Feestdagen en folklore

Nederlandse identiteitsvorming

In 2007 constateerde (toen nog) prinses Máxima bij de presentatie van het WRR rapport “Identificatie met Nederland” dat ze na 7 jaar zoeken geen eenduidige Nederlandse identiteit was tegengekomen en dat ze ook niet zo in nationale identiteiten gelooft. Toch vallen, net als bij elk land, uit de geschiedenis van NL elementen te traceren die in de richting wijzen van unieke eigenheid. Los van in hoeverre nieuwe Nederlanders zich daarmee zouden moeten identificeren (bij autochtonen wisselt deze identificatie nogal), doet dit er toe waar het over tradities & folklore gaat. Behalve via dit rapport is bijv. via Dutch, Dutch, Dutch people en culture en Folklore info over dit onderwerp te traceren. Naar afstamming zou volgens een exploratief genetisch onderzoekje van het volk van NL 77,5% terug te voeren zijn op jager verzamelaars van de moderne denkende mens die vanaf zo’n 40.000 jaar geleden in Europa leefden en later ook aan landbouw gingen doen; 20% op landbouwers die vanaf 7000 v Chr. naar het NL van nu kwamen en 2,5% op recente immigrantengroepen (Drie). Streek van afkomst ligt als (traditionele) bron van identiteit enigszins in het verlengde daarvan. Ook deze wordt wel terug gevoerd op de prehistorie en dan m.n. de West Germaanse volkstammen die vanaf het begin van de christelijke jaartelling het gebied bevolkten. Aan z.g. Noordzee Germanen betrof het Friezen langs een brede kuststrook en Saksen ten zuiden en oosten daarvan. Zuidelijk van de Rijn, die bij Katwijk in zee uitmondde (stroomgebied oude Rijn), kenden stammen als de Cananefaten in het huidige Zuid Holland, de Bataven rond de Betuwe en Rijn-Wezer Germanen in zuidoost NL meer Romeinse invloeden. Zuidelijke Germaanse stammen met Romeinse invloeden worden ondergebracht onder de noemer Franken. In NL betreft het Salische & Ripuarische Franken die (deels als nieuwkomer) vanuit het zuiden toonaangevend werden qua bestuur & religie. De kerstening ging van hen uit en ze voerden op het platteland het hofstelsel in met adel en horige boeren (De).

De termen Fries en Saksisch zijn in het leven van alledag bijv. terug te vinden in de 3 in NL erkende streektalen Fries, Nedersaksisch en Limburgs. Deze hebben zich tot nu toe gehandhaafd naast de officiële voertaal Nederlands. Het Nederlands kent een Frankische oorsprong, net als Limburgse en Brabantse dialecten. In oost NL bestaat een heel scala aan Nedersaksische dialecten die over de Duitse grens naadloos doorgaan en dan naast het Duits worden gesproken. Westerlauwers Fries (vs. bijna uitgestorven Oosterlauwers Fries en ook met de nodige dialecten) kent van de 3 streektalen de hoogste staat van erkenning (kader). Zo mag de taal; soms tot ergernis van niet Friese autochtonen in “Fryslân” of van lokale voetbalfans uit de Friese hoofdstad (4, Stadsfries); t/o instanties (gemeente, politie, rechtszaal, openbaar vervoer etc.) worden gevoerd, wordt ze op school onderwezen, kan men er universitair in afstuderen en zijn plaats & straatnaam borden in Friestalige regio 2talig. Dit Fries is meer dan Nederlands, Nedersaksisch of Limburgs verwant aan Engels. Friestaligen koesteren hun streekcultuur (Fries) en hebben binnen en buiten NL het vaakst clubs van taalgenoten in den vreemde (Web; meer over streekculturen is bijv. te vinden onder Canon en Streek). Het dagelijks gebruik van streektalen gaat wel achteruit. Tussen 1995 en 2011 zakte het bij Nedersaksische dialecten van 35 naar 15%, bij Fries van 60 naar 44% en bij Limburgs van 60 naar 54% van de regiobevolking (3; Driessen). De verdere voorchristelijke erfenis is beperkt en fragmentarisch. Het betreft m.n. vernoeming van weekdagen naar Germaanse goden (dinsdag Tīwaz, woensdag Wodan, donderdag Donar, vrijdag Friia), maar ook elementen in de viering van christelijke feestdagen (Paasvuren, Paashaas etc.) en sinterklaas (5), een oud gebruik als midwinterhoornblazen en de term oudewijvenzomer (na). Bataven vormden een inspiratiebron tijdens de 16e eeuwse opstand. Nederlanders kwamen toen in opstand tegen de Spanjaarden zoals Bataven eerder tegen hun Romeinse onderdrukkers. Eind 18e eeuw inspireerden ze patriotten (vs. prinsgezindten) die in navolging van de Franse revolutie een Bataafse revolutie begonnen (1795-1801).

