voormalige DDR die 20% van de bevolking herbergde. Het landsdeel telde toen 33% van de 4 miljoen Duitse werklozen. Vanaf 1991 liep de werkloosheid op en het cijfer kwam, tussen 1994 en 2007 landelijk boven 10%, m.n. door de voormalige DDR (tussen 1991 en 2005 stijgend van 10,1% naar 20,6%). In 2014 was de specifieke hulp om de DDR economie naar een kapitalistische om te vormen (milieu & infrastructuur, stimulering bedrijven) onder de noemer Aufbau Ost opgelopen naar €300mld. De totale kosten van de hereniging werden toen geschat op €1300mld à €2000mld. met sociale voorzieningen (pensioenen, werkloosheid & omscholingskosten etc.) als grootste post. Zo ging rond 2002 nog 32% van het Duitse bbp en 50% van het bbp van de nieuwe deelstaten hier naartoe. Tot op heden (2020) is de achterstand van de 5 nieuwe deelstaten niet ingelopen. Wel zijn de kosten p/j wat gezakt naar ca €80mld.

 

In de 21e eeuw werd ook in Duitsland de globalisering steeds bepalender voor de economie (Globalität van de Duitse socioloog Ulrich Beck). Dit komt tot uiting in de digitale revolutie en een groeiend belang van de dienstensector en van multinationals, wereldhandel, buitenlandse investeringen (abroad) en rationalisering van arbeid (New Economy). Zo kwamen nieuwe media op en breidde het systeem van zelfbediening zich enorm uit. Dit kwam bijv. tot uiting in de groei van de amusements & vrijetijdssector (incl reizen) en van geldautomaten, fastfoodrestaurants, afhaal & bezorgdiensten, call, sorteer & distributiecentra en doe-het-zelf ketens. Mede daardoor werd de financiële dienstverlening steeds belangrijker (met Frankfurt am Main als belangrijkste Duitse internationale centrum). Steeds meer arbeid werd uitbesteed (ook naar goedkope buitenlanden), vaste contracten raakten uit de mode (het aantal uitzendbanen steeg tussen 1998 & 2018 van 0,2mln naar ca. 1mln) en het aandeel zelfstandigen groeide door allerlei nieuwe vormen van (schijn)zelfstandigheid (zzpers, freelancers etc.). In 1999 werd vanuit de EU de EMU gerealiseerd waarin EU landen via het stabiliteit en groeipact afspraken maakten rond het economisch & monetair beleid (begrotingstekort onder 3%, overheidsschuld onder 60% bbp) zodat invoering van een gedeelde munt (de Euro) in 2002 feitelijk mogelijk werd (criteria). Het pact was rond 1995 geïntroduceerd door de Duitse minister van financiën Theo Waigel die het succesvolle Duitse beleid van lage inflatie Europees wilde maken. Onder de coalitie van SPD & groenen van bondskanselier Gerhard Schröder (1998-2005) kromp na 2001 ook in Duitsland de economie, steeg de werkloosheid en kwam het begrotingstekort boven de afgesproken 3%. Dit zette het sociale stelsel onder druk en leidde tot een programma van bezuinigingen (o.m. op uitkeringen & ziektevergoeding), hervormingen van de arbeidsmarkt (Hartz plan) en stimulering van bedrijfsinvesteringen. Dit voorkwam werkloosheid met als prijs veel werkende armen. Ook kregen ICT experts van buiten de EU via een Greencard de kans max. 5 jaar in Duitsland te werken. Na 2005 daalden werkloosheid & begrotingstekort, mede door de aantrekkende wereldeconomie.

 

Intussen werd Schröder opgevolgd door een viertal kabinetten onder CDU politica Angela Merkel. Om de krediet & bankencrisis en de daarop volgende staatsschuldencrisis te pareren kwamen deze in 2008 & 2009 met economische stimuleringspakketten (incl. een serie belastingverlagingen) om banen veilig te stellen en werd een rem ingevoerd op (deel)staatsschulden. Merkel was ook een drijvende kracht achter een stimuleringspakket van de EU. In 2010 volgde een plan om Duitsland over te laten gaan op betaalbare duurzame energie (de Energiewende). Deze maatregelen droegen er aan bij dat het land relatief ongeschonden door de crises kwam. In 2009 kende de Duitse economie een krimpjaar (bbp -5,6%), gevolgd door een relatief sterke groei in 2010 en 2011 (3,9% en 3,7%) en een geringere groei daarna (oplopend van 0,6% in 2013 naar 2,2% in 2017). Na het piekjaar 2005 (11% werkloosheid) ging de daling van de werkloosheid met een kleine hapering in 2009 (7,7%) gewoon door tot 3,8% in 2017. In 2009 (3,2%) en 2010 (4,2%) kwam het begrotingstekort boven 3% en de overheidsschuld haalde tussen 2010 en 2012 een piek van ruim 80%. Daarna bleef het begrotingstekort t/m 2016 onder 1% en zakte de schuld van de overheid (64% in 2017, onder 60% in 2019). Ook de inflatie (piekje van 2,5% in 2011) ging nadien naar beneden. In 2014 kreeg Duitsland een wettelijk minimimloon waarop er meer vestigingen van Duitse bedrijven kwamen in lagelonenlanden binnen de EU. Tussen 1991 en 2010 vonden meer dan 40.000 fusies & overnames (totale waarde ruim €2400mld) plaats waar Duitse bedrijven bij betrokken waren (in 2017 opgelopen naar ruim 52.000). Duitsland telt veel gespecialiseerde mkb bedrijven (< 500 werknemers, omzet < €50mln). Volgens business auteur Hermann Simon werkten ca. 1000 daarvan zich op tot wereldleider in hun specialisme (z.g. hidden champions). Tussen 2003 en 2008 was Duitsland grootste exporteur ter wereld (daarna bleef men in de top3) met techniek & ICT, auto’s, gespecialiseerde machines, chemicaliën & metalen als belangrijkste exportproducten.

 

Al met al valt Duitsland nu onder de hoog ontwikkelde markteconomieën met een hoge levensstandaard. Het bbp per hoofd steeg tussen 2009 en 2019 naar EU maatstaf snel. In 2009 kwam Duitsland met €30.390 op plek 9 van de EU ranglijst (EU28 gemiddelde €24.530) en in 2019 met €41.510 (Eu €32.020) op plek 8 (Eurostat). In Duitsland zijn de inkomensverschillen naar EU maatstaf volgens de Gini index qua besteedbaar inkomen tussen 2011 en 2017 naar EU maatstaf aan de grote kant (13e tot 15e EU ranglijst) en ze werden in 2018 en 2019 groter (19e EU ranglijst). Volgens de RP 80/20 beschikte in Duitsland tussen 2008 en 2019 de 20% hoogste inkomens over 4,3 tot 5,1x zoveel geld dan de 20% laagste (NL rond 4x, maar dalend naar 3,6x tussen 2009 en 2012; EU gemiddelde rond 5x gedurende de hele periode; Eurostat). Net als NL ontwikkelde Duitsland zich via de opkomst van gespecialiseerde hoogwaardige productie en de dienstensector na 1980 tot postindustriële diensten & handelsnatie. De bbp bijdrage van de landbouw zakte van 1,0% rond 1995 naar 0,7% tussen 2015 en 2019 (EU van 2,4% in 1995 naar rond 1,5% tussen 2006 en 2019). De industrie sector verloor relatief weinig terrein en bleef aan de grote kant (van 23,5% in 1995 naar 21,9% in 2019; EU van 21,2% naar 17.6%). De bijdrage van de bouw (6,2% in 1995, EU 5,6%) zakte relatief sterk en raakte vanaf 1999 onder het EU gemiddelde (4,9 om 5,2%) om tussen 2005 en 2007 een dieptepunt te bereiken (3,5% om ca. 5,5%). Daarna trok de bouwbijdrage weer aan (2010: 3,9%, Eu 5,2%, 2019 4,8 om 4,9%). Daarmee bleef de bijdrage van de secundaire sector (industrie + bouw) boven het Eu gemiddelde (1995 30,1%, EU 27,5%; 2019 26,7%, EU 22,5%). De bbp bijdrage van de dienstensector steeg navenant, maar bleef in Duitsland naar EU maatstaf aan de kleine kant (Duitsland tussen 1995 en 2019 van 68,9 naar 70,1%, EU van 72,6% naar 76,5% bbp; Eurostat; details onder ”economische sectoren”). Volgens gegevens van de wereldbank bleef naar buitenlandse handel van goederen & diensten tussen 2000 en 2019 de bbp waarde van de invoer van g&d onder het EU gemiddelde (van 30,7% naar 41,1% bbp; EU van 35,3 naar 43,6% bbp) en kwam die van de uitvoer na een relatief sterke stijging uit rond het EU gemiddelde (van 30,8% naar 47% bbp, EU van 35,9 naar 47,1% bbp).

 

De Duitse overheidsuitgaven zakten in 1996 onder 50% van het bbp. Van 2012 t/m 2018 lagen ze tussen 44% en 45% bbp en daarmee iets onder het EU gemiddelde (Eu van 49,7% in 2012 naar 46,5% in 2018 (eurostat). Naar functie was het deel voor economische zaken in 1995 door de Duitse eenwording uitzonderlijk hoog (11,1%), maar in 2007 kwam dat op 4,7% en in 2012 en 2018 met 3,4% onder het EU gemiddelde (EU 4,9% in 2012, 4,4% in 2018). Het deel voor sociale zekerheid kwam in 1995 en 2000 boven 20%, maar in 2012 iets onder het EU gemiddelde (18,9 om 19,8%) en in 2018 met 19,4% iets daarboven. Het deel voor zorguitgaven liep op van 6,1% in 1995 via 6,5% in 2000 naar 6,9% in 2012 (EU 7,1%) en 7,2% in 2018 (om 7,0%). Bestedingen voor orde & veiligheid, defensie & milieu bleven op of iets onder de EU normaal en die voor publieke diensten (incl. belasting, ambtenarij, ontwikkelingshulp) zakten van 7,9% in 1995 en 6,8% in 2000 naar 6,7% in 2012 (EU 7,0%) en 5,7% in 2018 (EU 6,0%).

 

Investering

Na de 2e wereldoorlog kreeg West-Duitsland met andere Europese landen buiten het Oostblok Marshallhulp vanuit de USA voor de wederopbouw. Qua investeringsklimaat noemde banco Santander in 2020 in een analyse voor Duitsland als sterktes een krachtig & veelzijdig industrieel netwerk, hoog ontwikkelde technologie & expertise, hoog opgeleid personeel met goede kennis van het Engels, betrouwbare & stabiele wetgeving, betrouwbare infrastructuur, een gunstig sociaal klimaat & dito centrale ligging en een sterke export. Als zwaktes volgden hoge belastingen voor individu & bedrijf, de achterblijvende nieuwe deelstaten van de voormalige DDR, verouderende bevolking & infrastructuur, weinig productieve dienstensector, starre arbeidswetgeving, gebrek aan hooggeschoolde technici en onvoldoende infrastructuur voor start-ups. De sterktes & zwaktes zijn terug te vinden in het Ease of doing business report voor Duitsland van de wereldbank voor 2020 dat vol staat met voor investeerders interessante info. Op gemak van zakendoen haalde Duitsland een 22e plek onder 190 landen (8e EU) met bij de subschalen de hoogste scores op oplossingen voor insolventie (onvermogen tot betalen 4e), electriciteit krijgen (5e) & contracten afdwingen (13e) en de laagste op een zaak beginnen (125e), eigendom registreren (76) & bescherming van kleine beleggers (61).

 

Er zijn meerdere invalshoeken om de hoogte van de FDI (incl. fusies en overnames) te bepalen (info & updates: OESO). Volgens het CIA worldfactbook was per 1/1-2018 door de jaren heen (incl. bezit & verplichtingen) voor US$1455 miljard in Duitsland geïnvesteerd vanuit het buitenland. Daarmee stond men 8e op de wereldranglijst en 4e op de Eu ranglijst (Stock FDI). Op de lijst van investeringen naar het buitenland zette de CIA Duitsland per 1/1/-2018 met $2074mld op plek 4 van de wereldranglijst (plek 2 Eu ranglijst achter Nederland). Volgens VN organisatie Unctad (2020 p242) was t/m 2019 voor $953mld Duitsland ingestroomd (4e EU, 24,8% bbp waarde) en had Duitsland voor $1719mld in het buitenland geïnvesteerd (3e EU na NL en het VK, 44,7% bbp). Voor 2019 noteerde Unctad 860 aangekondigde nieuwe vestigingen van buitenlandse bedrijven in Duitsland (greenfield investments) met een waarde van $21,3mld (4% minder dan in 2018 en 27% meer dan in 2017, doc). De waarde van aangekondigde nieuwe vestigingen vanuit Duitsland naar elders kwam op $75mld (-9% t.o.v. 2018 en +25% t.o.v. 2017). Op 30/4-2020 meldde de Bundesbank in een persbericht dat Duitsland t/m 2018 voor €1277mld in het buitenland had geïnvesteerd en dat de buitenlandse investeringen in de Duitsland toen €540mld bedroegen. Over 2019 kwamen de Duitse investeringen in het buitenland op €100mld (in 2018 €148mld) en de nieuwe buitenlandse investeringen in Duitsland op €45mld (€144mld in 2018. Voor het coronajaar 2020 wordt een aanzienlijke daling voorzien (zie ook Glob­al­i­sa­tion).

 

Volgens een statistisch overzicht van de Bundesbank van 21/10-2020 bedroeg op 1/1-2019 de waarde van Duitse investeringen in het buitenland (de uitstroom) €1710mld (7,5% meer dan in 2017; met aftrek van passiva €1236mld, p35 en 44). Deze ging veelal naar rijke landen (Eu 64%, Noord-Amerika 11%, Azië 10%, overig Europa 5%, p44) met als top7 Nederland 21%, de VS 16%, Luxemburg 11%, het VK 7%, China 5%, Frankrijk 4% en Oostenrijk 3%, p44). Naar sectoren (p57) had bij de Duitse investeerders de financiële sector (lijst Duitse banken) het grootste aandeel (€767mld, 45%, +14%; holdings €561mld, verzekeraars €71mld), gevolgd door industrieconcerns (€441mld, 26%, -0,5%; motorvoertuigen 12%, chemie & farmacie 5%, machines & uitrusting 3%) en wetenschappelijke & technische holdings (€332mld, 20%, +12%), groot & kleinhandel + reparatie (2,5%, -11%) en ICT (2,5%, -5%). De waarde van buitenlandse investeringen in Duitsland door de jaren heen (instroom) kwam in 2018 op €994mld (excl. passiva €768mld, p83 en 92) en ook deze kwam vooral uit rijke landen (p92, EU 70%, overig Europa 11%, Noord-Amerika 11%, Azië 6%) met als landen top10 Nederland 18%, Luxemburg 16%, VS 11%, Zwitserland 9%, VK 9%, Ierland 5%, Italië 5%, Oostenrijk 3%, Japan 3% en België 3%. Naar sectoren waar de buitenlandse investeerder onder viel (p99) waren wetenschapplijke & technische holdings leidend (€359mld, 36% +5%), gevolgd door de financiéle sector (€324mld, 33%, +2%; holdings 23%, financiële bemiddeling 5%, trusts 2%) en maakindustrie (12,5%, +3%; chemie & farmacie 3%, machines & uitrusting 1,5%, motorvoertuigen 1%), groot & kleinhandel + reparatie 7,3%, ICT (3,5%, -10%). De belangrijkste buitenlandse investeerders t/m 2018 in Duitsland waren Ford, General Motors, Exxon Mobile, Sony,Toshiba en Total.

 

 

Economie rond 2019

Rijke landenclub OESO biedt een jaarlijks overzicht van de economieën van de 37 lidstaten (Duitsland 2018), aangevuld met data en een bijgewerkte optie om de landen te vergelijken op bijna 60 economische indicatoren (incl. gemiddelden van de Eu of de 19 Eurolanden). Naar grootte van het bbp (de geldwaarde van alle goederen & diensten) was Duitsland tussen 1980 en 2020 de 4e economie ter wereld; vanaf 2015 met het astronomische bedrag van meer dan €3biljoen (een 3 met 12 nullen; table). Heel lang waren bbp en de jaarlijkse groei ervan wereldwijd de meest gebruikte maatstaf om de kwaliteit van een economie te meten. In 2004 lanceerde het economisch nietige boeddhistische Himalaya staatje Bhutan het bruto nationaal geluk (BNG) als alternatief voor het bbp. De gedachte dat het bbp concept als criterium wat al veel in de richting gaat van het credo “al wat telt is geld” vond daarop respons in bijv. Zweden, Canada en andere rijke landen. Deze evolutie is ook aan de OESO niet ongemerkt voorbij gegaan, want in 2011 kwam men met de Better Life Index waarop de 37 lidstaten elk jaar worden vergeleken op een aantal welzijnsindicaties (wel met allemaal ook een economische component). Op deze index bereikte Duitsland in 2016 een 12e en in 2019 een 15e plek in de rangorde. De tabel hierna toont de positie van Duitsland in 2016 en 2019 op de 11 dimensies (topics) die ieder een aantal eigen indicatoren kennen. Zo is bijv. de dimensie gemeenschapszin opgebouwd uit het volksdeel dat meldt terug te kunnen vallen op vrienden in geval van nood en uit gelijkheid in behandeling naar geslacht.

 

Dimensie 2016 2019 Dimensie 2016 2019
Totaal 12 15 Milieu 13 14
Huisvesting 14 12 Burgerbetrokkenheid 19 22
Inkomen 11 10 Gezondheid 22 23
Werk/ banen 12 8 Geluksgevoel 13 13
Gemeenschapszin 14 24 Veiligheid 14 16
Onderwijs 6 10 Balans werk leven 8 9

 

Het OESO overzicht voor Duitsland van 2018 (najaar 2020 de nieuwste versie) beslaat  de periode t/m 2017. Als belangrijke kenmerken van de Duitse economie wordt als eerste een hoge levensstandaard en een standvastige economische groei genoemd. De groei wordt in stand wordt gehouden door een hoge export en binnenlandse vraag bij een begrotingsoverschot, gematigde loonontwikkeling en stijging van werkgelegenheid in loondienst. Wel dreigt een relatief groot aandeel banen ten prooi te vallen aan automatisering. Omdat Duitsland vergrijst (stijgende levensverwachting, lage geboortecijfers) adviseert men verhoging van de pensioenleeftijd. De sterke fiscale positie (incl. het begrotingsoverschot) duidt er op dat men het verdiende geld oppot. Dit biedt ruimte voor extra bestedingen, wel gecombineerd met gedegen overzicht over uitgaven om beter te kunnen plannen. De OESO noemt bijv. minder belasting voor kleinverdieners & tweeverdieners en investeren in basisonderwijs met kinderopvang, levenlang leren & milieuvriendelijke transport infrastructuur. Men wijst ook op een afnemende groei in arbeidsproductiviteit, m.n. bij het midden en kleinbedrijf. Als panacee zag de OESO o.m. aanmoedigen en vergemakkelijken van zelfstandig ondernemerschap (soepeler procedures, minder beperkende regelgeving, gemakkelijker afkomen van schulden, publieke zorg & pensioen voorziening), minder overheidsaandeel in bedrijven en investeren in onderzoek & ontwikkeling, digitale netwerken en openbaar vervoer.

 

In de tabel hieronder staan een aantal economische indicatoren over 2019 en 2018 voor Duitsland en de Eurolanden. Het betreft bbp tegen marktprijzen met vereffening koopkrachtverschil (PPS), bbp per hoofd in PPS (met vereffening koopkracht; €; table) en bbp groei (table), totale overheidsuitgaven & inkomsten (data), begrotingsbalans & overheidsschuld (data), uitgaven huishoudens (Table) in % en inflatie (table; Eurostat). Met het bbp per hoofd in PPS kwam Duitsland in 2019 op plek 8 in de EU rangorde.

 

Indicator Duitsland €landen
2019 2018 2019 2018
Bbp in PPS x mld € €3187 €3142 €11.574 €11.226
Bbp per hoofd in PPS €41.510 €40.480 €34.820 €33.900
Bbp groei 0,6% 1,3% 1,3% 1,9%
Uitgaven overheid in % bbp 45,2% 44,5% 47,1% 46,9%
Overheidsinkomsten in % bbp 46,7% 46,3% 46,4% 46,5%
Begrotingsoverschot/ tekort (-) 1,5% 1,8% -0,5% -0,6%
Overheidsschuld in % bbp 59,6% 61,8% 84,0% 85,8%
Uitgaven huishoudens in % bbp 52,4% 52,3% 53,4% 53,7%
Inflatie 1,4% 1,9% 1,2% 1,8%

 

Regionaal zijn de verschillen groot. In 2018 lag het bbp per hoofd in PPS landelijk op €40.480. Het was het hoogst in Hamburg (€60.700), Oberbayern (€54.900) en Stuttgart & Darmstadt (beide ruim €48.000) en het laagst in de deelstaten van voormalig Oost-Duitsland (Brandenburg €27.200, Mecklenburg-Voorpommeren €25.800, Thüringen 27.400, Sachsen-Anhalt 26.500; table). Wel kwamen ze daar boven het niveau van de andere voormalige Oostbloklanden in de EU. Om een indruk te geven van het effect van de coronacrisis volgen hierna cijfers over een aantal economische indicatoren die de OESO in zijn landenoverzichten (Duitsland 2018: p10) gebruikt, gekoppeld aan de gemiddelden voor de €landen voor 2019 en (voorlopige cijfers) voor het 2e kwartaal van 2020. Daaruit blijkt o.m. dat in 2017 veel groeiverwachtingen voor 2019 aan de optimistische kant waren en dat de effecten van de eerste golf van de coronacrisis van 2020 in Duitsland veelal iets minder groot waren dan gemiddeld in de € landen (bronnen: OESO, groei van de werkgelegenheid in Duitsland K2 2020: het Duitse cbs destatis).

 

Groei-indicator in % Duitsland €landen
2019 K2 2020 2019 K2 2020
Bbp groei 0,6 -10 1,3 -12
Privé consumptie huishoudens 1,6 -11 1,3 -12
Bruto investering vaste activa 2,5 -8 5,8 -17
Export goederen & diensten 1,0 -20 2,8 -19
Import goederen & diensten 2,6 -16 3,9 -18
Lopende rekening in % bbp 7,1 4,8 2,3 2,1
Werkloosheid 3,2 4,2 1,2 7,6
Werkgelegenheid (krimp -) 1,2 -1,2 1,2 -2,5
Begrotingsbalans (tekort: -) 1,5 0,8 -0,6 -4,1

 

Over 2020 zal de coronacrisis een tekort op de begrotingsbalans bewerkstelligen, m.n vanwege arbeidsmarkt maatregelen. Over het 3e kwartaal was het Duitse tekort 7,6% (€landen -11%, table). In maart 2020 heeft de EU de regels van het stabiliteitspact (max. begrotingstekort 3%, staatschuld 60% bbp) al tijdelijk losgelaten.

 

Hierna volgt een globaal overzicht van de arbeidsmarkt (eurostat; details onder arbeidsmarkt & beroepssectoren). De arbeidsproductiviteit per werknemer (gecorrigeerd voor koopkracht, table) lag in Duitsland in 2019 iets boven het EU gemiddelde (104% daarvan) en iets onder het gemiddelde van de €landen (106%). De arbeidskosten p/u (bruto verdiensten buiten de landbouw) bedroegen toen in Duitsland €35,60 (6 EU landen hoger, €landen €31,40). Naar werkduur lag de gemiddelde lengte van de werkweek met 34,8 uur onder het gemiddelde van de €Landen (36,4u). Qua werkgelegenheid was het deel van de 15-65 jarigen dat 1u p/w of langer wit betaald werkt (76,7%) in 2019 het 2 na grootste binnen de EU (€landen 68%). Het segment werknemers met een tijdelijk contract lag toen iets onder het gemiddelde van de €landen (12%, €landen 15,8%), maar dat met een deeltijdbaan (27,2 om 21,4%) of een bijbaantje (5,5 om 4,3%) was relatief groot. Het deel met inkomsten uit andere bronnen (incl. pensioenen & uitkeringen) is klein doordat het volksdeel dat niet actief is op de arbeidsmarkt klein is (20,8%, 2 na kleinste EU, €landen 26,4%; werkloos 3,1%, laagste EU na Tsjechië, €landen 7,6%), ook onder 55-65 jarigen (25,3%, €landen 36,4%). Van de laatste leeftijdgroep werkte 72,7% (hoogste aandeel EU, €landen 60%). Bij het volksdeel tussen 15 en 65j dat niet in een EU land is geboren was wel een iets groter deel dan gemiddeld niet actief (36,3%, €landen 33%; data). Landelijk bedroeg in 2019 de werkloosheid (15-65j) dus 3,1% (€landen 7,6%). Ook de jeugdwerkloosheid (15-25j) was in 2019 het laagst binnen de Eu na Tsjechië (5,8%, €landen 15,7%). De regioverschillen in werkloosheid vallen thans mee (in 2019 variërend van 2% in Beieren & Trier via 4,6% in Sachsen-Anhalt & Leizig naar ruim 5% in Berlijn & Bremen).

 

Wat de bijdrage van de schaduweconomie betreft schatte Havocscope in 2020 voor Duitsland de waarde van het zwarte circuit (Countries) op $40miljard (ruim €33mld; 4 Eu landen meer, 19 minder), maar dat is een erg ruwe schatting. Op een wereldranglijst van globaleconomy voor 2015 werd de grootte van de Duitse schaduweconomie geschat op 7,8% van het bbp waarmee men 3 na laagste stond op de wereldranglijst en laagste op de EU ranglijst. De wereldbank meldde in 2018 voor 1991 t/m 2015 een gemiddelde waarde van de schaduweconomie van 12% bbp (2 EU landen lager, 25 hoger). Voor 2017 kwam Duitsland in dit verslag (p18) met 8,6% op een 6e plek in de EU rangorde. Op een wereldranglijst van het USA ministerie van BuZa over schaduweconomie (know) viel Duitsland met een 25e plek (9 EU landen scoorden hoger) met o.m. België (52e) en Nederland (102e) onder de grote categorie nog wel frisse, maar niet geheel frisse landen in de wereld. In het verslag over Duitsland meldden de VS Amerikanen verbeteringen na 2010 in wetgeving om witwassen van geld te bestrijden. Doorgaans worden in Duitsland burgerlijke vrijheden goed gerespecteerd, is de anti-corruptie wetgeving (incl. regels & sancties ter bestrijding van omkoping & corruptie in bedrijven) erg gedegen (zie ook het verslag van de Europese commissie van 2020) en doet men mee aan internationale verdragen (gan). Toch is het land door de grote economie (incl. een grote cashgeld economie, o.m. hawala) en de vele opties voor juridische constructies wel witwasland, doorvoerland voor drugs en vestigingsplaats voor terroristen. De kans op fraude & corruptie leek het grootst in bouw en zorgsector. Het risico op corruptie is klein bij rechtsysteem, politie en federale overheid en ook bij de douane komt weinig corruptie voor. Belastingsdiensten opereren soms op het randje van legaal. Bij overheden van deelstaten schat men het risico wat groter in vanwege vastgestelde corruptie met bouwvergunningen. Ondanks tegenmaatregelen blijkt bij openbare aanbestedingen met regelmaat corruptie voor te komen. Een bekend voorbeeld is de aanleg van het pas in 2020 geopende vliegveld Berlijn-Brandenburg. In 2019 stond Duitsland op de CPI, die naar westerse maatstaf openheid & betrouwbaarheid meet, op een met Luxemburg gedeelde plek 9 op de wereldranglijst van 198 landen (5e EU, gelijkblijvende tendens).

 

Uit een opiniepeiling over corruptie (Special eurobarometer 470 okt 2017) blijkt dat relatief weinig Duitsers het gevoel hadden dat hun persoonlijke leven van alledag door corruptie wordt beïnvloed (6%, EU 25%; QB15.4). Ook het segment dat dacht dat de corruptie in de 3 jaar vooraf toegenomen is, was kleiner dan gemiddeld in de EU (36 om 43%, QB6), wel bij een iets onder gemiddelde afname na 2014 (-9 om -13%). In zijn algemeenheid achtte in Duitsland 10% en in de EU 28% corruptie erg wijdverbreid (nogal wijdverbreid evenwel 41 om 42%, QB5). De inschatting van de mate van corruptie & machtsmisbruik hangt verder af van entiteit waar naar wordt gevraagd (men deed navraag naar 15 instanties/ beroepsgroepen, QB7). In de Eu als geheel wordt e.a bij onderwijs, uitkeringsinstanties & openbare aanklagers het laagst (16 à 21%: corruptie is wijdverbreid, DL 7 à 11%) en bij (m.n. lokale/ regionale en EU) politici & politieke partijen het hoogst ingeschat (53 à 56%, DL 44%). In Duitsland zijn de inschattingen vaak flink lager dan gemiddeld in de EU (rechters DL 8%, EU 23%; politie 13 om 31%). Bij inspecties (33%) financiële instellingen (30%) en ambtenaren die bouw (38%) of zakelijke (28%) vergunningen verstrekken kwam de inschatting in de buurt van het EU gemiddelde en enkel bij corruptie in het bedrijfsleven kwam deze er boven. In de EU geloofde 40% en in Duitsland 49% dat corruptie hier wijdverbreid is. Ervaringen met vragen om smeergeld kwamen in Duitsland weinig voor. Van de Duitsers vinkte over het jaar vooraf 4% eigen ervaring hiermee aan (zorg 1%, banken 1%, bedrijven 2%; EU 4%; QB9b) en 3% (om 5%) meemaken of getuige zijn (QB8). Een doorsnee segment (20%) gaf dat door (EU 18%, QB13). Bij redenen om het niet te melden (QB14) scoorde onder Duitsers alleen “anderen niet willen verraden” boven gemiddeld (23 om 18%) en moeilijk te bewijzen haalde een gemiddeld score (46%). Het vertrouwen in de overheid wat corruptiebestrijding betreft is in Duitsland naar EU maatstaven rond gemiddeld.

 

Wat andere graadmeters van de economie betreft werd onder het kopje investering al vermeld dat op gemak van zakendoen Duitsland een 22e plek haalde onder 190 landen (8e EU) met bij de subschalen de hoogste scores op oplossingen voor insolventie (onvermogen tot betalen 4e), electriciteit krijgen (5e) & contracten afdwingen (13e) en de laagste op een zaak beginnen (125e), eigendom registreren (76) & bescherming van kleine beleggers (61). Op de Economic Freedom index (klassiek kapitalistische economische vrijheid a la Adam Smith) viel men in 2020 met plek 27 (11e EU) onder de veelal vrije landen. Op de ranglijst voor concurrerendheid van het WEF (world economic forum) was Duitsland in 2019 als 7e van 140 landen 2e EU land na Nederland, hetgeen bij de Nederlandse premier Rutte niet onopgemerkt bleef (in 2018 was Duitsland met een 3e plek nog eerste Eu land). Op economy zijn meer indicatoren te vinden.

 

 

Vertrouwen in de economie

De ESI (Economic sentiment indicator) van Eurostat; die vertrouwen in industrie, diensten, bouw & detailhandel en van consumenten meet; kende tussen dec. 2019 en nov. 2020 door de coronacrisis een daling in maart en april 2020. Wel herstelde het vertrouwen zich tussen mei en augustus 2020, waarna het min of meer stabiliseerde op een niveau dat iets onder het niveau van begin 2020 bleef. Bij een score van 100 op de index zijn de volksdelen met overwegend vertrouwen of geen vertrouwen van gelijke grootte. In de eurolanden bewoog de score van 103 in febr. 2020 via 65 in april naar 91 in okt. 2020. Duitsland kende een wat gematigder beweging van 102 in febr. via 72 in april naar 97 in okt. Bij de afzonderlijke sectoren betekent een score van nul evenwicht tussen de volksdelen met een (overwegend) positieve of negatieve verwachting. In de Duitse bouwsector viel het effect van de coronacrisis op vertrouwen naar verhouding mee. De score bewoog er van +16% ( een overwicht in de sector van 16% van mensen met vertrouwen) in februari 2020 via een dal van -1 à -2% tussen tussen april en augustus naar +1 à +2% tussen sept en nov. 2020. Ook bij de 4 andere sectoren waren in Duitsland de effecten dikwijls iets gematigder dan gemiddeld in eurolanden en het herstel na de eerste golf van maart/april was vaak wat sterker. In de dienstensector zakte de index van +19 tussen dec. 2019 en febr. 2020 naar -30 in april & mei om daarna te stijgen naar +1 in aug, sept. & okt. Daarop daalde de index in nov. 2020 naar -6. In de industriesector & de detalhandel en bij de Duitse consument was het hele jaar door het pessimistische volksdeel groter dan het optimistische. In de industrie ging de score tussen dec. en febr. nog van -16 naar -12, maar ze zakte daarna naar -33 in april. Wel volgde daarop gestaag herstel naar een niveau boven dat van febr. en boven het gemiddelde niveau van de eurolanden (-7 in nov. 2020). In de detailhandel daalde de score van -6 in de eerste 3 maanden rap naar -20 in maart en -42 in april om daarna gestaag te stijgen naar -4 in okt. waarop in nov. 2020 weer daling inzette (-10). Bij de Duitse consument zakte  de score van -4 à -3 in de eerste 3 maanden naar ca. -15 in april & mei om daarna slechts een gering herstel te vertonen (-8 à -11 tussen juni en nov. 2020). Wel bleef het surplus aan pessimisten naar €landen maatstaf klein.

 

Economische sectoren

Landbouwsector

O.m. via economy, Wirtschaft en eurostat is actuele info te vinden over de sectoren. Tussen 2010 en 2019 lag p/j de bijdrage van de landbouwsector (landbouw, bosbouw & visserij, voor publicaties van landbouwministeries: zie de links onder beleid) in geld tussen €20mld en €27mld (€24,9mld in 2019, 3e EU; data) en in bbp aandeel rond 0,8% (2019: 0,7%, EU 1,6%). Voor 2017 (totaal landbouwsector €26,9mld, EU €236mld) was naar waarde (incl. diensten) het aandeel van landbouw, veeteelt & jacht voor Duitsland 85% (EU 86%), van bosbouw 13% (om 10%) en van visserij/ visteelt 1% (om 3%). De opbrengst van de Duitse bosbouw was de hoogste binnen de EU na die van Zweden. Bij de visserij opbrengst (alle vormen) scoorden in 2016 8 EU landen hoger. De bijdrage van de sector aan de werkgelegenheid (zelfstandig + werknemer; Euro) is naar EU maatstaf ook klein en zakte tussen 2010 en 2019 van 1,6% naar 1,3% van alle betaald werkenden (EU van 5,3 naar 4,1; data). In 2019 betrof het in Duitsland 5.8% van alle zelfstandigen (EU 18%) en 0,9% van de werknemers (EU 1,7%). Het aandeel in de werktijd zakte relatief sterk (van 2,1% naar 1,6%; EU van 6,3 naar 4,9%). Naar werkzame personen (hele sector: D 615.000, EU 10,4mln) werkte in Duitsland 92% in landbouw, veeteelt & jacht (Eu 92,5%), 6,5% in de bosbouw (om 5,2%) en 0,8% in de visserij (om 1,7%). Het bondsministerie van landbouw meldde voor 2016 (download p9) 940.000 werkzame personen (eigenaar & familie 47%; werknemers 22%, seizoenswerkers 31%).

 

De invloed van de landbouwsector op de economie gaat echter veel verder dan directe productie. Te denken valt aan veredeling, bestrijdings & geneesmiddelen, toelevering, voeding & genotsmiddelen (v&g) industrie, horeca, handel etc (agri). Het “farm to fork” deel daarvan (landbouw, v&g industrie, groot & kleinhandel, horeca) valt onder het domein van de Duitse voedingsmiddelen bond die voor 2018 een toegevoegde waarde claimde van €200mld (6,6%bbp) en een werkgelegenheidsbijdrage van 12,5% (5,7mln werkzame personen). Deze claim leek nog bescheiden, want het Duitse cbs Destatis kwam voor 2017 enkel voor de v&g industrie tot een omzet van €222mld (tabel) waarmee het de 3e maakindustrietak van Duitsland was (zie ook 2020 p26). In 2019 kenden Duitse supermarktketens een omzet van €210mld (+1,9% t.o.v 2018; 2020 p36) en in de eethoreca ging €83mld om (+3,7%, p37). In 2019 kwamen landbouwproducten met een waarde van €57mld op plek 9 op de lijst van exportproducten en met €50mld op plek 8 van de importwaarde.

 

Een aantal rijke landentrends in de agrarische sector voltrekt zich ook in Duitsland. Zo daalt het aantal bedrijven, worden de bedrijven die overblijven groter, gaan steeds meer bedrijven zich specialiseren, maar hebben tegelijk steeds meer boeren bijverdiensten uit andere bron. Tussen 2000 en 2016 zakte het aantal boerenbedrijven landelijk met bijna 40% van 472.000 naar 275.000 en het gemiddelde oppervlak ging van ruim 36ha naar 60,5ha. Wel voltrok de daling zich tussen 2010 en 2016 in een langzamer tempo dan daarvoor (p/j -1,4%, daarvoor -3%). Landelijk bezit de ruim 10% van de bedrijven die geen familiebedrijf zijn (voormalige DDR bijna 30%) meer dan een derde van het boerenland (2019 p7) en ruim de helft van het boerenland is in bezit van 10% van de bedrijven. In 2016 was van de boerenbedrijven 87% gespecialiseerd (rund, schaap, geit 41%, akkerbouw 30%, fruit of wijn 7%, varkens 5%, tuinbouw 2%, pluimvee 1%) en 13% was gemengd bedrijf. In 2016 (2019 p12) was duurzame energie (bijv. uit windmolens of biogasinstallaties) de meest voorkomende bron van bijverdienste (in ca. 35.000 bedrijven; bosbeheer & houtverwerking 23.000, werk voor andere bedrijven of instanties 15.000, combinaties 13.000, verkoop aan de boerderij 10.000, paardrijden etc. 10.000, toeristische diensten 6000; (2019 p8). Veeteelt is in de Duitse landbouw het belangrijkst. Qua productie van melk & varkensvlees voert het land de EU ranglijst aan en 60% van de akkerbouw gaat op aan veevoergewas voor de ruim 200 miljoen beesten.

 

In de veehouderij werd bioindustrie belangrijk. Zo herbergt 7% van de varkenshouders (2800 in getal) 11mln varkens (4000 per bedrijf, eenderde van alle varkens) en telden de 200 grootste legbatterijen 55% van alle leghennen (gem. 55.000 per bedrijf). De opbrengst per eenheid product werd tussen 1950 en 2016 2 à 3 keer zo groot (tarwe per ha van 2,5 naar 7,4 ton, melk per koe p/j van 2500kg naar 8000kg, eieren per kip p/j van 120 naar 300) met de nodige problemen qua dierenwelzijn & milieu en een enorm woud van regels om e.a te ondervangen als bijproducten. Duitsland kwam in 2019 met het geld voor gebruik van kunstmest & grondverbeteraars (€1,7mld) in de EU rangorde op plek 4 en met dat voor bestrijdingsmiddelen (€1,6mld) op plek 2. Het Duitse BASF, het grootste chemieconcern ter wereld (omzet 2019 €59mld, waarvan €7,8mld van de afdeling landbouwoplossingen), heeft ook bestrijdingsmiddelen en geur & smaakstoffen in het pakket. Het land herbergt sinds 2019 door een fusie van Bayer en Monsanto de grootste multinational ter wereld op het gebied van agrochemie (O 2019: €43,5mld) met het grootste aandeel van Bayer CropScience (€19,8mld, 2019 p156). Bayer is o.m. producent van neonicotinoiden, een groep pesticiden die berucht is vanwege de sterfte van bijen & andere insecten, vogels & vissen. Monsanto probeerde o.m. uit alle macht de kankerverwekkende eigenschappen en negatieve invloed op de biodiversiteit van zijn herbicide glyfosaat (Roundup) te betwisten. Het Duitse milieuministerie kondigde in sept. 2019 een verbod op gebruik van glyfosaat m.i.v. 2024 aan. Eind 2018 zijn door de EU neonicotinoiden in de ban gedaan, behalve bij glastuinbouw. Deze e.a milieumaatregelen van de overheid leidden in Duitsland tot boerenprotesten (Aktion).