Het feodale stelsel dat de Franken brachten kreeg in NL naar Europese maatstaven weinig invloed. Eén oorzaak ligt in de unieke rol van de strijd tegen het water. Daarbij waren alle standen van elkaar afhankelijk om droge voeten te houden en men moest via overleg tot breed gedragen oplossingen komen (poldermodel). Zo werden standen en onderworpenheid deels overvleugeld door gelijkwaardigheid. Ook varieerde de invloed met de plek. Friese regio’s lagen ver van het centrale gezag en waren meer autonoom. Het feodale stelsel is bijv. in Friesland zelf nooit ingevoerd (geschiedenis). Verder had dat stelsel minder vat op steden (men kende de uitdrukking “stadslucht maakt vrij”) en die werden naarmate de middeleeuwen vorderden belangrijker (dat begon met de Vlaamse steden: 2.5). Ambachten, handel (vaak internationaal zoals de Hanze), kunst & cultuur bloeiden daar. Dat schiep een voedingsbodem voor onafhankelijke en vrijdenkende geesten, verkleinde de macht van kerk en adel en werkte door op het vlak van autonome geloofsinvulling (moderne devotie). De reformatie kort daarna betekende een verdere breuk met de ootmoed & deemoed eigen aan roomse kerkhiërarchie & feodalisme.

De onderdrukking van de reformatie mondde in het NL boven de grote rivieren uit in een opstand tegen de roomse Spaanse Habsburgers. De separatisten voerden de leus “Liever Turks dan paaps”. In 1581 riepen ze de autonome republiek der 7 verenigde Nederlanden op calvinistische grondslag in het leven (de Spaanse Nederlanden ten zuiden van de grote rivieren bleven rooms). Daarmee werd tevens het huis van Oranje (nu het koningshuis) gevestigd met Willem van Oranje (in 2005 hoog bij de grootste Nederlander verkiezing) als nationaal symbool. Oranje, verzet tegen geloofsdwang & protestantisme bleven eeuwenlang peilers van nationale identiteit. Protestantisme werd bevoordeeld, maar andere geloven werden gedoogd op een wijze vergelijkbaar met die in het Ottomaanse rijk (belijden mag, maar niet openlijk en geen officiële functies; dhimmi). In de roomse generaliteitslanden Noord-Brabant en Limburg, die onder het gezag van de republiek vielen, werden protestanten op dezelfde wijze gedoogd. Toch was dit beleid destijds verdraagzamer dan elders en zo werden de verenigde Nederlanden toevluchtsoord voor religieuze minderheden als (Sefardische) joden van het Iberisch schiereiland en protestanten uit de Spaanse Nederlanden of uit Frankrijk (Hugenoten). Dit legde de republiek geen windeieren, want veel nieuwkomers waren ontwikkeld & vermogend. De republikeinse staatsvorm, stedengroei, immigratie van hoge kwaliteit en wereldhandel maakten de samenleving minder feodaal, opener, innovatiever en vrijer; ook qua arbeidsmarkt en geldverkeer. Wel ontwikkelden toonaangevende etnische en geloofsgroepen hun eigen kijk op geschiedenis & natie. Voor protestanten was de opstand een bevrijdingsoorlog en voor veel roomsen eerder een bezetting en heldendom voor protestanten betekende voor roomsen nogal eens onderdrukking of terreur. Zo werd identificatie met de eigen groep binnen de natie belangrijk in relatie tot vereenzelviging met de natie als geheel (4) en het belang van gedogen werd hiermee herbevestigd.

Omdat NL het proces zo op geheel eigen wijze al had meegemaakt bleef in de 19e eeuw de invloed van het romantisch (5) nationalisme, dat overal in Europa voor onderdrukte volken een inspiratiebron vormde om naar een eigen staat te streven, relatief klein. Wel kreeg ook NL een liberale grondwet met dito rechten. In 1853 werd de bisschoppelijke hiërarchie in ere hersteld en werden roomse schuilkerken overbodig. Vanaf eind 19e eeuw mondde de combi van verscheidenheid in geloof en “leven en laten leven” uit in verzuiling, een opdeling van de samenleving in levensbeschouwelijke groepen met ieder hun eigen organen en voorzieningen. In NL was emancipatie van minderheden een belangrijk motief hiervoor (het “soevereiniteit in eigen kring” idee van de charismatische calvinistische voorman Abraham Kuyper) en scheiding van kerk en staat werd dusdanig uitgewerkt dat ideologische groepen gelijke rechten kregen. Dit resulteerde in volledige gelijkstelling (ook qua rijkssubsidie) van confessionele & openbare voorzieningen; om het even of het nu politieke partijen, onderwijsinstellingen of geitenfokverenigingen betrof. Doordat geen enkele zuil ooit meerderheid werd, werkten zuilen politiek samen waarbij men ideologische verschillen respecteerde zonder dat aan de grote klok te hangen (pacificatie). In de praktijk van alledag konden roomsen, protestanten & socialisten etc. zo met ieder hun eigen instellingen hun eigen veilige wereldbeeld koesteren zonder zich met de wereld van andere groepen in te hoeven laten en wat men onder nationale identiteit verstond raakte nogal verweven met de zuil waartoe men behoorde. Intussen bleven wel God, Koningin & Vaderland gedeelde waarden en dat bemoeilijkte bijv. begrip voor het onafhankelijkheidstreven in de voormalige koloniën. Pas na de flowerpower revolutie van eind 60er jaren nam de invloed van de verzuiling gestaag af en de ontkerkelijking nam navenant toe. Nu valt NL onder de meest seculiere landen ter wereld, wel met nog steeds een groot scala aanpolitieke partijen.

Dat de verzuiling tegen zijn grenzen opliep werd mede in de hand gewerkt door de komst van immigrantengroepen na de 2e wereldoorlog als de gastarbeiders die men in de 60er jaren naar NL haalde vanwege tekorten op de arbeidsmarkt. Werkgevers hadden vaak voorkeur voor ongeschoolde werkers uit moslimlanden (goedkoop & onbewust; minder kans op staken e.d.). Door de oliecrisis van de 70er jaren raakten velen van hen hun baan kwijt, maar uit humane overwegingen besloot de regering hen de kans te geven te blijven en hun gezin over te laten komen. Velen gingen hier op in omdat de voorzieningen goed waren en ze hier meer kansen zagen voor hun kinderen. Kansarme Antillianen (veel ongeschoolde jonge mannen) kwamen massaal naar NL toen na 1985 op de Antillen raffinaderijen dicht gingen en voor hen vormde een uitkering de hoofdreden. Ze werden gevolgd door grote groepen asielzoekers, vaak uit moslimlanden en van een gemengd opleidingsniveau. Dikwijls waren bij al deze groepen de verschillen met de cultuur van NL relatief groot (COUNTRIES) terwijl de basis om ze te overbruggen veelal ontbrak (ook vanuit NL en vooral bij laag opgeleiden). Aanvankelijk beperkten beide partijen hun contacten vrijwel tot de eigen kring (segregatie) en vanuit een naïef soort idealisme (de ander in zijn waarde laten) was het beleid tot ver in de 80er jaren nog gericht op recht op behoud van eigen cultuur. Zo werd de mythe hoog gehouden van een tole­rante multiculturele samenleving. Vanaf 1982 volgde de gestage afbraak van de verzorgingsstaat door economische recessie in combinatie met de opkomst van conservatief liberalisme (m.n. na de val van het communisme rond 1990). De traditie van gescheiden leefwerelden ontaardde zo op den duur m.n. bij jongere generaties “niet westerse allochtonen” (term van het CBS) in een vicieuze cirkel van achterstanden in onderwijsniveau & werk, koesteren van slachtofferschap, improvisatie en creativiteit/ losgeslagenheid en relatief hoge uitkering & criminaliteitscijfers (wijkenproblematiek, m.n. in grote steden in de Randstad in wijken waar deze groepen meerderheid werden). Lang werden debat & confrontatie vermeden en werd on­derhuids onge­noegen hierover gladgestreken met politiek correct moralisme & oppervlakkige solidariteit.