 

Het Duitse landbouwbeleid is onderdeel van het EU landbouwbeleid (GLB). De EU gaat m.n. over markt & prijs, agragrische structuur en levenskwaliteit en is een grote bron van landbouwsubsidies. Het betreft rond 40% van alle EU uitgaven waarvan tussen 2014 en 2020 10% (4% alle EU uitgaven) naar Duitse boeren ging. Behalve van de Eu krijgt de sector ook steun van de regeringen van bond & deelstaat. In 2017/18 bedroeg gemiddeld p/j per boerenbedrijf de steun €34.400 bij een winst van €54.200 (2019 p8). In 1955 zijn federale beleidsdoelen vastgelegd in een landbouwwet. Een 4jaarlijks Agrarbericht (site) toont doelen & stand van zaken op korte & middellange termijn. “Landwirtschaft verstehen” (2019 Engelstalig) van het ministerie is minder volledig, maar  erg toegankelijk. In Duitsland beslissen de parlementen van bond & deelstaten over wetgeving en de regeringen van bond & deelstaten voeren het beleid uit. Het 4e kabinet Merkel (2018) kent een bondsministerie voor voeding & landbouw. De deelstaten hebben ieder hun eigen landbouwministerie. De landbouwkamers zijn een uitvoeringsinstantie waarin bond & beroepsgroepen zijn vertegenwoordigd. Daarnaast kent de sector zijn belangenverenigingen. Sinds de 90er jaren is verduurzaming (incl. biologische landbouw) een belangrijk beleidsstreven. Sinds de roodgroene bondsregering van 1998-2005 doet zelfs de term Agrarwende de ronde. In het Agrarbericht van 2019 is dit ook “Leitmotif” (p9). Daarnaast ligt nadruk op bevorderen van een concurrerende & toekomstbestendige landbouw en digitalisering & innovatie in de sector. De milieunadruk van de overheid toont de verschillen in visie tussen stedelingen (zo’n 80% van de bevolking, platteland als recreatie & bedreigde natuur) & boeren (minder dan 1% van de bevolking, land als productiemiddel & inkomstenbron) met o.m. boerenprotest vanuit het kortzichtige idee dat brood voor spelen gaat als uitkomst (Aktion). Van de landbouwsector wordt een visie met ruimte voor immateriële waarden, creativiteit (bijv. bijverdienmodellen in toerisme, zorg of milieu) en minder focus op slachtofferschap & misdeeldheid gevraagd. Bij stedelingen zou begrip kunnen helpen voor het papierwerk, de bestaansonzekerheid & de frustratie die steeds wisselende milieumaatregelen bij de landbouwsector oproepen.

 

In 2015 was in Duitsland naar grondgebruik het gedeelte voor landbouw naar EU maatstaf groot (50,8 om 40,1%) en dat voor bosbouw iets aan de kleine kant (29 om 32,4%). Naar grondbedekking was naar EU maatstaf het segment akkers (32,3%, EU 21,5%), grasland (22 om 20,5%) en kunstmatig oppervlak (wegen, gebouwen, sport & recreatie 7,4% om 4,4%) groot en het gedeelte bos (34 om 38%), water (1,8 om 3,2%), woeste grond (1,2 om 3,5%), struikopslag (1,4 om 7,4%) & moeras etc. (0,6 om 1,7%) onder gemiddeld (2015; land cover; zie Bodenfläche voor details in 2018/19). Het meeste bos is te vinden in zuidwest Duitsland (Baden-Württemberg, Rijnland-Pfalz, Saarland 40 à 45%), het meeste grasland in Bremen & Hamburg, Sleeswijk-Holstein & Saarland (27 à 31%) en het meeste akkerland in Mecklenburg-Voorpommeren, Saksen-Anhalt & Sleeswijk-Holstein (40 à 48%). Uitgesplitst ging in 2015 van het landbouw oppervlak (51%) 19% naar weiland en 32% naar akkerland & tuinbouwgrond (granen 23,2%, voor 57% veevoer; industriegewas 4,1%, wortels & knollen 1,8%, ander voedergewas 1,6%, peulvruchten, verse groente, sierplanten 0,9%, fruitteelt 0,4%, overige 0,3%). De biologische akker & tuinbouw besloeg in 2018 in Duitsland volgens het federale landbouwministerie (2019 p14/15) 12% van de boerenbedrijven, 9% van het agrarisch oppervlak en 5,3% van de omzet in de voedingssector. Volgens Eurostat lag het biologische areaal in 2019 op 7,8% (12 EU landen meer, EU 7,5% in 2018) en is het na 2012 in zowel de Eu als Duitsland elk jaar gegroeid (2012: D 5,8%, EU 5,7%). In de energieconsumptie is het gedeelte groene stroom (bijv. uit windmolens) tussen 2009 en 2018 zo sterk gestegen dat Duitsland het EU gemiddelde overtrof (van 17,6% naar 38,0%; +118%; EU van 20,5% naar 32,2%, +57%). In het land zijn windmolens e.a. duurzame energieopwekkers voor boeren de belangrijkste bron van bijverdienste.

 

In 2019 was de landbouwproductie van Duitsland naar waarde de hoogste binnen de EU (€56,8mld, EU 443mld, eurostat). Met dierlijke producten (€27,2mld, EU €177mld) voerde men de EU ranglijst aan en met plantaardige producten (€26mld, EU €228mld) kwam men op plek 4. De top10 van landbouwproducten naar waarde voor Duitsland werd gevormd door melk (Duitsland 1e EU), varkensvlees (2e EU), verse groenten (3e), tarwe & spelt (2e), rundvee (3e), aardappels (2e), kippen (6e), snijbloemen & planten (5e), gerst (2e) en voedermaïs (1e). Eurostat schatte eind 2020 voor 2020 de totale waarde van de productie & diensten van land & tuinbouw en veeteelt (dierlijk & plantaardig) voor Duitsland op €55,3 miljard (hoogste EU na Frankrijk, EU zonder VK €396mld). Voor Duitsland was naar EU maatstaf het aandeel plantaardig (49 om 55%) & diensten (4 om 5%) klein en het aandeel dierlijk (47 om 40%) groot. Bij veel producten is Duitsland als volkrijkste EU land 2e van de EU na Frankrijk. Naar plantaardige items (26,9mld) was de verdeling granen €7,0mld (2e EU, m.n. tarwe/ spelt 3,6m, gerst 1,7m), groente & tuinbouw producten (€6,1mld, 5e EU, verse groente €3,4m, bloemen & planten €2,7m), voedergewas €5,3mld (2e EU, veel mais), industrieteelt €4,0mld (1e EU, bijv. suikerbieten & hop), aardappels €2,0mld (2e Eu), wijn €1,3mld (3e Eu na Frankrijk & Italië) en fruit (€1,0mld). Na 2011 steeg in Duitsland en de EU de productie van groente & fruit en daalde die van industrieteelt. Naar dierlijke productie (€26,3mld, 2e Eu) kwam de waarde van dieren op €14,1mld (3e EU, varkens €7,6m, 2e EU na Spanje; rundvee €3,1m, 2e EU; pluimvee €2,5m, 4e EU). Dierproducten haalde €12,2mld (hoogste EU), m.n. melk €10,8mld (1e EU) & eieren €1,1m (4e EU). Bij de dierlijke productie daalde na 2011 de opbrengst van rundvee en die van eieren steeg. Naar zelfvoorzienendheid produceerde Duitsland tussen 2016 en 2018 meer suiker (153% eigen behoefte), aardappels (145%) kaas (122%), varkensvlees (119%), verse zuivel (118%), granen (109%) & kip (103%) dan het zelf nodig had. Met rundvlees (99%) zat men rond de eigen behoefte en eieren (72%), wijn (42%), groenten (37%) & fruit (19%) behoefden aanvulling van elders (invoer groter dan uitvoer, 2019 p5).

 

Naar regio’s komt ook nu nog (eind 2020) het verschil tussen voormalig Oost-Duitsland (communistische staatsbedrijven) en voormalig West-Duitsland tot uitdrukking in de bedrijfsgrootte. In 2016 waren in de nieuwe deelstaten (voormalige DDR) de bedrijven gemiddeld 223ha groot (226ha in 2010) en in de oude deelstaten (voormalige BRD) 44,5ha (40,7ha in 2010). Daarmee kwam het landelijk gemiddelde op 60,5ha (56ha in 2010, 2019 p108). Het verschil is ook terug te zien in de rechtsvorm. In de oude deelstaten is het aandeel van eenmansbedrijven van een natuurlijk persoon (feitelijk veelal familiebedrijven, 93% in 2010, 90% in 2016) groter dan in de nieuwe deelstaten (rond 72%). Daar zijn meer bedrijven rechtspersoon (2016: oud 0,7%; nieuw 15%, vooral coöperaties of NV’s) of firma (oud van 6,5% naar 9%, nieuw van 13,1 naar 13,6%). Het aandeel boeren dat minder dan de helft van hun inkomen uit hun boerenbedrijf haalt is in de nieuwe deelstaten ook iets groter (oud van 50% naar 52%, nieuw van 58% naar 56%). Nedersaksen (aandelen in Duitsland: 13% oppervlak, 16% landbouwoppervlak, 14% boerenbedrijven, 9,6% bevolking, 9% bbp) is de belangrijkste Duitse landbouwdeelstaat (2017 p4f). De deelstaat leverde in 2019 met €5,6mld de grootste bijdrage van alle deelstaten aan de waarde van de Duitse landbouw (€27,3mld, pag. 8c; aandelen Duitse productie: vleeskippen 65%, aardappels 48%, leghennen 38%, varkens 32%, suikerbieten 26%, melk 22%, rundvee 21%, granen 13%). De bijdrage van de voeding & genotsmiddelen industrie van Nedersaksen aan die van Duitsland kwam dat jaar met 11,7% van de bedrijven en 12,9% van de werknemers op 18,4% (€36mld) van de nationale omzet en 20,1% (€8,2mld) van de buitenlandse omzet van de Duitse v&g industrie (2017 p13c). De grootste deelstaat Beieren (aandelen 2019: opv 19%, lbo 20%, bb 31%, bev. 15,7%, bbp 18,4%) kwam met een bijdrage van €5,3mld aan de Duitse landbouw op plek 2. Beieren is leidend bij melk & rundvee (productie aandeel: beide 25%) en granen (17%) en 2e van Duitsland bij suikerbieten (19%), aardappels (17%) en leghennen (8,8%). In 2018 (p10-12) lag de omzet van de Beierse v&g industrie met €30,7mld iets onder die van Nedersaksen. Zowel de waarde van de export als die van de import van v&g middelen lag rond €10mld. De volkrijkste deelstaat Noordrijn-Westfalen (opv 10%, lbo 9%, bb 12,5%, bev. 22%, bbp 21,4%) was met een landbouwbijdrage van €3,3mld 3e van Duitsland. De deelstaat telt naast veel mensen (ca. 18mln) veel bio-industrie (varkens 6,7mln, 26%, 2e Duitsland; leghennen 8,5%, 4e; vleeskippen 5,4%, 3e). Ook komen er relatief veel suikerbieten (19%, 2e) & granen (9,5%, 4e) vandaan. Verder levert de deelstaat met €36mld in 2019 een met Nedersaksen vergelijkbare bijdrage aan de Duitse voeding & genotsmiddelen industrie.

 

De Duitse wijnbouw (download p28) dateert uit de Romeinse tijd en wordt beoefend in 13 wijnbouwgebieden in het zuidwesten van het land in het stroomgebied van de Rijn. Na de 80er jaren van de vorige eeuw kwam er gestaag meer variatie in de productie (niet enkel meer goedkope witte bubbeltjeswijnen). Wel betreft het grootste deel van de productie nog altijd witte wijn waarbij Riesling uit de Moeselvallei nog steeds de grootste hap vormt. Ongeveer de helft van de Duitse wijnproductie (900mln liter in 2016) wordt geëxporteerd met als belangrijkste doellanden de VS, Nederland (20% in 2018) en het VK. Met rond een derde van de wereldoogst is Duitsland de grootste producent van hop ter wereld (productieweaarde p/j 2016-2018: €211mln), de grootste producent van bier in Europa (93mln hl in 2018) en 5e bierproducent ter wereld (2019 p30/31; bier). Van de productie wordt ruim 15% geëxporteerd (m.n naar Italië, China, Nederland en Frankrijk). Tussen 1950 en 2018 is het aantal brouwerijen in Duitsland gezakt van bijna 2700 naar ca. 1500, met nog altijd de meeste brouwerijen in Beieren. In Duitsland is pils (62,5% in 2017) de populairste biersoort, gevolgd door export (11%) & weizen (9,5%) en het Oktoberfest in München is het grootste bierfestival ter wereld.

 

Als oudste warenwet ter wereld geldt het Reinheitsgebot (Beieren 1516). Behalve om bierkwaliteit te garanderen was de wet in het toenmalige koninkrijk Beieren ook bedoeld om de eigen economie te beschermen (protectionistisch). Er bestonden al ontheffingen voor sommige regels ervan (bijv. voor tarwe in Weizenbier) en sinds 1987 is het gebod vanwege de Europese vrijhandel (EU) verder ontkracht.

Industriesector

Ook over de Duitse industriesector (mijnbouw, nutsvoorzieningen, maakindustrie, bouw) is via economy, Wirtschaft en eurostat de nodige info te vinden. De bijdrage van de sector aan werk & economie is naar EU maatstaf groot (Eurostat, basic breakdown). De tabel hierna laat zien dat tussen 2010 en 2019 in Duitsland het aandeel van de sector in de werkgelegenheid (werknemer + zelfstandig; 15-65j; in % van de totale werkgelegenheid) nauwelijks veranderde, terwijl het in de Eu licht zakte.

 

Werk in personeel Duitsland % totale wg EU % totale wg
2010 2019 2010 2019
Industrie etc. 18,8 18,5 16.6 16,1
Bouw 5,7 5,6 7,0 6,4
Industriesector 24,5 24,1 23,6 22,5
Werk in uren
Industrie etc. 19,3 19,4 17,0 16,7
Bouw 6,7 6,4 7,9 7,1
Industriesector 26,0 25,8 24,9 23,8

 

In Duitsland steeg het aantal werkzame personen in de bouw tussen 2010 en 2019 van 2,3mln naar 2,6mln doordat het aantal werknemers groeide van 1,8mln naar 2,1mln. Het aantal zelfstandigen in de bouw lag in beide jaren iets onder 500.000. Daarmee zakte in Duitsland hun aandeel (volgens de Duitse definitie) in de bouw van ruim 21% naar 18% terwijl het in de EU (volgens de EU definitie) beide jaren rond 22,5% lag.

 

De bbp bijdrage van de sector buiten de bouw lag tussen 2010 en 2018 in Duitsland rond 23% en daarmee viel het land onder de EU top5. In 2019 lag de bijdrage iets lager (21,9%). In de Eu bewoog de bijdrage rond 18% (17,6% in 2019). Het bbp aandeel van  de bouw steeg in Duitsland gestaag van 3,9% naar 4,8% terwijl ze in de EU tussen 2010 en 2015 licht zakte (van 5,2% naar 4,5%) om daarna weer iets aan te trekken (4,9% in 2019). Daarmee lag de bbp bijdrage van de sector als geheel in Duitsland rond 26,8% (26,7% in 2019, ca €900mld) en in de EU zakte ze iets (van 23,0 naar 22,5%).

 

De omzet in de mijnbouw kende in Duitsland volgens eurostat tussen 2009 en 2017 een licht dalende tendens die minder sterk was dan gemiddeld in de EU, maar door een breuk in de tijdserie van de Duitse statistici bedroeg de omzet van 2018 bijna het dubbele van de jaaromzetten daarvoor. In de maakindustrie oversteeg in 2011 de omzet weer het niveau van 2008 (kredietcrisis) waarna deze t/m 2018 net als in de EU continue groeide. Ook de nutsvoorzieningen (gas, licht & water) volgden het EU patroon met tussen 2009 & 2012 groei, daarna stagnatie of daling en vanaf 2016 zodanig herstel dat in 2018 de piek van 2012 werd overtroffen. In 2019 lag de omzet in de maakindustrie minder ver boven het niveau van 2015 dan gemiddeld in de EU en t.o.v een jaar eerder daalde de omzet. In april 2020 bereikte de omzet een dieptepunt (Duitsland 74% van 2015, EU 75%) en het herstel daarna ging in Duitsland iets minder ver dan in de EU (sept. 2020: D 103%, EU 109% van 2015). De bouwsector kende tussen 2010 en 2018 in zowel Duitsland als de EU een vrijwel continue stijgende omzet. In 2019 was de omzetgroei in Duitsland wat minder uitbundig en in 2020 kenden mei, juli, aug & sept. krimp t.o.v een jaar eerder. Naar productiewaarde waren patronen in de industriesector vergelijkbaar. Waarden 2018: mijnbouw €18,9miljard (+75% t.o.v. 2017, zie boven), maakindustrie €2021mld, +4,6%; nutsvoorzieningen €676mld, bouw €311mld, +14%). In 2018 lag in de Duitse industriesector buiten de bouw de productie nog ruim 5% boven die van 2015 (EU ruim 6%), maar in 2019 was ze teruggezakt naar het 2015 niveau (EU nog steeds 106% in 2019) en in het coronajaar 2020 was de schade in Duitsland relatief groot. In april 2020 lag het dieptepunt op 71% van de waarde van 2015 (EU 77%) en t/m sept. werd het niveau van 2015 niet meer gehaald (sept 2020: D 91% van 2015, EU 100% van 2015)  In de bouwsector steeg de productie in Duitsland iets sterker dan gemiddeld in de EU (2019: D 113% van 2015, EU 110%) en de sector werd in het coronojaar 2020 in Duitsland nauwelijks aangestast (april 2020: D 113% van 2015, EU 84% van 2015, sept 2020: D 119%, EU 107%; Eurostat: short term indicators).

 

De tabel hierna biedt info over omzetontwikkeling in de sector in Duitsland en de EU in 2018. Het betreft mijnbouw, maakindustrie, nutswezen (energie, water, zuivering & afvalverwerking) en bouw. Toelichting: +/-: % verandering in 2018 t.o.v. 2017; %: aandeel in de hele industrieomzet in % (Eurostat, SBS industry & construction detailed).

 

 

Deelsector Omzet in miljard €
EU Duitsland
2018 +/- % 2018 +/- %
Mijnbouw 148 +12 1 24 0,8
Maakindustrie 8403 +6 60 2355 +7 70
Energie 1589 +7 12 615 +13 18
Water & zuivering/afval 291 +5 2 69 +11 2
Bouw 3624 +3 26 357 +6 10
Totaal industriesector 14055 +5 3420 +8

 

 

Uit de tabel blijkt o.m. dat in Duitsland maakindustrie & energie een relatief groot en vooral de bouw, maar ook de mijnbouw een verhoudingsgewijs klein aandeel hebben in de industriële omzet. Ook stegen in 2018 in Duitsland de omzetten relatief sterk. Wel werd hierboven al aangegeven dat de ontwikklelingen in de sector in 2019 wat minder rooskleurig waren (eurostat). In 2019 en de eerste 3 kwartalen van 2020 ging de Duitse mijnbouw naar Eu maatstaf sterk achteruit.

 

De navolgende tabel biedt info voor 2018 over aandelen van de omzet (%) van de Duitse top15 in de maakindustrie als indicator van de grootte van de betreffende industrietak en de verandering in omzet in % t.o.v. 2017. In Duitsland als volkrijkste en rijk EU land stonden deze 15 industrietakken, net als vrijwel alle andere industrietakken in het land, naar omzet bovenaan in de EU rangorde. De top15 was goed voor bijna 90% van de omzet in de Duitse maakindustrie.

 

Maakindustrietak 2018 Omzet in €mld Aandeel omzet  % +/-  2017 %
Totaal maakindustrie 2355 100 +7
Motorvoertuigen 517 21 +4
Machines & uitrusting 317 13 +10
Voeding & genotsmiddelen 231 10 +4
Chemie 170 7 -5
Overige metaalproducten 157 7 +13
Electrische uitrusting 134 6 +12
Basismetalen 121 5 +16
Cokes & olieraffinaderij 99 4 +3
Rubber & plastic 99 4 +9
ICT, electronica, optisch 98 4 +11
Farmacie 76 3 +69
Mineralen (glas, steen, cement, keramiek) 52 2 +4
Overige transportuitrusting 49 2 -6
Papier & papierproducten 46 2 +9

 

In 2018 kenden bijna alle maakindustrietakken groei, al moet wel een slag om de arm worden genomen vanwege een ander moment waarop de statistici in 2018 het jaar lieten ingaan (break in timeseries). De autoindustrie is al heel lang leidend in Duitsland. Tussen 1956 en 1966 was West-Duitsland de tweede en tot de Duitse eenwording (1990) derde autoproducent in de wereld. Deze positie handhaafde men na de eenwording t/m 2005. Ook de Duitse industrietakken die niet in de top15 zitten zijn belangrijk. Zo ging bijv. veel textiel, kleding en schoeiselindustrie (O 2018 23,6mld, -5%) naar lage lonenlanden en tussen 1960 en 2000 zakte het aantal banen in deze industrie in Duitsland van 1,3mln naar 0,2mln. Rond 2010 was Duitsland echter nog altijd de 5e exporteur ter wereld van textiel & kleding en Adidas was lang de grootste fabrikant ter wereld van sportschoeiel & kleding (na 2010 werd het concern qua omzet ingehaald door het Amerikaanse Nike). Net als Adidas zijn veel grote Duitse bedrijven multinationaal. Onder het kopje “merken en bedrijven” hierna volgen meer details. In 2019 en de eerste 3 kwartalen van 2020 presteerde in Duitsland de belangrijke metaalindustrie (incl. motorvoertuigen en machines & uitrusting) naar EU maatstaf slechter dan gemiddeld (eurostat). Bij de meeste andere industrietakken (m.u.v. kleding) viel de schade mee.

 

Dienstensector

In de economie gaat het bij diensten in principe om levering van niet fysieke goederen, al vallen winkels (ze verkopen veelal geen zelf geproduceerde goederen) ook onder de dienstensector (Engl). Gemakshalve kan gesteld worden dat de dienstensector alles beslaat wat niet onder de landbouw of industriesector valt. Men onderscheid o.m. commerciële dienstverlening (met winstoorgmerk, incl ict) en niet commerciële dienstverlening (bijv. dienstverlening van overheden). In de rijke landen economieën realiseert de dienstensector veelal 70% van het bbp of meer. In Duitsland met zijn grote industriesector is de bbp bijdrage van de dienstensector naar EU maatstaf onder gemiddeld (68,5% in 2017, €2160mld in 2019; EU gemiddelde 71%; List). Ook steeg de bbp bijdrage van de sector tussen 1995 en 2019 in Duitsland minder hard dan gemiddeld in de EU (DL van 68,9 naar 70,1%, EU van 72,6% naar 76,5% bbp; Eurostat). De tabel hierna biedt info over ontwikkelingen in bbp bijdrage van de bruto toegevoegde waarde van diensten subsectoren tussen 2010 en 2019 in Duitsland en de EU. Onder overheid & samenleving vallen bijv. ambtenarij, politie, defensie, zorg & onderwijs.

 

Diensten subsector Bbp bijdrage %
Duitsland EU
2019 2010 2019 2010
Overheid & samenleving 16,9 16,1 16,7 17,3
Handel, vervoer & horeca 14,5 14,2 17,0 16,9
Wetenschap, techniek, administratie 10.5 9,7 10,2 9,1
Vastgoed 9,5 10,2 10,0 9,9
Informatie & communicatie 4,4 3,9 4,8 4,3
Kunst & recreatie, overige 3,5 3,7 3,0 3,1
Financieel, banken & verzekeringen 3,4 4,5 4,2 5,1

 

De bijdrage van de dienstensector ligt in Duitsland naar betaald werk (uitgedrukt in personen, zelfstandigen + loondienst) boven het EU gemiddelde (75,6%, EU 73,3% in 2019; eurostat). Wel was de stijging tussen 2010 en 2019 naar EU maatstaf aan de kleine kant. De tabel hierna biedt info over ontwikkelingen in werkgelegenheid in diensten subsectoren in deze periode in Duitsland en in de EU. Dit laat zien dat Duitsland op overheid & samenleving (m.n. ambtenarij) en wetenschap, techniek & administratie, maar ook op kunst & recreatie naar verhouding hoog scoort en dat de bijdrage van de financiéle sector naar verhouding sterk is gedaald. Toelichting: aandeel in % van alle banen in landbouw, industrie en diensten.

 

Diensten subsector Aandeel werkgelegenheid %
Duitsland EU
2019 2010 2019 2010
Overheid & samenleving 25,0 24,2 23,5 23,1
Handel, vervoer & horeca 23,7 23,1 24,6 24,3
Wetenschap, techniek, administratie 13,7 12,7 12,6 10,9
Kunst & recreatie, overige 6,7 7,1 6,1 6.0
Financieel, banken & verzekering 2,4 3,0 2,3 2,6
Informatie & communicatie 3,0 2,8 2,9 2,5
Vastgoed 1,1 1,1 1,0 1,0
Totalen 75,6 74,0 73,0 70,4

 

Tijdens de coronacrisis van 2020 trad tusen april en sept (euro, 2020 k2 en k3) nog weinig verandering op in de bijdragen van deze subsectoren.

 

 

Merken en bedrijven

In de ranglijsten van de grootste multinationals ter wereld van Fortune Global 500 kwam Duitsland in 2020 tot 27 concerns in de Global 500 met een omzet die varieerde tussen US$283mld (Volkswagen als grootste autoconcern ter wereld op plek 7) en $26mld (Adidas op plek 480). De Forbes Global 2000 voor 2020 kwam tot 51 Duitse concerns met een omzet tussen $275mld (Volkswagen) en $1,1mld. Doorgaans genereren deze multinationals het merendeel van hun omzet buiten Duitsland. Ze staan deels genoteerd bij de overkoepelende Deutsche Börse die gevestigd is in het Duitse financiéle centrum Frankfurt am Main. Deze is in 1992 opgericht, is wereldwijd op 22 standplaatsen in 16 landen actief en kent als voornaamste prestatie-index de DAX. Naar sectoren was bij de 27 Duitse concerns in de Global 500 de sector motorvoertuigen & onderdelen met 6 exponenten sterk vertegenwoordigd, gevolgd door financiële instellingen (5), farmacie (3), transport (3) en energie & nutssector (2). De sectoren chemie, materialen, technische maakindustrie, technologie, telecom, groothandel en voeding & drogisterij waren in de Forbes 500 ieder met één concern aanwezig. Bij de 51 concerns in de Forbes 2000 (incl. de 27 van de Forbes 500) waren financiele inslellingen (10 in getal) koploper, gevolgd door motorvoertuigen, transport/ logistiek en chemie/ farmacie (alle drie 7).

 

De tabel hierna bevat info uit jaarverslagen over 2019 rond de 20 Duitse multinationals met een omzet boven €35mld (List) met vermelding van hun plek in de Forbes 500 van 2019 (R), naam (D= Duitse, G = Groep), sector (S) en omzet (O in miljard €), resultaten (W/V voor belasting in mld€, indien onder €1mld in tienden van een mld, Verlies -) en personeel (P x1000) en de veranderingen t.o.v. 2018 (+/-; afgerond op hele %. Sectoren: Motorvoertuigen & onderdelen (MO), techniek & onderdelen (TO), Financiële dienstverlening (FD); technologie, media & telecom (TMT), Transport, distributie & logistiek (TL), nutsbedrijf (N), medische zorg (MZ) en Chemie/farmacie (CF). Verdere toelichting: boekjaar ThyssenKrupp van 1/10 t/m 30/9, ZF Friedrichsh = ZF Friedrichshafen. De 20 concerns waren wereldwijd goed voor een O rond €1500mld (evenveel als 47% van het Duitse bbp van 2019) en voor ca. 4,5mln betaalde banen  wereldwijd. Veel info komt uit jaarverslagen (links via List).

 

R Naam S O +/- W/V +/- P +/-
7 Volkswagen MO 253 +2 16 +9 671 +1
20 Daimler MO 173 -2 4 -61 299 -0
46 Allianz FD 142 +8 12 +5 147 +4
56 BMW G MO 104 +8 7 -26 133 -1
74 Siemens TO 87 -1 6 -16 385 -4
86 D Telekom TMT 81 +6 10 +18 213 -2
95 Bosch G MO 78 -1 3 -46 398 -3
131 Uniper N 66 -28 0,6 12 -2
135 Munich RE G FD 51 +5 4 +7 40 -5
142 D Post DHL TL 63 +3 4 -31 547 -0
143 BASF CF 59 +2 4 -28 118 -4
214 Bayer CF 44 +4 4 +141 104 -4
230 Continental MO 44 +0 5 -20 241 -1
232 D Bahn TL 44 +1 2 -13 324 +2
248 ThyssenKrupp TO 42 -7 0,3 -45 162 +0
255 E.ON N 41 +38 6 +15 79 +81
271 Talanx FD 40 +13 2 +20 22 +4
302 ZF Friedrh MO 37 -1 0,9 -40 148 -1
304 Lufthansa TL 36 +2 2,0 -38 138 +2
313 Fresenius MZ 36 +6 5 -2 294 +7

 

In 2020 zakte van het eerste op het 2e kwartaal de omzet in de maakindustrie van 102% van het niveau van 2015 naar 83% met in het 3e kwartaal een herstel naar 96% (EU van 105% via 88% naar 100%; eurostat). De sterkste daling in het 2e kwartaal (eerste coronapiek) vond plaats in de horeca & amusementssector en in de voor Duitsland zo belangrijke auto-industrie en wat daar uit voortvloeit (bijv. aardolie en metaalindustrie).

 

Grote concerns doen in hun jaarverslagen steeds meer hun best zich humaan & sociaal te profileren. Zo vonden binnen de bedrijfsethiek de termen Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (ook wel om meer omzet te genereren en dan heet het greenwashing) en duurzaam beleggen algemeen ingang. Rijke landenclub OESO gaf richtlijnen en de afkorting MVO raakte in zwang. Duurzaamheidmeting maakte een stormachtige ontwikkeling door en in 2014 deed van de 250 grootste multinationals ter wereld (Forbes lijst) 95% aan duurzaamheid (Duits: Nachhaltigkeit) verslaggeving. Binnen de OESO meting met nadruk op overheidsbeleid (41 landen, incl. de EU landen) scoorde Duitsland in 2020 op alle dimensies boven het EU gemiddelde; het hoogst op kwaliteit van de democratie (4e EU), gemiddeld op economisch beleid en erg wisselend op milieubeleid. De DJSI van Dow Jones (Duits) baseert zich op info van de concerns zelf en leidt een wat kwijnend bestaan. Duitsland zelf kent een ÖkoDAX die 4x p/j actueel wordt gemaakt (Duits). Concerns kunnen wel van alles beweren, maar naarmate ze minder transparant zijn krijg je moeilijker grip op het waarheidsgehalte. Te denken valt aan zaken als belastingontwijking, fraude, omkoping en uitkoopregelingen. De tabel hierna biedt info over de opinie in Duitsland rond bedrijf en economie. Het betreft een overwegend positieve kijk (+) of veelal negatieve kijk (-) op verschijnselen in % van de steekproef in Duitsland en die in alle EU landen samen. Bij totalen onder 100% vinkte het resterende segment “weet niet” aan (veldwerk najaar 2015; eb84 QA10).

 

Verschijnsel Duitsland EU28
+ +
Grote concerns 51 43 55 37
Midden en klein bedrijf 92 6 84 11
Vrijhandel 73 21 69 21
Protectionisme 29 43 38 41
Globalisering 51 39 46 39
Liberalisatie 59 27 54 29
Concurrentie 81 14 69 23
Ondernemerschap 73 20 75 17
Vakbonden 66 27 52 38
Publiek geld voor simulering private sector 76 16 58 28
Private sector schept beter banen dan overheid (QC2.4; 2015) 76 15 64 23

 

In november 2018 (eb90 QA9) werden eveneens een aantal verschijnselen nagevraagd waarbij de opinie in Duitsland uitgesprokener leek dan in 2015.

 

Verschijnsel Duitsland EU28
+ +
Overheidsdiensten 80 15 69 25
Concurrentie 82 15 70 23
Vrijhandel 85 11 74 18
Protectionisme 25 53 37 46
Globalisering 61 30 51 37
Vakbonden 77 17 58 33

 

In de weergave van de grootste Duitse multinationals hierna volgen (min of meer in volgorde van de omzet van 2019) eerst concerns uit maakindustrie sectoren en daarna die uit energie & nutswezen, bouw en dienstensectoren. Rond 100 Duitse multinationals zullen hierna de revue passeren. Veel Duitse concerns zijn in de 19e eeuw opgericht en vaak werd na oprichting een heel scala van voorzieningen opgezet voor het personeel (soms zelfs complete steden). Alle maakindustrieconcerns die in de Nazi periode al bestonden werden onderdeel van de oorlogsindustrie. Een aantal ervan vallen nu onder de grootste en machtigste ter wereld. Bij de beschrijving van de sectoren hierna komen ook concerns aan bod die relatief kleiner zijn (O veelal boven €25mld, List).

 

Duitse maakindustrie: transportmiddelen & onderdelen

In de Duitse maakindustrie (O 2019: €2355mld) vormt de productie van motorvoertuigen (O 2019: €517mld; Germany) de grootste tak. In 2018 besloeg de directe autoproductie in Duitsland met 882.000 werknemers 11,8% van de werkgelegenheid (EU 8,5%). In 2019 huisvestte Duitsland 42 van de 226 productiefaciliteiten binnen de EU en deze produceerden 28% van alle motorvoertuigen in de landengroep (2020). In 2020 had de sector zwaar te lijden onder de coronacrisis. In de EU zakten de autoverkopen met bijna 24%, maar in Duitsland viel de schade met -19% nog mee. De drie grootste Duitse producenten stonden in 2017 op plek 2 (Volkwagen), 13 (Daimler) en 14 (BMW) van de wereldranglijst. De Volkswagen groep (O 2019 €253mld) is een erfenis uit de Nazi-tijd. Hitler had in 1933 verkondigd dat er een goedkope & zuinige gezinsauto zou komen voor het volk. Op 28 mei 1937 (de officiële oprichtingsdatum) werd in Berlijn door de Nazi vakbond een entiteit in het leven geroepen om het plan uit te voeren. Autobouwer & toegewijde nazi Ferdinand Porsche had al een prototype ontworpen, maar de toenmalige Duitse auto-industrie durfde productie voor de prijs die Hitler als max had gesteld niet aan en daarom werd die overgedragen aan de nazi staat. De nazi’s bouwden daartoe vanaf 1938 in Fallersleben in midden Duitsland een enorme fabriek met een stad voor de arbeiders (Kraft durch freude of KdF-stadt). In 1940 rolde daar de eerste Volkswagen van de band. De naam kever (beatle) voor het ontwerp dook in 1938 voor het eerst op in de New-York Times. In 1998 kregen zo’n 2000 nog niet overleden arbeiders compensatie voor hun dwangarbeid in WOII. Na de oorlog lag de fabriek in de Britse bezettingzone. De Britten lieten autoproductie in het kader van de Duitse herstelbetalingen voor oorlogsschade hervatten en men doopte KdF stadt om tot Wolfsburg. In 1949 droegen de Britten Volkswagen over aan de bondsregering & deelstaat Nedersaksen zodat het een staatsbedrijf bleef. In 1950 begon de productie van Volkswagenbusjes, een idee van de Nederlandse importeur Ben Pon sr. Tevens rolde toen de 100.000ste Volkswagen van de band, 5 jaar later gevolgd door de miljoenste. In de 50er jaren opende men op veel plaatsen in de wereld verkoop & productielokaties  Zo werd het bedrijf symbool van het Wirtschaftswunder van die tijd.

 

Tussen 1948 en 1968 was de van Opel overgekomen Heinrich Nordhoff bovenbaas bij Volkswagen. Onder zijn leiding stond men een éénmodel beleid voor. In 1960 werd Volkswagen beursgenoteerde vennootschap Volkswagenwerk AG. Wel werd in een VW wet vastgelegd dat 40% van de aandelen in handen bleef van de (deel)staat en max. 20% ervan in bezit mocht komen van één belegger. Met het a.s. vertrek van Nordhoff werd het éénmodel beleid losgelaten. Wel liet men daarbij via overnames verkregen dochtermaatschappijen hun eigen identiteit behouden. Naast nieuwe productie lokaties (o.m. in  Mexico en de VS) volgde in 1965 de overname van Auto-Union van Daimler Benz (het latere Audi) en in 1969 van NSU. Zo kreeg men o.m. merknaam Audi (die erg succesvol zou worden) en de productie van de Trabant in het Oost-Duitse Zwickau in handen. In de 70er jaren volgde de productie van de Passat en de Golf die eveneens uitgroeiden tot erg succesvolle merken. Onder hoogste baas Carl Hahn (1982-1993) werd de bedrijfsnaam in 1985 veranderd in het makkelijker bekkende Volkswagen AG. Verdere expansie kreeg o.m. gestalte met het betreden van de Chinese markt (1982) en de overnames van het Spaanse SEAT (1986) en het Tsjechische Škoda (1991, sinds 2000 compleet). Onder Hahns opvolger, kleinzoon van Porsche Ferdinand Piëch (1994-2002), nam Volkswagen in 1998 luxe sportwagenmerken Bentley, Lamborghini en Bugatti over.

 

Piëch wilde Volkswagen & Porsche uiteindelijk terug bij elkaar onderbrengen en hield ook tussen 2002 en 2014 nog veel invloed. In 2003 werd na een halvering van de winst een herstructurering ingevoerd met als uitkomst de Volkswagengroep (gezinsauto’s) en de Audigroep (luxere auto’s en gevorderde techniek). Mede doordat de Eu bezwaar maakte tegen de VW wet (1960) kon Porsche AG tussen 2005 & 2008 zijn belang in Volkswagen uitbreiden tot 42%. Tussen 2009 t/m 2012 werd de band tussen VW & Porsche verder verinnigd. Intussen (2006 i/m 2014) slaagde men er via overname van MAN AG (dat tegelijk het Zweedse Scania overnam) in om ook een flinke vinger in de pap te krijgen op de markt van commerciële voertuigen (bestelwagens, vrachtwagens & bussen/ busjes). In 2015 kwam aan het daglicht dat Volkswagen tussen 2009 en 2015 m.n. bij 11 miljoen diesels z.g. sjoemelsoftware had geïnstalleerd om de uitstoot van stikstof gunstiger te doen lijken. Deze dieselgate affaire kostte het concern wereldwijd o.m. €30mld aan boetes & afkoopsommen en tussen 2015 en 2018 zakte in de EU het aandeel van diesels in de autoverkopen van VW van ruim 50% naar 36% (al in 1974 betaalde het bedrijf eens een boete voor vergelijkbaar wangedrag, controversies). In 2016 kondigde het concern aan gestaag de focus te verplaatsen naar elektrische modellen (MEB).

 

Tussen 1990 en 2019 verzevenvoudigde de omzet van de Volkswagengroep van €35mld naar €252mld en ging het personeelsbestand wereldwijd van 261.000 naar 671.000. Daarmee haalde men in 2019 met beide een 7e plek op de wereldranglijst (list). Tussen 2000 en 2004 lag het aantal verkochte auto”s rond 5 miljoen, maar daarna liepen de verkoopcijfers jaarlijks op naar 11mln in 2019 (2019 p346). Daarmee voerde Volkswagen de wereldranglijst van 2019 aan met bijna 12% van de wereldwijde autoproductie. Wel ging dat jaar de productie voor het eerst iets achteruit (-1%), maar teruggang was in 2018 & 2019 de wereldwijde trend in de autoindustrie (production). In 2018 (zahlen) werden de meeste exemplaren verkocht in China (4,3mln), Duitsland (1,2mln) en de VS (0,6mln, Nederland 94.000, België 116.000). Het grootste marktaandeel had men in Tsjechië (47%), Duitsland (36,5%) en Oostenrijk 34% (België en NL beide 21%). In het coronajaar 2020 daalde bij Volkswagen de autoverkoop binnen de EU met 21,6% t.o.v. 2019 (daling verkoop van alle automerken in de EU 23,8%) en op de wereldrangslijst van grootste autoconcerns werd men net voorbij gestreefd door het Japanse Toyota. In 2020 waren de wereldwijde cijfers van de Volkswagen groep als volgt: De omzet kwam op €223mld (-12%) en de netto winst op €8,8mld (-37%). Het aantal verkochte auto’s bedroeg 9,3mln (-15%) en het personeelsbestand zakte iets naar 663.000 (-1%). De meest verkochte Volkswagen modellen (en de meest verkochte automodellen ter wereld) zijn de Golf (1924 t/m 2019: 35mln) en de Kever (1938 t/m 2003: 21,5mln, de laatsten in Mexico). Per 1/1-2021 was het eigendom van de Volkswagengroep als volgt verdeeld (aandelen in stemrecht, aandelen in kapitaal, eigenaar van de aandelen):

 

Stemrecht % Kapitaal % Eigenaar van de aandelen
53,1 31,1 Porsche Stuttgart
20,0 11,8 Nedersaksen via Hannoversche BG
17,0 14,6 Qatar Holding
9,9 42,3 Vrij verhandelbare aandelen

 

De VW groep was in 2019 actief in ruim 150 landen met 100 fabrieken in 27 landen. Van de vele auto productie prijzen die er wereldwijd zijn won ook de Volkswagen groep een deel. De Worldcar of the year prijs (sinds 2003) werd 6 keer gewonnen, waarmee men een 3e plaats haalde op de ranglijst van automakers, maar omdat dochter Audi de prijs 10 keer won en dochter Porsche 7 keer is de groep als geheel ook hier koploper. De meest in het oog springende controverse rond Volkswagen was dieselgate; het sjoemelsoftware schandaal dat in 2015 aan het licht kwam (zie boven). Greenpeace had in 2011 & 2020 meer kritiek op het modellenbeleid van het concern. Andere controverses zijn samenwerking met dubieuze regimes, bijv. met de Braziliaanse miltaire junta van tussen 1964 en 1985 en meer recentelijk de politiek van China ten opzichte van de Oejgoerse moslim minderheid. Ook doet zich incidenteel nog wel eens een nazistische of racistische oprisping voor bij een CEO of in een reclame spot.