Door ongekend hoge werkloosheid en dalende belastingopbrengsten ten gevolge van de recessie van 1983 vatte de bevinding post dat verzorgingsstaat & flowerpowergeest waren doorgeschoten. In de 90er jaren kreeg neoconservatief nationalistisch liberalisme via Frits Bolkestein een stem die werd gehoord en “nieuwe flinkheid” deed zijn intrede. Ook de toon rond immigratie & integratie werd harder. Dat er lijken in de kast zaten bleek toen kort na 2000 het volk van slag raakte door (heel on-Nederlands) 2 politieke moorden. In 2002 vermoordde een milieuactivist de polariserende dandy en openlijk homoseksuele politicus PimFortuyn vlak voordat hij als nieuwkomer & vertaler van het gekeerde tij voor een politieke aardverschuiving leek te gaan zorgen. Toen in 2004 tekstschrijver & filmer Theo van Gogh, die zich bij herhaling provocerend opstelde t/o religi­eus fundamentalisme uit welke hoek dan ook, op straat werd neergeschoten en afgeslacht door een moslimradi­caal waren bij het volk de rapen gaar. Uit de verkiezing in 2005 van Fortuyn tot grootste Nederlander aller tijden nipt voor Willem van Oranje blijkt hoe relatief kort na de laatste moord kortere termijn emoties het nog wonnen van lange termijn overzicht. De heersende trend werd dusdanig versterkt dat intussen polariseren en “zeggen waar het op staat” (vs. gladstrijken en verdoezelen) was gaan gelden als politiek correct. Deze vooral voor Nederlandse politici onwennige situatie wist de rechts nationalistische populist GeertWilders handig uit te buiten. Hij exploiteerde gevoelens van angst & verongelijktheid en bood simpel overzicht door de wereld grof provocerend te verdelen in goed & slecht. Als zondebokken koos hij de linkse grachtengordelelite, islam, arbeidsmigrant uit het voormalige Oostblok (Hongarije waar zijn vrouw vandaan komt uitgezonderd) en EU. Aanvankelijk neigden politici van rechts tot links er uit angst voor stemmenverlies toe mee te gaan in zijn stigma’s, maar later verminderde het effect van zijn aanpak door sleetsheid en doordat de soep minder heet gegeten werd dan ze werd opgediend (PVV verkiezingsuitslagen bleven veelal achter bij polls).

Nationale identiteiten kunnen worden vergeleken via de cultuurdimensies van prof. Geert Hofstede (COUNTRIES). Veel van de Nederlandse identiteit zoals die zich in de 17e eeuw reeds had gevormd is hierin terug te herkennen (6.2). Zo kent NL, net als Angelsaksische landen en Scandinavië en anders dan Islamitische en roomse landen, nog steeds een lage machtsafstand met als consequentie dat men naar internationale maatstaf weinig waarde toekent aan traditionele bronnen van gezag & gezagsverhoudingen als rang & stand, afkomst, rijpe leeftijd of opleiding. Van daaruit deelt NL met bijv. Denemarken de maaiveldgedachte (niemand moet zich verbeelden meer te zijn dan een ander) en bijv. gêne voor rondrijden in een Porsche is in NL tamelijk normaal. Ook boden verstedelijking & welvaart ruimte voor belang van kerngezin & individu t.o.v. de uitgebreide familie. Familie had er reeds in het 17e eeuwse NL relatief weinig invloed op hoe het individu zich diende te ontplooien (NL is sterk individualistisch zoals veel verstedelijkte rijke landen). Vrijheid & tolerantie gingen gepaard met handelsgeest en of iets financieel uit kan beïnvloedt nog steeds de grenzen van tolerantie (de wisselwerking tussen koopman & dominee in de identiteit). Zo werden een zeker opportunisme (aanpassen tradities aan winstverwachting) & spaarzaamheid norm (NL lange termijn gericht). Bij dit alles stond men in NL, ondanks het calvinisme, ook in de 17e eeuw al open voor genieten van het leven (NL hoog op hedonisme). Net als in Denemarken droegen internationale handel & oriëntatie (veel mannen lang van huis) tevens bij aan een gelijkwaardige positie van man & vrouw en aan belang van relaties, zorg voor elkaar & gezelligheid (NL sterk feminien). Al in de 17e eeuw was slaan van vrouwen verboden en ongehuwde vrouwen mochten zich voordien al zonder chaperonne op straat begeven. Meer dan in Scandinavië & bij Angelsaksen kan in NL gezelligheid echter ontaarden in kneuterigheid. Opkloppen van emoties & principes en zoeken van zondebokken om aandacht te krijgen wint het dan van onbevangenheid, laconiekheid & relativering met als uitkomst achterdocht t/o wat ongewoon, onverwacht & onbekend is en kleinzielige hokjesgeest (NL vrij hoog op onzekerheidsvermijding). Zo viel bijv. het benadrukken in NL van hogere criminaliteit & uitkeringscijfers van sommige groepen nieuwkomers in internationale kring dusdanig op dat ook hiervoor de term “Dutch disease” wel is gebruikt (waarom). Al met al staan Nederlanders internationaal bekend als enorm recht door zee qua meningsuiting en ze combineren dat met een olifantshuid. Men ziet bijv. religie & seksualiteit als privédomein waarin men elkaar moet vrijlaten en kritiek op religie of geloof ligt bij autochtonen uit NL minder gevoelig dan bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders (Identificatie p149).