 

De 2e autoproducent van Duitsland Daimler AG (Stuttgart, O 2019: €173mld) is naar omzet & grootte tevens het 2e concern van Duitsland. In het coronajaar 2020 daalde bij Daimler de autoverkoop binnen de EU met 22,4% t.o.v. 2019 (daling verkoop van alle automerken in de EU 23,8%). Daimler vindt zijn oorsprong in de samenwerking van 2 pioniers op het gebied van motorvoertuigen. In 1883 stichtte enthousiasteling op het gebied van verbrandingsmotoren Carl Benz het bedrijf Benz & Cie. Met geld uit de bruidsschat van zijn vrouw Bertha ontwierp hij in 1885 de eerste auto ter wereld (waarna Bertha op eigen intitiatief de eerste automobilist ter wereld werd). Later dat jaar en het jaar er op gelukte het Gottlieb Daimler & ontwerper Wilhelm Maybach als eersten ter wereld een motorfiets, motorboot & gemotoriseerde koets gebruiksklaar te krijgen. In 1890 richtten ze DMG (Daimler Motoren Gesellschaft) op dat in 1901 de eerste Mercedes ontwierp (een race-auto die wel 2 keer zo snel kon als een renpaard). In 1907 stapte Maybach op als directeur van DMG om in 1909 eigen toko’s (incl. verbrandingsmotoren fabriek MTU Friedrichshafen) te beginnen waamee o.m. topklasse automerk Maybach op de markt kwam. Intussen werd ook de Mercedes verder ontwikkeld. In 1926 besloten Benz & Daimler te fuseren onder de naam Daimler-Benz AG (DB Geschichte) en werd de Mercedes omgedoopt tot Mercedes-Benz. Na de machtsovername van de nazi’s in 1933 legde DB zich als 3e Duitse autoproducent (na Opel en Auto-Union, maar topnazi’s hadden een voorkeur voor Mercedessen) volop toe op wapenproductie, m.n. in de vorm van motoren van tanks & vliegtuigen. Men werd verantwoordelijk voor 37% van de buitenlandse dwangarbeiders (wat in 1968 werd afgekocht met een karige compensatie). Tussen 1949 en 1981 introduceerde het concern tal van vernieuwingen op het gebied van autoveiligheid. Ook werden op veel plaatsen in de wereld (o.m. in Zuid- Amerika door gevluchte nazi’s) fabrieken gebouwd. In 1960 kreeg men het merk Maybach terug. Tussen 1962 en 1990 steeg de wereldwijde omzet van DM4,4mld naar DM85mld en het personeelsbestand van 90.000 naar 386.000. Vanaf midden jaren 80 produceerde men via fusies & overnames naast auto’s commerciële voertuigen, landbouwmachines, vliegtuigen (via overname van Maybach Motorenbau en 50% van de aandelen van MTU München) en witgoed (wasmachines & koelapparaten etc). In 1989 riep men Debis in het leven dat zich onledig houdt met dataverwerking en financiële diensten als verzekeringen en vliegtuig & ruimtevaartpoot DASA. Deze werd in 2000 onderdeel van de Airbus groep.

 

In 1995 werden door nieuwe bovenbaas Jürgen Schrempp verliesgevende takken (w.o. vliegtuigproductie & producent van elektrische apparaten AEG) afgestoten en werd MTU Friedrichshafen opgekocht. In 1998 fuseerde Daimler met het Amerikaanse Chrysler tot Daimler-Chrysler AG dat het 2e autoconcern ter wereld werd. In 2006 deed men afstand van MTU Friedrichshafen (dat als Tognum onderdeel werd van Rolls Royce) zonder het merk Maybach te verliezen. In 2007 stemde Daimler toe in verkoop van Chrysler en volgde Daimler AG als naam. In 2013 verkocht Daimler het aandeel in Airbus. Nadien stortte men zich op actuele ontwikkelingen in de autobranche, niet in de laatste plaats door toedoen van de Zweed Ola Källenius die al lang een flinke vinger in de pap heeft en in 2019 topman van het concern werd. Eerst kochten in 2015 de 3 grootste Duitse autofabrikanten Volkswagen, Daimler & BMW navigatie systemen poot Here van het Finse Nokia wat wijst op interesse voor zelfsturende auto’s. In 2017 investeerde Daimler (o.m. via overnames) in autodelen, internationaal openbaar vervoer & elektrische bussen. In 2019 kondigde men aan de focus te gaan verleggen van verbrandingsmotoren naar elektrische auto’s en in 2020 volgden verdere stappen richting schone technologie.

 

In 2019 was Daimler AG bezit van een aantal investeringsfondsen & beleggers, voor 30% Duits en voor 27% uit de rest van Europa (Azië, m.n. China, 17%, VS 15%, Kuwait 7%). Onder het merkenbestand vallen Mercedes-Benz, Maybach, stadsauto Smart, een aantal vrachtwagens & bussen met een andere naam en autodeelmerk car2go als onderdeel van de financiële & leasepoot Daimler Mobility. Ook heeft men aandelen in een hele serie buitenlandse holdings, o.m. op het gebied van elektrische auto’s & raceauto’s. In 2019 beschikte men over 59 productiefaciliteiten in 16 landen. Verdere wereldwijde cijfers: personeelsbestand 298.000, omzet €173mld waarvan 52% uit auto’s (vrachtwagens 22%, bestelwagens 8%, bussen 2%, verzekeringen etc. 15%). Markten: China 29%, overig Europa 28%, Duitsland 14%, VS 13%, Korea & Japan beide 3%. Verkoop 2019: 3,3mln voertuigen, incl. 2,4mln personenauto’s (2019 v/a p65). Cijfers 2020: O €154mld (-12%), Winst (EBIT) €4mld (+50%), P 288.000 (-3%). Onder de controverses waar Daimler deel in had vallen o.m. wapenhandel & wapenmisbruik (tot 2013), steun aan militaire dictaturen & milieuvervuiling. Ook was het concern betrokken bij sjoemelsoftware (im), omkoping, corruptie & verdonkeremanen van eigen wangedrag. In de VS kocht men in 2010 vervolging af met $185mln (kritik, corruption).

 

Duitsland’s 3e autoproducent BMW (Bayerische MotorWerke AG, 1916, München, 2019: O €104mld) maakt auto’s (list) en motoren. Men producerde door de tijd heen kleine & luxere grote automodellen, vaak met achterwielaandrijving. De familie Quandt speelt een  grote rol in de BMW historie. Het bedrijf begon in 1916 als vliegtuigfabriek Bayerische Flugzeugwerke (Zeittafel). In 1922 ging men over op de naam BMW. Men maakte vliegtuigen tussen 1916 & 1918 en in onder het nazi-regime (1933-1945). In 1923 volgden de eerste succesvolle motoren. Ook produceerde men remsystemen voor treinen, landbouwwerktuigen & huishoudelijke apparaten. Vanaf 1928 kwamen daar auto’s bij via overname van autofabriek Eisenach met als eerste model de Dixi van Britse autofabrikant Austin (tussen 1928 en 1932 werd dat de BMW3/15). Ook ging men in de 30er jaren sportwagens en luxe automodellen maken. Tijdens de oorlog bleven naast vliegtuigen enkel motorfietsen over. Directeur Franz Josef Popp, die o.m. bezwaar had tegen het gebruik van dwangarbeid, deed in 1942 een stapje terug.

 

Na de oorlog werd in 1948 de productie van motorfietsen en in 1952 die van auto’s hervat met dure eigen modellen. Vanaf 1955 kwamen daar dwergautootjes bij die de opmaat vormden voor een minder kwijnend bestaan. Ook nu begon men met een buitenlands model onder licentie (de italaanse Isetta), alras gevolgd door een iets groter eigen model (de BMW600) en in de 60er jaren de weer iets grotere en in luxe oplopende BMW700 serie. De BMW1500 uit 1961 gaf de doorbraak. In 1994 nam BMW het Engelse autobedrijf Rover over dat in 2000 weer werd afgestoten. Wel behield men rechten op de Mini die sinds 2012 o.m. wordt gemaakt door VDL Nedcar in Born (vanaf 2024 wordt de productie hier gestaakt). Vanaf 1999 is meer nadruk gelegd op verkoop van SUV’s (X Serie). Vanaf 2003 kreeg men het Britse Rolls-Royce motorcars in handen. Ook ging BMW dat jaar een joint venture aan met de Chinese autofabriek Brilliance onder de naam BBA die het concern geen windeieren zou leggen. In 2018 verkocht BMW een kwart van de auto’s in China en verhoogde men het aandeel in BBA naar 75%. Ook ging men samenwerken met China’s grootste SUV producent GWM, mede om zich toe te leggen op elektrische modellen. Al in 2011 was door BMW een elektrisch/ hybride submerk geïntroduceerd (BMW-i) waarvan in 2013 een eerste succesvol model op de markt kwam.

 

In 2019 was 50% van de BMW aandelen vrij verhandelbaar op de beurs. De andere helft was in bezit van de familie Quandt (Stefan Quandt 29%, Suzanne Klatten-Quandt 21%). BMW heeft in de loop van het bestaan honderden modellen op de markt gebracht (list). In 2019 beschikte men over 31 productielocaties in 15 landen (2019 p31). Verdere wereldwijde cijfers 2019 (vanaf p4): personeel 134.000 (-0,7% t.o.v. 2018); omzet €104mld (+7,6%: uit auto’s €91,6, +7%, uit motoren €2,4mld, +18%, uit financiële diensten €29,6mld, +7%). Verkoopmarkten (p64/65): Europa 42%, -1% (Duitsland 13%, VK 9%, Italië 3%), Azië 37%, +7% (China 29%, +14%; Japan 2%), Amerika 19%, +4% (VS 15%, +6%), rest van de wereld 2%. Verkoop 2019 (p4, p66 etc): 2,73mln voertuigen, voor 93% auto’s (2,53mln, +2,2%, BMW’s 2,19mln, +3%; mini’s 0,35mln, -5%; Rolls Royce 5100) en voor 7% motoren (187.000, +15%). In het coronajaar 2020 daalde bij BMW binnen de EU de autoverkoop met 16% t.o.v. 2019 (daling verkoop van alle automerken in de EU 23,8%). Wereldwijd zakte de verkoop in aantallen met 11%. Verdere cijfers 2020: O €99mld (-5%), W €3,9mld (-22%), P 121.000 (-10%). Onder de punten van kritiek vallen een verbod voor Zwitsers om elders BMW’s te kopen (opgeheven wegens overtreden vrijhandelsregels & beboet), verwevenheid met politiek via donaties & lobbyisten, enkele corruptie affaires, lekken in de gegevensbescherming van auto’s, sjoemelsoftware (wel beperkt) en grote dividenden tijdens de coronacrisis voor de familie Quandt (die toch al bulkt van het geld). Daar staat weer tegenover dat het concern relatief goed scoort op maatstaven voor milieubeleid.

 

In 2017 is de 4e Duitse autoproducent Opel volledig overgegaan in handen van de Franse PSA groep. Op de Forbes lijst van 2019 figureren 3 Duitse multinationals met een focus op productie van onderdelen van motorvoertuigen (List). De grootste, Robert Bosch gmbh (sinds 1886; Gerlingen bij Stuttgart; 2020: O €71,5mld, -8%; p 395.000, -1%) is vernoemd naar de oprichter en is nog altijd in handen is van diens nakomelingen. Met rond 440 dochters & dependances in zo’n 60 landen is men het grootste auto-onderdelen en toeleveringsconcern ter wereld (liste). Bij aanvang werd Bosch bekend met wat nodig is om voertuigen op te starten (incl. elektronica). In 1981 begon men via overname een telecom afdeling. Onder de uitvindingen vallen de lambasonde (1976, meet zuurstof in uitlaatgas) en diverse veiligheidssystemen (tractiecontrole 1986, elektronische stabiliteitscontrole 1995) en systemen voor brandstofinjectie (vanaf 1997). Thans komt rond 60% van de omzet uit autotechnologie. Daarnaast maakt men o.m. witgoed & huishoudelijke apparaten (via BSH Hausgeräte, sinds 1969 als joint venture met Siemens grootste van Europa), elektrisch (tuin)gereedschap, zonnecellen, materialen om temperatuur te regelen en uitstoot te verlagen. Ook kent het concern sinds 2015 een afdeling Healthcare solutions (areas). Zo kreeg men rond 2015 een aandeel in de sjoemelsoftware affaire & ontwikkelde men in maart 2020 een snelle coronatest.

 

Continental AG (1871, Hannover; cijfers 2020: O €44,5mld, -18%, netto verlies €0,96mld, +22%; P 236.000, -2%) telt 430 vestigingen in 60 landen. Het concern werd bekend als producent van banden en is de 4e autobandenproducent ter wereld en na Michelin de 2e van Europa. Toch is bandenproductie slechts goed voor ca. 40% van de omzet. In 1998 nam men halfgeleider producent Temic over, gevolgd door overname van de auto-elektronica afdelingen van het Amerikaanse Motorola (2006) en het Duitse Siemens (2007) en van de Duitse kunstofproducent Phoenix AG (2007). Daarna overleefde men ternauwernood de kredietcriis van 2008. Continental kent thans een rubbergroep en een Automotive technologies groep. De rubbergroep heeft als onderafdelingen rubber & Conti Tech (kunsstof producten) en de Automotive groep bestaat uit autonome mobiliteit & veiligheid, voertuignetwerken & informatie en aandrijftechnologie (vitesco). Door de daling van de autoverkopen vanwege de coroapandemie in 2020 wil het concern tot 2025 13% van het personeelsbestand (30.000 medewerkers) afvloeien. Van de aandelen is 46% in handen van de familie Schaeffler en de rest is vrij verhandelbaar.

 

De 3e fabrikant van auto-onderdelen ZF Friedrichshafen of de ZF (Zahnradfabrik) groep (1915, Friedrichshafen aan het Bodenmeer, Cijfers 2020: O €32,6mld, -8%; verlies €074mld, 2019 €0,4mld winst; P 153.000, +4%) begon in 1915 met productie van tandwielen voor zeppelins (luchtschepen, vernoemd naar de gelijknamige Duitse graaf). Het concern is nu voor 94% in handen van de Zeppelin stichting van de stad Friedrichshafen. Deze ontplooit tal van initiatieven op het gebied van milieubescherming, sociale vorming, sport & cultuur. De overname van het Amerikaanse TRW Automotive in 2014 betekende verdubbeling van de omzet en men werd na Bosch 2e auto-onderdelen concern ter wereld. Thans telt de ZF groep ruim 240 productielocaties in 41 landen en richt men zich vooral op besturings, aandrijf & chassistechniek voor alle mogelijke voertuigen & machines. In 2020 volgde overname van het Amerikaanse WABCO (remsystemen) en een partnerschap met het Australische Aeva dat zich onledig houdt met systemen voor elektrische & zelfsturende vehikels. Kleinere Duitse concerns in de branche (Forbeslijst) zijn onderdelen fabrikanten Schaeffler groep (1982, Herzogenrath Beieren, grootaandeelhouder Continental, auto’s en lucht & ruimtevaart, 2020: O €12,6mld, -5%, P 83.200,-5%), remsystemen concern Knorr-Bremse (1905, München, 2020: O €6,2mld, -6% P 29.700, +3%; 100 vestigingen in 30 landen) en Hella (1899, Lippstadt, auto-elektronica, 100 vestigingen in 35 landem, 2020 O €5,8mld, -17%; P 36.300, -8%). MTU Aero Engines (1934, München, 2020: O €4mld, -13%; P 10.300, w.v. 8900 in Duitsland; -2%) maakt vliegtuigmotoren.

 

Duitse maakindustrie: conglomeraten en hun afsplitsingen

Conglomeratem zijn concerns met uiteenlopende activiteiten, ondergebracht in los van elkaar staande divisies. Wikipedia benoemt expliciet Siemens & ThyssenKrupp als zodanig. M.n. van Siemens werden enkele divisies afgesplitst als volledig zelfstandig concern. Daarom worden ze apart beschreven. Voor Siemens AG (1847, Berlijn) kwam de Engelstalge wikpedia tot een lijst van ruim 30 divisies (List) en Siemens maakte gewag van vele honderden bedrijven (List). In 2019 was Siemens (München) met een 64e plek op de Forbeslijst na Volkswagen, Daimler & BMW grootste Duitse maakindustrie multinational. Het concern werd in 1847 door Werner von Siemens & Johann Gorg Haske opgericht als elektrotechnisch bedrijf Siemens & Halske (S&H). Men vervaardigde apparaten & verbindingen voor elektrische telegrafie (verzending morse codes via telegraaflijnen) en elektrotechnische toepassingen voor medische doeleinden. Alras werd de productie uitgebreid met dynamo’s, de eerste elektrische tram ter wereld (1881), elektrische (straat)verlichting en vanaf 1896 (een jaar nadat Röntgen de straling ontdekte) röntgenapparatuur. Na 1900 groeide men via fusies uit tot internationaal concern. Zo kreeg in 1903 S&H gezelschap van Siemens-Schuckert (elekriciteitcentrales, vliegtuigen), in 1919 van gloeilampen fabriek Osram (in 1978 volledig Siemens en na 2019 weer zelfstandig) en in 1932 van Siemens-Reiniger Werke (SRW elektro-medische uitrusting). In 1914 raakte Siemens verwikkeld in een eerste grote omkoopschandaal (orders bouw van slagschepen in Japan). Vooral na 2005 zouden er nog vele volgen. Het laat zich makkelijk raden hoe de rol van het concern in WOII minder fraai was. Te denken valt bijv. aan “schrikdraad” rond concentratiekampen.

Vanaf 1950 legde S&H (hoofdkantoor München) zich toe op mainframe computers, halfgeleiders, wasmachines & via SRW de meest geavanceerde medische technologieën van de tijd (pacemakers, echografie etc. etc.). Siemens Schuckert hield zich bezig met automatisertingstechnieken voor bijv. industriële machines. In 1966 fuseerden S&H, Siemens Schuckert en SRW tot Siemens AG. In de periode daarna ging een schier onontwarbare kluwen van nieuwe oprichtingen, overnames, fusies & verkopen gepaard met een hele serie omkoop & prijsafspraak affaires. Via een fusie met Bosch ontstond in 1967 BSH Hausgeräte. In 2015 ging deze huishoudelijke apparaten & witgoed afdeling volledig over naar Bosch al werd e.a. nog wel verkocht onder het merk Siemens. In 1969 riep Siemens samen met AEG kerncentrale producent Kraftwerk Union in het leven. De activiteit werd uitgebreid via overnames in de VS en Frankrijk. Siemens bouwde 17 kerncentrales in Duitsland, maar nadat Duitsland na de Fukushima kernramp van 2011 besloot tot een stop op kernenergie stootte men deze activiteit af. Wel bleef men installaties voor de productie van olie & gas en centrales bouwen. In 2019 had de divisie gas & lichtt het grootste aandeel in de Siemens AG omzet. In 2020 werden de elektrotechniek en gas & lichtactiviteit ondergebracht bij een apart concern (Siemens Energy AG O 2020 €28,8mld). Wel hield Siemens AG schone energie in het pakket. In 1997 kocht men de zonnecelpoot van het Amerikaanse Arco, maar deze is in 2001/02 doorverkocht aan E.On & Shell. In 2004 volgde aankoop van de Deense windmolen producent Bonus energy. Hieruit ontstond Siemens Windpower dat in 2017 met het Spaanse Gamesa fuseerde tot windmolenproducent en Siemens divisie Siemens-Gamesa.

Tussen 1989 en 1997 bestond Siemens-Plessey als defensie technolgie poot. In 1989 werden actviteiten op het vlak van vervoer & mobiliteit (m.n. bouw van tram, metro & treinstellen) ondergebracht bij een afdeling verkeerstechniek. In 1993/94 ging men bijv. elektrische treinen bouwen voor Singapore. In aug. 2018 werd dit de divisie mobility. De financiële poot van Siemens SFS is in 1997 opgericht. In 1998 zette men via 3 aquisities in Zwitserland een afdeling Building technologies (comfort & beveiliging in gebouwen via automatisering) op. Thans valt dit onder de divisie smart-infrastructure die niet geheel losstaat van de divisie digital industries. In 1985 maakte Siemens de eerste mobiele telefoons waarmee een divisie Siemens mobile gestalte kreeg. Deze was maar kort succesvol en ging in 2005 naar het Taiwanese BenQ. Via het verwerven van het Duitse Nixdorp maakte men in 1991 de eerste PC’s. De ICT activiteit werd uitgebreid met de elektrische systemen afdeling van Texas Instruments en in 1992 met ROLM van het Amerikaanse IBM. Zo onstond een divisie Siemens Industrial Automation, later onderdeel van Siemens energy & automation. In 1998 is de ICT poot omgedoopt tot Siemens Communications (SC). In 1999 werd de halfgeleider activiteit van Siemens afgesplitst als Infinion Technologies. De Nixdorp poot ging op in Fujitsu Siemens, een Frans-Duitse joint venture die in 2008 ophield te bestaan nadat Fujitsu Siemens in 2009 uitkocht. In 2006 werd SC opgesplitst in Siemens Networks & Siemens Enterprise Communications dat in 2008 een joint venture aanging met de Amerikaanse Gores groep en in 2011 door het Franse Atos werd overgenomen. In 2006 fuseerde Siemens Networks met het Finse Nokia tot NSN. Nadat Nokia NSN in 2013 geheel overnam kwam ook een eind aan deze ICT rol van Siemens. Daarvan resteerden software voor industrieën & organisaties (o.m. PLM & RAD software via digital industries). Wel kende deze divisie in 2019 het op één na  grootste aandeel in de omzet van Siemens AG. De gezondheidstechnologie divisie van Siemens bleef belangrijk en is achtereenvolgens omgedoopt tot UB med (1969), Siemens medical solutions (2001), Siemens Healthcare (2008) en Siemens Healtheneers (2017). De nieuwe namen gingen gepaard met nieuwe activiteiten, vaak via fusies. In aug. 2020 kondigde men bijv. aan de specialist in kankerbehandelingen Varian uit de VS te kopen.

In 2012 kwam Siemens AG wereldwijd tot 285 ondernemingen in 190 landen (vrijwel alle landen ter wereld), maar in 2020 (v/a p150) bedroeg het aantal dochterindernemingen in Duitsland 112, in de rest van Europa, Afrika & het Midden-Oosten 284, in Azië & Australië 139 en in Amerika 105. Het concern kende in 2019 nog 8 divisies, waarvan 2 nieuwe. De ICT activiteiten van digital factory & proces industries & drives werden gecombineerd in digital industries (O €16,1mld, +2% t.o.v. 2018) en restactiviteiten als elektromotoren, transformators, generatoren & aandrijftechnologie kwamen onder Portfiolio companies (O €5,5mld, +11%). De afdeling gas & licht kende in 2019 de hoogste omzet, gevolgd door smart infrastructure (energiesystemen, bouwtechnologie), healtheneers (gezondheidstechnologie), SGRE (Siemens Gamesa duurzame energie), mobility (passagier & vrachtvervoer) en financiële diensten. Door het in een zelfstandig bedrijf onderbrengen van elektrotechniek, SGRE en gas & licht ontstond Siemens Energy AG (2020: O €28,8mld, P 91000). Zo telde Siemens AG in 2020 nog 6 divisies. Voor deze 6 divisies waren de cijfers voor 2020: O €57,1mld, -2%, netto winst €4,2mld, -25%, P 293.000, -1%. In de omzet van 2020 had digital industries (€15mld, -6%) het grootste aandeel, gevolgd door healtheneers (€14,4mld, -0%); smart infrastructure (€14,3mld, -2%); mobility (€9mld, +2%), portfolio (€5,3mld, -1%) en financiële diensten (wvb €0,35mld, -45%). Van de Siemens AG omzet werd 47,5% gerealiseerd binnen Europa (€28,5mld, -11%), 28% in Amerika (17mld, -9%) en ruim 23% in Azië (14,3mld, +3%).

De afsplitsing van Siemens uit 1999, halfgeleider concern Infinion (2020: O €8,6mld, +7%; WvB €2,8mld, -7%; P 46.700, +13%) deed in 2020 zijn grootste overname tot dan toe; Cypress semiconductors uit de VS voor $9,4mld. Infineon valt in zijn branche onder de wereld top10 (8e in 2019) en is wereldleider op het vlak van halfgeleiders voor de automotive sector en de industrieële stroomvoorziening. Wereldwijd beschikte men over 26 productielocaties in 13 landen en 53 R&D sites in 20 landen. Het concern kent 4 divisies. De grootste, Automotive was in 2020 goed voor 41% van de jaaromzet (+1% t.o.v. 2019), gevolgd door Power & sensor systems (31%, +8%), Industrial power control (17%, -0%) en Connected Secure systems (11%; +50%, m.n. door overname Cypres). Omzet naar regio: China 37%; Europa, Midden-Oosten & Afrika 27% (incl. Duitsland 12%), overig Azië-Pacific 15%, Amerika 12% (VS 10%), Japan 9%. Vergeleken met 2019 werd het aandeel van Europa & Amerika iets kleiner t.g.v. de andere regio. De afsplitsing uit 2019, lampenconcern Osram, begon in 1919 als zelfstandig bedrijf en was tussen 1978 en 2019 onderdeel van Siemens. In 2019 kwam Osram voor 71% in bezit van het Australische halfgeleider concern ams AG, maar het hoofdkantoor bleef in München. Cijfers 2020: O €3mld, -14%, WvB €0,3mld, -20%; P 21.400, -9%; public).

In 2020 werd de energie & elektrotechniek divisie afgesplitst als Siemens Energy AG (cijfers 2020: O €27,5mld, -5%; WvB €2,1mld verlies. P92.000, publ). Siemens AG hield 35% van de aandelen en de rest werd vrij verhandelbaar. Siemens Energy AG staat genoteerd bij MDAX. München blijft het administratieve centrum, maar het hoofdkantoor gaat naar Berlijn. Het concern houdt zich onledig met stroomopwekking & transport en industriële oplossingen voor conventionele & duurzame energiebronnen. Daartoe kent men de 2 divisies gas & licht (64% jaaromzet) en Siemens Gamesa duurzame energie (36%). Naar regio werd €14,1mld (51% jaaromzet) gerealiseerd in Europa, het Midden-Oosten & Afrika (Duitsland €2,5mld of 9%), gevolgd door Amerika €8,4mld (35%, USA €5,5mld, 20%) en de rest (4,9mld, 14%) in Azië & Australië (incl. China €1,7mld, 5%).

 

Het conglomeraat ThysenKrupp kent met zijn roemruchte historie nog altijd de 2 hoofdkwartieren van de oorspronkelijke staalconcerns Thyssen AG en Friedrich Krupp AG in het Ruhrgebied. Thyssen AG werd in 1891 in Duisburg opgericht als Gewerkschaft Deutscher Kaiser. Friedrich Krupp AFG is opgericht in 1903 in Essen, maar het bedrijf Krupp bestond al lang. Vanaf midden 80er jaren gingen beide concerns samenwerken en in 1999 was een volledige fusie tot ThyssenKrupp rond. De Krupp dynastie kwam eind 16e eeuw op en zou als model dienen voor normen & waarden bij de Duitse industriële  elite. Onder Alfred Krupp (1812-1887) groeide het bedrijf via productie van m.n. wapens (vooral kanonnen) & treinwielen en met 20.000 werknemers uit tot grootste industrie ter wereld. In ruil voor gehoorzaamheid, loyaliteit & een a-politieke houding bood Alferd Krupp zijn personeel onderdak, onderwijs & sociale voorzieningen. Essen werd zo een bedrijfsstad en een staat binnen de staat. De stad kende bijv. tijdens de hyperinflatie van 1923 een eigen Kruppmark. Ook voerde Alfred Krupp het eerstgeboortrecht in, wat inhoudt dat de oudste erfgenaam de enige bovenbaas wordt. Hoewel later zou blijken dat dit volgens der Kaiser dan wel een man moest zijn, groeide het eerstgeboorterecht uit tot norm in het bedrijfsleven van Noord-Duitsland. Bismarck maakte Krupp’s sociale aanpak tot overheidsbeleid om links de wind uit de zeilen te nemen. Later inspireerde Bismarck’s aanpak (en daarmee die van Krupp) Hitler tot het ontwikkelen van het Führerprinzip. Na de oorlog vormde het Bismarck model in veel EU landen de basis voor opzet van sociale stelsels. Onder Alfred’s zoon Friedrich Alfred (1854-1902, roepnaam “Fritz”) werd de wapenproductie uitgebreid met o.m. scheepsbouw. Fritz kreeg 2 dochters, maar organiseerde ook orgiën met knaapjes. Na zijn vermoedelijke zelfmoord breidde onder de leiding van de met dochter Bertha getrouwde Gustav (Krupp) von Bohlen und Halbach (von B&H; 1870-1950) het concern zich bij aanvang wereldwijd uit. In WO I werd Krupp één van de grote Duitse wapenproducenten.

Na de oorlog mocht men geen wapens meer maken en raakte bij Krupp het credo “Wir machen alles” in zwang. Het betrof o.m. locomotieven, vrachtwagens en landbouw & graafmachines. Tegelijkertijd zorgde von B&H ervoor symbool te worden van door het verdrag van Versailles gekrenkte Duitse trots. Aanvankelijk via vestigingen in het buitenland werd ook de wapenproductie alras hervat. Onder de Weimarrepubliek zorgde Krupp voor de uitusting van de toegestane Reichswehr en na de machtovername van Hitler had men een flink aandeel in de enorme en deels geheime bewapening van het Nazi-regime. Rond het begin van WOII volgde de enige zoon van Gustav von B&H & Bertha Krupp Alfried (1907-1967) als overtuigd nazi zijn vader op. Onder zijn leiding exploiteerde Krupp in bezette landen veel fabrieken en het concern kreeg met zijn wapenproductie mede een groot aandeel in de massamoord via dwangarbeid van WOII. Na zijn naoorlogse berechting zat Alfried maar een klein deel van zijn straf uit en omdat begin 50er jaren de focus bij de geallieerden verschoof naar communistisch gevaar & koude oorlog kon Krupp onder zijn leiding weer worden opgebouwd. Wel moest de mijn & staalactiviteit voor 1959 worden afgestoten. Alfried Krupp trok zich daar weinig van aan. Hij voerde onrendable activiteiten als scheepsbouw, treinwielen & landbouwmachines af en verlegde de focus naar wereldwijde bouw van fabrieken, kernreactoren, machines & straaljagers, ook achter het ijzeren gordijn. Zo werd Krupp in 1959 het 4e concern van Europa en het 12e ter wereld. Omdat andere Duitse industriëlen loyaal waren aan Krupp brachten ze geen bod uit en kreeg Alfried Krupp de controle in 1960 terug. Na Alfried’s dood ging het concern in 1967 over naar een naar hem vernoemde stichting. In 1969 verkocht deze de kolenmijnen. Daarna volgden tot aan de fusie met Thyssen (1997-1999) overnames, incl. staalconcern Hoesch (1991) & cementbedrijf Polysius AG (1992).

In 1891 kwamen de aandelen van Gewerkschaft Deutscher Kaiser in bezit van August Thyssen en zijn broer Jozeph en daarmee werd het ontstaan van Thyssen een feit. Ook Thyssen werd een verticaal geïntegreerd bedrijf dat ijzer & staal maakte en machines & schepen bouwde. In 1926 werd Fritz Thyssen de nieuwe bovenbaas en werd Thyssen onderdeel van conglomeraat Vereinigte Stahlwerke. In 1934 werd Thyssen-Hütte AG hier een aparte dependance van. Als tegenstander van het nazi beleid nam Fritz Thyssen in 1939 de wijk naar Zwitserland en onder nazi-leiding ging ook Thyssen over tot wapenproductie en dwangarbeid. Vanaf 1953 t/m de 60er jaren werd het concern onder de naam August Thyssen-Hütte AG heropgebouwd en via een aantal overnames groeide men uit tot grootste staalproducent van Europa. Door verdere overnames in de 70er jaren ontwikkelde het bedrijf zich steeds meer tot conglomeraat. Zo kreeg men via de aankoop van Budd in 1978 in de VS een automotive divisie in handen. In 1997 fuseerden de staalafdelingen van Thyssen & Krupp en op 23 okt. 1999 volgde de volledige fusie tot ThyssenKrupp AG. Datzelfde jaar nam men de liftendivisie over van bedrijven in de VS & Zuid-Korea. In 2005 volgde na overname van de HDW werf in Kiel en Atlas Electronic in Bremen de vorming van een Marine Systems divisie (de TKMS groep). In 2006 verkocht men de automotive tak in de VS met Budd aan een Canadees bedrijf, maar tussen 2007 & 2014 werden de staal, wapen & automotive sector en de liftendivisie verder uitgebreid via banden met concerns in de VS en India. Het concern was tussen 2008 en 2013 verliesgevend en in 2020 werd opnieuw een flink verlies geboekt. In 2020 verkocht men de liftendivisie als TK Elevator voor $19mld aan een Amerikaans concern. Mede hierdoor zakte de omzet van €42mld in 2019 naar €29mld in 2020. Ook verhuisde het concern van de DAX aandelenindex naar de minder prominente MDAX.

In 2020 kende Thyssen Krupp 6 segmenten met de auto-industrie als grote klant via de segmenten automotive technology (technische oplossingen voor de auto industrie, personeel: 25.000), industrial components (onderdelen voor de autosector, p 12.500) en Steel Europe (staal voor m.n de auto & verpakkingsmiddelenindustrie, p 28.000). De andere segmenten waren plant technology (bouw & techniek voor diverse industrieën, p 10.800), marine systems (scheepswerven en marineschepen, p 6300) en materials services (groothandel in materialen met 500 vestigingen in 30 landen, p 19.000). In 2019/2020 (reporting) beschikte ThyssenKrupp via 6 regioplatforms over 1100 vestigingen in 60 landen. In 2020 was de Alfried Krupp van Bohlen und Halbach stichting met 20,9% grootste aandeelhouder, gevolgd door Cevian Capital AB (13,7%) en Harris Associates LP (8,15%). Cijfers 2019/2020 (p150, Ned): O €28,9mld (-15% t.o.v. 2018/19), WvB  €5,3mld verlies, P 104.000, -36% (p85). De omzet en het verlies waren in 2019/20 als volgt verdeeld over de 6 segmenten (p236): materials services 38% totale omzet (-20% t.o.v. 2018/19), steel Europe 24% (-20%), automotive technology 16% (-13%), plant technology 10% (-2%), industrial components 7% (-17%), marine systrems 6% (-3%). In 2019/20 werd 32% van  de omzet behaald in Duitstalige landen, gevolgd door overig West-Europa 18%, Noord-Amerika 15%, centraal & oost Europa 9%, China 7%, Midden-oosten & Afrika 6%, Azië-Pacific 5%, rest van de wereld 7%.

 

Duitse maakindustrie: chemie, farmacie & gezondheidszorg

In 2018 was de chemie, farmacie & kunstoffensector met €345mld goed voor 14,5% van de omzet van de Duitse maakindustrie. Daarin volgen in omzet na de automotive sector & het Siemens conglomeraat de chemie & farmacie reuzen BASF & Bayer (lijst). BASF (Ludwigshafen, 2020 O €59,1mld, -0,3%; netto verlies €1,1mld, 2019 €8,4mld winst; P 110.000, -6%; public) was o.m. in 2018 het grootste chemieconcern ter wereld. BASF werd in 1865 door de industrieel Friedrich Engelhorn in Mannheim opgericht als Badische Anilin und Soda Fabrik (Baden in zuidwest Duitsland was toen nog een groothertogdom). In 1861 voorzag Engelhorn Mannheim van een gasfabriek & straatverlichting. Soda en het restproduct van de gasfabriek teer uit steenkool wilde hij gebruiken voor het maken van kleurstoffen (steenkool zou lang een grondstof blijven voor veel BASF producten). Uit vrees voor luchtvervuiling vroeg de gemeenteraad van Mannheim hem de benodigde fabriek in Ludwigshafen aan de overkant van de Rijn te bouwen. Alras werd in de 19e eeuw een heel scala van voorzieningen opgezet voor het personeel. Tussen de oprichting en het einde van wereldoorlog I werd de productie uitgebreid met o.m. ammonium voor het maken van kunstmest & explosieven, gips voor het helen van gebroken ledematen, zwavelzuur, salpeter en gifgas. De opslag van ammonium resulteerde in 1921 en 1948 in enorme explosies waarbij vele honderden doden vielen. Onder de Weimarrepubliek (1919-1932) besloot men, om economische malaise (sancties na WO I) en concurrentie van m.n. het Amerikaanse DuPont het hoofd te bieden, in 1925 tot fusie van 8 Duitse concerns in de chemie & farmaciesector. Uit BASF, Hoechst, Bayer, AGFA en nog 4 anderen werd I.G. Farben gevormd, destijds het grootste chemieconcern ter wereld met Nobelprijswinnaar Carl Bosch als hoogste baas. Tot de nieuwe producten behoorden benzine & synthetische rubber, coatings, magneetband (vanaf 1932) en fotorolletjes (vanaf 1933). Uit de magneetband werden m.n. na de oorlog achtereenvolgens geluidsbanden voor bandrecorders en (veel later) casette & videobanden ontwikkeld.

Na 1932 kwam het concern onder nazi-leiding. Vanaf 1938 werden de eerste kunstvezels & plastics gemaakt, maar de nazi’s hadden andere prioriteiten. Zo bouwde men in WO II bijv. de grootste chemische fabriek met het grootste contingent dwangarbeiders ter wereld IG Auschwitz en produceerde men o.m. het Zyklon-B (oorspronkelijk bedoeld als pesticide & ontsmettingsmiddel) waarmee miljoenen joden zijn vergast. In 1951 werd I.G. Farben opgesplitst en werd BASF heropgericht. Tijdens de Wirtschaftswunder periode werden plastics & kunstvezels belangrijk en volgde buitenlandse expansie. Na 1965 groeide het concern door overnames (m.n. in de VS) en kregen duurdere producten als medicijnen, pesticiden & kunstmest meer nadruk. De Duitse hereniging van 1989 maakte expansie naar het voormalige Oostblok mogelijk. Zo ging men in verband met Russische gaswinning samenwerken met Gazprom via Wintershall A.G. In 1990 nam BASF de magneetband activiteit van Agfa-Gevaert over. in 1999 ging de BASF coating productie in Europa naar AkzoNobel en in 2019 verkocht BASF de kleurstofafdeling aan het Japanse DIC. De productie van pesticiden werd uitgebreid, o.m. via overname in 2000 van een VS concern voor $3,8mld en overnames van Bayer in 2003 en 2018. In 2018 verkreeg men de zaadgoed & bestrijdingsmiddelen divisie van Bayer zodat Bayer het Amerikaanse Monsanto kon overnemen. Andere majeure overnames waren Engelhard uit de VS (2006, $4,8mld) en (in 2008) het Zwitserse Ciba (€3,4mld) en het Duitse Cognis (€3,1mld).

In 2019 kwam BASF tot 361 fabrieken in ruim 90 landen. Het concern was voor 100% in handen van particuliere investeerders, waarvan 10% Duitse institutionele beleggers (grootste aandeelhouders: BlackRock uit de VS 6,6%, Noorse centrale bank 3%). Wereldwijde cijfers 2020: omzet €59,1ml (-0,3%), netto verlies €1,1mld (2019 €8,4mld winst); P 110.000 (-6%; public). De omzet was in 2020 als volgt verdeeld over 6 segmenten (met daarbinnen 10 divisies): surface technolgies (divisies: katalysatoren & coatings) 28% (+27%), materialen (polymeer & monomeer chemie) 18% (-6%), chemicaliën (petrochemie, intermediates) 14% (-16%), industriële oplossingen (pigmenten, prestatiechemicaliën) 13% (-9%), landbouwoplossingen 13% (-3%), voeding & zorg (zorgchemie, voeding & gezondheid) 10% (-1%), overige 4%. Het segment landbouwoplossingen behelst kunstmest & bestrijdingsmiddelen voor conventionele & biologische landbouw. Verdeling omzet 2020 over werelddelen: Europa 39%, Noord-Amerika 27%, Verre Oosten & Australië 26%, rest van de wereld 8%. Onder de punten van kritiek vallen het sponsoren van USA politici die klimaatverandering ontkennen (in 2010), het patenteren van natuurlijke genetische bronnen (incl. 50% van alle genen in oceanen) en in 2017 het elders in de wereld verkopen van pesticiden die in de EU zijn verboden. Net als alle grote concerns probeert BASF zich zo milieuvriendelijk mogelijk voor te doen, maar toch komen soms ongelukken aan het daglicht. Greenpaece maakte zich in 2015 zorgen over BASF’s gebrek aan openheid over eigen milieugedrag in China. BASF & Bayer staan vaak in de top10 van de Amerikaanse Toxic 100 lijst (2020).