Al deze elementen hebben hun stempel gedrukt op tradities & feestdagen. Nationalisme speelt in het NL van nu geen hoofdrol meer. Wanneer de koning bijv. spontaan een toespraak zou eindigen met de frase “leve Nederland, leve het koninkrijk” zouden (anders dan in bijv. Frankrijk) in de media wellicht verholen speculaties opduiken rond het geestelijk welzijn van de monarch, maar anderzijds doet zich op koningsdag en bij grote sportwedstrijden weer het fenomeen oranjegekte voor waar in NL niemand zich op een dergelijke wijze druk over maakt. NL kent beperkte minderhedenrechten. Sinds 1/1-2006 zijn de Friezen van NL erkend als inheemse minderheid (Kader) en onder de erkende minderhedentalen vallen naast Fries, Nedersaksisch en Limburgs het Jiddisch en het Romani van Roma zigeuners. Buiten dat kent NL geen officiële erkenning van etnische minderheden (nationale, bijv. Kroatië telt 22 erkende minderheden, waarvan 5 inheems). NL kent slechts officieel erkende nationale & christelijke feestdagen, bijv. moslims die van het Suikerfeest een vrije dag willen maken moeten een snipperdag opnemen en onderwijs in een eigen niet Nederlandse taal & cultuur is vanaf de 90er jaren uit de gratie geraakt. Scholen hebben beperkt ruimte om hier tijd aan te besteden. Wel is in principe op basis van elke grondslag gesubsidieerd onderwijs mogelijk.

Onder de organisaties in NL op het vlak van folklore & tradities vallen het Meertens instituut, het Nederlands centrum voor volkscultuur & immaterieel erfgoed en de stichting platform Nederlandse folklore (volkszang & dans, klederdracht: home).

Immaterieel erfgoed van Nederland

In mei 2012 ondertekende NL het UNESCO verdrag rond bescherming van immaterieel cultureel erfgoed. Het Nederlands centrum voor volkscultuur & immaterieel erfgoed werd belast met de uitvoering en deze begint met inventarisatie. Najaar 2014 had men 50 tradities & rituelen verzameld en men was nog volop bezig. De categorie evenementen was het grootst (15), gevolgd door ambachten & beroepen (8), feesten & vieringen (7), sociale cohesie & identiteit (7), kunsten (5) en vrije tijdsbestedingen (3). De categorieën culinaire traditie, natuur tradities en levensloopritueel kenden 1 opname en die van orale tradities en sociale praktijken waren (nog) leeg. Details zijn in de tekst hierna terug te vinden onder speciale dagen door de seizoenen heen en bij ambachten, kunsten & overige tradities. Sommige gebruiken op de lijst van meer dan 150 tradities van het centrum zelf zijn intussen aangepast aan de tijd. Het betreft hier z.g. kwelspellen, vormen van volksvermaak die nu als Barbaars zouden worden ervaren en soms een bezweringsfunctie hadden. Zo wordt bijv. bij het Limburgse ganstrekken thans een gans gebruikt die al dood is en bij het katknuppelen van Noord Holland zit geen levende zwarte kat meer in de ton die klappen krijgt. Op de lijst en in de top 100 van het centrum zijn ook ingeburgerde gebruiken van allochtone niet christelijke groepen en Antilliaanse tradities terug te vinden. Men biedt tevens de uitslag van onderzoek naar de recente zwarte Piet discussie. Uit die discussie blijkt eens te meer hoe uiteenlopend de mentale programmering is van waaruit de vele nationaliteiten in NL (in Amsterdam alleen al 180; 2014) door het leven navigeren. Wat de één voelt als onschuldige gewoonte voelt de ander even oprecht als racisme. Dat ook binnen NL door de tijd heen perspectieven verschuiven bewijst het Palingoproer van 1886. Bij dit protest tegen een verbod op rukken aan een opgehangen levende paling vielen toen 26 doden. Ondanks dit alles is de lijst niet compleet. Zo komen Paasvuren er niet op voor en bij het Friese fierljeppen wordt niet de link gelegd met het kievitseieren zoeken. Voor wie bijv. de Cruyffiaanse wijsheid of de coffeeshop ook geschikte kandidaten acht voor deze Unesco erfgoedlijst van NL biedt operational ingangen rond criteria en procedures.