 

In 2018 stond Bayer op plek 18 van de wereldranglijst van grootste chemieconcerns ter wereld. Wel valt een groot deel van de omzet onder de noemers farmacie & drogisterij artikelen. Bayer (Leverkusen) kende over 2020 als cijfers: O €41,4mld (-5%); WvB €16,2mld verlies (2019: WvB €4,2mld), P in FTE 99.500 (-4%). Het concern is in 1863 door Friedrich Bayer en Friedrich Wesskott opgericht in Barmen bij Wuppertal, net als BASF als kleurstoffenfabriek. Omdat Wuppertal geen expansieruimte bood werd het bedrijf in 1895 verplaatst naar het meer zuidwestelijk aan de Rijn gelegen pand van kleurstoffabrikant Carl Leverkus naar wie in 1930 arbeidersstad Leverkusen is vernoemd. Onder de producten nadien met handelsnamen van Bayer vallen heroïne (1898) & aspirine (1899, beide door Felix Hoffmann uitgevonden) en barbituraat luminal (1903). In WO I was Bayer betrokken bij de productie van chemische wapens. In 1925 werd men onderdeel van IG Farben zodat de merknaam Bayer tot 1951 (opsplitsing IG Farben) verdween. Het belangrijkste vooroorlogse merk was het eerste antibioticum prontosil (1932). In nazi-tijd en WOII had Bayer als onderdeel van IG Farben zijn aandeel in dwangarbeid en holocaust (proces). Onder de producten & merknamen van na 1951 vallen largactil (1953), een aantal vitaminepreparaten en het nogal dubieuze bloedstollingsmiddel Factor VIII (via de overname van de Noord-Amerikaanse farmaceuten Miles en Cutter in 1979). De drogisterij actviteit werd uitgebreid met overnames van de zelfzorgmedicijn afdeling van het Britse SmithKline (1994) en van het Zwitserse Roche (2004). In 2006 volgde overname voor €14,6mld van het Duitse farmacieconcern Schering AG (anticonceptiepil) waarna Bayer-Schering in het leven werd geroepen. Intussen had Bayer zich rond 2003 omgevormd tot holding. In 2004 besloot men de chemie divisie, in 2015 het kunstoffen onderdeel MaterialScience en in 2019 de afdeling Animal health af te stoten. In 2018 nam Bayer voor $66mld het omstreden Amerikaanse veredelings & bestrijdingsmiddelen concern Monsanto over. Mede hierdoor steeg over 2019 de omzet met 18%, maar in 2020 leed Bayer m.n. door het afkopen van eerder milieu-wangedrag van Monsanito een enorm verlies,.Thans (2021) resteren de 3 afdelingen CropScience (biotechnologie & gewasbescherming, 45% van de omzet in 2020), pharmaceuticals (42%) en consumer health (m.n. drogisterij artikelen).

In 2020 (p31) beschikte Bayer (reports) over 385 bedrijven in 83 landen. Het concern was voor 100% in handen van particuliere investeerders, waarvan 33% uit de VS & Canada en 20% uit Duitsland (p21, grootste aandeelhouders: BlackRock uit de VS 7,2%, Ellington investments regering Singapore 4% en nog 2 uit de VS met ieder ruim 3%). Wereldwijde cijfers 2020: O €41,4mld (-5%); WvB €16,2mld verlies (2019: WvB €4,2mld), P in FTE 99.500 (-4%). De omzet was in 2020 als volgt verdeeld over de 3 segmenten (p83): CropScience €18,8mld (-5%), pharmaceuticals €17,2mld (-4%), consumer health €5,1mld (-8%). Het segment CropScience behelst m.n. zaadveredeling en bestrijdingsmiddelen. Verdeling omzet 2020 over werelddelen (p77): Noord-Amerika €14,4mld (-5%), Europa, Midden Oosten & Afrika €12,9mld (-2%), Verre Oosten & Australië €8,2mld (-4%), Latijns Amerika €5,9mld (-12%). O.m. door schikking van de round-up kwestie (een erfenis van de overname van Monsanto) boekte men in 2020 bij een omzet van €41,5mld een netto verlies van €10,5mld.

Waar gehakt wordt vallen spaanders, maar dat zijn er bij Bayer wel opvallend veel. Onder de punten van kritiek vallen ca. 10.000 rechtzaken in de VS rond fysieke schade (m.n. kanker) door herbicide glyfosaat (handelsnaam roundup, een erfenis van de overname van Monsanto). Monsanto probeerde uit alle macht de kankerverwekkende eigenschappen & negatieve invloed op de biodiversiteit van round-up te betwisten. In 2020 besloot Bayer e.a. te schikken met ruim $10mld. In sept. 2019 kondigde het Duitse milieuministerie aan dat glyfosaat verbruik wordt afgebouwd en per eind 2023 wordt verboden (in Nederland is gebruik enkel deels verboden). Ook werd in 2020 vervuiling van Amerikaanse waterwegen in de VS rond 1978 door PCBs van Monsanto afgekocht met $600mln en meer recente schade door herbicide dicamba met $60mln. In 2019 werden 25.000 zaken in de VS rond onvoldoende info op bijsluiters afgekocht; bij bloedverdunner Xarelto met $775mln en bij multivitamine One A Day met $600mln. Bayer is ook de producent van neonicotinoiden (Ned), een pesticidengroep die berucht werd vanwege sterfte van bijen & andere insecten, vissen en vogels en zo “Dode lente” uit 1962 van de Amerikaanse biologe Rachel Carson in beeld brengt. Eind 2018 is dit gif door de EU verboden, behalve bij glastuinbouw (elders ter wereld wordt het ook nog gebruikt). Rond 1985 bleken bloedstollingsmiddelen van VS dependance van Bayer Cutter Lab besmet met HIV met duizenden AIDS besmettingen als gevolg (Factor VIII).

 

In de Forbes 2000 lijst van 2019 staan 6 kleinere Duitse concerns in de branche. De grootste, Fresenius, is bij de noemer gezondheidszorg ondergebracht, maar maakt ook medicijnen. In 2019 deed de omzet van Fresenius (Bad Homburg, 2019: WvB €4,6mld, P 294.000) met €35,5mld relatief weinig onder voor die van Bayer. Het concern is in 1912 opgericht door Eduard Fresenius. Na zijn dood in 1946 nam stiefdochter Else Kröner het bedrijf over. Samen met haar man slaagde ze er in het van de ondergang te redden en in 1988 erfde de Else Kröner-Fresenisus stichting haar boedel. Het concern maakt vanaf 1966 naam met dialyse apparaten. In 1982 werd Fresenius een A.G. (Nederlands: NV), in 1986 volgde de beursgang, in 2007 werd men een Europese vennootschap en in 2011 tevens een KGaA. Het concern groeide sterk door overnames van farmacie ketens en grote ziekenhuisgroepen in binnen & buitenland. In 2019 telde Fresenisus vier divisies met Medical care met 4000 dialysecentra wereldwijd en bijna helft van de omzet (€17,3mld, +8%) als grootste. De divisie Helios, met 30.000 bedden in 110 ziekenhuizen de grootste aanbieder van ziekenhuiszorg in Duitsland, was met €9,2mld (+3%) goed voor 26% van de jaaromzet. De divisie Fresenius Kabi (medicijnen tegen m.n. kanker, voeding & hulpmiddelen) kwam met €6,9mld (+6%) tot 19% en divisie Vamed (zorgfaciliteiten) haalde met €2,2mld (+31%) 6% van de jaaromzet. Over 2020 was de omzet met €36,3mld 3% groter dan in 2019 en de WVB zakte een fractie (€1,8mld, -1%). De omzet werd voornamelijk gerealiseerd in Europa (43,5%) & Noord-Amerika (41%, Azië-Pacific 10%, Latijns Amerika 4%, Afrika 1%, p64). Verdeling over de divisies: Medical care 49%, Helios 27%, Kabi 19%, Vamed 5%. Controverses waar Fresenius bij was betrokken behelzen sterfte na toediening van HES bij sepsis (bloedvergiftiging) in 2012 (Pharma) en in 2019 $231mln boete in de VS voor omkoping bij pogingen in Angola, Marokko, Saoedi-Arabië & Spanje bedrijven te verwerven.

De wortels van de Merck groep (Merck KGaA chemie & farmacie, Darmstadt 2019: O €16,2mld, +5% WvB €4,3mld, P 57.000) gaan terug tot de 17e eeuwse apotheekhouder Friedrich Jacob Merck. Zijn nakomeling Emanuel Merck bouwde in de 19e eeuw na een aantal uitvindingen de apotheek uit tot fabriek. Eind 19e eeuw begon een nakomeling daar weer van in de VS & Canada, maar dit concern, dat onder de wereld top5 valt, staat nu volledig los van de Duitse Merck. De Duitse Merck (in Noord-Amerika opererend onder de naam EMD) was in 2019 nog altijd voor 70% in handen van een Merck nazaat. In 2019 (Reports) kende Merck 3 divisies. De divisie gezondheidszorg (42% van de omzet in 2019, +6% t.o.v. 2018) kent als onderafdelingen biopharma (nadat in 2007 het Zwtserse Serono werd overgenomen) & allergopharma. De divisie Life science (42%, +9%) ontstond na overname van het Amerikaanse Millipore (2010) en het Duitse Sigma-Aldrich (2015) en maakt 300.000 producten aan labchemicaliën & onderzoeksmateriaal. De divisie Prestatie materialen (16%, -7%) houdt zich onledig met vloeibaar kristal, pigmenten & cosmetica en halfgeleiders. Over 2020 was vergeleken met 2019 de omzet (€17,5mld) 8% en de WvB €3,0mld) 41% groter. Verdeling over de divisies (p97): Life Science 43%, Healthcare 38%, Performance materials 19%. Verdeling over continenten: Azië/ Pacific 36% (+13%), Europa 29% (+5%), Noord-Amerika 27% (+13%), Latijns Amerika 5% (-10%) en Afrika & Midden Oosten 3% (-2%).

In 2006 ontstond uit steenkoolconcern RAG AG (met edelmetaalbedrijf Degussa als onderdeel) het speciaalchemie concern Degussa Evonik, dat in 2017 werd hernoemd tot Evonik Industries (hoofdkantoor in Essen, 2020: O €12,2, -7%, WvB €0,9mld, -25%, P 33.100, +2%; reports). Verdeling van de omzet over divisies: Smart materials (27%, materialen voor zonnecellen & flatscreens en voor bleken, lijmen & kitten), Specialty Additives 26% (materialen voor verf, vloerbedekkimng, matrassen en vloeiostoffen), Nutrition & care 25% (ingrediënten voor voeding & verzorging van mens & dier), Performance materials 16% (weekmakers, alcoholaten, absorberend materiaal voor bijv. luiers), Services (dienstverlening) 6%. Naar regio was de verdeling Europa, Nabije Oosten & Afrika 48%, Noord-Amerika 24%, Azië-Pacific 23%, Latijns Amerika 5%.

Het chemieconcern Brenntag (Essen, opgericht in 1974 in Berlijn als groothandel in eieren, 2020: O €11,8mld, -8%; WvB €2,8mld, +0%; P 17.200, -2%; publications) beschikt thans over ca. 650 vestigingen in ca. 80 landen en is de grootste handelaar in chemicaliën ter wereld. De omzet kwam voor 43% uit Europa, Midden ooste & Afrika (Noord-Amerika 36%, Azië Pacific 12%, Latijns Amerika 7%). In 2019 werd het concern aangeklaagd voor export van chemische wapens naar Syrië. In 2015 splitste Bayer Material Science zich van Bayer af als zelfstandig kunststoffen producerend concern Covestro (2020: O €10,7mld, -13%; WvB €1,5mld, -8%; P 16.500 in FTE, -4%, reports). Covestro producten worden m.n. gebruikt voor sport & recreatie (28% in 2019), transportmiddelen (20%), bouw (17%) en houtverwerking & meubels (16%). De 33 fabrieken zijn te vinden in Europa, de VS en het Verre oosten. In 2004 werd Lanxess via afsplitsing van de chemicaliën & kunststof divisie van Bayer een onafhankelijk bedrijf. Het hoofdkantoor van Lanxess (2019: O €6,1mld, -14%; P14.300) staat in Keulen (Rep). Wacker Chemie (1914, München; 2020: O €4,7mld, -3%; WvB €0,7mld, -15%, 13.000, -12%; Wacker) is wereldwijd actief met productie op basis van silicium & etheen.

 

Hoewel naar omzet relatief klein, is een vermelding van het Duitse biotechnologie bedrijf BioNTech hier op zijn plaats omdat men met steun van het Anerikaanse Pfizer en het Chinese Fosun het eerste COVID-19 vaccin ontwikkelde.

Overige Duitse maakindustrie

Op de Forbeslijst voor 2019 komen naast bovenstaande nog 5 concerns voor die onder de maakindustrie vallen. Ook telde Duitsland 3 concerns in de kleding & schoeisel branche met een omzet boven €5mld met Adidas AG (Herzogenaurach Beieren) als grootste. Adidas was lang het grootste sportschoenen & kledingconcern ter wereld, maar wordt in het huidige tijdsgewricht als zodanig voorbijgestreefd door het Amerikaanse Nike. Het concern is in 1924 opgericht door Adolf (Adi) Dassler en zijn oudere broer Rudolf. Als Gebrüder Dassler Schuhfabrik maakten ze sportschoenen. Voor de oorlog verwierf men m.n. faam met lichtere spikes voor baanatletiek. Tijdens de oorlog maakte het bedrijf o.l.v. Adi vooral laarzen voor de Wehrmacht. Aan het eind van de oorlog werd Rudolf (de meest fanatieke nazi van de 2) door de Amerikanen gevangen genomenen en hij verdacht broer Adi ervan hem aan de Amerikanen te hebben verraden. De spanning liep dusdanig op dat Rudolf in 1948 ook in Herzogenaurach sportartikelenbedrijf Puma begon. Adi hernoemde zijn bedrijf daarna tot Adidas en het dorp werd in 2 kampen verdeeld. De bedrijven groeiden uit tot concerns en tot op de dag van vandaag zijn het concurrenten. Over deze familiegeschiedenis is een 2delige tv film gemaakt.

 

In 1952, het jaar van de Olympische spelen in Helsinki, nam Adidas, ongetwijfeld via een gezellig samenzijn zoals dat met Finnen kan, voor een bedrag van omgerekend €1600 en 2 flessen whiskey het logo met 3 schuine strepen over van de Finse sportschoenen & kledingfabrikant Karhu. Dit logo heeft Adidas geen windeieren gelegd. Het driebladenlogo van het concern is ontworpen ter gelegenheid van de OS van 1972 in München en wordt gebruikt voor sport & vrijetijdskleding.

Na zijn overlijden in 1972 werd Adi Dassler opgevolgd door zijn zoon Horst en na diens dood (1987) kwam het concern tot in 2001 in handen van financiële avonturiers uit Frankrijk (achtereenvolgens Bernard Tapi en Robert Louis Dreyfus). Via het tijdelijk bezit door overname van het Franse wintersportartikelen bedrijf Solomon ging het concern tussen 1997 en 2005 door het leven als Adidas Solomon. De grootste overname van Adidas, die van het Anglo-Amerikaanse Reebok, volgde in 2005/06 voor $3,8mld. Daarna was men weer even grootste sportmerk ter wereld, maar die positie ging alras terug naar Nike. Van de Adidas omzet komt sinds de overname 5 á 10% uit Reebok artikelen.

In 2019 beschikte Adidas naast 156 productiebedrijven wereldwijd (Azië 73%, Amerika 17%, Europa 9%) over een enorm distributienetwerk met 64 centra. Het concern was voor 86% in handen van institutionele beleggers, met als grootsten BlackRock (6,2%) & FMR LLC (5,3%) uit de VS (Gruppe). Wereldwijde cijfers 2020 (p2): O €19,8mld (-16% t.o.v. 2019, Azië–Pacific -17%, Europa -12%, Noord-Amerika -9%, Rusland +0%, Latijns Amerika -16%, opkomende markten -18%), WvB €2,1mld (-46%), P 62.285 (-3%). Van de O werd 41% rechtstreeks verkocht (21% via internet, 20% via 2500 eigen winkels) en 59% via de groothandel. De omzet kwam in 2019 voor 57% (+6%) uit schoeisel (kleding 28%, +9%; sportmateriaal 5%, +27%). Verdeling O 2020 over werelddelen: Azië-Pacific 33%, Europa 26%, Noord-Amerika 23,5%, Latijns Amerika 6%, opkomende markten 5%, Rusland 3%. Adidas kent wereldwijd een enorme waslijst van sponsorschappen. Een regelmatig terugkerend punt van kritiek op Adidas betreft het personeelsbeleid, m.n. gebrek aan bedrijfstraining en uitbuiting & kinderarbeid op productielokaties in Azië. In 2020 wilde Adidas, ondanks winst, de contractueel overeengekomen huurprijzen van door de coronacrisis gesloten winkels handhaven. Verder werd door een vrouwelijke Adidas bovenbaas neerbuigend gedaan over de Black lives matter protesten in de VS waarna ze ontslag nam.

Rond 2019 was Puma SE actief in ruim 120 landen. Cijfers 2020; O €5,2mld, -5% (schoeisel 45%, -7%; kleding etc 38%, -5%; accesoires 17%, +1%, reports); WvB €0,21mld, -52%; P14.374, +0%. Ook Puma kreeg te maken met klachten over uitbuiting van personeel. De in 2008 opgerichte webshop voor schoenen, kleding & mode Zalando SE (hoofdkantoor Berlijn) groeit erg snel en in het coronajaar 2020 ging de stijging van omzet & winst gewoon door. In 2019 was men in 17 landen actief (cijfers 2020: O €7,9mld, +23%; WvB €0,37mld, +121%; P14.200, +3%).

 

Consumentengoederen bedrijf Henkel, dat uitgroeide tot een Duitse variant op Unilever,  werd in 1876 in Aken opgericht door Friedrich Henkel en is nadien in sterke mate een familiebedrijf gebleven. Sinds 1878 is Düsseldorf de hoofdvestiging. Het eerste product van Henkel was een universeel wasmiddel. Alras volgden schoonmaakmiddelen en haarlakken. In 1907 bracht men Persil waspoeder op de markt en in 1922 begon de productie van lijmen. In 1937 had men fabrieken in 11 Europese landen, w.o. NL en België. Henkel was in de nazi-tijd toegewijd aan Hitler’s gedachtegoed en het concern maakte veel gebruik van dwangarbeid. Onder de bekende naoorlogse merken uit de jaren 50 t/m 75 vallen vallen Fa zeep, Pattex & Pritt lijm (1969) en de wasmiddelen Dixan, Dato & Witte Reus. Vanaf midden 70er jaren werd het concern milieubewuster en ging men bijv. het gebruik van fosfaat in wasmiddelen tegen. In 1975, werd het bedrijf met werelwijd ruim 70 fabrieken, omgezet in holding Henkel KGaA. In 1995 volgde overname van cosmeticabedrijf Schwarzkopf (sinds 1898) dat naam maakte met shampoos en in 2001 verkocht men chemie afdeling Gognis voor €2,5mld. Grote overnames daarna zijn de lijmdivisie van het Britse ICI National starch in 2008 voor €3,7mld (via AkzoNobel dat ICI net had gekocht) en het Amerikaanse Dial Corp (2004: $2,9mld) & Sun Products (2016, €3,2mld). Zo werd men na Proctor & Gamble 2e op de wasmiddelenmarkt van de VS.

In 2019 was Henkel voor 61% in handen van de familie. De rest van de aandelen was vrij verhandelbaar. Cijfers 2020: O €19,3mld (-4% t.o.v. 2019), netto winst €1,4mld (-33%), P 52.950 (+0,6%) in 78 landen (invest). Omzet uit de divisie lijmen & kleefstoffen (-4% t.o.v. 2019) vormde 45% van de totale omzet (was & schoonmaakmiddelen +6%; 35%, cosmetica & hygiëne -3%, 19%). Geografische verdeling omzet: Oost-Europa, Afrika & midden oosten, Latijns-Amerika & Azië buiten Japan 40%, West Europa 30%, Noord-Amerika 27%, Japan, Australië, Nieuw Zeeland 3%. Net als Unilever timmert Henkel aan de weg met een streven naar duurzaamheid, maar ook Henkel krijgt klachten over palmolieplantages waarvoor bijv. veel oerwoud wordt gekapt. Ook is het concern via de Fritz Henkel stichting maatschappelijk actief (ca. 13.000 projecten in 50 landen).

Ook Beiersdorf (Hamburg, 1882; 2019 O €7,6mld, WvB  €1,1mld, P20.700) maakt cosmetica producten (vooral huidverzorging) en kleefstoffen. Bekende merken va het concern zijn Nivea & Hansaplast. Het concern telt wereldwijd 160 vestigingen. In 2020  was de omzet (€7mld, Europa 49%, Afrika, Azië, Pacific 31,5%, Amerika 19%) 8% en de WvB bijna 20% lager dan in 2019. De Kion groep (2020: O €8,3mld, -5%; WvB €1,4mld, -18%; P36.200, +5%) werd in 2006 gevormd via verzelfstandiging van de vorkheftruck afdeling van Linde AG. KION is na Toyota Material Handling de 2e leverancier ter wereld van magazijntechnologie. Verdeling omzet 2020 (72/73): industrial trucks & services met 1800 steunpunten in ruim 100 landen 67% (-11%), supply chain solutions 32% (+10%). Geografische verdeling: West-Europa 59% (-6% omzet t.o.v. 2019), Noord-Amerika 20% (-3%), Azië-Pacific 11% (+3%), Oost-Europa 7% (-15%), Latijns Amerika 2% (-25%), Midden Oosten & Afrika 1% (-16%).

 

Duitse concerns in de bouw en de energiesector

In de Duitse bouwsector (Forbeslijst, MDAX) kende in 2020 Hochtief AG de hoogste omzet. Ook in de VS & Australië valt het concern onder de top in de sector. Hochtief is in 1873 in Essen opgericht en heeft in zijn geschiedenis wereldwijd enorme projecten (mede) uitgevoerd. Sinds 2011 is het concern grotendeels van het Spaanse Grupo ACS. Cijfers 2020: O €23mld, -11%; WvB €1,0mld, -12%; P48.700, -11%). Geografische verdeling omzet: Amerika 64%, -2%; Azië-Pacific 30%, -25%; Europa 6% (w.v. Duitsland 4%, +3%). Het in omzet 2e Duitse bouwconcern HeidelbergCement kent 1874 als oprichtingsjaar. Vanaf 1914 breidde HeidelbergCement sterk uit via allerlei overnames en in WOII was het concern voor de nazi’s erg belangrijk (bijv. voor de bouw van bunkers). Men maakte dan ook gebruik van dwangarbeid. In 1959 begaf het concern zich ook in de transportbeton branche, vanaf 1977 stortte men zich op de Amerikaanse markt en breidde men de activiteit uit met bouwstofchemie & isolatie en vanaf 1990 volgde expansie in het voormalige oostblok. Onder de belangrijke overnames van na 1990 vallen Cimenteries CBR uit België, het Zweedse Scancern (1999) en Indocement uit Indonesië (voor 65% in 2001). In 2007 volgde de overname van het Britse Hanson voor €14mld, de grootste overname tot dan toe in de bouwmaterialen sector. Deze versterkte de marktpositie van HeidelbergCement in het VK en de VS.

In 2020 telde Heidelberg ca. 3000 productielokaties op 2700 plaatsen in zo’n 60 landen  wereldwijd. Het concern kende Ludwich Merkle (25,5%) als grootste aandeelhouder (struktur). Wereldwijde cijfers 2020: O €17,6mld (-7% t.o.v. 2019), WvB -€1,6mld (2019 +2mld), P 53.100 (-4%). Verdeling omzet segmenten: cement 50%, asfaltbeton 29%, toeslagmateriaal (m.n zand & grint) 21%. Geografische verdeling: West & zuid Europa 28% (-3%); Noord-Amerika 26% (-3%), Azië-Pacific 17% (-11%), Noord & Oost Europa en centraal Azië 16%, -1%, Afrika & Nabije Oosten 10%, +5%. De verwachte omzet over 2020 was €17,6mld (-6.5%) en de verwachte WvB 1,6mld verlies (rela). Onder de kritiekpunten valt de grote uitstoot van broeikasgassen. In 2018 kende HeidelbergCement na energiebedrijf RWE de grootste CO2 uitstoot van Duitse concerns. Op het Indonesische eiland Java is veel verzet tegen cementwinning & natuurvernietiging door dependance Indocement in het Kendeng gebergte. Rond 2017 was er controverse rond deelname van het concern aan de bouw van de muur van Trump tussen de VS & Mexico en tussen 2010 en 2020 rond exploitatie van een steengroeve in Palestijns gebied door een Israëlische dependance waar de Palestijnen niet van meeprofiteren.

 

Tot voor kort waren in het Duitse energie & nutswezen de z.g  grote vier goed voor 80% van de Duitse energievoorziening. Hierin was het Zweedse Vattenfall wel, maar de ontwikkeling van E.ON afsplitsing uit 2016 Uniper (Düsseldorf) nog niet meegenomen. E.ON maakte toen van zijn kolen & gascentrales onder de noemer Uniper (samengesteld uit “Unique” & “Performance”) een apart concern dat alras de hoogste omzet kreeg van de Duitse nutsbedrijven. In 2020 was Uniper voor 75% van het Finse staatsenergiebedrijf Fortum. Uniper opereerde in 2020 binnen de EU in Duitsland, Zweden (o.m. 70 waterkrachtcentrales), NL (4 gas & 1 kolencentrale), België & Hongarije en buiten de EU in het VK & Rusland (via Unipro), met kantoren in Azerbeidzjan, Singapore & Arabië (de VAE). In 2019 kwam van de productie (34,3GW) 50% uit gas (steen & bruinkool 27%, waterkracht 10%, kernenergie 4%, overige 6%). 2020: O €51mld (-22%), WvB €1mld (+16%); P 11.750 (+2%, Duitsland 40%, Rusland 39%, VK 9%, Zweden 8%; rep).

 

Energienebedrijf E.ON (standoord Essen) werd in 2000 gevormd uit fusie van de 2 voormalige Duitse staatsenergiebedrijven VEBA & VIAG en breidde daarna internationaal sterk uit via een serie overnames. Na de afsplitsing van Uniper in 2016 behield men transport, distributie, kernenergie & duurzame stroomproductie. Daardoor zal de sluiting van de Duitse kerncentrales in 2022 voor E.ON niet ongemerkt passeren. In 2018/19 kwam men tot een uitruil van €43mld met RWE. E.ON nam de verkoop & distributie van duurzaam energiebedrijf Innogy over van RWE terwijl RWE de duurzame productie overnam van E.ON. Zo werd E.ON enkel een verkoop & distributieconcern. In 2019 was men van de top6 van de grootste Brite energiebedrijven als enige volledig duurzaam. In 2019 waren de grootste E.ON aandeelhouders RWE (15%) en 3 Amerikaanse en 1 Canadese vermogensbeheerder (samen 19%). In 2019 had het concern 53mln klanten in Ëuropa. Cijfers 2020: O €60,9mld, +40%, netto winst €1,6mld, +7%; P78.126, -1%, Personeel geografisch (p52): Duitsland  48%, VK 16%, Hongarije 10%, Roemenië 8,5%, Nederland 4%, Tsjechië3,5%, Zweden 3%, Polen 2,5%, overige 3,5% (Annual).

 

In 2019 was RWE (1898, Essen) in Duitsland de 2e energieleverancier. Het concern werd na oprichting groot door een uitgekiend beleid van stroomopwekking uit vrnl. steenkool & (sinds 1914) bruinkool en financiëring door gemeenten. Na WOII groeide RWE uit tot veruit grootste energieleverancier van West-Duitsland en in 1990 kreeg men het grootste deel van de Oost-Duitse stroomopwekking er bij. In 1974 begon het concern ook kernenergie te gebruiken. In de 80er jaren volgden de eerste protesten tegen de gevolgen van CO2 uitstoot door bruinkoolcentrales. In 2000 kreeg men via fusie met VWE uit Westfalen meer kerncentrales in handen. Ook volgde sterke buitenlandse expansie. Vanaf 2004 voerde men activiteiten als watervoorziening & afvalverwerking af om de focus te verleggen naar productie van stroom & gas in Duitsland, het VK, de Benelux en centraal & Oost-Europa. In 2009 volgde overname van het Nederlandse Essent. Eind 2015 besloot men duurzame energie, elektriciteitsnetten & verkoop onder te brengen bij dochter Innogy die in 2018/19 grotendeels naar E.ON ging. Door de grote bijdrage aan de stroomproductie van fossiele brandstof (m.n. bruin & steenkool) valt het concern onder de EU top qua broeikasgas uitstoot & lanschapschade. Wel zakte tussen 2015 & 2019, mede door massale protesten, de CO2 uitstoot met 40%.

 

In 2019 kwam van de productie 32% uit bruinkool en 9% uit steenkool centrales (aardgas 31%, kernenergie 14%, duurzame bron 11%). Door de diverse deals ging de RWE omzet tussen 2013 en 2019 terug van €54mld in 2013 via €44mld in 2017 naar €13,4mld in 2017 en €13,1mld in 2019. In 2013, 2015 en 2016 boekte het concern netto verlies, in 2013 voor het eerst in 60 jaar. In 2019 viel de winst door de verkoop van Innogy activiteit aan E.ON hoog uit. Het concern is voor ca. 20% van Duitse gemeenten (Dortmund 4,8%) en voor 7% van vermogensbeheerder BlackRock iut de VS. Op de wereldranglijst van Forbes voor 2020 kwam men op een 297e plek. In 2019 was men actief in Europa, Azië-Pacific en de VS. Cijfers 2020: O €13,7mld, +4%; WvB €1,8mld, +40%, P19.500, -1% (reports). De kritiekpunten betreffen nog altijd de uitstoot van broeikasgas & landschapsvernietiging. In het jaarverslag van 2019 uit RWE het voornemen in 2040 CO2 neutraal te zijn, maar RWE probeert tegelijk na besluiten van de politiek in de richting van schonere energie gederfde winst te claimen via rechtzaken. Dit gebeurde n.a.v. het besluit van de Duitse regering tot de kernenergiestop van 2022 en in Nederland n.a.v. de voorgenomen kolencentralestop in 2030 & de sluiting van de RWE kolencentrale in de Eemshaven.

 

Na Uniper en E.ON was EnWB in 2019 naar omzet en klandizie (5,5mln) het 3e Duitse energieconcern. EnBW (hoofdkantoor in Karlsruhe) kwam in 1997 voort uit fusie van de energiebedrijven Badenwerk AG & Schwaben AG (EVS). Men beschikt als dochters over netbeheerder voor zuidwest Duitsland TransnetBW en EnBW Kernkraft. In 2019 was EnWB actief in 8 landen. Cijfers 2019: Verdeling energiebronnen: niet duurzaam 61% (steen & bruinkool 30%, gas 9%, kernenergie 13%, overige 8,5%), duurzaam 39% (wind 25%, zon 9,5%, water 4%). 2020: O €19,7mld, +1%; netto winst €0,6mld, -19%; P24.700, +6% (invest).

 

Duitse concerns: dienstensector groot & detailhandel

De tabel hierna toont hoe in Duitsland (DL) de bijdrage van de groothandel en detailhandel & reparatiesector aan bruto toegevoegde waarde (set) en werkgelegenheid (set) buiten de motorvoertuigen branche iets onder het Eu gemiddelde ligt. Btw %: aandeel in de bruto toegevoegde waarde, werk %, aandeel in de werkgelegenheid.

 

Item Btw %

2017

Werk %

2019

EU DL EU DL
Groot & detailhandel  + reparatie 11,8 10,0 14,2 13,3
Groot & detalhandel + reparatie van motorvoertuigen 1,6 1,6 1,8 2,0
Groothandel zonder motorvoertuigen 5,5 5,1 4,4 4,2
Detailhandel zonder motorvoertuigen 4,4 3,4 8,0 7,1

 

 

In de wereld top100 voor de detailhandel (vaak tevens groothandelsondernemingen) voor 2018 stonden 9 Duitse concerns (Liste). De 4 grootste springen er naar jaaromzet van 2019 (boven €50mld) uit (bij de 5 kleinere: €26mld tot €10mld). De Schwarz Gruppe (Neckarsulm) is met de discount winkelketens Lidl & Kaufland Europa’s grootste supermarkt multinational. Het concern is in 1930 ontstaan uit een door Joseph Schwarz opgerichte groothandel. In 1932 werd hij partner in zuidvruchtengroothandel Lidl & co. Zijn zoon Dieter ging zich begin 70er jaren richten op de discountformule. Hij wilde voor zijn winkels de naam Schwarzmarkt vermijden, maar kon ook niet zonder meer de naam Lidl gebruiken van de vroegere compagnon van zijn vader. Daarom kocht hij voor 1000 Mark de naamrechten van de gepensioneerde leraar & kunstschilder Ludwig Lidl. In 1973 opende Dieter Schwarz de eerste Lidl in Ludwigshafen en daarbij copieerde hij het concept van de Aldi. In 1984 volgde de opening van de eerste Kaufland in het Duitse Neckersulm. Nadat Dieter in 1999 met pensioen ging bracht hij zijn aandeel deels onder in een stichting. Deze heeft 99,9% van de aandelen van het concern.

 

Het boekjaar van de Schwarz Gruppe loopt van maart t/m februari, zodat in de cijfers van 2019/20 de coronacrisis nog geen rol speelt. In 2020 kwam Lidl wereldwijd tot meer dan 11.000 filialen in 29 landen, op 112 filialen in de VS na allemaal in Europa (Duitsland 3300, Frankrijk 1500, VK 760, Polen 700, NL 411, België 311). Voor Kaufland kwam het aantal op ruim 1300 in 8 Europese landen (Duitsland 667). In 2019/20 kende de groep een omzet van €113mld (+9%, Lidl €90mld, +10%, Kaufland €24mld, +5%). De netto winst kwam voor Lidl op €1,3mld en voor Kaufland op €0,35mld. Het personelsbestand van de groep als geheel bedroeg 458.000 (Lidl 315.000, Kaufland 132.000). Kritiek op Lidl betreft vaak de werkomstandigheden & rechten van eigen personeel en personeel van toeleveranciers (uit diverse landen berichten rond onderbetaling, overcontrole & schending van de privacy en intimidatie bij protest). Ook komen soms misleidende reclame of werving en te hoge gifrestanten of besmetting van producten voor (de Duitstalige beschrijving van kritiekpunten toont ook nuances).

 

 

Ook de 2e supermarktketen uit Duitsland Aldi (de naam is afgeleid uit Albrecht Diskont) valt thans naar omzet onder de wereld top10 en naar aantal filialen onder de wereldtop. De vroegste wortels van het concern liggen in 1913 toen de moeder van beide oprichters van Aldi Theo & Karl Albrecht in het Ruhrgebied bij Essen een kruidenierswinkeltje begon. Kort na de oorlog namen beide broers de nering over. Ze hanteerden van het begin af aan als formule een beperkt assortiment, efficiënte & goedkope inrichting, contante betaling, een betalingstermijn voor leveranciers en daardoor lage prijzen. In 1955 waren ze met winkels in 100 plaatsen in de deelstaat Noordrijn-Westfalen reeds millionair. Vanaf 1960 bouwden ze hun winkels om tot supermarkt. In 1961 besloten de broers, wellicht omdat ze het er niet over eens werden of de verkoop van tabak winkeldiefdstal zou stimuleren, hun keten op te splitsen in Aldi Noord & Aldi zuid. Wel bleven ze samenwerken. Vanaf 1962 gingen ze de toen nieuwe discountformule hanteren en introduceerden ze de naam Aldi. De overname van een keten in Oostenrijk in 1967 door Aldi zuid vormde de opmaat naar internationale expansie. In 1973 opende Aldi noord in Nederland zijn eerste buitenlandse supermarkt. In 1976 volgde de eerste  supermarkt in de VS van Aldi zuid in Iowa en in 1979 nam Aldi noord in de VS de keten Trader Joe’s over. De val van het ijzeren gordijn in 1989 versnelde de buitenlandse expansie. In 1993 droegen de broers de leiding over aan in 1973 gestichte private familie stichtingen; de Siepmann stichting voor Aldi noord en de Markus stichting voor Aldi zuid & Trader Joe. Na 2000 namen andere winkelketens de Aldi formule over. Tussen 2016 en 2020 besloot Aldi te investeren in vernieuwing om de concurrentiepositie te handhaven. Dit geschiedde bijv. in de vorm van meer variatie in artikelen en een minder schrale winkelinrichting met opnieuw een verschil in aanpak tussen Aldi noord en Aldi zuid om e.a. uit te testen. In 2020 nam Aldi noord de Franse Groupe Casino deels over, de grootste aanschaf tot dan toe in de geschiedenis van deze tak. Gsm provider Aldi Talk (Telefonica Deutschland) was in 2018 met 8 mln klanten marktleider in Duitsland.

 

Eind 2019 kwam Aldi wereldwijd tot 11.235 filialen, 4725 van Aldi noord en 6510 van  Aldi zuid. De filialen van Aldi noord zijn verdeeld over 10 landen (9 EU landen w.o. België, NL en de VS) en die van Aldi zuid over 10 Europese landen en de VS. Duitsland telt de meeste filialen (Aldi noord 2300, zuid 1950), gevolgd door de VS (noord via Trader Joe 400, zuid 2000; NL 490, België 430). De Siepmann stichting kent als belangrijkste begunstigde de familie van Beate Heister, de enige dochter van Karel Albrecht, met driekwart van de aandelen van Aldi zuid. Bij Aldi noord bezitten nazaten van Theo de aandelen. De Duitse aandelen zijn ondergebracht in de Markus stichting en buitenlandse aandelen in de Lucas stichting en Jacobus stichting (Unternehmen). Cijfers 2019: Aldi noord: O €22,8mld, P 78.000; Aldi zuid: O €59mld, P 157.000. Punten van kritiek betroffen m.n. tussen 2000 en 2010 personeelsbeleid. Zo werkte men de organisatie van personeel in vakbonden & ondernemingsraden tegen. Ook waren er berichten over extreme overuren en overcontrole en m.n bij toeleveranciers in China & Indonesië over extreme werktijden, intimidatie, kinderarbeid en milieuschade in tropische landen. Aldi laat klachten evenwel doorgaans niet ongehoord passeren en het concern staat qua mileubeleid relatief relatief goed aangeschreven. In 2009/10 scoorde men naar verhouding redelijk op resten van bestrijdingsmiddelen.

 

 

In 2019 was de Rewe groep in omzet (€62,7mld) de 3e Duitse handelsketen. De naam Rewe stamt van de in 1927 in Keulen opgerichte inkooporganisatie “Revisionsverband der Westkaufgenossenschaften” die m.n noten & zuidvruchten inkocht. Na de oorlog resulteerden in de jaren 60 en 70 diverse overnames van supermarkten & ketens in een grote diversiteit van merken & formats. In 1972 werd het concern opgesplitst in een nv en een coöperatie. Tussen 1974 en 1996 zorgden m.n. overnames van de Leibbrant groep (o.m. levensmiddelen discounter Penny & Toom bouwmarkt), reisbureauketen Atlas en de Billa & Merkur ketens uit Oostenrijk voor verdere expansie naar landen en naar assortimentsaanbod. Tussen 1997 en 2003 droegen aanwezigheid op het internet, samenwerking met DB (de Duitse spoorwegen) en overname van de Zwitserse Bon-appetit groep bij aan een omzet boven DM 5mld. Zo werden levensmiddelen & toerisme de hoofpijlers van het concern. Vanaf 2003 werden alle supermarktketens (incl. 300 Plus supermarkten die men in 2006 overnam) verenigd onder de noemer Rewe groep. Onder de nieuwe formules vanaf 2007 vallen de Temma supermarkten, fastfoodketen Rewe-to-go (2011) en het onderbrengen van de toerisme poot in DER. In 2019 volgde overname van groothandel Lekkerland (O 2019: €11mld), die internationaal m.n. via tankstation winkels opereert. De Rewe groep bestaat uit de Rewe Zentral AG (groothandel, algemeen beheer) en Rewe Zentral coöperatie (financiëring) met hun diverse dochters. In 2019 was de Rewe supermarktengroep voor 12mln klanten actief in 22 Europese landen en toerisme poot DER voor 8,4mln klanten in 16 Europese landen. Het concern telde bijna 16.000 winkels & reisbureaus (Duitsland 10.680, West Europa 3068, +1%, Oost Europa 2071, +8%) met 364.000 werknemers (+0,9%), waarvan 70% in Duitsland. De omzet bedroeg €62,7mld (+2,5%; Duitsland 70%, +2%, W-E 16%, +3%; O-E 11,5%, +8%). De netto winst van Rewe combine (O €55,4mld) kwam op €0,51mld (+22%). Cijfers 2020; O €75,3mld, +20%, P384.000, +6%. In 2013 besloot de Rewe groep de uitstoot van broeikasgassen in 2022 te halveren vergeleken met 2006 en het massaal doden van eendagshaantjes te voorkomen via het doorlichten van eieren.