Bijgeloof

Vergeleken met veel andere landen speelt bijgeloof in directe zin in NL (zeker in het huidige tijdsgewricht) een ondergeschikte rol. Onder de vormen van simpel bijgeloof die nog wel leven vallen vrees voor paddenstoelen & heksenkringen (in alle landen ten oosten en zuiden van NL is het zoeken van culinaire wilde paddenstoelen aanzienlijk populairder, terwijl NL bijv. onder de grootste champignonkwekers ter wereld valt), niet onder een ladder doorlopen, afkloppen van uitspraken op hout, geloof in geluksgetallen bij gokken & spellen en het zien van vrijdag de 13e als ongeluksdag. De grens tussen geloof en bijgeloof is ook in NL echter niet scherp te trekken. Het niet bij een officieel geloof aangesloten volksdeel (rond 53% in 2012) valt onder de grootste ter wereld en daarbinnen viel in 2006 26% van de bevolking (wellicht het grootste segment ter wereld) onder de noemer “ongebonden spiritueel” of “ietsist” (WRR rapport p177). Dit segment kent een enorm scala aan inspiratiebronnen (nieuwe;pseudo) waarvan een groot deel wel is aangemerkt als bijgeloof. In 1999 haalde in NL geloof in telepathie 50% en in reïncarnatie 22%. Een talisman bleef naar internationale maatstaven wat achter (53% geloofde niet in de werking en slechts 12% had er één: thearda). Ook geloof in alternatieve geneeswijzen is echter wijdverbreid en zoals een Bijbeltekst al zegt kan geloof bergen verzetten. Net als bij geïnstitutionaliseerde religies is in elk geloof de dimensie vrijdenkend fundamentalistisch volledig vertegenwoordigd.