 

 

Supermarktketen Edeka groep is in 1898 door 21 inkooporganisaties opgericht als Einkaufsgenossenschaft der Kolonialwarenhändler im Hallischen Torbezirk zu Berlin. Dertien ervan begonnen in 1907 een centrale en in 1911 werd uit de afkorting E.d.K de naam Edeka gevormd. In 1914 waren 72 coöperaties aangesloten en begon men in Berlijn een eigen bank. Na WOII kwam het hoofdkantoor in Hamburg. In 1954 begon men met zelfbediening en vanaf 1957 won het nonfood segment aan belang. In 1972 werd het concern een NV, opgedeeld in 12 regiobedrijven. Tussen 1951 en 1977 steeg de omzet van DM 0,7mld naar DM 6,8mld. Belangrijke expansie momenten vormen de samenwerking met & gedeeltelijke overname van de Marktkaufgroep (1982-1998) en de overnames van oude Sovjet verkooppunten in de voormalige DDR in 1990, de zuid Duitse Nanz groep en een deel van de Metro groep in 1998. In 2005 volgde overname van de Duitse Spar en in 2007 die van de Plus en de Beierse Netto keten van de Tengelmann Gruppe. Sindsdien is Edeka grootste supermarktketen in Duitsland met ruim 25% marktaandeel. Na tegenstand van de Duitse monopoliecommissie en concurrenten Rewe & Markant en na een rechtelijke uitspraak nam Edeka in 2017 deels over wat van Tengelmann resteerde (de rest ging naar Rewe). In 2018 kwam mobiele netwerkprovider Edeka smart bij Telekom Deutschland. Thans telt Edeka 7 regionale bedrijven met 10 supermarktformules als core-business. Verder beschikt men over 16 gespecialiseerde winkelketens (veelal bakkerijen, drank & reiswinkels) en diverse dochterondernemingen. Buiten Duitsland is de groep actief in Denemarken, Tsjechië, Oostenrijk & Zwitserland. Ook neemt men deel aan Europese inkooporganisatie van winkelketens Agecore. Cijfers 2019: 11.200 winkels, 381.000 medewerkers (+1%), omzet €55,7mld (+4%). Cijfers 2020: O €61mld (+9,5%), P 402.000 (+5%). Opvallende punten van kritiek zijn dat in 2012 eenderde van alle werknemers buiten een cao of ondernernemingsraad werd gehouden en dat in 2020 volgens Oxfam Edeka bij 16 supermarktketens onderaan de lijst stond wat het respecteren van mensenrechten door toeleveranciers betreft.

 

 

In 2017 is groothandelsonderneming Metro groep (Essen, 1963) opgesplitst. Zo ontstonden levensmiddelen groothandelsconcern Metro AG en consumenten elektronica concern Ceconomy. Omdat het boekjaar van beide concerns loopt van sept. t/m aug. is  over 2019/20 effect merkbaar van de coronacrisis. Metro AG met groothandel & horeca cash & carry’s Metro (Duits) & Makro (Europees) was in 2019/20 actief in 34 landen, waarvan 25 landen met 678 winkels (Duitsland 103, West-Europa 240, wv. Frankrijk 98, Italië 49, NL 17 & België 17; Rusland 93, overig Oost Europa 196, Azië 46). Metro AG kende over 2019/20 een omzet van €25,6mld (-5%); een WvB van €0,7mld (-32%) en een Personeelsbestand van 98.000 (-4%). Consumenten elektronica concern Ceconomy beschikt als grootste elektronica retailer van Europa over de ketens Mediamarkt & Saturn. Verder heeft men een aandeel van 24% in de Franse multinational Fnac Darty en van 15% in de Russische keten M.video. In 2019/20 kwam men buiten deze Franse & Russische deelname tot 1023 filialen (-2%) in 14 landen (Duitsland 425, Italië 117, Polen 88, Turkije 78, NL 50, België 27). Cijfers 2019/20: Omzet €20,8mld, -2%; WvB €0,24 mld, -45%; P 46.200 FTE, -9%. Het concern deed in 2019/20 een beroep op de Duitse federale bank KfW voor staatssteun. Postorder bedrijf Otto groep (1949. Hamburg) kent een boekjaar van maart t/m februari. In 2019/20 was men actief in ruim 30 landen in Europa, Amerika en Azië. Cijfers: O €14,3mld, +5%; netto winst €0,21mld, +20%; P 52.000, -1% (material). Onder de relatief kleine Duitse multinationals in de branche vallen ook drogisterijketens Rossmann (1972, Burgwedel) met in 2020 ruim 4200 filialialen in 8 landen, waarvan 2200 in Duitsland (2020: O €10,3mld, +3,5%;  P 56.300, +0%) en dm-drogeriemarkt (1973, Karlsruhe) met in 2019/20 (sept-aug.) 3765 filialen (+3%) in 13 Europese landen, waarvan ruim 2000 in Duitsland en de rest veelal in voormalige oostblok landen. Men claimde de grootste drogisterijketen in Europa te zijn. Cijfers: O €11,5mld, +3%; P 62.600, +1%.

 

Duitse concerns: dienstensector; vervoer & horeca

De tabel hierna toont hoe in Duitsland (DL) in 2019 de bijdrage van vervoer & horeca aan bruto toegevoegde waarde (set) en werkgelegenheid (set), behalve bij de banen in vervoer, opslag & postertijen, onder het Eu gemiddelde lag. Btw %: aandeel in de briuto toegevoegde waarde, werk %: aandeel in de werkgelegenheid. Uiteraard werd de sector als geheel in 2020 ook in Duitsland flink beïnvloed door de coronacrisis. De posterijen hadden er voordeel van, maar de rest van de sector kende flinke schade.

 

Item Btw %

2019

Werk %

2019

EU DL EU DL
Vervoer & horeca 6,1 7,9 9,5 10,2
Vervoer, opslag, posterijen 4,4 5,0 5,3 5,2
Horeca: onderdak & catering 1,7 2,9 4,2 5,0

 

Het grootste concern in de branche is de Deutsche Post DHL groep (1995, Bonn). Na de oorlog kregen Oost-Duitsland en West-Duitsland als opvolger van de vooroorlogse Reichspost ieder hun eigen staatspostbedrijf, respectievelijk Deutsche Post en Deutsche Bundespost. Deutsche Bundespost (DBP) was na de staatsspoorwegen (DB: Deutsche Bundesbahn) de grootste werkgever in West-Duitsland. Na de Duitse hereniging kreeg in 1989 (eerste posthervorming) DBP een postdienst, een postbank en een telecom poot. In 1990 ging Deutsche Post van de DDR op in de DBP van de Bondsrepubliek. Per 1995 werd vanuit een streven naar privatisering Deutsche Bundespost opgeheven en geplitst in Deutsche Post AG, Deutsche Postbank AG en Deutsche Telekom AG. In 2000 was DP AG volledig geprivatiseerd. Het concern groeide verder uit door overnames van de internationale koeriersbedrijven DHL uit Duitsland (1998-2002), van Gend & Loos uit Nederland (1999), Danzas uit Zwitserland (2000) en Airborne Express uit de VS (2003) dat samen met de andere 3 bedrijven DHL Express ging vormen. Daarop volgde overname van Exel uit het VK (zakentransport, 2005), producent van elektrische bestelwagens Streetscooter uit Aken (2014) en UK Mail (zakelijke pakketpost, 2016). In 2019 wordt met de Chinese FS Express groep SF DHL Supply Chain China gevormd. Thans (key) is de DP DHL groep als grootste logistieke concern van Europa actief in alle landen ter wereld (ruim 220). Men kent  de 5 divisies Post & Parcel Germany (P&PG), Express, Global Forwarding Freight (GFF), Supply Chain (bevoorrading magazijnen) & eCommerce Solutions. In 2020 was de federale ontwikkelingsbank KfW met 20,5% grootste aandeelhouder. De coronacrisis heeft de groep geen windeieren gelegd. Men haalde in 2020 mondiaal met 572.000 personeelsleden (+5% t.o.v. 2019) een omzet van €66,8mld (+6%) en een netto winst van €3mld (+13%). Verdeling O over divisies 2020: Express €19,1mld (+12%); P&PG €16,5mld (+7%), GFF €15,9mld (+5%), Supply Chain €12,5mld (-7%), eCommerce €4,8mld (+19%). Verdeling 2020 over continenten (p121): Duitsland 30%, overig Europa 28%, Amerika 19%, Azië-Pacific 18%, anders 5%.

 

 

De nationale spoorwegmaatschappij Deutsche Bahn (DB) is na Deutsche Post/DHL het grootste bedrijf in de sector en daarmee de grootste spoorwegmaatschappij ter wereld. Anders dan Deutsche Post had Deutsche Bahn flink te lijden onder de coronacrisis. Het concern is in 1994 gevormd uit fusie van de in 1949 opgerichte Deutsche Reichsbahn van het voormalige Oost-Duitsland en de in 1946 in West-Duitsland opgercihte Deutsche Bundesbahn. Beide waren overheidsbedrijven. De vorming van DB AG betekende privatisering, maar de aandelen bleven voor 100% in staatshanden. Bij oprichting was DB verliesgevend. Eerst werd in het personeel gesnoeid. In 1996 werd het stads & streekvervoer geprivatiseerd en verhuisde het hoofdkantoor van Frankfurt am Main naar Berlijn. In 1999 werden de diverse onderdelen verzelfstandigd tot dochters. In 2007 leidde een nieuwe reoganisatie tot de onderverdeling DB Bahn (personenvervoer), DB Schenker (logistiek) en DB Neztze (infrastructuur). In 2009 telde BD AG 579 dochters waarin men een meerderheidsbelang had en 123 waarin men voor minder dan de helft deelnam (Liste). In 2019 waren de grootste dochters van DB Bahn voor personenvervoer met trein of buis DB Fernverkehr voor vervoer over lange afstanden en voor regionaal vervoer DB regio (9 Duitse regio’s, regio Netz en een busdivisie) & de Britse dochter DB Arriva (regionaal binnen Europa). De Europees werkende divisie goederenvervoer bestaat uit DB Cargo AG & Schenker Gmbh en als spoorwegbeheerder fungeert DB Netze met als hoofdafdelingen baanonderhoud, stations & service en energie.

 

Wat cijfers betreft beschikte DB in 2020 (Kennzahlen) over 33.399km spoor met 5691 stations. Tussen 2003 en 2019 maakte men elk jaar nog winst, behalve in 2015. Toen kreeg DB €2,4mld overheidssteun en in 2014 €17mld. In dezelfde periode steeg het aantal reizen van 1,7mld naar 2,6mld. In 2019 legden de 2,6mld reizigers (+1% t.o.v. 2018; Fernverkerhr 150mln, Nahverkehr 2,4mld) ruim 98mld km af (+0,7%). Het vrachtvervoer bereikte in 2010 een piek van 415mln ton en zakte daarna naar 232mln ton in 2019 (-9% t.o.v. 2018; in kilometertons: 85mld, -4%). Van de afgelegde kilometers van treinen kwam 65% op conto van de DB groep en de rest op rekening van andere maatschappijen. In 2019 was DB nog goed voor een omzet van €44,4mld (+1%), een WVB van €1,8mld (-13%) en 324.000 banen in FTE (+2%). Door het uitbreken van de Covid Pandemie zakte in 2020 het aantal passagiers met 41% (van 2,6mld naar 1,5mld) en het aantal buspassagiers met 40% (van 2,3mld naar 1,4mld). De hoeveelheid treinvracht zakte minder (-8%). Bij het personeelsbestand was het verlies nog beperkt tot 0,5% en de punctualiteit was (wellicht door een aangepaste dienstregeling) gestegen. Bij Fernverkehr (lange afstanden) reed 82% van de treinen op tijd (76% in 2019) en bij DB regio 96% (om 94%). De omzet (€39,9mld) zakte met 10% en men stond op een netto verlies van €2,9mld (2019: WvB +€1,8mld). In oktober zei de bondsregering €5,5mld staatssteun en €4,1mld besparingen toe, maar de federale rekenkamer, politici & economen maakten hier bezwaar tegen en opperden herstructureringen omdat DB toch al slecht zou functioneren. In januari 2021 meldde de Europese commissie dat men het ging onderzoeken. In 2017 bereikte Duitsland op de Europese spoorweg prestatie-index (die eens in de 5 jaar uitkomt) een 3e plek onder 23 EU landen (NL 8e; België 13e) met o.m. 2635km HSL (vanaf 200km p/u) in 2016.

 

Onder de controverses valt in o.m. 2009 het slecht omgaan met personeelsgegevens (wat leidde tot privacyschendingen), manipulatie van personeelsinfo om bovenbazen te dekken & illegale lobby. Dit mondde uit in boetes & ontslag van bestuurders (wel met  ontslagvergoeding). Al eerder kreeg DB kritische prijzen voor zulk gedrag. Het betreft De gesloten oester van 2006, een jaarlijkse kritische prijs voor beperkte openheid van journalistenclub Netzwerk Recherche en de Big Brother award, die privacyschending aan de kaak stelt, van 2007. In 2014 kwamen schadeclaims van joodse en DDR organisaties voor de rol van de spoorwegen bij deporaties tijdens WOII en de communistische tijd in de DDR. Ook is het functioneren van DB soms een dankbare bron voor satire.

 

 

De in 1953 gevormde Lufthansa Groep met rond 2019 bijna 600 dochters is na de Ierse budgetmaatschappij Ryanair de grootste luchtvaartmaatschappij van Europa. De wortels van de groep liggen bij de in 1926 opgerichte Deutsche Lufthansa AG die voortkwam uit een fusie van DAL (Deutsche Aero Lloyd) en Junkers Luftverkehr. De oudste variant van het logo (een goudkleurige cirkel met daarin een zwart gestileerde kraanvogel) was er echter al in 1916. Na de oorlog werd deze Lufthansa door de geallieerden in 1951 opgeheven, maar in 1954 werd voor West-Duitsland een nieuw bedrijf onder dezelfde naam opgericht met Keulen in plaats van Berlijn als thuishonk. Deze Deutsche Lufthansa (DL) AG was tot 1963 vrijwel volledig in staatshanden. Daarna werden stappen gezet naar privatisering (bijv. in 1966 de eerste beursgang) die in 1997 volledig voltooid was. Men bleef tot in 1994 nationale luchtvaartmaatschappij van Duitsland. In 1955 begon de DDR een eigen Deutsche Lufthansa, maar omdat men niet de rechten op de naam had werd deze in 1958 veranderd in Interflug dat in 1991 werd opgeheven. Tot de Duitse hereniging mochten uit westerse landen enkel Amerikaanse, Franse & Britse maatschappijen op West-Berlijn vliegen. In sept 1990 nam Lufthansa landingsrechten op Berlijn over van Panam uit de VS. Vanaf midden 90er jaren ontwikkelde DL AG zich tot luchtverkeersconcern Lufthansa Group met bedrijfsonderdelen die als onafhankelijke dochters worden gerund. Het hoofdkantoor van de groep is in Keulen, maar in 2005 werd het Lufthansa Aviation center op Frankfurt Airport het operationale centrum. Onder de dochters vallen de afdelingen LH Cargo AG (vracht), Technik AG (onderhoud), LSG Service Holding (catering) en overgenomen luchtvaartmaatschappijen als Swiss International Airlines (in 2002 na fallissement van Swissair), Air Dolomiti uit Italië (2003), Brussels Airlines (2007, vanuit faillissement Sabena), Austrian Airlines (2009) en de Duitse lowbudget maatschappij Eurowings (2011) die in 2017 een deel van Air Berlin er bij nam, maar dit is slechts een klein deel van meer dan 500 dochters. In 1997 was LH één van de 5 oprichters van Star Alliance dat met Frankfurt am Main als vestigingsplaats uitgroeide tot grootste luchtvaartalliantie ter wereld.

 

Star Alliance kwam in 2019 met ruim 5000 vliegtuigen en bijna 1300 bestemmingen in 195 landen tot 762mln passagiers. De Lufthansa groep nam daarvan met 763 vliegtuigen 145mln passagiers voor rekening (2,3% meer dan in 2018) via vluchten op 318 bestemmingen in 102 landen (2019 p25). Tussen 2005 en 2019 was de groep bijna elk jaar winstgevend, maar in 2020 kwam daar door de coronacrisis flink de klad in. In juni 2020 stemden de aandeelhouders in met €9mld overheidssteun en de overheid kreeg 20% van de aandelen. In 2020 was 67% van de aandelen vrij verhandelbaar en verwierf Knorr Bremse CEO Heinz Hermann Thiele kort voor zijn dood 12% van de aandelen. Over 2020 haalde Lufthansa met een omzet van €13,6mld slechts 37% van de omzet van 2019 (€36,4mld) en de netto winst van €1,2mld van 2019 veranderde in een netto verlies van €6,7mld. Het personeelsbestand ging van 138.000 naar 110.000 (-20%) en het aantal passagiers van 145mln naar 36mln. De beladingsfactor voor passagiers zakte van 83% naar 63%, maar die voor vracht steeg iets (van 61% naar 70%). Punten van kritiek op Lufthansa betreffen arbeidsconflicten met piloten, crisismanagement van piloten nadat een depressieve copiloot in 2015 zichzelf en 150 medepassagiers de dood in joeg, een flink verlies door een opslag op boekingen in 2016, deportatievluchten van  ruim 5000 illegale vreemdelingen in 2019 (waarbij sommigen het niet overleefden) en een gebrek aan transparantie over het eigen oorlogsverleden rond dwangarbeid.

 

Frankfurt Airport wordt gerund door Fraport. Fraport is ook geheel of deels eigenaar van een tiental vliegvelden en maatschappijen wereldwijd en beheert daarnaast 14 Griekse vliegvelden. De aandelen van het vliegveld zijn voor iets meer dan de helft in bezit van de deelstaat Hessen en de gemeente Frankfurt en voor 35% vrij verhandelbaar. Over 2019 kende Fraport een O van €3,2mld, een netto winst van €0,42mld en een P van 22.500. Ook het vliegveld ging in 2020 zwaar gebukt onder de coronacrisis. In 2020 gingen vergeleken met 2019 de passagiersaantallen met 73% naar beneden naar 1,8mln en de vrachtafhandeling zakte met 9%. De omzet over 2020 kwam op €1,7mld, bijna 50% onder die van 2019 (toen €3,3mld) en de netto winst van €421mln veranderde in een netto verlies van €658mln.

 

 

In de transport & logistiek sector houdt de Rethmann groep (2019: O €15,4mld, P78.000) zich tevens bezig met recycling. De vervoerstak bestaat uit transportbedrijf Rhenus (2019: O €5,5mld; P wereldwijd 33.000, verdeeld over 750 locaties en openbaar vervoerder Transdev groep. Deze is in Franse handen en kwam in 2011 voort uit fusie van Veolia en Transdev. In 2020 opereerde de Transdev groep in 17 landen met een O €7,4mld en 85.000 personeelsleden. De recycling tak kent water & kringloopconcern Remondis groep (2019: O €7,9mld, P 36.000) en verwerker van dierlijke & plantaardige restproducten Saria (2019: O €2,6mld, P11.000). De Dachser Group SE (1930, Kempten Algäu) was in 2019 actief in 44 landen (O €5,7mld; P 31.000).

 

Duitsland telt enkele grote rederijen (Liste; list). De grootste Duitse container rederij Hapag-Lloyd (Hamburg) ontstond in 1970 uit fusie van de rederijen HAPAG en Norddeutscher Lloyd. Tussen 1998 en 2012 was Hapag Lloyd in handen van toerisme concern TUI AG. De grootste uitbreiding volgde via overname van het Canadese CP ships in 2005, het Chileeense CSAV in 2014 en der Arbische rederij UASC in 2017. Ook nam men enkele kleinere Chinese en Japanse rederijen over. In 2012 liep een poging tot fusie met rederij Hamburg Süd (toen 12e op de wereldranglijst) op de klippen. In maart 2021 had Hapag Lloyd met 1,7mln ton verdeeld over 240 schepen 7,2% van de wereld containermarkt in handen (Top). Daarmee was men het 4e containerbedrijf ter wereld (Public). Over 2019 kende Hapag een O van €12,6mld en een personelsbestand (P) van 13.000. Over 2020 lag de O (€12,2mld) 3% onder die 2019 en de WvB (€1,3mld) was ruim 60% hoger. De P was met ruim 13.200 ruim 1% gestegen (Public). Hamburg Süd is in 2017 overgenomen door s’werelds grootste containerrederij, het Deense Møller-Mærsk. Onder de andere Duitse rederijen valt bulkcarrier rederij Oldendorff (Lübeck 1921, 2020: O rond US $5mld, P 4500). De cruiseschip rederij AIDA cruises (Rostock 1960, O rond €2mld, P 15.600 in 2020) is sinds 2003 onderdeel van de grootste cruiserederij ter wereld, het Brits Amerikaanse Carnival Corp plc.

 

Duitsland herbergt als grootste toerismeconcern ter wereld de TUI groep. In 1968 werd TUI (Touristik Union International) in Hannover opgericht door TOUROPA (1951) en nog 2 Duitse toerismebedrijven. In 1970 kocht men 2 andere bedrijven uit de sector, waarna TUI & Steigenberger hotelgroep de Robinson club oprichtten. Zo hield men er in 1972 meerdere hotelketens in veel vakantielanden op na. In 1978 begon men treinpoot TUI-Ferien Express die tussen 2003 & 2008 overging naar o.m. de NS en Deutsche Bahn. Tussen 1995 en 1997 breidde TUI uit naar Nederland, Oostenrijk & Zwitserland. In 1998 nam Preussag (een Duits mijnbouwbedrijf uit 1923 dat in 1998 het Duitse containerberijf Hapag Lloyd had aangeschaft) TUI over. TUI kreeg zo een meerderheidsbelang in Hapag Lloyd, maar deed daar in 2012 afstand van om zich tot toerisme te beperken. In 2008 fuserde het Britse First Choice Holidays met TUI tot TUI Travel en zag via een joint Venture met Royal Caribbean Cruises cruisedivisie TUI cruises het levenslicht. In 2014 ging TUI Travel op in TUI AG. Sinds 2015 wil TUI in Europa de reisbureaus vervangen door 120 conceptstores. In 2019 was TUI AG voor bijna 60% in handen van institutionele beleggers, waaronder ca 25% van de KN Holding van de Russische familie Mordashov. In dat jaar beschikte de TUI groep over 150 vliegtuigen, 354 hotels met 263.000 bedden, 18 cruiseschepen en 27mln klanten. Tussen okt. 2018 en sept. 2019 kende men een O van €18,9mld, een WvB van €0,77mld en en P van 71.500.  Over dezelfde periode van 2019/2020 was door de coronacrisis de omzet gedaald naar €7,9mld (-58%) en de WvB omgezet in een verlies van €2,9mld. Het personeelsbestand slonk naar 48.400 (-32%). Men kreeg op verzoek €1,8mld steunlening van de federale regering. In 2018 ontstond controverse rond de traditioneel masculiene omgang van TUI met geslachtsverschillen (groot verschil in manvrouw betaling, genderrolbevestigend omgaan met kinderen). De toerisme sectie van de Rewe groep (zie onder groot & detailhandel) met DER Touristik Deutschland kende over 2019 een O van €4,9mld (+1,6%; 2019 p95). Over 2020 was de omzet van DER met 74% gezakt naar €1,3mld.

 

Duitse concerns: dienstensector ICT, telecom en massamedia

De tabel hierna toont hoe in Duitsland (DL) in 2019 de bijdrage van telecom, Ict en massamedia (Fortine & Forbeslijst, DAX, MDAX, Germany) aan bruto toegevoegde waarde (set) en werkgelegenheid (set) rond het het Eu gemiddelde lag. Btw %: aandeel in de bruto toegevoegde waarde, werk %: aandeel in de werkgelegenheid. De invloed van de coronacrisis op de sector leek in 2020 ook in Duitsland licht positief.

 

Item Btw %

2019

Werk %

2019

EU DL EU DL
Informatie & Communicatie 5,0 4,9 3,0 3,1
Telecom 1,1 0,9 0,4 0,3
Ict 2,7 2,9 1,9 2,0
Massamedia 1,1 1,0 0,6 0,7

 

Bij de 2e posthervorming van 1995 was Deutsche Telekom AG (vestigingsplaats Bonn) één van de 3 concerns die in het kader van de privatisering voortkwam uit de opgeheven Deutsche Bundespost. Daarna groeide Deutsche Telekom (DT) in omzet uit tot grootste provider van Europa. In 1998 verviel in Duitsland via een nieuwe telecomwet het  staatsmonopolie op telefoondiensten en moest DT zijn breedband kabelnetwerk van de hand doen. Uiteindelijk kwam dit in 2011 in handen van de Britse groepen Liberty Global & Vodafone (netzbetrieber). Eind jaren 90 kende DT de 4 pijlers T-com, T-Mobile, T-Online en T-systems. In 2005 fuseerden T-Com & T-Online tot BBFN. Dat werd in 2008 afgesplitst als T-Home. In 2001 verkocht men Duitse UMTS licensies ter waarde van €6,5mld aan T-Mobile uit de VS en nam DT voor €39mld Voicestream over van T-Mobile VS. In april 2010 fuseerden T-Mobile & T-Home tot Telecom Deutschland gmbh. In sept. daarop riep DT samen met Orange van het France Telecom het grootste Britse mobiele netwerk EE in het leven, maar dat ging in 2016 naar British Telecom. In 2013 fuseerden T-Mobile en MetrolPCS tot grootste Amerikaanse telecom bedrijf en in 2020 werd de fusie van Sprint met T-mobile voltooid. Ook DT profiteerde flink van dit alles. Het belang van DT in T-mobile bedroeg in 2014 67% en daarna 43%. Buiten dat beschikt DT over een groot aantal andere internationale (w.o. Europese) dochters.

 

Eind 2020 kende DT als grootste aandeelhouders de Duitse federale KfW bank (17,4%) en de Duitse bondsrepubliek (14,5%; de rest van de aandelen was grotendeels vrij verhandelbaar). In 2020 kwam men wereldwijd tot 242mln mobiele, 27mln vaste & 22mln breedband klanten. Tussen 2010 en 2020 steeg de omzet van €62mld naar €101mld (25% meer dan in 2019). De WvB beleefde in 2020 t.o.v. 2019 een crescendo van 35% naar €12,8mld en het personeelsbestand ging met 6% omhoog van 213.000 naar 226.000. In 2020 (p50) leverde de divisie VS de grootste bijdrage aan de omzet (61%) en hier steeg deze het sterkst (+51%; Duitsland 23%, +0,2%, rest Europa 11%, -2%). De rest van de omzet kwam op conto van de andere bedrijfsonderdelen (Systems solutions 3%, Group development 2%, hoofdkwartier & dienstverlening 0,2%). Onder de controverses rond DT vallen herhaalde klachten rond arbeidsrechten (m.n. bij de VS tak T-Mobile), incl. enorme druk op medewerkers om niet bij een vakbond te gaan. Toch is in 2008 een internationale vakbond voor T-mobile werkers opgericht. In 2005 en 2006 speelden klachten rond steekpenningen bij de Hongaarse dochter. Deze werden afgekocht met €90mln voor de Hongaarse tak en €4,4mln voor het moederbedrijf. Ook waren er klachten rond de infiltratie van de geheime diensten van VK en VS tot DT. In 2008 kwam via Der Spiegel een afluisterschandaal aan het licht tegen journalisten en leden van de raad van toezicht van DT rond het lekken van vertrouwelijke info. Andere telecomconcerns in Duitsland (Deutsch) zijn de Duitse dochter van de Britse Vodafone groep Vodafone gmbh (2020 p31: O €12,1mld, +16%; WvB €1,7mld, +60%, P 14.000, -13%) en de Duitse dochter van het Spaanse Telefonica Telefónica Deutschland (2020: O €7,5mld, +2%; WvB €2,3mld, +0%; P 7.800, -8%). United Internet AG (1988, Montabaur; 2020: O €5,4mld, +4%; WvB €0,7mld, -8%; P 9600, +3%) is volledig Duits. In 2020 was het aantal klanten wereldwijd (25,6mln) met 4% gestegen (publik).

 

Onder de Duitse Ict concerns valt SAP (Systeme, Anwendingen, Produkte); de grootste producent van bedrijfssoftware in Europa en 3e software producent ter wereld. SAP (Walldorf BW) is in 1972 opgericht door een 5tal voormalige IBM medewerkers. Sinds 1988 is men beursgenoteerd bij DAX en in 2014 werd SAP een Europese vennootschap (SE). In dat jaar volgde ook de belangrijkste aankoop (één van de 66 sinds 1991); die van Concur technologies uit de VS. SAP werkt samen met alle grote ict concerns ter wereld, maar soms voeren die ook rechtzaken tegen SAP. Men is sterk gefocused op nieuwste ontwikkelingen. Thans is het concern vrijwel wereldwijd actief (ruim 400.000 klanten in ruim 180 landen) met 120 dochtermaatschappijen en ontwikkelingscentra in 13 landen. Eind 2020 was 11% van de aandelen in handen van 2 oprichters en 86% was vrij verhandelbaar. Wat resultaten betreft groeide tussen 1972 en 2019 de omzet van de equivalent van €320.000 naar €27,6mld en het personeel van 9 naar 100.000. Over 2020 daalde voor het eerst na 2009 de omzet licht (€27,3mld, -1,1%). De winst beleefde evenwel een waar crescendo (+57%; €5,3mld) en het bestand aan personeel steeg ruim 2% naar 102.400. De controverses betreffen vooral omkoping en corruptie, in 2015 in Panama (afkoopsom $4mln), in 2017 in Zuid Afrika en in 2019 in Kenya & Tanzania. Op de Nederlandstalige wikipedia pagina over Sap staat onder trivia vermeld dat het acronym SAP ook wel is ingevuld als “System Against People”.

 

Bechtle AG (1983, Neckarsulm BW) kent 70 dependances in Duitstalig gebied en is actief in 14 Europese landen. Bechtle combineert IT dienstverlening met verkoop van software & hardware. Over 2020 kwam de groep tot een O van €5,8mld (+8,3%) en een WvB van €0,27mln (+14%). Het concern telde 12.000 werknemers en 70.000 klanten. Andere Ict concerns in Duitsland zijn het Duitse Freenet AG of de Freenet groep (2007, Büdelsdorf; 2020: O €2,6mld, -1%, WvB €0,88, -2%, P 4.300, 8,6mln abonnees, +4%), Computacenter AG, de Duitse tak van het Britse Computacenter (2020 in Duitsland: O €2,1mld, -2,5%, P 6700), de Duitse tak van het Zwitserse SoftwareONE, T-Systems International van Deutsche Telekom (2019 Duitsland: O €1,6mld, P 6000) en Cancom SE (München 1992; 2019: O €1,5mld, P 3800).

 

 

Onder de Duitse media concerns (MDAX, Germany, Mass) steekt Bertelsmann naar omzet met kop & schouders boven de rest uit. Het concern valt al enige tijd onder de grootste media conglomeraten ter wereld. Bertelsmann (Gütersloh NRW) is in 1835 door Carl Bertelsmann opgericht als uitgeverij van evangelische opwekkingslectuur en later ook van schoolboeken. Na WOII probeerde men het eigen nazi-verleden te verdoezelen door te doen alsof men vooral het verzet steunde en dat gebeurde in 1998 opnieuw. In 1947 leverde e.a. een uitgeverslicentiie van de geallieerden op. De verkoopcrisis in de boekhandel ten gevolge van de munthervorming van 1948 overleefde Bertelsmann door in 1950 een boekenclub op te richten die boeken met korting aanbood. In 1956 breidde het concern uit met muziek en in 1958 via eenzelfde formule met muzieklabel Ariola. In 1959 riep Bertelsmann een aparte uitgeverij in het leven voor respectievelijk theologie en romans & poëzie. Zelf ging men zich toeleggen op nonfictie in de vorm van gidsen, vakliteratuur en encyclopedieën. In 1964 kon het concern via de Duitse bank de op apegapen liggende productiemaatschappij UFA op de kop tikken wat een vinger in de pap opleverde in de film & tv wereld. In 1969 kreeg men 25% aandeel in Grüner+Jahn dat uitgroeide tot grootste uitgeverij van kranten & tijdschriften in Europa. In 2014 was G+J volledig overgenomen. In 1971 werd Bertelsmann een AG en nadien volgde een enorme expansie van de internationale aanwezigheid, het vaakst via aankopen in de VS. In 1984 verwierf men een aandeel in RTL (in 1984 de eerste commerciële omroep in Duitsland) en in 1986 in RCA records uit de VS wat samen met Ariola uitmondde in de Bertelsmann Music Group die men in 2008 overdeed aan Sony. Nadien richtte Bertelsmann BMG op als eigen muziekuitgeverij. Ook in 1986 nam Berterlsmann uitgever Doubleday uit de VS over en daarmee werd het ’s werelds grootste mediaconcern. In 2013 ging Doubleday op in Pinguin-Random House van Bertelsmann.

 

Na de Duitse hereniging volgde uitbreiding in het voormalige Oostblok en in 1990/91 kwam 63% van de omzet (DM14,5mld) uit het buitenland (voornamelijk de VS). Expansie via internet kreeg in 1995 gestalte in de joimt venture van Bertelsmann & America Online AOL Europe die Bertelsmann in 2000 (net voor de crisis) overdeed aan AOL. In 1997 fuseerde UFA met het Luxemburgse CLT tot CLT-UFA. Met de overname van de Amerikaanse uitgever Random House in 1998 werd de Bertelsmann groep de grootste uitgever in de Engelstalige wereld en kwam er een hoofdkwartier in New-York. In 1999 nam men het Duitse Springer Science & business over. In 2000 riepen het Britse Pearson en Bertelsmann de RTL groep in het leven. Pearson is ook de eigenaar van de grootste boekuitgever ter wereld Penguin en deze fuseerde in 2013 met Random House en Dounleday met een 75% aandeel van Bertelsmann in Penguin.

 

In 2019 was Bertelsmann actief in 50 landen. Naar eigendom is 19% van de aandelen in  handen van de familie Mohn (aangetrouwde tak van de familie Bertelsmann) en 81% is van de Bertelsmann stichting, de Reinhardt Mohn stichting & de BVG stichting. De eerste 2 stichtingen hebben geen stemrecht. De vele dochtermaatschappijen van Bertelsmann tellen ieder voor zich vaak tientallen merken & bedrijven. In 2016 introduceerde men een structuur met 8 divisies die grotendeels onafhankelijk werken (2021). Deze zijn de RTL groep (TV & radio, O 2019; 6,6mld), Penguin Random House (boeken), Grüner + Jahr (tijdschriften), BMG (Bertelsmann Music Group, muziek), Arvato (de dienstentak), BEG (educatief), BPG (drukwerk) & Bertelsmann Investments. Cijfers (reports) over 2020: O €17,3mld, -4%, netto winst €1,5mld, +33%; Personeel 133.000, +6%. Van de omzet kwam het grootste deel (35%, €6mld, -10%) op conto van de RTL groep, gevolgd door Arvato (25%, €4,4mld, +5%), Penguin RH (22%, €3,6mld, +5%), BPG (9%, 1,4mld, -13%), G+J (6%, €1,1mld, 16%), BMG (3%, €0,6mld, +0%) en BEG (2%, €0,3mld, -10%). Geografische verdeling O 2020 (p13): Duitsland 31%,, VS 25%, overig Europa 19%, Frankrijk 12%, rest van de wereld 7%, VK 6%. De kritiek op de Bertelsmann groep betreft m.n. de veel te rooskleurige voorstelling in 1998 van de rol van het concern in WOII. De Bertelsmann stichting wordt beticht van het door elkaar halen van maatschappelijk belang & eigen belang en van politiek gelobby.

 

 

In 2019 was ProSiebenSat.1 Media naar omzet de 2e mediagroep van Duitsland. De groep ontstond in 2000 als ProSiebenSat.1 Media AG (München) uit fusie van de 2 Duitse private mediagroepen Sat1 (in 1984 opgericht als eerste commerciële Duitse TV zender) en ProSieben dat in 1988 de opvolger werd van EurekaTV. Beide zenders waren reeds in bezit van de Kirch Gruppe die voortkwam uit een in 1955 door Leo Kirch opgericht filmverhuurbedrijf. In 2001 fuseerde ProSiebenSat1 met de Kirch groep, maar in 2002 ging Kirch failliet met een schuld van €6,5mld die vooral tot stand was gekomen door het opkopen van rechten op sportuitzending en een kwijnend bestaan van betaal tv zenders. PS Sat.1 overleefde dit faillissement en kwam in 2006 in een Europese Mediagroep met de SBS uitzendgroep als onderdeel. In 2007 nam PS Sat1 de SBSgroep over. In 2011 en 2013 moest de groep zijn belangen in het Nederlandse taalgebied, Scandinavië en Oost-Europa van de hand doen om het vege lijf te redden. In 2019 kreeg het Italiaanse Mediaset van Berlusconi een belang in PS Sat.1. In 2020 was de groep actief in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. Het betrof 45mln tv aansluitingen & 33mln online aansluitingen. De grootste aandeelhouders waren Mediaset (20%), het Tsjechische Media Invest (10%), Glenhill Capital Advisors (7%) & PS Sat.1 (3%) zodat ca. 60% vrij verhandelbaar was. Het concern kende als dochters entertainment groep Seven.One met vermaak via tv & digitale content, productiemaatschappij Red Arrow Studio’s, de Nucom groep (online handel) en de ParshipMeet group (online dating). Over 2020 lag de O op €4mld (-2%), de WvB op €0,37mld (-35%) en het personeelsbestand op 7307 (+1%).

 

Uitgeverijgroep Axel Springer SE (Berlijn) is in 1846 in Hamburg opgericht. Met dochters, joint ventures & licensies is men actief in ruim 40 landen. Axel Springer is de grootste krantenuitgever van Duitsland met o.m. boulevardblad Bild (de grootste krant in Duitsland & Europa) en het conservatief liberale dagblad Die Welt. Veel gehoorde kritiek betreft seksisme en een kritiekloze pro-Amerikaans kapitalistische opstelling. Cijfers  2019: O €3,1mld, -2%, WvB €0,41mld, -22%, P 16.120, -1%; publications). Onder de verhoudingsgwijs kleinere mediagroepen kwamen na Springer Hubert Burda Media (1903, Offenburg B-W; 2019: O €2,8mld, +1%; actief in 19 landen met ruim 600 mediaproducten; P2020 11,000, -11%) en Bauer Media Group (Hamburg, 1875; vj 2021 meldde men op de website als company facts o.m. een O van €2,3mld, een P van 15.000 in 13 landen en een portfolio van ruim 400 tijdschriften en ruim 100 digitale producten.

 

 

Dienstensector: concerns in vastgoed en financiën

 

De tabel hierna toont hoe in Duitsland (DL) in 2019 de bijdrage van de vastgoedsector en de financiële sector (Fortine & Forbeslijst, DAX, MDAX) aan bruto toegevoegde waarde (set) en werkgelegenheid (set) was in vergelijking met het EU gemiddelde. Btw %: aandeel in de briuto toegevoegde waarde, werk %: aandeel in de werkgelegenheid. In Duitsland leken in 2020 beide sectoren gelijk of iets beter te renderen dan in 2019.