Persoongebonden tradities

Uitgebreide info rond dit thema over zowel autochtone als nieuwe Nederlanders is te vinden inrituelen & tradities van Jef de Jager. Dit kan bijv. buren helpen om een kraam of verjaardagsvisite bij elkaar aan te durven, al leert de tekst ons o.m. dat verjaardagen bij veel moslims minder populair zijn. In het postmoderne, seculiere en verstedelijkte NL verwaterde bij persoonlijke hoogtijdagen van autochtonen de rol van tradities. Zo viel in 1999 in NL het volksdeel dat een eredienst belangrijk vindt bij geboorte (40%), huwelijk (46%) en overlijden (56%) onder de kleinste binnen de EU (thearda) en dit segment is hooguit verder gekrompen. Wel kwamen er m.n. vanaf de 80er jaren ter compensatie steeds vaker eigentijdse rituelen voor in de plaats. Vooral rond relatievorming & geboorte gingen vanaf eind 60er jaren meer opties voor gezinsplanning (anticonceptie, abortus) en meer werkende vrouwen en buitenechtelijke geboorten (sinds 2005 al meer dan de helft van de eerstgeborenen) gepaard met meer openheid, vrijheid & variatie en ook rond de dood vonden velen een eigen weg. Rond geboorte was de bevalling eeuwenlang iets van vrouwen onderling waar mannen volledig buiten stonden. Van baby’s werd verteld dat ze uitbomen of stenen groeiden en in de 19e eeuw raakten als verluide bron van borelingen ook kool & ooievaar in zwang. Allerlei bakerpraatjes deden de ronde met als blijvende erfenis het typisch Nederlandse opdienen van beschuit met muisjes bij kraamvisites (roze voor een meisje en blauw & wit voor een jongetje). Ook rondsturen van geboortekaartjes (een Nederlands Vlaamse gewoonte) kwam destijds op. In NL bleven thuisbevallingen relatief populair, maar tussen 1960 en 2010 daalde het aandeel in alle bevallingen van 70 naar 20%. Wel werd tegelijk de aanwezigheid van de vader bij de bevalling gewoner. Deze houdt bijv. de hand van de kraamvrouw vast, staat haar hijgend & puffend terzijde en/of legt de bevalling op beeld vast. Sinds 1966 kent NL zwangerschapsverlof en naar Amerikaans voorbeeld raakte bij aanvang ervan een verrassingspartijtje van vriendinnen van de a.s. moeder met cadeautjes en plagerijtjes in zwang. Vrouwen zijn zwangerschap, borelingen & borstvoeding minder gaan verhullen en m.n. op het platteland wordt een geboorte soms wekenlang bij de woning geëtaleerd via een vlaggenmast met een houten ooievaar met baby’tje in de snavel en op het voorraam een juichopschrift (hoera, een.. ).

Tot eind jaren 60 was qua naamgeving vernoemen van kinderen naar familieleden de gewoonte (te beginnen met grootouders van vaders kant en na de grootouders ooms & tantes). Dit kan gezien worden als na effect van peetouders. Deze waren bij de doop prominent aanwezig en werden geacht het kind tot voorbeeld te dienen en de zorg over te nemen bij onverhoopt overlijden van ouders. M.n. door betere gezondheidszorg raakten peetouders uit de mode en sinds de jaren 70 kiezen steeds meer ouders zelf namen voor hun kinderen zodat voornamen meer aan modegrillen onderhevig raken. In rooms NL (m.n. zuid Limburg) werd tot in de 50er jaren wel aandacht besteed aan de naamdag, de dag gewijd aan de roomse heilige naar wie een kind werd vernoemd (in roomse regio kreeg een kind anders dan in calvinistische streken meerdere voornamen), maar thans gebeurt dat in NL vrijwel nergens meer. Viering van verjaardagen werd in NL na de Franse tijd geleidelijk algemener. Het begon bij notabelen, maar drong rond 1900 na invoering van de leerplicht door tot het volk (steile calvinisten bleven er echter lang terughoudend in). Onder de eigenaardigheden van NL waar menige buitenlander of allochtoon zich reeds over verwonderde vallen de verjaardagskalender op de wc, ophangen van slingers in de woonkamer, verjaardagsliedjes met godsdienstige wortels en feliciteren van derden (familie & vrienden) met een verjaardag. Als cadeautjes zijn bloemen, drank, boeken en (andere) goed bedoelde onzin items favoriet (vragen wat iemand op de verjaardag wil hebben kan in NL, maar schept soms eigen problemen). Op school of werk trakteert de jarige op diens beurt, meestal op respectievelijk snoepgoed en gebak. De 50e verjaardag kreeg in NL al in de 19e eeuw bijzondere aandacht. Deze z.g. Abrahamviering werd geassocieerd met inzicht & ervaring (weten waar Abraham de mosterd haalt), maar thans ligt op speels ironische wijze de nadruk op verlies van jeugdigheid. Sinds de 70er jaren komt de vrouwelijke equivalent Sara ook aan bod. Op deze trends hebben feestartikelenwinkels ingespeeld. Bijv. poppen die men bij zulke jubilarissen in de voortuin aantreft komen er vaak vandaan. In de 60er jaren raakte bij het slagen voor een eindexamen het uithangen van een vlag met schooltas in top in zwang. Ook dit ziet men het meest op het platteland (in mei/juni).