 

Item Btw %

2019

Werk %

2019

EU DL EU DL
Vastgoed 10,8 10,6 1,0 1,1
Financiële en verzekeringssector 4,4 3,8 2,3 2,5
w.v. Verzekering & pensioenfondsen 0,8 0,9 0,4 0,3

 

In de vastgoed sector ontstond het beursgenoteerde Vonovia in 2001 uit fusie van Annington (de beheerder van de woningen van Deutsche Bahn na de privatisering) met vastgoedonderneming GAGFAH uit Luxemburg. Vonovia (2020: O €4,0mld, +5%, P10.600, +2%) beschikte in 2019 over 416.000 koop & huurwoningen, 138.000 garages & parkeerplaatsen en 6750 bedrijfspanden met een opgetelde waarde van €52mld. Daarnaast beheerde men 79.000 wooneenheden voor derden. Van dit bezit bevond zich 84% in Duitsland, 11% in Zweden en 5% in Oostenrijk. Kritiek betreft onderhoud, servicekosten & winstbejag. Als 2e beursgenoteerde in de sector is daar Deutsche Wohnen (Berlijn) dat in 1998 is opgeicht door de Deutsche Bank. Bestand 2020: ruim 160.000 huur & koopwoningen (waarde €26mld) en 10.600 verpleeg & zorgwoningen (waarde €1,2mld). Van het bezit stond 73% in Berlijn. Over 2020 kende men een O van €2,7mld (+22%, p231) en een Personeelsbestand van 4100 (Berichte). De kritiek betreft veelal huurprijzen & onderhoud. LEG Immobilien AG (Düsseldorf 1970) kende over 2020 (p128) een O van €1,5 mld (+18% ) en een P van 1600 (+10%, p2). Als grootste huisbaas in Noordrijn-Westfalen kwam men tot 145.000 huurwoningen. De Aareal Bank (1922, Wiesbaden) is als vastgoedbank actief in ruim 20 landen in Europa, Noord-Amerika & Azië pacific. Aareal bank 2019: Balanssom €41mld, P 2800. Onder de grote hypotheekbanken van Duitse bodem vallen DZ Hyp, de Münchener Hypothekenbank en Bausparkasse Schwäbische Hall (meer info hierna onder coöperatieve banken).

 

In de financiële dienstverlening is in Duitsland met zijn relatief hoge score op de   Hofstede cultuurdimensie onzekerheidsvermijding de verzekeringssector sterk vertegenwoordigd (Liste) met verzekeraar & vermogensbeheerder Allianz als grootste ter wereld sinds 2014. Allianz is in 1890 in Berlijn opgericht door Carl von Thieme & Wilhem von Finck, 2 bankiers die 10 jaar daarvoor al verzekeraar Münchener Rück stichtten (nu ook een wereldspeler). Bij aanvang vormden zeeverzekeringen de core-business. De internationale activiteit begon in 1893 in Londen, gevolgd door een reeks Europese landen en de VS en na 1901 een aantal Aziatische landen. Men overleefde de aardbeving van San Francisco (1906) en de gezonken Titanic (1912) en tussen 1920 en 1930 volgde verdere expansie via fusies met andere Duitse verzekeraars. Onder het nazi-regime had Allianz banden met de SS & verzekerde men Nazi-Activiteiten zoals de Holocaust. In 1949 ging het hoofdkwartier naar München en daarna pakte Allianz in buitenlanden de draad weer op, o.m. via overnames. In 1990 opende men kantoren in 8 voormalige Oostbloklanden en tussen 1992 en 1998 volgden 11 nieuwe overnames waaronder die van Fireman’s uit Californië, AGF uit Parijs, het Australische MMI en bedrijven in China & Zuid Korea. In 2001 kon via volledige overname van Dresdner bank Allianz Global Investors in het leven worden geroepen. In 2006 werd Allianz om expansie in Italië (RAS) te vergemakkelijken een SE. In 2009 (kredietcrisis) verwierf men na verkoop van de Dresdner bank aan de Commerzbank 14% aandeel in Commerzbank.

 

In 2020 was de Allianz groep met 4 divisies (levens & ziektekosten verzekering; schade & ongevallen verzekering, vermogensbeheer en ondernemingszaken) actief voor meer dan 100 mln. zakelijke & private klanten in ruim 70 landen. De aandelen van de Allianz groep zijn vrij verhandelbaar (institutionele beleggers 78,5%, private investeerders 21,3% Duitsers 36,6%, buitenlanders 63,4%). Cijfers 2020 Allianz groep (p64): O €140,4mld, -2%; netto winst €7,1mld, -14%; P 150.000, +2%. Verdeling omzet over divisies: levens & ziektekosten verzekering €74mld, -3%; schade & ongevallen verzekering €59,4mld, +1%, vermogensbeheer €7,3mld, +2,6%; ondernemingszaken €3,0mld, +1%. Geografische verdeling omzet uit verzekeringen (€133mld, p132): Duitstalige & voormalige oostbloklanden 37% (€49,2mld, +0%), West & Zuid Europa + Azië pacific 31% (€41,5mld, +2%); Angelsaksische landen, Midden Oosten & Afrika 21% (€28mld, +8%); Iberisch schiereiland & Latijns Amerika 9% (€12,5mld, -11%). Kritiek behelst waarschuwing van domeineigenaren met de term Allianz in hun domeinnaam (2001), (geslaagd protest tegen) dreigende ontslagen in 2005; wereldwijde speculatie met basisvoedsel (2012, Oxfam), donaties aan politieke partijen in Duitsland sinds 2000, behalve aan de AfD en die Linke; vertragen & weigeren van uitkeringen, incl. bij aanvang weigeren van een bedrijfssluitingsverzekering om uit te keren aan horecabedrijven tijdens de coronacrisis. Ook leidde de rol in WOII tussen 1993 en 2001 tot rechtszaken ter compensatie van oorlogsleed tijdens de holocaust.

 

Münchener Rück (Engels: Munich Re) werd in 1880 opgericht door Carl von Thieme & Wilhem von Finck. Het concern is thans één van de grootste hervezekeraars (verzekeraar van verzekeraars, Duits: Rückversicherer) ter wereld met München als standplaats. Ook Münchener Rück moest flink dokken bij de aardbeving van San Francisco van 1906. Onder het Nazi-regime sloeg het concern een slaatje uit de jodenvervolging en was de rol vergelijkbaar met die van Allianz. In 1997/98 bracht Munisch RE via samensmelting van 4 grote Duitse verzekeraarsgroepen, waaronder de Victoria holding & de Hamburg-Mannheimer holding, als eerste verzekeraar de Ergo groep tot stand. Recente aanwinsten zijn de Berlijnse IoT-Sensoren Startup Relayr (2018) en een aandeel in het Duitse onderzoekscentrum voor kunstmatige intelligentie DFKI (2019).

 

In 2020 kende de groep als hoofddivisies de herverzekeringsgroep en de Ergo groep, beide met een afdeling voor levens & ziektekosten verzekering en één voor schade & ongevallen verzekering. BIj de Ergo groep zijn deze enkel voor Duitsland, want die groep kent een aparte internationale divisie. De herverzekeringsgroep neemt in ruim 50 standplaatsen wereldwijd het risico voor zo’n 4000 verzekeraars, De Ergo groep is met o.m. autoverzekeraar D.A.S, ziektkostenverzekeraar D.K.V, de Ergo reisverzekering en vermogensbeheerder MEAG actief in ruim 30 landen voor 35 miljoen klanten. De aandelen zijn vrij verhandelbaar. Ze zijn voor 20% in handen van private beleggers en voor 80% van institutionele beleggers (herkomst van de 277.000 beleggers: Duitsland 41%, Noord-Amerika 22,5%; rest Europa 21%, VK 15%). Cijfers 2020: van de omzet (€54,9mld, +7%) kwam 68% (€37,3mld) op conto van herverzekering. De Ergo groep droeg met €17,6mld 31% bij en vermogensbeheerder MEAG met €0,34mld 0,6%. Geografische verdeling O (p147): Europa 53% (Duitsland 25,5%; VK 11%, België 10%), Noord-Amerika 28% (VS 24%, Canada 4%), Azië-pacific 12,5% (Australië 3,5%, Japan 3%, China 3%). O Ergo groep: Duitsland 69%, internationaal 31% (m.n. uit voormalige Oostbloklanden). De netto winst voor 2020 kwam op €1,2mld (€2,7mld in 2019) en het personeelsbestand was met 39.600 vrijwel gelijk aan dat van 2019. De verzekeraar geldt als betrouwbare dividentbetaler en timmert aan de weg met kunst verzamelen. Kritiek op de Ergo groep betreft seksparty’s voor verkoopmedewerkers & managers (werd in 2011 publiek) en in 2019 onregelmatigheden bij de boekhouding van de levensverzekeringtak.

 

De 3e verzekeraar van Duitsland en de 6e van Europa Talanx houdt zich eveneens onledig met herverzekeren, verzekeren & vermogensbeheer, zij het wel met nadruk op de zakelijke (B2B) markt. De wortels van Talanx (1996, Hannover) liggen bij de in 1903 opgerichte aansprakelijkheidsverzekering van de Duitse ijzer & staal industrie. Het aanbod werd alras uirgebreid naar andere bedrijven en sectoren via de HDI. Om het groepsbeheer te scheiden van de verzeketingssctiviteiten werd in 1996 HDI Beteiligings AG opgericht. In 1998 kwam het groepsbeheer bij Talanx (een contaminatie van talent & falanx, een flexibele gevechtsopstelling uit de Griekse oudheid). Er volgden diverse deel & overnames, waaronder de verzekeringsactiviteiten van de Duitse Postbank en in 2005 de Keulse Gerling groep. Deze is in 2011 omgedoopt tot Talanx Asset Management en heet sinds 2019 Ampega dat ook de Nederlandse vastgoedverzekaar Nassau overnam. Uitbreiding in Oost-Europa geschiedde o.m. via overname van de Poolse verkeraars TU Europa en TUIR Warta. Vanaf 2012 volgde verdere expansie in diverse buitenlanden.

 

Rond 2019 was de Talanxgroep actief in ruim 150 landen. Van de aandelen was 79% in handen van de HDI-VVaG en de rest was vrij verhandelbaar. Onder Talanx vallen 4 klantensegmenten en een afdeling vermogensbeheer. De klantensegmenten zijn industrieverzekering, Duitse detailhandel (met onderafdelingen Targo, Postbank, Neue Leben en Lifestyle), detailhandel internationaal (met TU Europa, Warta, Posta & CIV Life) en herverzekeringen (Hannover rück & e+s rück). Vermogensbeheer valt onder concern functies met als grootste Ampega. Cijfers 2020: Omzet €41,1mld (+4%), netto winst €1,1mld (€1,7mld in 2019), p 23.527, +1%. In de O (p32) had herverzekering met 56% (53% in 2019) het grootste aandeel (van schade & ongevallen 37%, van levens & ziekteverzekering 19%), gevolgd door industrieverzekering 16%, Duitse detailhandel 14% (16% in 2019; levensverzekering 10%, ongevallen 4%), internationale detailhandel 13% (15% in 2019) en vermogensbeheer 1%. Geografische verdeling O: Duitsland 21% (-1% t.o.v. 2019), VS 20%, rest Europa 16%, Azië/ Australië 16% (+2%), VK 9% (+1%), centraal & Oost Europa + Turkije 7%, (-1%), Latijns Amerika 7% (-1%), Canada 3%, Afrika 1%. De kleinere Duitse verzekeraars (Liste) met in 2020 een O boven €10mld waren R+V Versicherung (1922, Wiesbaden, 2020: O €18,9mld, +9%, WvB €4,9mld, -1%; P15.000, +3%); de dochter van het Italiaanse Assicurazioni Generali Generali Deutschland AG (1979, München; 2020 p85: O: €14,4mld, +1%; W €0,90, +9%, P 9500, -5%; reports) en Debeka (1905, Koblenz; 2019: O €11mld, P n16.400).

 

In 2018 telde de Deutsche Bundesbank 1783 banken. Het Duitse bankenstelsel berust op 3 pijlers; overheidsbanken (2019: 5 deelstaatbanken, 19 ontwikkelingsbanken en 374 spaarbanken), coöperatieve banken op basis van lidmaatschap (814 in getal in 2020; Volks & Raifaissenbanken, Liste) en bijna 700 Duitse private banken met o.m. 4 Großbanken, 500 kredietbanken en directbanken (dienstverlening op afstand, bijv. online & met pinautomaten). De centrale banken zijn hierin niet meegenomen. Een ander onderscheid dat bijv. in Duitsland en de VS gangbaar is, is dat tussen een universele banken die alle bankzaken doen voor alle klantengroepen en gespecialiseerde banken die specifieke diensten bieden voor specifieke groepen. In Duitsland hanteert men, anders dan in Angelsaksische landen, bij banken niet de jaaromzet, maar het balanstotaal (balanssom: BS) als maatstaf voor grootte (zie Liste voor de grootste Duitse banken). Het Duitse marktaandeel van private banken is naar internationale maatstaven klein, maar groeit wel. In 2020 hadden bij private banken Groβbanken 25%, kredietbanken 12%, buitenlandse banken 4,8% en Realkreditbanken 2,6% marktaandeel (samen 44%). Bij de overheidsbanken haalden spaarbanken 16% & Landesbanken 10% (26%) en bij coöperatieve banken kwamen Kredietcoöperaties tot 12%. De rest ging naar bijzondere banken, ontwikkelingsbanken & overige (15,5%) of Bausparkassen (2,7%), maar die kunnen onder alle 3 de pijlers vallen.

 

In de Engelstalige wikilijst voor Duitse banken zijn als centrale banken de Europese Centrale Bank (ECB) en de Deutsche Bundesbank opgenomen, beide met het financiële centrum van Duitsland Frankfurt am Main als standplaats. De ECB is sinds 1998 de centrale bank van de 19 EU landen (stand 2021) die de € als munteenheid voeren. Het is dus geen Duitse bank. De ECB kent de centrale banken van alle 27 EU landen als aandeelhouder. Hun totale inleg lag in 2020 rond €11.000mld met de grootste bijdrage (voor de Brexit 18%) van de in 1957 opgerichte centrale bank van Duitsland, de Deutsche Bundesbank (DBB). Deze was tot de invoering van de € in 2002 de centrale bank van de Deutsche Mark die hoog stond aangeschreven om zijn waardevastheid. In 2001 nam de ECB de verantwoordelijk voor monetair beleid en het uitgeven van geld over van de centrale banken van de Eurolanden. De centrale banken van de deelstaten werden filialen van de DBB en de Deutsche Bundesbank werd staatsbankier (bijv. ook voor uitkeringsinstanties) en bank van andere Duitse banken. Ook drukt men Duitse euromunten & bankbiljetten en beheert men de Duitse reserves (goud & vreemde valuta; 1/1-2021: €219mld). Verder houdt de DBB samen met de BaFin toezicht op commerciële banken. De DBB biedt bescherming tegen risico’s bij wanbetaling, maar is geen noodkredietgever voor commerciële banken. Cijfers 2020 (p78): BS €2526mld (€1780mld in 2019). Men draaide quitte (2019: €5,8mld winst). P 10.400 FTE, +1%.

 

Onder de Duitse overheidsbanken is de ontwikkelingsbank KfW (Kreditanstalt für Wiederaufbau) groep sinds 2015 de naar balanstotaal 3e bank van Duitsland (lijst). De KfW werd in 1948 opgericht om de uitgaven van het geallieerde Marshallplan voor de wederopbouw van West-Duitsland (het Europees herstelprogramma ERP) in te vullen en kent sinds 1950 Frankfurt am Main als vestigingsplaats. In 1961 kwam daar financiële samenwerking met ontwikkelingslanden als taak bij. In 1986 kreeg de KfW van kredietbeoordelaars uit de VS de hoogste kredietwaardigheid. Vanaf de Duitse hereniging in 1990 kreeg wederopbouw van de voormalige DDR veel aandacht. Zo nam de KfW in 1994 de staatsbank van de DDR over. In 2003 fuseerde men met de in 1950 opgerichte Deutsche Ausgleichsbank die investeringsleningen verstrekte aan ontheemden & oorlogsslachtoffers. Sindsdien vigeert de term KfW Gruppe. In 2007 groeide het eigen vermogen van de KfW groep via een wetswijziging met €8mld ERP geld. Tijdens de kredietcrisis (2007-2011) leverde het KfW beleid kritiek op (zie ook controversy). Het behoud van de kredietbank voor de Duitse industre IKB kostte de groep het meeste geld. In 2013 werd via een nieuwe wet van de bondsregering het toezicht op KfW strakker.

.

Het KfW kapitaal is voor 80% van de bondsrepubliek en voor 20% van de deelstaten. De  bondsrepubliek stelt zich garant, hetgeen de kredietwaardigheid bevordert. Zo behield de groep de hoogste kredietwaardigheid AAA. In de raad van bestuur zijn ook bedrijfsleven & bonden vertegenwoordigd. De KfW ondersteunde in 2019 MKB, infrastructuur (ook van gemeenten), energiebesparing, woningbouw, onderwijs & filmwereld met €43mld. Via dochter KfW IPEX-bank stak men €22mld in Duits Europese projecten. Er ging €10,6mld naar ontwikkelingssamenwerking. Ook ondersteunt men de bondsregering bij privatisering van staatsbedrijven. In 2020 kende de KfW een BS van €546mld (+8%), een winst van €0,53mld (2019: €1,37mld) en een P van 7400 (+10%).

 

Onder de overheidsbanken vallen na een serie fusies nog 5 Landesbanken, banken van een deelstaat die voor die deelstaat bankzaken uitvoeren en de economie ondersteunen. Ze zijn ook in het buitenland actief en doen meestal tevens bankzaken voor bedrijven & particulieren. Sommige noemen zich zelfs expliciet “Universalbank”. Naar balanstotaal halen 4 van de 5 de top10 van grootste Duitse banken met als grootste de Landesbank Baden-Württemberg (LBBW; Stuttgart) die in 1999 voortkwam uit fusie van Südwest LB (voorganger van de LBBW) en Landesgirokasse Stuttgart (beide zelf ook uit fusie ontstaan). Alras volgde overname van de Baden-Württembergische (krediet) Bank (2005) en de Landesbanken van Saksen (2007) & Rheinland-Pfalz (2008). In 2019 kreeg de LBBW van de Arabische IsDB (Islamitische ontwikkelingsbank) ruimte om voor €1,5mld Islamitisch te bankieren (sukuk). De LBBW is bezit van de Spaarbankenbond van Baden-Württemberg (41%), de deelstaat BW (41%) en de Stad Stuttgart (19%), kreeg flinke klappen tijdens de kredietcrisis, maar werd gered door het eigen vermogen. Cijfers 2020: BS €261mld (+8%), winst €0,36mld (+38%), P 8145 (-1%).

 

De Bayerische Landesbank (BayernLB, München) ontstond in 1972 uit fusie van Bayerische Landesbodenkreditanstalt (1884) en de Beierse gemeentebank (1914). In de 90er jaren volgde expansie naar het Verre Oosten, de VS en Oost Europa. In 1995 kocht men de Deutsche Kreditbank van voormalig Oost-Duitsland van het bondsminsterie van financiën en sindsdien doet men ook bankzaken voor particulieren. Onder de punten van kritiek valt al sinds 1983 een te sterke verwevenheid met de Beierse politiek. Tijdens de kredietcrisis (2008-2011) verloor de bank veel aan slechte aankopen (o.m. de helft van de Oostenrijkse Hypo Alpe Adria bank & rommelhypotheken uit de VS). Dit leverde bij de verkiezingen van 2008 de Beierse CSU flink verlies op en kostte deelstaat, bondsregering & EU smakken geld om de bank te redden. Wel kon BayernLB dit tussen 2010 en 2019 terugbetalen. Ook bleek de bank volgens een verslag uit 2010 betrokken bij productie van clusterbommen en bij de aanleg van kerncentrales en van een omstreden pijpleiding door het territoir van oorspronkelijke bewoners van de VS (sinds de vergissing van Columbus nog altijd betiteld als indianen). De bank bleek rond 2016 één van 28 Duitse banken die betrokken waren bij Panama papers (belastingontwijking). Cijfers 2020: balanssom €256mld (+13%); winst €0,24mld (-56%), P 3317 (-5%).

 

Landesbank Hessen-Thuringen (Helaba (1953, Frankfurt am Main & Erfurt 2020) nam in 2005 de in problemen gekomen Frankfurter Sparkasse (incl. 1822direkt) over, in 2012 gevolgd door de Verbundbank van WestLB die de spaarbanken in Noordrijn-Westfalen en Brandenburg beheerde. WestLB kreeg in de kredietcrisis ook geldproblemen en werd opgesplitst. Ook de ontwikkelingsbanktaken van de WIbank Hessen gingen naar Helaba (2020: BS €219mld, -2%, W 0,28mld, -62%, P 6000, -3%). De Norddeutsche Landesbank (Nord/LB, 1970) begon als Landesbank van Nedersaksen, maar kreeg in 1992 na de Duitse hereniging de banktaken (incl. Spaarbanken) van de deelstaten Mecklenburg-Voorpommeren & Sachsen-Anhalt er bij, in 2009 gevolgd door het buitenlandse verkeer van de spaarbanken van Sleeswijk-Holstein. De bank kent als 3 standplaatsen Hannover, Braunschweig & Maagdenburg. Onder de activiteiten vallen o.m financiëring va scheepsbouw, duurzame energie & zakelijk onroerend goed. Cijfers 2020: BS €126mld, -8%, W €25miljoen (2019: €108mln verlies), P 4900, -8%. De NRW.Bank (2002, Düsseldorf & Münster) is o.m. de ontwikkelingsbank voor de volkrijkste Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Tijdens de kredietcrisis (2008-2011) werd ook bij deze bank financieel gerommeld wat de kredietwaardigheid niet ten goede kwam. Cijfers 2020: BS €156mld, +5%, W €0,31mld, +60%, P 1474, +4%.

 

Onder de kleinere overheidsbanken is de Deka-bank Deutsche Girozentrale (1918, Frankfurt an Main) in 1999 in zijn huidige vorm gevormd uit fusie. De Dekabank is de centrale effectenbeheerder van de Sparkassen Finanzgruppe, de bond van Duitse spaarbanken. Ze is in 11 landen vertegenwoordigd en staat onder toezicht van de ECB en de BaFin. Cijfers 2020: BS €85,5mld (-12%), W €0,27mldm (-38%), P 4711 (-0,3%). De deelstaat Baden-Württemberg kent als eigen ontwikkelingsbank de L-Bank. De L-Bank (Karlsruhe) werd in 1998 de opvolger van de Landeskreditbank Baden-Württemberg. Cijfers 2020: BS €87mld, +11%; P 1351, +4%).

 

 

Van de Duitse coöperatieve banken staan er 2 in de banken top20 (liste), maar gezien de balanstotalen (BS) zal de Münchener Hypothekenbank ook de revue passeren. De grootste coöperatieve bank, de DZ bank, is naar balanssom de 2e van Duitsland. Deze bank (Frankfurt am Main) is o.m. de centrale instelling van zo’n 800 Duitse coöperatieve banken. De bank is in 1883 opgericht als regionale coöperatieve landbouwbank van Hessen. Nadien werd het de centrale coöperatieve bank van Pruisische boeren en in 1932 de Deutsche Zentralgenossenschaftskasse. Na de oorlog kreeg het instituut als Deutsche Genossenschaftskasse Frankfurt am Main als standplaats en in 1975 volgde hernoeming tot Deutsche Genossenschafts (DG) bank. Daarna fuseerde de DG bank met diverse regionale centrale banken. In 1998 werd de bank geprivatiseerd en omgezet in een AG. De huidige naam DZ bank kwam tot stand in 2001 toen de DG bank fuseerde met de GZ bank die een jaar eerder ook uit fusie was ontstaan. In 2016 volgde de fusie met de WGZ bank, de centrale bank van zo’n 200 volks & raiffeissenbanken in Rijnland & Westfalen. Naast leider & ondersteuner voor de coöperatieve lidbanken en commerciële bank voor zakelijke klanten & instellingen uit binnen & buitenland is de DZ bank holding (moedermaatschappij) van de DZ Bank-Gruppe, met daarin o.m. de Bausparkasse Schwäbische Hall (2019: €77,5mld, P6560), de DZ Hyp (2020: BS €83mld, P 819), de Luxemburgse DZ Privatbank (2019: BS €18,7mld, P 921), R+V Versicherung (2020: O €18,9mld, P 15.000), de Teambank (bekend van easycredit; 2020: BS €9,3mld, P1113) en investeringsbank Union Investment (2020: O €386mld, P3933). Cijfers 2020 BZ Bankgruppe: BS €594mld (+6%), WvB €1,5mld (€2,7mld in 2019), P 31410 (+2%).

 

De Münchener hypothekenbank begon in 1896 als Bayerische Landwirtschaftsbank. Cijfers 1e helft 2020: BS €48,3mld (+12% t.o.v 1e helft 2019), W €37mln (1e helft 2019: €18mln), P 625 (+9%). De Deutsche Apotheker und Ärztebank is opgericht in 1902 en kent thans naast 84 andere standplaatsen Düsseldorf als hoofdkantoor. Het is veruit de grootste coöperatieve huisbank van Duitsland. Cijfers 2020: BS €59,4mld, P2354.

 

 

Onder de private banken (pijlers, liste) werken de 3 grootste samen in de Cash Group. De naar balanstotaal & personeelsbestand grootste kredietinstelling van Duitsland is de Deutsche Bank (Frankfurt am Main; DB). DB (Eng) is in 1870 in Berlijn opgericht als speciale bank voor buitenlandse handel & export om de afhankelijkheid van de de Duitse internationale handel van Franse & Britse banken te verkleinen. Alras opende men wereldwijd buitenlandse vestigingen en bij aanvang bemiddelde men in het buitenland bijv. bij investeringen in de aanleg van spoorwegen. In eigen land werden diverse banken overgenomen en speelde men een hoofrol voor multinationals als Krupp, Bayer en AEG en in 1926 bij de fusie van Daimler & Benz. Na de eerste wereldoorlog leed DB onder maatregelen van de geallieerden. Mede om de financiële wereldcrisis te overleven fuseerde men in 1929 met de andere grote Duitse bankenorganisatie Disconto Gesellschaft. Onder het nazi-regime werd de bank onderdeel van het nazi-beleid, incl. de jodenvervolging. Na 1945 werden de DB filialen in de DDR genationaliseerd. In West-Duitsland werd de bank opgeplitst in 3 regionale banken (3 geallieerde zônes) die in 1957 met Frankfurt am Main als standplaats terug fuseerden tot DB. DB groeide daarna via uitbreiding van de dienstverlening (private zakelijke leningen: 1959), overnames en vestigingen in binnen & buitenland (o.m. Italië & Rusland).

 

Met de overname van de Britse Morgan Grenfell zette men in 1989 een grote stap naar investeringsbankierschap. Midden 90er jaren werd DB erg belangrijk voor de vastgoed activiteiten van Donald Trump nadat ruim 70 financiële instellingen hem steun hadden geweigerd, maar in 2008 klaagde hij DB voor $3mld aan. Toch bleef DB voor hem een belangrijke bankier. In 1998 redde DB via een overname Bankers Trust uit de VS van de ondergang ten gevolge van de Russische financiële crisis. In 2001 volgde notering op de beurs van New York naast die bij de in 1992 opgerichte Deutsche Börse. Tussen 2001 en 2005 breidde men de activeiten in de VS en Rusland uit. DB was één van de aanjagers van de CD obligatie markt die samenhing met rommelhypotheken in de VS en uitmondde in de kredietcrisis (2008-2012). In Europa leed men m.n. via belangen in Spanje & Italië aan de gevolgen van de schuldencrisis. E.a resulteerde er in dat 2008 voor DB het eerste verliesgevende jaar werd in 50j. Ook was DB betrokken bij het Liborschandaal. E.a. leidde in 2015 en 2016 tot boetes van $2,3mld en $17mld. Eind 2016 (een maand voordat Trump president werd) schikte DB de laatste boete voor $7,2mld. Overnames tussen 2008 en 2012 van de Deutsche Postbank (om de positie in de particuliere markt te versterken), van andere Duitse banken en van ABN–Amro activiteiten in de lage landen konden niet voorkomen dat DB ook in 2015, 2016, 2017 en 2019 een netto verlies kende. Dit kwam o.m. tot uiting in massa ontslagen (o.m. 18.000 vanaf juli 2019) en dividentloze jaren. We boekte men over 2020 voor het eerst sinds 2014 netto winst.

 

In 2021 was DB bezit van een aantal investeringsfondsen & beleggers. De 6 grootste daarvan hadden ieder tussen 3 en 5% van de aandelen (samen ca. 21%). De bank is onderverdeeld in 3 hoofdafdelingen, een corporate & investmenbank (CIB met 5 onderafdelingen), een private & commerciële bank (2 onderafdelingen), een afdeling Deutsche Asset Management (DWS, vermogensbeheer) en de 2 kleinere afdelingen Corporate & Other (C&O) & Capital release unit (CRU). DB is wereldwijd aanwezig in 58 landen, m.n. in Europa, Amerika & Azië. Cijfers 2020: BS €1325mld (+2%), netto winst €0,62mld (2019: netto verlies €5,2mld), P 84.659 (-3%). Verdeling omzet 2020 (€24,0mld, +4%): CIB 60% (corporate bank 21%, €5,1mld, +2%; investment bank 39%, €9,3mld, +32%), Private Bank 34% (€8,1mld, +1%), DWS 9% (€2,2mld, +4%). C&O (-€0,53mld) en CRU (-€0,23mld) waren verliesgevend (samen -€0,76mld, -3%). DB is en was betrokken bij tal van controverses. Bijv. in 2016 had men €7,6mld opzij gelegd voor 7800 rechtzaken. Het betreft o.m. zakendoen met landen op de zwarte lijst van de VS (1999-2006), spionageschandalen (2001-2007), rommelhypotheken bij de kredietcrisis (2007-2008), het Liborschandaal (2015), ontwijking van belasting met CO2 emissie certificaten (2016), betrokkenheid bij aanleg van een omstreden pijpleiding door natuurgebied & territoir van oorspronkelijke bewoners van de VS (2015-2017) en bij diverse witwasschandalen (o.m. rond Russische oligarchen & Danske Bank), schimmige affaires met lang niet frisse zakenlieden als Donald Trump & Geoffry Epstein, hulp aan criminele kartels in Australië en een aantal gevallen van omkoping.

 

De Commerzbank AG (Frankfurt am Main) is naar balanstotaal de 4e bank en met 11 miljoen klanten in Duitsland de 2e private bank van Duitsland. Commerzbank is in 1870 in Hamburg als Commerz & Discontobank opgericht door een groep handelaren en bankiers. De bank groeide via overnames en fusies tot één van ‘s lands grote banken. Na de fusie met de Mitteldeutsche Privatbank uit Maagdenburg in 1920 werd de naam veranderd in Commerz & Privatbank AG. Tijdens de Duitse bankenkrisis van 1931 dwong de overheid fusie af met een andere grote bank, de Barmer Bankverein. In 1940 raakte de huidige naam Commerzbank AG in zwang. Na 1945 werden de filialen in de DDR genationaliseerd en werd de bank in West-Duitsland opgeplitst in 3 regionale banken die in 1958 terugfuseerden tot Commerzbank met Düsseldorf als standplaats. Alras volgde een sterke internationale expansie waar na 1990 ook het voormalige Oostblok deel van werd. Na 1970 ging men steeds meer vanuit Frankfurt doen en in 1990 werd dat de standplaats. Rond die tijd verwierf men al bijna tweederde van de omzet in het buitenland. In 1995 sloot men zich via oprichting van de Comdirectbank (in 2020 opgeheven) aan bij het netwerk van banken zonder filialen & klantencontact en 2 jaar later voerde men internetbankieren in. Belangrijk was de volledige overname van hypotheekbank Eurohypo in 2005. Deze was in 2002 in het leven  geroepen door samenvoeging van de hypotheekbanken van DB, Commerzbank en Dresdner bank. Na de kredietcrisis (2008-2012) werden in opdracht van de Europese commissie de overheidsactiviteiten in Eurohypo afgestoten en ondergebracht bij Hypothekenbank Frankfurt. In 2009 nam Commerzbank Dresdner Bank over. In verband met deze overname moest Commerzbank 2 keer staatssteun aanvragen, in totaal voor €18,2mld (SoFinn). Commerciel vastgoed, (voor €55mld) scheepsfinanciering en Eurohypo werden ondergebracht bij een bad bank (Eurohypo in hypothekenbank Frankfurt en in 2016 in Loan Solutions Frankfurt). Er vielen 9000 ontslagen en bij de 2e steunronde kreeg de bondsrepubliek 25% van de aandelen. Ook tussen 2016 & 2020 volgden herstructureringen & ontslagrondes en tussen 2021 en 2024 ligt meer van hetzelfde in het verschiet (o.m. door sluiting van de helft van de Duitse filialen).

 

In 2020 was Commerzbank actief in bijna 50 landen, o.m. via 6 dochters. Dit zal voor 2025 dalen naar ca. 40 landen. De bank financiert zo’n 30% van de Duitse buitenlandse handel. De bondsrepubliek is via SoFFin grootste aandeelhouder (thans met 15%) gevolgd door Black Rock & Cerberus (beide 5%) en andere institutionele beleggers (55%). Cijfers 2020: BS €507mld (+9%), Verlies €2,9mld (2019 €0,7mld winst), P 47.718 (-0,5%). De bank kende als divisies Private & MKB klanten (O €4,8mld, -2%, W €0,4mld, -56%) en Corporate Clients (O €3,1mld,. -4,7%; verlies €0,5mld, 2019: W 0,3mld). Onder de controverses voor Commerzbank valt betrokkenheid bij rond 2016 ontdekte witwasaffaires (Panama Papers) en belastingfraude en het omzeilen van eigen richtlijnen rond financiering van wapenindustrie. In 2020 volgde kritiek op het financieren van projecten waar de Wit-Russische dictator Loekasjenko veel baat bij heeft.

 

De in balanssom 3e private bank van Duitsland UniCredit bank of HypoVerreinsbank (HVB, München) is sinds 2006 onderdeel van de Italiaanse financiële moloch UniCredit. HVB is een universele bank met nadruk op zakelijke klanten, handel in waardepapier & hypotheek bankieren. De oudste wortels zijn terug te voeren op de 18e eeuwse Beierse Staatsbank. De HVB van nu kwam in 1998 voort uit fusie van de Bayerische Vereinsbank (die in datzelfde jaar de Fries-Groningse Hypotheekbank FGH kocht) en de Bayerische Hypotheken & Wechselbank. In 2003 verkocht men FGH weer aan de RABO bank. In 2006 nam Unicredit de HVB bank, met haar nadruk op activiteiten in Oost-Europa, over voor €19mld. In 2020 was de HVB bank actief in 16 Europese landen met 480 filialen (-3%). Van de klanten kwam 48% en van het personeel 44% uit Italië (v.m. Oostblok & Joegoslavië k 33%, p 32%, Duitsland k 10%, p 16%, Oostenrijk k 7%, p 7%). Cijfers 2020: BS €338mld, +11%, netto winst €0,67mld, -19%, P 12074 FTE, -1% (berichte). Een bekende controverse waar de bank bij was betrokken was de juridische dwaling & het belastingfraude schandaal rond Gustl Mollath.

 

De Nederlandse ING groep is in Duitsland vertegenwoordigd met ING-DiBa AG. ING-Directbank (Frankfurt am Main) begon in 1965 als BSV (Bank für Sparanlagen und Vermögensbildung), werd in 1994 omgedoopt tot Allgemeine Deutsche Directbank en  tussen 1998 en 2003 stapsgewijs overgenomen door de ING groep. In 1999 werd de betiteling DiBa geïntroduceerd. In 2003 nam de bank de één na grootste directbank van Duitsland over en men groeide ook uit tot één van de grootste Duitse vastgoedfinanciers. Sinds 2006 vigeert de naam ING DIBa AG. Onder de succesvolle producten vallen (of vielen) de spaarrekening Extra-Konto, de 1200 pinautomaten en het gratis gebruik van  pinautomaten van derden (sinds 2020 wel onder voorwaarden). In 2020 was men met 9,6mln klanten de grootste directe bank en naar balanstotaal de 4e private bank van Duitsland. Cijfers ING-DiBa 2020 (p319): BS €163mld (+10%), WvB €1,1mld (-23%), P 5059 (+9%; reports; Zu).

 

 

Arbeidsmarkt

Algemeen overzicht 

 

De cijfers hierna zijn officieel. Zwart werk valt er dus buiten. In 2020 (data) waren van de 83,2 miljoen Duitsers van alle leeftijden 42,1mln 15 tot 65 jarigen (betaald werkend of werkzoekend) actief op de arbeidsmarkt (42,4mln in 2019). Het betrof 79,3% van de leeftijdsgroep (79,2% in 2019) en dat was naar Eu maatstaf veel (enkel Nederland & Zweden scoorden hoger; EU gemiddelde 72,9%, 73,4% in 2019, dataset). Tussen 2011 en 2020 liep in de Eu als geheel het actieve volksdeel op met 2,4% en in Duitsland met 2%. Binnen die leeftijdgroep was ook het deel dat één of meerdere uren p/w betaald werk verrichtte naar EU maatstaf groot (76,2%; Eu 67,7%; 2019: DL 76,7%, EU 68,5%). Wel was in Duitsland het verschil tussen het buiten Duitsland geboren volksdeel en het deel dat in Duitsland was geboren ook relatief groot (in 2020: 68% om 78,2%, gemiddelde alle EU landen samen: 63% om 68,3%) en het was zowel in Duitsland als in de EU in 2020 gegroeid (2019: DL 70,8 om 78,2%, EU 65,4% om 68,8%). Het verschil vreemdeling-inboorling werd voor Duitsland nog uitgesprokener voor wie was geboren buiten de EU (2020: DL 63% om 78,2%, EU 60% om 68,8%). Dit is wellicht mede een nawee van het enorme aantal opgenomen vluchtelingen tijdens de Europese vluchtelingencrisis van 2015, hetgeen er op op zou kunnen wijzen dat het “Wir schaffen das” proces van Angela Merkel van destijds nog niet helemaal is voltooid.

 

In 2020 hadden in Duitsland in getal 41,7mln mensen van 15plus minstens één uur p/w betaald werk. Daaronder vielen 37,5mln werknemers (90%, EU bijna 85%; 93 om 80% in 2008); 3,7mln zelfstandigen (bijna 9%, EU ruim 14%, 11 om 15,3% in 2008) en 0,5 miljoen werkenden met een andere status (bijv. meewerkend familielid). In Duitsland is het aandeel zelfstandigen dus klein en het is er na 2008 iets meer gezakt dan gemiddeld in de EU. Van de Duitse zelfstandigen hadden in 2020 2mln (54%) en in 2011 2,4mln (56%) geen personeel (ZZPer, EU de gehele periode ca. 70%; de rest was werkgever). Het aandeel ZZPers is in Duitsland dus ook klein & krimpend. In 2020 werkte in Duitsland een relatief klein deel van de zelfstandigen in de landbouw (5%, EU 15,5%) of handel (12 om 15%) en een boven gemiddeld segment in m.n. het onderwijs (5,5% om 2,6%), maar ook in de bouw (13 om 11%) of ICT (4 om 3%). Het segment deeltijdwerkers is in Duitsland relatief groot (2020: 29,5%, EU 19,1%) en na 2011 naar verhouding snel gegroeid (DL van 26,8% naar 29,5%; +2,8%; EU van 18,3% naar 19,1%; +0,8%; dataset). In 2020 werkte van de vrouwen met betaald werk ruim 49% in deeltijd (hoogste EU na Nederland; EU 30,4%; m 12,3 om 9,5%). Het segment dat dit onvrijwillig deed is daarbij in Duitsland relatief klein (2020: 7%, EU 23%) en naar verhouding sterk gekrompen (2011: 16%, EU 27%, dataset). In de EU werken meer mannen (28% in 2020) onvrijwillig in deeltijd dan vrouwen (22%) en in Duitsland is dit mv verschil groter dan in gemiddeld in de EU (10 om 6%).

 

Duitsland telt relatief weinig werknemers met een tijdelijk contract (11% van alle werknemers van 15-65j in 2020; EU 13,6%, vaak uitzendwerkers) en ook dit segment kromp na 2011 relatief sterk (2011: 14,6% om 15,3%; DL -3,5%, EU -1,7%). Onder vreemdelingen is het deel met tijdelijk contract in zowel Duitsland als de EU als geheel wat groter (DL 14,2%, EU 18,6% in 2020, buiten de Eu geboren vreemdeling: DL 16%, EU 22,6%) en na 2011 licht gedaald (DL van 16,1 naar 14,2%; EU landen van 20,1 naar 18,6%). Na 2011 groeide in zowel Duitsland als de EU het aantal werkenden met bijbaantjes in aantal (DL van 1,8mln naar 2,0mln; EU van 7,1mln naar 7,6mln) maar in aandeel van de betaald werkenden bleef het ongeveer gelijk (DL ca. 5%, EU ca. 4,5%). Het doorsnee aantal gewerkte uren per persoon p/w in de hoofdbaan lag in 2020 met 34,7 iets onder het EU gemiddelde (37u; loondienst voltijd 40u, EU 39,7u; loondienst deeltijd 20,9u om 21,5u; zelfstandigen & werkgevers 40 om 42u). In 2020 was in Duitsland naar beroepsniveau het segment dat niet onder te brengen viel nogal groot (5,6%; EU gemiddelde 1,2%). De categorie hooggschoolde handwerk beroepen (technici & vakmensen) was ook relatief groot (18,1%, EU 14,5%), dat van hooggeschoolde hoofdwerk beroepen was met 26,8% ruim gemiddeld van omvang (managers 4,3 om 5,3%, hoog opgeleide professionals 22,5 om 21,2%) en de beroepen op middelbaar t/m ongeschoold niveau bleven met 49,5% flink onder het EU gemiddelde van 57,9%. Dit kwam m.n. op conto van de categore kleine ondernemers (4,8% om 10,3%, laaggeschoold hoofdwerk beroepen 15 om 14%, productiemedewerkers & bouwvakkers 14% om 16,1%; elementaire baantjes 15,7% om 17,5%; dataset).

 

In Duitsland onderscheidt man aan pensioenvoorzieningen als eerste pijler van het ouderdomspensioen een wettelijk staatspensioen (Gezetzliche Rentenversicherung) en als verder pijlers een aanvullend pensioen via een vrijwillige beroepsverzekering en een private pensioenverzekering. De pensioengerechtigde leeftijd was 65j, maar wordt sinds 2012 elk jaar een fractie verhoogd tot ze in 2023 op 66j en in 2030 op 67j zal liggen. In Duitsland ligt de duur van het werkende leven boven het EU gemiddelde en deze steeg tussen 2011 en 2020 van 37,4 naar 39,1j (EU van 34,1 naar 35,7j, set). Ook het aandeel werkende ouderen is in Duitsland boven gemiddeld groot en het groeide tussen 2011 en 2019 relatief sterk (in 2020 werd het wat kleiner ivm corona). In 2020 lag in Duitsland het aandeel betaald werkenden bij 55 tot 60jarigen nog op ruim 81% (EU 73%). Bij 60-65jarigen zakte het wel, maar veel minder sterk dan gemiddeld in de EU (61 om 45%) en ook onder de 65-70jarigen werkte in Duitsland nog 17% (EU 13%, set; de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken is thans bij Eurostat niet meer terug te vinden).

 

Eind 2006 was wat opinie over het pensioenstelsel betreft in Duitsland onder werkenden het volksdeel dat onzeker was over de toekomst van hun pensioen naar EU maatstaf groot (70%, EU 52%). Om de pensioenen betaallbaar te houden was toen een relatief groot segment voor minder krijgen & leeftijd handhaven (21 om 12%). Een fractie boven het EU gemiddelde scoorden leeftijd gelijk houden & sociale bijdragen verhogen (33%) en alles moet hetzelfde blijven (22%). Langer werken & bijdragen (16 om 22%), een combi van maatregelen  (5 om 6%) en “weet niet” (4 om 9%) werden naar verhouding weinig aangevinkt (2007, QA16). Onder niet-werkenden kregen “handhaven en minder krijgen” (16 om 10%) en “geen maatregelen” een boven gemiddelde aanhang (19 om 15%; langer werken & bijdragen 22%, handhaven & bijdrage verhogen 31%). Het segment dat de pensioenvoorzieningen goed vindt was medio 2014 nog groot (56%, Eu 36%; -1% t.o.v. een half jaar eerder; EU -2%) en het deel dat ze slecht vond (39 om 56%) was 3% gegroeid (EU +2%; survey, QA2.3).

 

De geregistreerde werkloosheid (op jaarbasis, 15-75j, data) zakte tussen 2011 en 2019 in Duitsland van 5,8% naar 3,1%. Daarmee viel men onder de EU landen met het laagste werkloosheidscijfer (EU 10 à 11% tussen 2011 en 2016, daarna dalend naar 6,7% in 2019). Over 2020 was het officiële cijfer zowel in Duitsland als in de EU iets gestegen (DL 3,8%, EU 7,1%). Omgekeerd aan de situatie in de EU als geheel is in Duitsland de werkloosheid onder mannen iets groter dan bij vrouwen (2020: DL m 4,2%, v 3,4%; EU m 6,8%, v 7,4%). Het verschil tussen buiten Duitsland geborenen (7,8% in 2020) en in Duitsland geborenen (3,3%) is naar EU maatstaf groot (Eu gemiddelde vreemdeling-inboorling 11,3% om 6,1%). Dit geldt temeer voor vreemdelingen in Duitsland die buiten de EU zijn geboren (DL 3,3 om 9,7%; EU 6,1 om 12,9%). De jeugdwerkloosheid (15 t/m 24j) zakte tussen 2011 en 2019 naar het laagste niveau binnen de EU (van 9,2% naar 6,6%; EU 2000-2015: 22 à 24%, daarna dalend naar 15,4% in 2019; 2020: DL 7,2%, EU 17%). Bij buiten de Eu geboren 15-25 jarigen is in Duitsland het verschil met het EU gemiddelde kleiner (14 om 22% in 2019, 17 om 26% in 2020). Onder de werklozen was  het aandeel langdurig werklozen (een jaar of langer) in de periode in Duitsland relatief klein (2011-2019: DL dalend van 48% naar 38%, EU; van 44% in 2011 via 50% in 2015 naar 42% in 2019: 2020: DL 29%, EU 36%). Bij buiten de Eu geboren vreemdelingen lag de langdurige werkloosheid in Duitsland evenwel op gemiddeld EU niveau (35% in 2020).

 

De investering van de overheid in arbeidsmarkt maatregelen daalde tussen 2014 en 2018 in Duitsland van 1,6% naar 1,4% van het bbp (10 relatief rijke EU landen scoorden in 2018 hoger). Voor Duitsland was in 2018 de bijdrage van CWI’s (arbeidsbureaus etc.) met 0,42% bbp het grootst binnen de EU en die van re-integratie en door de overheid bedachte baantjes met 0,43% relatief klein. Het deel voor werkloosheidsuitkeringen etc. lag op 0,7% bbp (9 EU landen hoger). Het segment werklozen p/j dat een betaalde voltijd baan kreeg was tussen 2011 en 2019 klein in Duitsland (tussen 9 en 14%; Eu tussen 16 en 21%; 2019: 9 om 20%; deeltijdbaantje echter 14 om 8%; data/ health & labour conditions). Wie als alleenstaande zonder kinderen overging van een inkomen van 33% van modaal naar 67% hield in 2020 van de extra verdienste naar EU maatstaf een doorsnee deel over (25 à 26%; unemtrp). Tevredenheid over de werkloosheid uitkering was in 2014 naar EU maatstaf wijdverbreid en weinig veranderd t.o.v. een jaar eerder (goed 64%, EU 36%, beide +1%; slecht 27 om 50%, +1 om -1%, survey, QA2.4).

 

Arbeidsmoraal

De cultuurdimensies van prof. Hofstede kunnen cultuurverschillen tussen volken (Nederlanders, Belgen, Duitsers etc.) verhelderen die zich o.m. weerspiegelen in werksfeer & arbeidsmoraal, al kan men hier geen individuen op vastpinnen. Hofstede onderscheidt in zijn aan wereldwijd grootschalig onderzoek gekoppeld model een 6tal cultuurdimensies. Zo delen Nederland (NL) & Duitsland (DL) een kleine machtsafstand, terwijl deze in België groot is. Door de bank genomen accepteren autochtone Belgen formele machtsongelijkheid op school of werk makkelijker dan Nederlanders of Duitsers. In Duitsland & Nederland staat het recht om mee te beslissen hoog in het vaandel. Men houdt er niet van op de vingers te worden gekeken, meningen over leiding wordt relatief openlijk geuit en leidingevenden moeten hun gezag waar maken door deskundigheid & vaardigheden. Louter rang, positie, stand, leeftijd of charisma volstaat daarvoor minder dan in België. Alle drie de landen delen een voorkeur voor individualisme, al is deze in België & NL nog sterker dan in Duitsland. De wereld bestaat uit individuen en niet uit groepen. Individu of gezin gaan boven familie & gemeenschap. Men verkiest eigen doelen & zelfverwerkelijking boven de wil van familie of groep waartoe men behoort. Werk & privé worden gescheiden, eigen keus wordt gerespecteerd en individuele inbreng & autonomie worden gewaardeerd. Dit staat vaak lijnrecht tegenover de collectivistische familiecultuur met hoge machtsafstand die immigranten/ vluchtelingen uit arme landen van huis uit kennen. T/o hoger geplaatsten is men in België & Islamitische landen minder direct dan t/o gelijken, terwijl dat in Nederland of Duitsland niet zoveel verschil maakt. De combinatie met een hoge onzekerheidsvermijding (OZV) versterkt in België & in mindere mate in Duitsland & Nederland de behoefte aan duidelijke regels & afspraken om onbekende risico’s te mijden. Bij een erg hoge OZV zoals in België vat men zaken meer principieel dan laconiek op, men is levendig & hardwerkend en sterk geneigd tot voorzorgsmaatregelen. In DL en in NL is e.a. iets minder uitgesproken aanwezig. Het sterkst in DL (maar ook wel in NL) leidt de combi met een kleine machtsafstand tot een voorliefde voor bewezen vakmanschap & expertise.

 

In Duitsland (vooral in het oorspronkelijk lutherse noorden) staat je zelf inhouden & uitstel van bevrediging hoger aangeschreven dan je laten gaan & je direct uiten, terwijl Belgen & Nederlanders zich meer zelftoegeeflijkheid toestaan wat in beide laatste landen bijv. leidt tot meer emotionele expressie (incl. emotionele excessiviteit) en een relatief Bourgondische cultuur. Duitsers & Belgen hebben meer nog dan Nederlanders ruimte voor lange termijn perspectief. Sterker dan in NL houdt men het doel voor ogen en men is meer bereid gewoonten & principes aan de situatie aan te passen. Meer dan in NL volstaat het wanneer de chef weet dat ondergeschikten regels onderschrijven. Of men er naar wil leven wordt aan de eigen verantwoordelijkheid overgelaten (in NL zou men dat eerder hypocriet vinden). Op de dimensie masculien-feminien kent Duitsland (met bijv. de voormalige Nederlandse Antillen, het VK en de VS) een masculiene cultuur terwijl NL (met Scandinavië) extreem feminien is (België neemt een tussenpostie in). In Duitsland etc. gaat winnen & je onderscheiden boven delen & beschermen. Men leeft in Duitsland meer om te werken dan dat men werkt om te leven. Ook mag je in Duitsland meer boven het maaiveld uitsteken dan in NL en naast immateriële werkomstandigheden weegt de materiële factor sterker mee; bijv. in de vorm van statussymbolen. E.a. weerspiegelt zich tevens in een iets harder sociaal stelsel. Zo kent Duitsland geen gegarandeerd minimum inkomen zoals de bijstand, Wajong & AOW van Nederland.

 

Naar opvoedingswaarden die men in Duitsland van belang acht (2005, QB5) was in 2005 het volksdeel dat gehoorzaamheid, werklust, volharding en verbeelding erg belangrijk vond in België groter dan in Nederland, maar in Duitsland scoorden alle 8 nagevraagde opvoedingswaarden lager dan in NL & BE, behalve verbeelding (DL 43%, BE 41%, NL 31%) & zorgvuldigheid (BE 52%, DL 42%, NL 36%). Wellicht speelt hier het Duitse oorlogsverleden ook mee. Verder vindt e.a zijn weerslag in EU onderzoek naar werkomstandigheden. In België & Duitsland kwam bijv. minder variatie in werktijden voor dan in NL, waren psychische & fysieke werkdruk & afstand leiding personeel nogal eens groter en eigen keuzevrijheid (vs. opgelegde zekerheid) was vaak beperkter (2015; de details volgen onder het kopje arbeidsomstandigheden).

 

Inkomens & arbeidsverhoudingen

Wat inkomens naar koopkracht betreft lag in 2006 (p5) in Duitsland het netto huishoudinkomen met koopkrachtvereffening (PPS) op 121% van het EU27 gemiddelde  (zonder op 114%). Tussen 2011 en 2019 steeg het met 21% (EU +19%) van €19.043 p/j (127% van het EU gemiddelde) naar €23.515 (132% EU gemiddelde, data; income distribution). De arbeidskosten p/u (buiten landbouw & ambtenarij) stegen tussen 2008 en 2020 in DL van €27,90 naar €36,60 (+31%, Eu van €21,60 naar €28,50; +32%). Inkomensverschillen liggen in Duitsland een fractie onder het EU gemiddelde. Tussen 2011 en 2019 verdiende de 20% topinkomens 4,4x tot 5,1x zoveel dan de 20% laagste inkomens (EU 5,0 tot 5,2x zoveel, 2019: DL 4,9x, NL3,9x, BE 3,6x, EU 5,1x). Belasting op lage inkomens is in Duitsland naar EU maatstaf hoog. De lage inkomens taks lag tussen 2011 en 2020 op 45 à 46% (EU 38 à 39%; earn). De groep die het betreft is in Duitsland groot (21% van de werkenden bij werkplekken met meer dan 9 werknemers in 2018, EU 15,5%; data). Al met al verdiende in 2020 (wederom buiten landbouw & ambtenarij) een alleenstaande zonder kinderen de helft van modaal; bruto €26.050 (EU €17.580) en netto €18.150 (30% minder, EU €14.000, 25% minder; data). In 2019 lag de armoededrempel (jaarinkomen 60% modaal) voor een alleenstaande op €14.109 (€13.616 naar koopkracht; €440 meer dan in NL en €360 meer dan in België, data). Het volksdeel dat hier van rond moet komen is in Duitsland aan de kleine kant. In 2014 en 2015 bereikte het een piekje (16,7%, EU 17,2%), maar van 2018 op 2019 daalde het van 16% naar 14,8% (2019: EU 16,8%, BE 14,8%, NL 13,2%).

 

In lijn hiermee lag het volksdeel met sterke armrijk spanningen in 2016 (social tensions) met 29% precies op het EU gemiddelde en het segment met duidelijk moeite om de eindjes aan elkaar te knopen (living standards) lag daar toen met 7% flink onder (EU 15%, BE 15%, NL 8%). Bij de hoogste 20% inkomens had 1% daar moeite mee (EU 4%) en bij het laagste quintiel slechts 18% (EU 34%; BE 33%, NL 25%). Onder de coronacrisis is het wel gestegen. Voorjaar 2021 (p10) lag het in Duitsland op 38% (EU 45%). Het wettelijk minimumloon p/m buiten overheidsbanen steeg tussen 2016 en 2021 gestaag van €1440 naar €1614 (naar koopkracht van €1344 naar €1504, NL €1444, BE €1412 in 2021; ca. 49% van modaal rond 2020, NL 60% in 2021, BE 47% in 2018, earn). Voor 2015 kent de Duitsland 6 soorten minimumloon en een algemeen wettelijk minimum voor volwassenen bestaat pas sinds 2015. Het steeg tussen 2015 en 2021 van €8,50 naar €9,50 p/u. Het minimum geldt tevens voor werknemers in dienst van een buitenlandse werkgever, maar ook in Duitsland wordt het nogal eens omzeild. Langdurig werklozen die aan het werk komen kunnen er pas na een half jaar aanspraak op maken en bijv. gedetineerden hebben geen recht op het wettelijk minimumloon.

 

De arbeidswet voorziet in Duitsland o.m. in de regeling van werktijden (details hierover straks; 2018). Naar arbeidscontracten kent Duitsland naast het Arbeitsvertrag tussen werkgever & werknemer in loondienst voor zelfstandigen & freelancers contracten voor een klus (Werkverträge) of dienst (Dienstverträge). De minimumleeftijd voor het aangaan ervan is 13j. De organisatiegraad zakt in Duitsland bij zowel werkgevers als werknemers en is het laagst in de deelstaten van voormalig Oost-Duitsland. Bij werknemers zakte de graad landelijk tussen 1998 en 2018 van 25% naar 16,5% (vergelijkbaar met Nederland) en dat is naar EU maatstaf laag (2018: 16 EU landen meer, 10 minder, w.o. de meeste voormalige oostbloklanden; Set). Het aantal vakbondsleden werd voor 2017 geschat op 7,7mln. Werknemers die lid zijn van de ondernemingsraad hoeven geen vakbondslid te zijn. Duitsland kent de Deutsche Gewerkschaftsbund (DGB) als belangrijkste koepel met 8 vakbonden met in 2019 5,9mln leden. Verder zijn daar ambtenarenkoepel DBB (2018: 40 bonden, 1,3mln leden; maar ook wel gezien als één bond), de koepel van christelijke vakbonden CGB (13 bonden, 230.000) en een aantal kleinere sectorkoepels. De 5 grootste vakbonden (Liste) zijn metaalvakbond IG (industriebond) Metall (2,21mln leden in 2020), dienstenvakbond Ver.di (1,94mln), ambtenarenkoepel DBB (1,3mln in 2018), IG BCE (Bergbau, Chemie, Energie; 0,63mln in 2018), onderwijsbond GEW (0,28mln in 2018) en agrarische bond IG BAU (0,25mln). In Duitsland mogen bedrijven met 5 of meer werknemers een ondernemingsraad kiezen. In 2016 had in het voormalige West-Duitsland 9% van de bedrijven met 40% van de werknemers zo’n raad (v.m. Oost-Duitsland: 9% met 33%). Bij grote ondernemingen zijn de scores dus hoger. In 2019 was bij de werkgevers 13% van de Duitse ondernemingen (EU 29%) georganiseerd (kleine ondernemingen: DL 9%, EU 22%; middelgroot 32 om 50%, groot 78 om 86%). Aan werkgeversbonden is de BDA met 14 deelstaatbonden en 48 branche-organisaties de grootste koepel. Deze dekt met 1mln bedrijven met 20mln werknemers zo’n 70% van de georganiseerde werkgevers. Kleinere koepels zijn de ambachtelijke werkgeversbond ZDH, de regionale werkgeversbonden VKA en TdL (beide met 16 deelstaatbonden) en een aantal koepels van brancheorganisaties (veel ervan zijn ook terug te vonden in Arbeitgeber).

 

Vakbonden (Gewerkschaften) en bonden van werkgevers mogen deelnemen aan arbeidsoverleg voor cao’s (Tarifverträge) als ze daartoe wettelijk bekwaam zijn (Tariffähigkeit) en als de meeste leden het goed vinden. Bij cao onderhandelingen is het federale niveau weinig belangrijk. Ze vinden vooral plaats op het nivea van sectoren (en soms van bedrijven) binnen deelstaten omdat vak & werkgeversbonden deelstaatsgewijs zijn georganiseerd. De uitkomsten golden in 2018 gemiddeld voor 26,5 maand (chemie & energie 15mnd, publieke sector 30mnd). Veelal spreekt men af dat er voor die duur geen stakingen e.d. zullen zijn. Resultaten voor de vakbonden worden veelal toegepast bij alle werknemers van een sector en vertaald naar een landelijk patroon. Die voor de metaal & de nutsbedrijven geven het patroon aan voor veel andere sectoren. Wel groeit de kloof tussen de relatief stabiele verhoudingen in de op export gerichte maakindustrie en de meer tegenstrijdige belangen in de private dienstensectoren. Moderne trends in de uitkomsten zijn meer flexibele werktijden (v/u werkgevers) en meer ruimte voor autonomie van werknemers. De dekking van cao afspraken neemt gestaag af. Volgens eurofound (2017) dekten cao’s in de private sector in v.m. West-Duitsland 57% en in v.m. Oost-Duitsland 44% van de werknemers. Bij loononderhandeling betrof het in 2019 (p114) federaal 35% (EU 60%). De sfeer bij onderhandelingen lag toen rond het EU gemiddelde. Bij 42% ervan was betrokkenheid, vertrouwen & invloed toonaangevend (vertrouwen & invloed matig 45%, slecht contact & weinig invloed 12%).

 

Qua rechten is op het werk bescherming tegen discriminatie Europees en op Duits federaal niveau wettelijk vastgelegd. In 2017 is een wet aangenomen om het manvrouw verschil in betaling kleiner te maken. Sinds 2016 bestaat voor grote ondernemingen een wettelijk vrouwenquotum van 30% in de raad van toezicht en van 50% in leidingevende posities. Óok moeten ze sinds 2018 quota & betalingsverschillen opnemen in het jaarverslag. Ondernemingen met 10 of meer personeelsleden zijn wettelijk verplicht minimaal 5% gehandicapten in dienst te nemen. De wet op ontslagbescherming geldt voor werknemers met minimaal een halfjaarcontract bij een werkgever met minstens 10 werknemers. Duitsland kent een opzegtermijn van 2 weken, maar bij gegronde bezwaren van de ondernemingsraad komt het ontslag als de procedure is afgerond. Ontslag kan door de werknemer zelf of door de werkgever geschieden en in het laatste geval kan de oorzaak gedragmatig of bedrijfsmatig zijn. Ontslag vanwege gedrag kan wanneer de werknemer tevoren is gewaarschuwd en toch volhardt in het kwaad (bijv. te laat komen, privaat smartphone gebruik of stalken), maar Auβerordentliche Kündigung (ontslag op staande voet) is ook mogelijk, bijv. na een strafbaar feit, grove belediging en bedreiging of werkweigering. Wanneer de oorzaak van het ontslag bedrijfsmatig is (bijv. geplande ontslagen) moet een sociale selectie worden gemaakt. Ook beëindiging door de werkgever wegens ziekte moet aan voorwaarden voldoen. De wet kent bijv. extra bescherming voor speciale groepen. Het recht op ontslagvergoedingen is beperkt aanwezig. Als regel geldt een halve maand salaris per dienstjaar.

 

Wat arbeidsconflicten betreft is ook in Duitsland staken een grondwettelijk recht, zij het met beperkingen. Ook heeft bijv. in 1994 het Bundesarbeitsgericht (federale arbeidsrechter) bepaald dat werkgevers bij staking de productie mogen stilleggen (lock-out). Het stakingsrecht is gekoppeld aan cao onderhandeling (vakbonden) en geldt niet voor ambtenaren, rechters & militairen (deze mogen ook geen stiptheids of langzaamaan acties voeren). Het stakingsrecht geldt (behalve voor de private sector) wel voor alle anderen in overheidsdienst. Toegestane stakingen vallen niet onder werkweigering. Wel vervalt het recht op loon (soms door vakbonden gecompenseerd uit de stakingskas). Ook kan het zijn dat stakende bedrijven schadeclaims moeten vergoeden (bijv. de helft van de ticketkosten of extra verblijfskosten als door een staking het vervoer plat ligt). De (Landes)arbeitsgerichten beoordelen o.m. of een staking wettelijk is geoorloofd. Tussen 2013 en 2017 liep het aantal zaken bij Arbeitsgerichte terug van 524.000 naar 437.000.  In Duitsland wordt relatief weinig gestaakt. Het aantal door staking verloren werkdagen per 1000 werknemers p/j was in Duitsland tussen 1990 en 2014 naar EU maatstaf klein. In de piekperiode tussen 1990 en 1994 lag het op 18 (in 3 van 16 EU landen minder), tussen 2005 en 2009 op 6 (2 landen minder, 2 landen gelijk) en in de rest van de periode op 3 of 4 waarmee men ook onderaan de ranglijst bungelde. Bij dit alles doet zich sinds 2005 een verschuiving voor van maakindustrie naar dienstensector. Wel was 2015 opnieuw een piekjaar. Volgens de arbeidsbureaus gingen toen 28 dagen verloren,  volgens het economisch sociaal wetenschapplijk instituut WSI 52 (2016) en volgens de OESO 31 (7e van 15 EU landen; oecd). Er werd toen in de publieke sector gestaakt door sociale & jeugdzorg medewerkers en in de private sector bij Deutsche Bahn & Lufthansa.

 

Arbeidsomstandigheden

In de winter van 2020/21 (QA1a4) was in Duitsland naar EU maatstaf een boven gemiddeld volksdeel tevreden met de eigen werksituatie (66%, EU 58%). In 2010 vond het 5e onderzoek naar werkomstandigheden van eurofound (EWCS) plaats en in 2015 het 6e. Het 7e onderzoek kon door de coronacrisis slechts beperkt doorgang vinden (20202021). Hierna wordt vooral gebruik gemaakt van de gegevens uit 2010 en 2015 en er worden voor Duitsland m.n. uitslagen verwerkt die van het EU gemiddelde afwijken. Qua werkplek (2010 onder fysieke factoren) was het segment dat buiten (6%, Eu 8%), in een voertuig (5 om 4%) of bij klanten (10%) werkte ongeveer gemiddeld, het segment dat thuis werkte was klein (1 om 3%) en het deel op de werkplek van de werkgever (75 om 73,2%) was aan de grote kant. Tijdens de coronacrisis was het thuis werkende deel flink groter, maar naar EU maatstaf nog aan de kleine kant (2020: enkel thuis 27%, EU 33%, enkel bij werkgever 43% om 37%, beide 12 om 10%, anders 18 om 20%). Naar werkcontext was in 2010 een tijdelijk contract (10 om 12%; jongeren 20 om 23%) of werk bij een uitzendbureau (0,8 om 1,3%) relatief zeldzaam en een vaste aanstelling scoorde met 82% ruim gemiddeld. Het segment zelfstandigen (4%) was toen met dat in Ierland het kleinste binnen de EU (8%). In 2015 werkte 83% meer dan 4 jaar bij dezelfde baas (EU 79%). De werkduur veranderde in 2010 relatief vaak (meer uren p/w 24 om 18%, minder 6 om 11%) maar in 2015 minder vaak (meer 20 om 21%, minder 6 om 8%). In dat jaar was het deel bij wie verdiensten veranderden groot (2015: minder dan het jaar vooraf: 4 om 11%, meer 44 om 31%). In 2010 gold dit tevens voor technologie (44 om 40%). In 2015 kwamen een vrouwelijke superieur (27 om 33%) of zorgen over gezondheid of veiligheid van de werkplek relatief weinig voor (18 om 23%, relatief veel werkplekken hadden een veiligheidsdeskundige). Hetzelfde gold in 2010 voor onzekerheid over baanbehoud (22 om 32%) of over het hervinden van een baan met gelijke betaling (46 om 52%). Door de coronapandemie was dat in juli 2020 wel anders, hoewel de schade ook toen Europees gezien nog meeviel. In Duitsland was 5% werkloos geraakt (EU 8%) en 32% (EU 38%) had minder werkuren.

 

De arbeidswet voorziet in Duitsland in de regeling van werktijden (2018), maar die kan worden omzeild in cao’s of via een verzoek van werkgevers aan overheden. Verder geldt de wet niet voor ambtenaren (dat regelen de deelstaten), de transportsector (o.m. Europees), de religiesector & zelfstandigen. Qua werktijden kende in 2017/18 (p7, p19) Duitsland wettelijk een max. werkweek van 48u (met overuren 60 uur, langste EU) en een max. werkdag van 8u (met overuren 10u). Het gemiddelde in cao’s lag evenwel op 37,7u (EU15 37,4u; ambtenaren: 38,5 om 37u). Het wettelijk minimum aan verlofdagen bedroeg 20 (in cao’s 30, met Denemarken hoogste binnen de EU) en het aantal publieke feestdagen 9. Daarmee was de het aantal betaalde vrije uren (294) het grootst binnen de EU. In de praktijk komt men in Duitsland bij een voltijdsbaan op gemiddeld 40,2u (om 40,1u, data). In de ECWS enquete van 2015 was het deel dat aangaf meer dan 40u p/w te werken in Duitsland door relatief veel deeltijdwerk klein (15 om 23%; 35-40u: 51 om 49%, minder dan 35u: 33 om 28%, vrouwen 54 om 41%). Ook minder dan 11u rust tussen 2 werkdagen (17 om 23%), minimaal eens p/m werkdagen van meer dan 10u (24 om 32%), nachtdiensten (16 om 19%) en weekenddiensten (48 om 54%) kwamen naar verhouding weinig voor. Wel was de Duitser (in 2010) relatief veel tijd kwijt aan forenzen (p/d meer dan ½u: 52%, EU 45%; 2015: 54 om 47%). Vrijheid om zelf werktijden te bepalen was in DL matig aanwezig (2015: werkgever bepaalt alles zonder opties voor aanpassing: 54 om 56%, beperkte opties voor eigen aanpassing 20 om 19%, keus uit door de werkgever bepaalde schema’s 12 om 9%, geheel eigen vrije keus 13 om 16%, nooit oproepen om direct te komen opdraven 52 om 61%, moeilijk een paar uur vrij te krijgen voor private omstandigheden 46 om 35%, nooit in vrije tijd werken wegens oproep evenwel 67 om 55%).

 

Het segment deeltijdwerkers is in Duitsland relatief groot (2020: 29,5%, EU 19,1%) en na 2011 naar verhouding snel gegroeid (DL van 26,8% naar 29,5%; +2,8%; EU van 18,3% naar 19,1%; +0,8%; dataset). In 2020 werkte van de vrouwen met betaald werk ruim 49% in deeltijd (hoogste EU na Nederland; EU 30,4%; m 12,3 om 9,5%). Het segment dat dit onvrijwillig deed is daarbij in Duitsland relatief klein (2020: 7%, EU 23%) en naar verhouding sterk gekrompen (2011: 16%, EU 27%, dataset). In de EU werken meer mannen (28% in 2020) onvrijwillig in deeltijd dan vrouwen (22%) en in Duitsland is dit mv verschil groter dan gemiddeld in de EU (10 om 6%). Het doorsnee aantal gewerkte uren per persoon p/w in de hoofdbaan lag in 2020 (data) met 34,7 onder het EU gemiddelde (37u); bij loondienst in voltijd 40,0u (EU 39,7u, in deeltijd 20,9 om 21,5u). Bij zelfstandigen & werkgevers in voltijd lag de werktijd in 2020 in Duitsland vrijwel op het EU gemiddelde (46,2u, deeltijd 17,1 om 19,2u). In 2020 was het volksdeel met verlies van werktijd (m.n. door de pandemie) naar EU maatstaf aan de kleine kant (DL 33%, EU 37%: veel verlies: 20% om 22%, enig verlies 13 om 15%).

 

Qua werkdruk ervoeren in 2015 (ECWS) in Duitsland relatief velen bij hun werk een kwart tor driekwart van de tijd een hoog werktempo (43%, EU 37%) of strakke deadlines (45 om 37%, vaker hoog werktempo 20 om 23%, meer deadlines 22 om 27%, weinig  tempodruk 37 om 40%, weinig deadlines 33 om 36%). In 2010 was het deel klein bij wie het werktempo werd bepaald door werk van collega’s (29 om 39%) of directe controle van een superieur (27 om 34%), maar productiedoelen bepaalden vaak het werktempo (49 om 40%), vooral bij mannen (57%, hoogste EU, EU 45%, 39 om 34%). Een erg  klein segment gaf aan meer dan driekwart van de tijd te maken te hebben met boze klanten (2 om 11%, bijna nooit 69 om 63%) of emotionele situaties (3 om 5%, een kwart tot driekwart van de tjd 29 om 25%). In 2020 was het segment dat zich emotioneel leeggezogen voelde door het werk (17%) het kleinste na dat in Denemarken.

 

Cognitief werkten in 2015 velen een kwart tot driekwart van de tijd met computers, laptops & smartphones (33 om 25%, vaker 23 om 31%, zelden tot nooit 44 om 43%). De groep die aangaf eentonig werk te hebben viel in 2015 onder de kleinste binnen de EU (26 om 46%). Tegelijk was het deel dat aangaf nieuwe dingen te moeten leren ook aan de kleine kant (66 om 72%). Voor de groep met complexe taken (69 om 63%) en in 2010 voor het segment met steeds wisselende taken (46 om 33%) gold het omgekeerde. Uit het onderstaande blijkt dat DL relatief slecht scoort op eigen invloed op het werk. Op 8 van de 9 vragen rond dit thema was het deel dat zelden of nooit (eigen invloed) aangaf groter dan gemiddeld in de EU (Duitsland en EU in %). Zelden of nooit zelf de manier van werken (methode) kunnen bepalen was de enige uitzondering (DL 24%, EU 31%).

 

Zelden of nooit zelf in 2015: DL % EU %
Eigen ideeën toepassen 33 22
Volgorde van taken bepalen 40 32
Tempo bepalen 30 29
Invloed op keus werkpartners 66 57
Invloed op werkorganisatie/ werkprocessen 41 31
Invloed op beslissingen over eigen werk 30 27
Kwaliteit van eigen werk beoordelen 28 25
Pauzes kunnen kiezen 38 32

 

Psychosociaal was in 2020 in Duitsland het deel dat bijna altijd direct contact had met klanten etc. naar verhouding klein (34 om 42%), maar een kwart tot driekwart van de tijd contact met klanten scoorde weer relatief hoog (32 om 25%). Het segment dat bijna altijd met boze klanten had te stellen was klein (5 om 11% in 2015). Op het vlak van samenwerking ervoer een onder gemiddeld deel veelal hulp & steun van leiding (2015: 47 om 58%, niet of nauwelijks 28 om 19%). Ook geraadpleegd worden voordat doelen worden gesteld bleef in 2010 naar EU maatstaf onder de maat (meestal tot altijd 38 om 47%, niet of nauwelijks 43 om 34%). Een iets boven gemiddeld deel ondervond dan wel weer vanuit de leiding voldoende aan feedback (83 om 75%) of vond de behandeling op het werk eerlijk (2015: 91 om 84%). Doorgaans steun of hulp van collega’s scoorde met 80% bijna gemiddeld (EU 82%). Al met al scoorde in 2015 het niveau van eerlijkheid, samenwerking & vertrouwen (78%) iets boven het EU gemiddelde

 

Een iets onder gemiddeld deel van de Duitsers vond in 2015 dat ze over de juiste vaardigheden beschikten voor hun werk (53 om 57%, meer training nodig 22 om 14%; werk onder niveau 25 om 28%). Het segment dat in 2010 in het jaar vooraf was bijgeschoold was aan de grote kant (40 om 32%, op kosten werkgever 37 om 34%, op eigen kosten 10 om 9%), maar over de effecten daarvan was bij trainingen van de werkgever het tevreden deel van de trainees aan de kleine kant (verbetering van: manier van werken 89 om 90%, vooruitzicht voor toekomstig werk 68 om 71%, baanzekerheid 59 om 69%). In 2015 was het segment in DL dat de promotiekansen bij hun baan rooskleurig inschatte ook aan de kleine kant (32 om 39%; in 2010 28 om 32%).

 

Qua vervulling & tevredenheid gaf in 2015 (working life perspectives) het werk bij een iets grotere meerderheid dan in de EU als geheel veelal voldoening (87 om 82%). Ook tevredenheid met werkomstandigheden (89 om 86%) of betaling (57 om 51%, niet tevreden 23 om 30%) was iets wijder verbreid dan gemiddeld in de EU. Hetzelfde geldt voor het segment dat een negatieve invloed van het werk op de gezondheid aanvinkte (19 om 25%). Wel was het volksdeel dat zich in het jaar vooraf nooit ziek had gemeld met 42% het kleinst binnen de EU (54%, 1-15 dagen 47%, EU 37%, langer 10 om 8%). Doorwerken bij ziekte kwam dan ook relatief weinig voor (niet: 68 om 58%). Naar balans werk-privé is het in Duitsland voor relatief velen (46 om 35% in 2015) moeilijk een paar uur vrij te krijgen voor private omstandigheden. In 2010 hadden naar verhouding weinig Duitsers erg goede vrienden op hun werk (66%, EU 74%) wat er op zou kunnen wijzen dat de scheiding werkprivé in Duitsland tamelijk uitgesproken is. De tabel hieronder toont evenwel dat voor spanningen tussen werk & prive de scores voor Duitsland onder het EU gemiddelde vielen (bij zorgen over werk in vrije tijd was deze de laagste binnen de EU). Toelichting: (bijna) nooit & (bijna) altijd, Duitsland & EU.

 

Verhouding werk-privé in 2015 nooit altijd
DL EU DL EU
Zorgen over werk in vrije tijd 60 80 5 14
Slecht concentreren tijdens werk door zorgen rond gezinsverantwoordelijkheden. 87 79 2 3
Te weinig tijd voor gezin door werk 71 63 7 11
Te weinig tijd voor werk door gezin 87 84 2 3
Door werk te moe voor huishoudelijke plichten 53 43 13 21

 

In 2015 was het deel dat dacht hun werk goed tot hun 60e vol te kunnen houden (83 om 73%) in Duitsland het grootst binnen de Eu na dat in Portugal. Wat financiële en baanzekerheid betreft was in 2010 het volksdeel dat financiële zekerheid verwachtte bij een chronische ziekte in Duitsland groter dan gemiddeld in de EU (52 om 39%) en in 2015 was het segment dat moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen het kleinste na dat in Zweden (veel moeite 4%, EU 11%; enige moeite 22 om 24%). Tijdens de covid pandemie was het echter flink groter en kwam het in DL meer in de buurt van het EU gemiddelde (voorjaar 2020: 37 om 47%, vj 2021: 38 om 45%). Wel liep het segment dat zijn baan kwijtraakte in Duitsland wat minder op dan gemiddeld in de EU (vj 2020 5 om 5%, juli 2020 5 om 8%, vj 2021 8 om 10%). Ook het deel dat er in inkomen op achteruit ging bleef aan de kleine kant, maar kroop wel richting Eu gemiddelde (vj 2020: 31 om 38%, zomer 2020: 27 om 33%, vj 2021: 23 om 26%) en vj 2021 was het segment met een positieve kijk op de steunmaatregelen van de eigen regering in DL met 7 à 10% het kleinst binnen de EU. Wel bleef het algemene vertrouwen in de eigen regering nog boven de Eu normaal (vj 2021: DL 4,3; EU 3,9).

 

Naar gezondheid en veiligheidsrisico’s (in 2015: onder physical environment en job & company context) was de bevinding dat men via het werk de eigen gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelt (18 om 23% in 2015) of dat het werk de gezondheid negatief beïnvloedt (22% in 2010) iets onder gemiddeld verbreid. Van 17 fysiek of psychisch moeilijke werkomstandigheden die in 2015 de revue passeerden kwam van de 15 fysieke factoren enkel trillingen (23 om 20%) iets vaker voor dan gemiddeld in de EU, 6 vormen (herrie, rook & stof etc., ziekmakend materiaal, chemicaliën, verplaatsen van mensen & zittend werk) scoorden rond het EU gemiddelde en de resterende 8 er onder (hitte 20 om 23%, kou 14 om 21%, kwalijke dampen 9 om 11%, tabaksrook 7 om 9%, pijnlijke houdingen 6 om 13%, zware lasten 28 om 32%, herhaalde bewegingen 16 om 31%, beschermende uitrusting 28 om 38%). Beide nagevraagde zaken die het werk psychisch kunnen verpesten scoorden rond gemiddeld (vervelend gedrag van andereen 16%, discriminatie 6%; uitsplitsing 2010: disriminatie 8 om 6%, schelden 12 om 11%, dreigen & beledigen 4 om 5%, fysiek geweld 2%, pesten 5 om 4%).

 

In 2005 scoorde men in DL op alle 16 werkgerelateerde gezondheidsklachten die werden nagevraagd onder het EU gemiddelde. Deze positie deelde men vaak met het VK, Ierland, NL, Denemarken of Oostenrijk; allemaal landen waar het je flink houden & bagatelliseren van emotionele & fysieke klachten hoog staat aangeschreven. De meest opvallende onderscores (ca. 50% of minder van het EU27 gemiddelde) zaten bij angsten (1,5 om 7,8%), vermoeidheid (11,3 om 22,5%), allergie (2,3 om 4%) & prikkelbaarheid (5,4 om 10,5%) en klachten rond ademen (1,9 om 4,7%) of zien (3,4 om 7.8%).

 

Opinie rond economie & werk

Onderzoek naar opinie rond hoe te handelen in het geval van baanverlies is te vinden in een eurobarometer die najaar 2011 uitkwam. Deze kwestie was toen actueel omdat i.v.b met de krediet & schuldencrisis (2009-2013) de zorgen over baanverlies groeiden. Het deel dat inschatte dat het voor etnische minderheden moeilijker is voor zichzelf te beginnen lag met 56% een fractie boven het EU gemiddelde (niet moeilijker lag daar met 39% precies op: QA13). Bij de vraag over behoud van inkomen bij ontslag (QA14) sprong in Duitsland 50 tot 70% behoud er duidelijk uit (60%, EU 30%) en de kans op het vinden van nieuw werk werd relatief optimistisch ingeschat (na een ½ jaar zeer waarschijnlijk 54%, 12% meer dan in 2009, EU 41%, +2%; na 2 jaar redelijk tot erg waarschijnlijk: 80 om 65%, QA8/9). Onder manieren om werk te vinden na ontslag (QA10) waren in Duitsland boven gemiddelde scores weggelegd voor hetzelfde werk zoeken (elders 47 om 35%, eigen woonplaats DL 57%, EU 48%, ander werk: woonplaats 22 om 21%; elders 10 om 11%, ZZPer worden 8 om 12%, zelfstandige met personeel worden 2 om 3%). Naar vaardigheden (QA6) scoorden diploma’s (DL 65%. EU 51%) en computervaardigheden (27 om 19%) boven gemiddeld. Aanpassingsvermogen (35%) lag op het gemiddelde en daaronder bleven vreemde talenkennis (15 om 17%), bereidheid over de grens te werken (4 om 5%) en beroepservaring (45 om 54%).

 

Naar visie op arbeidsmarktaanpak (QA15/16) vond in 2011 in Duitsland 79% (-1% t.o.v. 2009) een vaste baan voor het leven uit de tijd (EU 77%, +4%) en het volksdeel dat makkelijk van baan kunnen veranderen een pluspunt leek voor het vinden van werk was naar verhouding sterk gegroeid (76%, +6%; EU 78%, +2%). Een relatief klein volksdeel was evenwel voor flexibilisering van arbeidscontracten (62%, -2%, EU 72%, +1%). Destijds was 55% (EU 51%) het oneens met de stelling dat men in eigen land te vroeg met pensioen gaan (eens 41 om 44%). Wel geloofde in DL bijna iedereen toen dat regelmatige training/ bijscholing (94 om 87%) de kansen op werk verbetert. Ook ondersteuning bij het zoeken naar werk kreeg relatief veel aanhang (63 om 52%). Naar mogelijke maatregelen won in DL in 2011 vergroting van het verschil in inkomen tussen werkenden & niet-werkenden flink aan populariteit en het volksdeel dat dit effectief leek steeg er tot iets boven het EU gemiddelde (DL 70%, +10%; EU 65%, +6%, niet effectief 25%, -11%, EU 27%, -5%). Bestrijden van armoede & uitsluiting en modernisering van het sociale stelsel kreeg tegelijk relatief veel aanhang (59 om 51%). Het omgekeerde gold voor het makkelijker maken over de grens te werken (effectief: DL 56%, EU 68%), maar toch verwachtten in DL relatief velen hiervan (79 om 70%) en van aanmoedigen van zelfstandig ondernemerschap (69 om 59%) een positief effect. Op EU niveau minimum standaarden zetten voor werkomstandigheden (DL 67%, -6%, EU 58%, -11%, uitwisselen van praktijkervaring met arbeidsmarktbeleid (65 om 56%, -7 om -10%) en onderling afstemmen & hervormen van sociale stelsel (53 om 49%, -10 om -13%) waren destijds maatregelen die in Duitsland naar verhouding weinig zakten in populariteit en relatief veel aanhang behielden. Hetzelfde geldt voor promoten van dialoog tussen werkgevers & bonden (58 om 50%, -7 om -14%), betere toegang tot onderwijs & opleiding (77 om 67%, -5 om -11%); banen creëeren om werkloosheid te bestrijden (65 om 55%, -10 om -17%), verkleinen van regionale verschillen in werkloosheid (56 om 48%, -14 om -15%) en bestrijding armoede & uitsluiting (65 om 55%, -12 om -15%). Ook kreeg in DL als mogelijke aanpak van zwart werk strafmaatregelen naar verhouding weinig (24 om 29%) en legalisering ervan relatief veel (71 om 66%) aanhang.

 

Op het moment van schrijven is de covid19 crisis van 2020/21 de overheersende invloed op de opinie rond werk & economie. Door steunmaatregelen van overheden steeg het officiële werkloosheidscijfer weinig. Begin 2020 lag het in Duitsland (15-75j) iets onder 4% en tussen april 2020 & april 2021 rond 4,5% (15-25j: 5% & 6,5%, destatis) terwijl het Eu gemiddelde van 6,6% (begin 2020) naar ruim 7% ging (Eurostat). De ECWS poll (2020, 2021) biedt een meer gedetailleerd beeld van de feitelijke situatie (voorjaar 2020, zomer 2020, voorjaar 2021; Duitsland, EU27 na de Brexit, alles %).

 

Volksdeel met: Vj2020 Z2020 Vj2021
DL EU DL EU DL EU
Verlies van inkomen 31 38 27 33 23 26
Werkloosheid 5 5 5 8 8 10
Verlies van werktijd over 2020 DL EU
Totaal 33 37
 veel verlies 20 22
 enig velies 13 15

 

De tabel hierna geeft op basis van eurobarometerpolls een beeld van de kijk op de werkgelegenheid & de financiële situatie van zichzelf en van het land in dec. 2019 en in de winter van 2020/21 in Duitsland en in de EU. Items: Voorzieningen niveau land, werkgelegenheidsituatie land, eigen werkgelegenheidssituatie, financiéle situatie eigen huishouden. Uitkomsten onder 100% komen vooral op conto van de antwoorden “weet niet” en bij de verwachting voor het komende jaar (beter, slechter) op “vergelijkbaar”.

 

Item Duitsland % EU %
goed slecht Goed Slecht
19 20/21 19 20/21 19 20/21 19 20/21
Voorzieningen 66 55 28 40 51 46 45 51
Wg situatie land 73 44 22 50 44 27 53 70
Eigen wg situatie 73 66 10 17 61 58 21 27
Financiën hh 85 82 13 16 72 68 26 29
Verwachting voor het komende jaar: beter/slechter
Wg situatie land 11 29 29 41 20 27 27 42
Eigen wg situatie 19 19 6 6 22 20 9 13
Financiën hh 17 18 7 9 22 21 13 17

 

 

De coronacrisis lijkt in deze polls weinig invloed te hebben op de tevredenheid met het leven in zijn algemeenheid. Zowel in de Eu als geheel als in Duitsland werd het volksdeel dat “tevreden” aanvinkte slechts een fractie kleiner (EU van 83% in 2019 naar 79% in 2020/21, DL van 93% naar 91%, in DL valt het tevreden deel naar grootte onder de EU top5). Verder vond in Duitsland slechts een minderheid de levenskwaliteit vroeger beter dan nu (vroeger beter: Eu van 50 naar 54%, DL van 30 naar 32%).

 

In Duitsland werden eind 2019 als meest gekozen 3 grootste problemen voor zichzelf (keus uit 15, QA4ac) de stijgende kosten van levensonderhoud (27%, EU 31%); milieu, klimaat & energie (23 om 15%) en gezondheid & sociale zekerheid (17 om 19%) gekozen. Winter 2020/21 stond gezondheid bovenaan (29 om 32%) met een flinke stijging t.o.v. zomer 2020 (+9 om +10%). Kosten van levensonderhoud kwam nu op 2 (23 om 27%, -2 om -3%) en milieu, klimaat & energie op 3 (19 om 12%, +1% om 0%). Voor het land was in 2019 (QA3ac) de volgorde milieu, klimaat & energie (34%, EU 21%), immigratie (26 om 17%) en huisvesting (25 om 12%). In 2020/21 (QA3a) stond ook voor het land gezondheid bovenaan (31 om 44%) bij een opnieuw flinke stijging t.o.v. zomer 2020 (+16 om +13%). Milieu, klimaat & energie kwam nu op plek 2 (27% om 13%, +1 om -1%) en de economische situatie op 3 (23 om 33%, -2 om 0%).

 

 

Sociale stelsel

Inkomsten en uitgavenpatroon

Naar koopkracht bedroegen de inkomsten per inwoner aan sociale zekerheid over 2018 (database) voor Duitsland €12.362 (123% EU gemiddelde, 3e EU na Luxemburg & NL, dataset). Naar sector was het aandeel van huishoudens het grootst (31,9%, EU 22,9%), gevolgd door fondsen (27,4 om 28,2%), centrale overheid (20,7 om 31,2%) & lagere overheden (18,6 om 15,6%). Naar type inkomsten kwam veel uit sociale bijdragen (65,6%, EU 58,3%; van werkgevers 34,3 om 36,4%, van de beschermde persoon 31,3 om 22%) en weinig van de overheid (32,9 om 38,2%) of uit overige bron (1,5 om 3,4%; dataset). De uitgaven aan sociale zekerheid in Duitsland vallen onder de EU top. Naar koopkracht lagen ze in 2018 pp met €11.602 (2e EU) op 128% van de EU normaal (EU €8710, dataset). Als deel van het bbp zakten ze na 2009 en 2010 iets (van ruim 30% bbp in 2008 & 2009 naar 29 à 30% bbp tussen 2010 en 2018), maar ook ditmaal bleven ze de EU normaal ontstijgen (Eu veelal tussen 28 en 29% bbp; 2018 DL 29,6%, EU 27,9% bbp). Van alle sociale uitgaven was in 2018 in Duitsland het aandeel voor zorg groot (42,2 om 35,3%, zorg 33,9 om 28,1%) en dat voor ouderenpensioenen klein (30,9 om 38,9%, nabestaanden beide 5,9%). Boven het Eu gemiddelde scoorden ook bestedingen voor gezin & kinderen (11 om 8%), arbeidsongeschiktheid (8,3 om 7,3%), administratie (3,8 om 3,2%) & huisvesting (1,8 om 1,4%) en daaronder bleven verder het aandeel voor werklozen (3,1 om 4,4%), sociale uitsluiting (0,9 om 2,2%) en overige (0,5 om 1%). Het bbp aandeel voor pensioenen & arbeidsongeschikten is naar EU maatstaf dan ook aan de kleine kant (tussen 2010 & 2018: 8 à 9% bbp, EU 9 à 10% bbp, 8,8 om 9,6% in 2018). Rond 2010 was in Duitsland 17% van de werkenden (20-64j) geheel of deels gehandicapt (8e van 22 EU landen; oecd.publication p22).

 

Opzet en voorzieningen

Op Program Descriptions van het ministerie van BuZa van de USA is onder international  landeninfo te vinden over sociale stelsels, waaronder nieuwste bedragen en links naar belangrijke instanties. Zomer 2021 waren de beschrijvingen voor 2018/19 beschikbaar. Ook wikipedia biedt info rond het sociale stelsel van Duitsland evenals de Duitse federale overheid (in het Duits of Engels voor 2020). In 1992 fuseerden de sociale stelsels van de voormalige BRD & DDR. Sinds najaar 2015 kennen vrijwel alle EU landen plannen de pensioenleeftijd te verhogen. In Duitsland komt ze m.i.v. 2029 voor iedereen op 67 jaar. Men onderscheidt in Duitsland voorzieningen voor werknemers (incl. stageaires), ZZPers  & zelfstandigen, militairen, mantelzorgers en ontvangers van uitkeringen voor zieken & arbeidsongeschikten, nabestaanden of werklozen. Wie niet verplicht is verzekerd (incl. zelfstandigen, ambtenarengroepen, Duitsers in den vreemde en vreemdelingen in Duitsland) moet zich privaat verzekeren. Betrokken federale ministeries zijn die van Arbeid & sociaal beleid (Arbeit & Soziales, afgekort als bmas: pensioenen, nabestaanden & werkloosheid), gezondheid (Bundesgesundheitsministerium: m.n ziekte & arbeidsongeschiktheid) en gezin, ouderen, vrouwen & jeugd (afgekort als bmfsfj: gezinsuitkeringen). De ziekenfondsen innen sociale bijdragen (incl. die voor pensioenen en werkloosheid) en geven ze o.m. door aan instanties die ze uitbetalen (bijv. federale pensioenverzekeraars). In de uitvoering & betaling is ook een rol weggelegd voor instanties van deelstaat of gemeente (arbeidsbureaus, sociale diensten etc.). Het Bundesversicherungsamt (federale verzekeringsinstituut) is de belangrijkste toezichthouder. Men ziet o.m toe op federale pensioenverzekeraars en federale zorgverzekeraars en hun zieken & zorgfondsen.

 

In Duitsland werd eind 19e eeuw door Riechskanzler Otto von Bismarck de basis gelegd voor het sociale verzekeringsstelsel met de bedoeling de socialisten de wind uit de zeilen te nemen. In 1883 kwam hij voor arbeiders van staatswege met een verplichte ziekteverzekering en in 1884 met een dito ongevallenverzekering (Geschichte). Naast publieke werden ook particuliere zorgverzekeraars mogelijk. Het zorgstelsel van Bismarck is gebaseerd op bijdragen van werkgevers & werknemers met een aanvullende rol van de overheid en werd toonaangevend in Duitsland, Nederland, België & Oostenrijk (qua sociale zekerheid zijn de verschillen tussen Nederland, België & Duitsland echter aanzienlijk). De thans vigerende Duitse wetten kwamen tot stand tussen 1988 & 2017. Het stelsel wordt betaald door werkgevers & werknemers, zelfstandigen en overheden (incl. de federale overheid). De hoogte van premiebijdragen varieert met de verzekering en met status & inkomen van de verzekerde. Veel premies kennen een minimum en een maximumbedrag. Werknemers betalen 9,3% (inkomens onder €1300 p/m minder), werkgevers 9,3% (inkomens tot €450: 15%) en zelfstandigen 18,6% pensioenpremie. De ziektekostenpremie kent als basis 7,3% voor werkgevers & werknemers (met daar bovenop 2 à 3% voor chronische zorg en voor werkgevers 1,2% voor arbeidsongevallen & beroepsziekte). De premie voor werkloosheidsuitkeringen bedraagt 1,5% voor werkgevers & werknemers en 3% voor ZZPers. De federale overheid draait op voor gezinsuitkeringen & uitkeringen voor bestaansminima (ALG II) en draagt voor boeren, studenten, mantelzorgers, minima etc. bij aan ziekte & ongevallenverzekering.

 

Een aantal voorzieningen (ziekte, werkloosheid, staatspensioen voor ouderen) kennen een onder & bovengrens. Bij de verplichte ziekteverzekering gold in 2019 p/m een ondergrens van €450 en p/j een bovengrens van €62.550. Voor pensioenen was er p/m een ondergrens van €450 en een bovengrens voor pensioenberekening van €6900 (voormalige BRD) of €6450 (vm. DDR) en bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid gold in 2018/19 en ondergrens van bijna €22.000 (v.m. DDR €19.404) en een bovengrens tussen €64.680 & €109.620 (afhankelijk van de verzekering). Bij verdiensten onder €450 betaalt men minder premie (gecompenseerd door werkgever of overheid). Alle uitkeringsbedragen worden jaarlijks m.i.v. 1 juli bijgesteld (veelal verhoogd). Voor bestaansminima kent Duitsland Sozialhilfe of ALG II, de Duitse versie van de Nederlandse bijstand. Deze bestaat uit een basisbijdrage aangevuld met bijdragen voor woonlasten, andere noodzakelijke behoeften (bijv. zorg, huishouden & kleding). Socialhilfe wordt niet toegekend bij een lid van het huishouden met inkomen boven €100.000 p/j. De basisbijdrage p/m pp voor een volwassene lag in 2021 op €357 (indien opgenomen), €401 (samenwonend) of €446 (alleenwonend). Bestaansminima met kinderen krijgen daarnaast extra kindertoeslagen. Sozialhilfe geldt ook voor ouderen die geen pensioen hebben opgebouwd (incl. bijv. vluchtelingen v/u gezinshereniging), want Duitsland kent geen AOW of inkomensgarantie. Rechthebbenden op Sozialhilfe mogen van bijverdiensten of giften afhankelijk van de hoogte van het bedrag max. €300 houden. Arbeidsongeschikten & vervroegd gepensioneerden mogen beperkt en gewone gepensioneerden onbeperkt bijverdienen. Ook bestaan er flinke maandvergoedingen voor thuiszorg (afhankelijk van niveau van behoeftigheid €689 tot €1995 p/m in 2018) of zorg in een instelling (€770 tot €2005). De zorg kent een serie eigen bijdragen met een max.

 

Ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden

Pensioenen (Renten) & arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn binnen de EU betaalbaar buiten  eigen land. Bij niet EU landen hangt e.a. er vanaf of men met het land in kwestie een verdrag heeft. De verplichte pensioenverzekering (gesetzlichte Rentenversicherung) geldt voor werknemers, stageaires, ZZPers (met de optie van 3j uitstel en afstel voor ZZPers tegen de pensioenleeftijd), onbetaalde vrijwilligers en arbeidsongeschikten op erkende arbeidsplekken. Voor mantelzorgers die minimaal 10u p/w zorg dragen & minder dan 30u p/w betaald werken, tijdelijk werkenden (max. 3mnd, maar in 2020 wegens corona verlengd), mini-jobs (verdienste minder dan €450 p/m) en rechthebbenden op Sozialhilfe betaalt de overheid de pensioenpremie volledig en bij ZZP kunstenaars half. Duitsland kent “Renten” voor arbeidsongeschikten (arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn dus ook pensioenen) & na arbeidsongevallen en voor ouderen & nabestaanden. Men onderscheidt gedeeltelijk & volledig arbeidsongeschikten, waarbij de eerste categorie ongeveer de helft krijgt van de tweede. Nabestaanden regelingen zijn er voor weduwen/ weduwnaars, wezen & kinderen van gescheiden personen die overlijden.

 

Als voorwaarde kennen alle pensioenen een minimum verzekeringsperiode (wachttijd) van 5j. De leeftijd voor een ouderenpensioen (Altersrente) wordt opgevoerd volgens een bepaald schema (p138) naar 67 jaar voor iedereeen m.i.v. 2029. Duitsland kent als vervroegd pensioen een ouderenpensioen vanwege lang dienstverband of ernstige handicaps met 35j wachttijd dat kan ingaan v/a 63j. Daarbij tellen periodes zonder arbeidsinkomen wegens kinderen, werkloosheid of ziekte mee. Dit pensioen gaat gepaard met een korting (volledig arbeidsongeschikten met vervroegd ouderdomspensioen: max. 10,8%; anders max. 14,4%). M.i.v. 2012 is vanaf 65j ook een recht op vervroegd ouderenpensioen zonder korting ingevoerd na 45 dienstjaren. Het ouderenpensioen mag verder naar believen worden uitgesteld met een hoger pensioen na uitstel als gevolg. Bij arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (Erwerbsminderungsrente) staat reïntegratie in werk & maatschappij voorop. Om dit te bevorderen kent Duitsland op alle mogelijke vlakken (medisch, onderwijs, arbeidsmarkt, maatschappij, cultuur, sociale activiteiten, leven van alledag) gesubsidieerde voorzieningen (p 89 t/m 101). Buiten dat onderscheidt men (p139) aan uitkeringen (Renten) voor volledige arbeidsongeschiktheid (voller Erwerbsminderungrente; hooguit 3u volwaardig werk p/d aan kunnen), gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (teilweise Erwerbsminderung: 3 à 6u werk p/d), gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid via het beroep (teilweiser E bei Berufsunfähigkeit) en volledige arbeidsongeschikheid door handicaps (voller E für Behinderte). Voor pensioenen voor nabestaande partners (Witwen-Witwerrente) moet men minstens een jaar lang officieel partners zijn geweest. Men onderscheidt een groot pensioen voor nabestaanden van 45+ (groeiend naar 47+ in 2029), een klein pensioen (max. duur in principe 2j) en een wezenpensioen. Voorwaarde voor een klein pensioen is dat de nabestaande partner na overlijden geen nieuwe officiële relatie is begonnen. Voor een groot pensioen (duur onbeperkt) geldt naast het leeftijdscriterium dat de nabestaande inwonende kinderen en/of beperkte verdiencapaciteit heeft. Bij kinderen onder 3j krijgt de rechthebbende er een extra kindertoeslag bij. Het wezenpensioen geldt voor kinderen (tot 18j, indien studerend tot 27j) die een opleiding volgen, vrijwilligerswerk doen of gehandicapt zijn. Voor wettelijk gescheiden nabestaanden met kinderen die geen nieuwe relatie zijn begonnen is er een opvoedingspensioen (Erziehungsrente).

 

De hoogte van pensioenen wordt berekend via een puntenstelsel op basis van premieperiodes, eigen inkomen, gemiddeld inkomen en type pensioen. Het totaal van persoonlijke verdienpunten (P) komt tot stand op basis van eigen premiejaarinkomens gedeeld door het gemiddelde landelijke inkomen in die jaren (in periodes waarin men buiten eigen schuld geen arbeidsinkomen had wordt de uitkomst veelal 1). Dit wordt vermenigvuldigd met de pensioentype factor (T) die afhangt van de beginleeftijd (1 bij de wettelijke pensioenleeftijd, 0,3% p/m minder bij vervroegde ouderenpensioenen; 0,5% p/m meer bij uitgestelde ouderenpensioenen; bij arbeidsongeschikten & nabestaanden geldt een factorverlaging van veelal 0,003% p/m). Tenslotte volgt vermenigvuldiging met  lopende pensioenwaarde V (het modale maandpensioen o.g.v. een jaar premiebijdragen van nu). In juli 2019 bedroeg de laatste factor voor de v.m. BRD €33,05 en voor de v.m. DDR €31,89. De uitkomst van PxTxV bepaalt de hoogte van iemands maandpensioen. Het nabestaandenpensioen bedraagt in de eerste drie maanden na overlijden het volledige maandinkomen van overledene. Daarna geldt voor een klein pensioen 25% en voor een groot pensioen (duur onbeperkt) 55%. Indien het officiële partnerschap voor 2002 begon en bij voor 1962 geborenen wordt ook de duur van een klein pensioen onbeperkt en krijgt een groot pensioen 60%. Het wezenpensioen komt voor een halve wees op 10% en voor een volle wees op 20% van het brutoloon van de overledene. Het opvoedingspensioen wordt volgens de formule van het ouderdomspensioen berekend.

 

De 1e pijler van het ouderenpensioen is de wettig verplichte pensioenverzekering. Als volgende pijlers kent Duitsland beroeps & privépensioenen. Beroepspensioenen bouwen werknemers vrijwillig op via een bedrijfspensioenplan van de werkgever. Zonder zo’n plan heeft de werknemer recht op een levensverzekering op basis van een deel van het arbeidsinkomen (Directversicherung). Dit pensioen is tot een bepaald bedrag vrijgesteld van belasting (tot €6624 in 2020) & premies (€3312). Ook privépensioenen (bijv. via een spaarrekening, eigen verzekering of investeringsfonds) worden door de overheid gesponsord, ditmaal met belastingaftrek & toeslagen (p153). Voor bijverdiensten geldt voor rechthebbenden op het ouderdomspensioen met de wettige pensioenleeftijd geen limiet. Groepen met Sozialhilfe mogen bijverdiensten/ giften tot €200 geheel en daarboven deels behouden. De grens van vrije bijverdienste lag in 2020 bij vervroegd gepensioneerden en arbeidsongeschikten op €6300 p/j. Bij nabestaanden hing ze af van het landsdeel (v.m. BRD p/m €872, DDR €841) en het hebben van kinderen (verhoging per kind p/m: v.m. BRD €185, DDR €179). Boven de limieten geldt veelal 40% aftrek.

 

Ziekte, zorg & kinderen; arbeidsongevallen & werkloosheid

Voor 1/1-1996 hing de zorgverzekering (Krankenkasse) af van beroep of werkgever (vanaf p102, langdurige zorg v/a p113). Sinds 1/1-1996 bestaat meer vrijheid in de keus van een zorgverzekeraar. Zo moeten fondsen van een bedrijf of gilde nu buitenstaanders toestaan. Per 1 april 2007 is het pensioenverzekeringsfonds voor mijnwerkers, spoorweg personeel & scheepvaart Knappschaft-Bahn-See aan het keuzebestand toegevoegd. De verplichte verzekering voor werknemers geldt voor arbeidsinkomens tussen €450 en (in 2020) €62.550. Ook studenten, stageaires, gepensioneerden, gehandicapten op speciale werkplekken, boeren, kunstenaars & werklozen vallen onder de verplichte verzekering waarvan vrijwillig lidmaatschap tevens mogelijk is. Gezinsleden zijn meeverzekerd zolang ze samen niet meer dan een bepaald bedrag verdienen (€455p/m in 2020). Niet verplicht verzekerden (incl. zelfstandigen, ambtenaren, mijnwerkers, kunstenaars, journalisten & boeren) zijn verzekerd bij een private of speciale maatschappij. De premie (7,3% voor werkgevers en werknemers + ca. 1,2% voor langdurige zorg, deelstaat Saksen 0,8%) kent een bovengrens voor berekening (€4687 p/m in 2020). Privaat verzekerde bestaansminima betalen maximaal de halve premie (3,65%). De overheid vult aan en betaalt o.m premies voor de langdurige zorg van werklozen, boeren & stageaires.

 

Onder de standaarddekking van de verplichte verzekering valt o.m. preventieve zorg voor kinderen en volwassenen vanaf 35j (bijv. tandartscontrole en een gezondheidscheck om de 2 jaar), tandheelkundige zorg (incl. kronen), medicijnen, (ziekenhuis)behandeling & revalidatie, hulpmiddelen, thuiszorg & thuisverpleging, zorg rond zwangerschap & geboorte en zorg voor een ziek kind thuis (max. p/j 10 dagen en 25 dagen voor alle kinderen, alleenstaande ouders: 20 & 90 dagen). Het ziektegeld bedraagt 70% van de bruto verdiensten (tot 90% van de nettoverdiensten) tot een periode van max. 78 weken  in 3j voor dezelfde kwaal. Uitkering van ziektegeld geldt vanaf dag 1. Duitsland kent eigen bijdragen van 10% voor medicijnen op recept, een aantal therapieën, (ziekenhuiis) opnames & thuiszorg (beide tot 28 dagen p/j) met een plafond van 2% van het inkomen (chronisch zieken 1%). Voor langdurige zorg geldt als voorwaarden minimaal 2j dekking in de 10j voor de claim en een verwachte duur van de kwaal van minstens een half jaar. Na de zorgaanvraag volgt diagnostiek op 6 factoren. Men onderscheidt 5 in ernst oplopende zorgniveaus (Pflegegrad) met in 2020 p/m een toeslag voor thuiszorg tussen €125 (niveau 1) en (€901 (niveau 5) en voor verpleegzorg thuis een max. uitkering tussen €689 (niveau 2) en €1995 (5). Buiten dat zijn er extra toeslagen (bijv. voor advies, hulpmiddelen, revalidatie, woningaanpassing, cursus voor mantelzorgers, een stand-in verzorgende, dagopvang & leven in een woongroep). Mantelzorgers die uit nood stoppen met betaald werk kunnen voor een half jaar tot 2j aansprak maken op een werkloosheidsuitkering. Voor voltijd opname in een instelling liep de verzekeringsbijdrage p/m op van €125 (niveau 1) tot €2005 (niveau 5). De uitkering voor langdurige zorg (€125-€901: zie boven) wordt in voorkomende gevallen vervangen door de uitkeringen hierboven aan professionele zorgwerkers voor verpleegzorg thuis (Häusliche Pflegung) of in een instelling (Stationäre Pflegung).

 

Rond geboorte (p17 t/m 22) kent Duitsland sinds 2018 de Mutterschutzgesetz. De werkgever mag zwangere vrouwen niet ontslaan tot 4 maanden na de bevalling en is verplicht waar nodig aanpassingen aan te brengen op de werkplek en in werktijden. Voor werkende vrouwen (incl. bijv. stageaires & studentes) loopt betaald zwangerschapsverlof van 6 weken voor tot 8 weken na de bevalling (12 weken na vroeggeboorten of bij een gehandicapte boreling). Bij een medische indicatie kan de periode langer worden. In die periode wordt de gemiddelde netto verdienste van de moeder aan Mutterschaftsgeld uitgekeerd. Het ziekenfonds betaalt daarvan max. €13p/d en de werkgever de rest. Via de “Mutterschaftsgeldstelle” van het federale bureau voor sociale zekerheid kunnen niet verplicht verzekerden (private zorgverzekering, meeverzekerden) & sociale minima aanspraak maken op max. €210 p/m. Vanaf de geboorte hebben ouders ook recht op ouderschapsverlof & gezinsuitkeringen (p 6 t/m 16). De uitkeringen kunnen worden geclaimd voor eigen kinderen, stiefkinderen of kleinkinderen in het eigen huishouden (tot 18j, indien werkzoekend tot 21j, indien studerend tot 25j, indien zwaar gehandicapt langer). De kinderuitkering (Kindergeld) staat los van inkomen en lag in 2020 p/m op €204 per kind voor de eerste 2 kinderen, €210 voor een 3e kind en €235 voor elk volgend kind. Ze wordt uitbetaald aan Duitse staatsburgers binnen de Eu of Zwitserland.

 

Voor ouders die van hun inkomen zichzelf, maar niet hun kinderen kunnen onderhouden is er een kindertoeslag van max. €185 p/m met aanvullingen voor kosten van schoolgaande kinderen. Wel wordt e.a. verrekend met bijv. inkomsten van de kinderen. Voor de bestaansminima valt onder de Hilfe zum Lebesunterhalt naast Sozialhilfe (zie hierna) en Kindergeld een extra bijdrage voor kinderen van €250 (per kind t/m 5j), €308 (6 t/m 12j) en €328 (14 t/m 17j; p164). Buiten dat worden ook nu schoolkosten voor kinderen vergoed. Vanaf de geboorte geldt daarnaast voor ouders die minder dan 30u p/w werken en arbeidsinkomsten verliezen of geen inkomen hebben recht op oudertoeslagen (Elterngeld) ter compensatie tot 65% van het netto inkomen van voor de geboorte (bij maandinkomens tot €1240, bij ouders die al kinderen hadden of bij meerlingen meer). De toeslag kan worden geclaimd door één ouder, beide ouders of andere opvoeders waar de ouders hun taak als opvoeder niet kunnen vervullen en kent 3 varianten. De basis oudertoeslag (p/m minimum €300, max. €1800) geldt voor 2 tot 12 maanden na geboorte (indien de andere partner ook meedoet max. 14 maanden). ElterngeldPlus (min. €150, max €900) geldt voor het dubbele van deze periode. Waar de ouders niet werken ligt het bedrag op de helft en als ze een deel van de tijd werken op 65%. Voor ouders die werk & gezinsplichten delen en 25 tot 30u p/w werken kan de periode van Elterngeld met 4 extra maanden worden verlengd. Oudertoeslagen boven het minimum (€300, €150: zie boven) worden verrrekend met Mutterschaftsgeld, Kindertoeslag, toeslag voor bestaansminima & werkloosheidsuitkering II. Voor alleenstaande ouders is er daarnaast de optie van steun voor levensonderhoud (p/m: kinderen tot 5j €165, 6 t/m 11j: €220, 11 t.m 17j €293) vermits ze de nodige info verstrekken over de verwekker van het kind. Wat ouderverlof (Elternzeit) betreft kunnen ouders binnen 3 jaar na geboorte (voor de moeder na beëindiging van het zwangerschapsverlof) 7 weken en tussen de 3e en 8e verjaardag van het kind 13 weken betaald ouderverlof bij hun werkgever aanvragen. Wel moeten ze dat op tijd doen (in de eerste 3 jaar 7 weken tevoren, tussen het 4e en 8e jaar 13 weken tevoren). Het verlof kan ook in de vorm van korter werken (i.e. tussen 15 & 30u p/w) worden opgesoupeerd.

 

 

Om het risico op arbeidsongevallen te verkleinen kent Duitsland veel wetgeving rond beroepsveiligheid, preventie en gezondheid (p74 t/m 83). Maatregelen & voorzieningen hiertoe worden betaald uit de wettelijke ongevallenverzekering (p84 t/m 88). Deze is er voor werknemers & stageaires, kinderopvang, leerlingen, studenten, hulpverleners, thuiszorg, groepen vrijwillers & boeren. Zelfstandigen moeten zich vrijwillig verzekeren & ambtenaren kennen een eigen stelsel. De overheid vergoedt premie voor kinderopvang, boeren, studenten en vrijwilligers en voor werknemers betaalt de werkgever deze (1,18%). Reistijd valt onder de verzekering. De verzekering dekt medische behandeling, re-integratie & uitkeringen. De uitkering voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid geldt voor max. 78 weken en ligt op 80% van het laatstverdiende loon. De eerste 6 weken komen voor rekening van de werkgever. Na de 78 weken is er een overgangsvergoeding (Übergangsgeld) van 75% bij benodigde zorg thuis en van 68% bij beroepsrevalidatie. Als iemand permanent volledig wordt afgekeurd na 78 weken komt de uitkering op 66,7%. Bij gedeeltelijke afkeuring (vanaf 20%) bedraagt de uitkering een proportioneel deel. Aanvullingen kunnen komen uit een “Zulage für Schwerverletzte” (10% bij minstens 50% verlies van werkvermogen), een “Zulage bei Arbeitslosigkeit” (waar de werkloosheids & invaliditeitsuitkering samen onder de overgangsvergoeding blijven) en een chronische zorgtoeslag (Pflegegeld: 2019: v.m. BRD tussen €374 en €1914, v.m. DDR tussen €3554 en €1423). Bij overlijden via arbeidsongeval krijgen nabestaanden een begrafenisvergoeding (Sterbegeld, in 2020 v.m. BRD €5460, v.m. DDR €5160) en een nabestaandenpensioen zolang nabestaande geen officiële nieuwe relatie begint (onder het kopje pensioenen staat de berekening). Bij een arbeidsongeschiktheid onder 40% wordt e.a. afgekocht met een bedrag ineens en boven 40% met 50% van het laatstverdiende loon gedurende 10 jaar. Vanaf het 11e jaar volgt dan een vol pensioen.

 

 

Duitsland kent tal van voorzieningen om deelname aan de arbeidsmarkt te waarborgen, werkloosheid te voorkomen (p23 t/m 52) en rechten van werknemers vast te leggen (p53 t/m 72), incl. maatregelen voor speciale groepen (migranten, gehandicapten, bestaansminima). Bij onverhoopte calamiteiten is er o.m. de tijdelijke uitkering bij arbeidstijdverkorting (Kurzarbeitergeld) die bedoeld is om ontslag te voorkomen. De uitkering wordt aangevraagd door de werkgever en aan deze terugtaald door het arbeidsburaeu. De maximale duur ligt op 12 maanden en de hoogte op 60% van het gederfde loon (bij inwonende kinderen 67%). Ook kent men voorzieningen voor overplaatsing met een max. duur van een jaar. Deze moet worden aangevraagd door werkgever. Daarbij moet werkgevers werknemers voorzien van advies & training of van steun bij zelfstandig worden (Transferleistungen). De kosten worden voor de helft vergoed door de overheid tot een max. van €2500. E.a. kan samen gaan met een overbruggingsuitkering (Transferkurzarbeitergeld) ter hoogte van Kurzarbeitergeld om de overplaatsing zonder periode van werkloos te doen verlopen. Voor bouwvakkers (en bij ander seizoenswerk) zijn er seizoensvarianten (p40/41). Bij faillissement kan de werknemer bij het arbeidsbureau tot 3 maanden achterstallig loon claimen.

 

Uitkeringen voor werkloosheid (Arbeitslosengeld; p37) zijn er voor allen met minder dan 15u p/w betaald werk. Wanneer zelfstandigen, verzorgenden, stageaires in opleiding, ouders na de 3e verjaardag van een kind en werkers van buiten de EU tevoren lid waren van een verzekerde groep kan dit via een vrijwillige verzekering. In de periode van werkloosheid betaalt het arbeidsbureau ziekte, zorg & pensioenpremies. Er zijn diverse types uitkering met eigen voorwaarden. Een hoofdonderscheid is de uitkering voor bepaalde tijd (Arbeitslosengeld) en die voor onbepaalde tijd (ALG II). De laatste (in de volksmond Hartz IV) is bedoeld voor bestaansminima en staat in principe los van werkloos zijn. Onder de algemene voorwaarden voor Arbeitslosengeld vallen werkloosheid buiten eigen toedoen, in staat tot & beschikbaar zijn voor werk in loondienst (incl. tewerkstelling maatregelen), een jaar lang premies hebben betaald in de 2 jaar voor aanvraag, ingeschreven staan bij een arbeidsbureau en actief zoeken naar werk. De hoogte van de uitkering bedraagt ook nu 60% van het loon in het jaar vooraf en bij inwonende kinderen 67% en de duur ligt tussen 6 en 24 maanden, afhankelijk van duur van het dienstverband & leeftijd (zie ook de voorbeelden in Arbeitslosengeld, wie de eigen wettelijke termijn heeft overschreden komt in principe in Arbeitslosengeld II). Ook deze uitkering kan worden verrekend met andere uitkeringen.

 

Arbeitslosengeld II (ALG II; p 44 t/m 52) of Harz IV kwam in 2005 tot stand als combi van de uikeringen voor langdurig werklozen (Arbeitslosenhilfe) en Sozialhilfe (p162 t/m 170). De uitkering geldt als bestaansminimum (een soort Duitse bijstand dus) en is in eerste instantie bedoeld voor het deel van de groep v/a 15j tot de pensioengerechtigde leeftijd dat geen of een marginaal inkomen heeft. Ziekte, zorg & pensioenpremies worden betaald door federale overheid en zorgverzekeraar. ALG II is in wezen geen werkloosheidsuitkering en de duur is in principe onbeperkt. Wel kent ook ALG II voorwaarden. Het arbeidsbureau maakt met rechthebbende een plan om uit de uitkering te geraken (Eingliederungsvereinbarung). Allerlei mogelijke steun & hulpopties maken daar deel van uit en deze worden vergoed door de overheid, maar bij in gebreke blijven of het weigeren van aangeboden werk kan de rechthebbende sinds 2019 met max. 30% worden gekort (voordien waren hogere kortingen mogelijk). Voor rechthebbenden tussen 15 en 25j zijn er speciale voorzieningen en kan de uitkering bijv. ook als aanvullende steun gelden naast een stagevergoeding en voor langdurig werklozen die nog niet te ver van de arbeidsmarkt afstaan (bijv. direct na de Arbeitslosengeld periode) bestaan extra voorzieningen voor integratie op de arbeidsmarkt (vaak voor de duur van 2j). Omdat Duitsland geen AOW kent is er ook een variant zonder sollicititieplicht & integratieplan voor gepensioneerden die geen rechten hebben opgebouwd. Dat geldt ook voor het Sozialgeld dat leden van de huishouding krijgen die niet kunnen werken en wel in aanmerking komen voor steun (bijv. inwonende kinderen). De basisbijdrage p/m pp voor een volwassene lag in 2021 op €357 (indien opgenomen), €401 (samenwonend) of €446 (alleenwonend). Voor een partner lag de basisbijdrage in 2020 op €389. Extra kindertoeslagen zijn leeftijdafhankelijk (2020 p/m per kind: tot 8j: €250, 7 t/m 14j €308, 15 t/m 18 €328 en indien studerend 19 t/m 25 €345). Daarnaast betaalt de overheid ook huur en gas & licht en bijv. opleidingskosten voor kinderen.

 

 

Beoordeling en gebruik van sociale voorzieningen

De waardering voor de publieke dienstverlening ligt in Duitsland boven het EU gemiddelde, al ging deze recentelijk naar EU maatstaf wel sterk achteruit. In dec. 2019 was de waardering positief bij 66% van de Duitsers (8% minder dan voorjaar 2019; EU 50%, -4%: QA1.7) en winter 2020/21 bij 55% (-17% t.o.v. zomer 2020, EU 46%, -8%, Q1a.7). Duitsland kent pas sinds 2015 een wettig minimumloon en de meerderheid die zich voorstander betoonde van zo’n minimum loon in elk EU land was winter 2020/21 in Duitsland relatief groot (91 om 87%, QB4.4). De meest recente Eurobarometerpoll (zomer 2021) waarin wat meer in detail gevraagd werd naar de waardering van voorzieningen was die van juni 2014 (QA2). Destijds lag het volksdeel dat de zorgvoorzieningen positief waardeerde op 78% (7 landen hoger, 2% minder dan medio 2013; EU gemiddelde 61%, -2%). Bij de pensioen voorzieningen was dit aandeel in 7 EU landen groter (56%, -1%; EU 36%, +2%). Tevredenheid over de werkloosheid uitkeringen (64%, +1%; Eu 36%, +1%) was toen in slects 4 EU landen meer verbreid.

 

Wat het gebruik van sociale voorzieningen betreft is ook in Duitsland het aantal gerechtigden op geneeskundige verzorging het grootst. In 2020 waren van de 83mln inwoners van het land 73mln (90%) verzekerd bij 105 ziekenfondsen. Midden 2019 telde Duitsland 21,1mln pensioengerechtigden. Daarvan kreeg 19,5% meer dan één soort pensioen. Het contingent gerechtigden op ouderdomspensioen groeide tussen 2017 en 2019 van 18,0mln naar 18,3mln: 2020 p18, bmas). Nabestaandenpensioenen kenden een lichte daling (van 5,6mln naar 5,5mln) en het aantal uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid (1,8mln) veranderde nauwelijks. Eind 2019 kregen 9,5mln aanvragers kinderbijslag voor 15,8mln kinderen. Tussen 2005 en 2020 bewoog in Duitsland het aantal gerechtigden op ALGII (het bestaansminimum ALGII: 9.2) tussen 4,2mln en 5,4mln. In 2019 betrof het 8,3% van de Duitse bevolking (v.m. BRD 7,9%, v.m. DDR 9,9%). Het aandeel is bij de recente vluchtelingen uit het Midden-oosten is uiteraard groter (2016: recente immigranten 18%, rest van de Duiters 7,7%).