Qua relatievorming & huwelijk was t/m de 17e eeuw partnerkeus in belangrijke mate een zaak tussen de betrokken families, maar ook toen al gebeurde in NL uithuwelijken alleen in de hoogste kringen en ging voor de rest een verbintenis niet door als beoogde partners het niet zagen zitten. Vormen van bruidsprijs & bruidschat kwamen tot in de 17e eeuw nog wel voor. Daarna werd trouwen in gemeenschap van goederen gebruik al bleven uitzet & betaling van de trouwerij door de familie van de bruid nog lang een soort vervanging. Vanaf de 18e eeuw won de liefde terrein bij partnerkeus en in de 19e eeuw werd trouwen uit liefde met een partner uit de eigen klasse geleidelijk norm. Een partner krijgen & trouwen vonden plaats binnen traditionele patronen & structuren die houvast boden, al varieerde één en ander wel met geloof en milieu van afkomst/ klasse. Door de bank genomen nam de vrijheid af met de toename in welstand (Vrijen). In de 19e en begin 20e eeuw trouwden seizoensarbeiders en arme stedelingen bijv. vaak “over de puthaak” (ontleend aan het over een puthaak stappen van het paar ter bezegeling van de relatie) wat er op neer kwam dat ze zonder veel plichtplegingen gingen samenwonen, maar bijv. bij Friese landadel stak in de 18e eeuw een partner van stand dusdanig nauw dat broers & zussen ook na overlijden van hun ouders elkaar de huwelijkse staat vaak niet eens gunden om opsplitsing van de erfenis te voorkomen. Zo bleef men elkaar met argusogen volgen en zo’n 20% overleed als formeel kinderloos vrijgezel.

T/m de 60er jaren van de 20e eeuw bleven trouwen & kinderen krijgen sociaal wenselijk en vrijgezel of gescheiden zijn op zijn best verdacht. Vanaf de 70er jaren werden in NL vrouwen onafhankelijker van mannen doordat ze baas in eigen buik werden en een inhaalslag begonnen qua scholing & werk. Sindsdien nam de invloed van familie of ouders op het selectieproces verder af en men geraakte van God los & de schaamte voorbij. Gezinnen werden kleiner, er werd minder getrouwd & meer gescheiden, wie gescheiden was hertrouwde vaker niet en samen of alleen wonen wonnen terrein. Zo had eind 60er jaren van de vrouwen die trouwde 10% samengewoond, maar 35 jaar later was de verhouding omgekeerd (90% woonde tevoren ongehuwd samen). Tegelijk groeide het segment samenwonende vrouwen zonder trouwplannen van 1% naar 40% (minder).In 2011 leefde onder 20plussers 48% gehuwd (rijke westerse OESO landen 50%) en 9,3% ongehuwd samen (OESO 6,8%; Fam), kende 6% een LAT relatie, was 6% eenoudergezin en 16% kinderloos alleenstaand. De doorsnee leeftijd bij een 1e huwelijk ging omhoog en was in 2008 in slechts 4 EU landen hoger. Ze lag toen bij mannen op 33,1j en bij vrouwen op 30,4j (Age). De wet is intussen aangepast aan de situatie. Voor 1971 was echtscheiding alleen mogelijk bij curatele, ernstige misdrijven, mishandeling of door een partner (meestal de man) bekend overspel ook al was dat niet eens aan de orde (“de grote leugen”). In 1971 werd “duurzame ontwrichting” echter enige grond en scheiden werd daarmee een stuk makkelijker. In 1998 werd geregistreerd partnerschap mogelijk, in 2001 het homohuwelijk en in 2005 het samenlevingscontract. In het jaar 2012 telde men in NL 70.000 huwelijken en 9.000 partnerregistraties, maar in 2009 had reeds de helft van 820.000 samenwonende paren een samenlevingscontract (CBS). Bij autochtone Nederlanders is trouwen wat uit de mode geraakt en dat is te zien in etalages van bruidswinkels. Steeds meer modepoppen daarin krijgen onmiskenbaar het uiterlijk van een ”niet westerse allochtoon” hetgeen aantoont waar de omzet naartoe verschuift.

Ontmoetingsgelegenheden kenden eeuwenlang eigen ongeschreven regels. Er vielen dorpsfeesten, kermissen, processies (roomse regio), schuren waar meisjes kwamen om te spinnen (bijv. in Drenthe) en vrijstermarkten onder. Wel gingen jongens & meisjes er in aparte groepen heen en werd deelname van buiten de woonplaats zelden getolereerd. Vanaf eind 19e eeuw kwamen ook levensbeschouwelijke verenigingen & evenementen op en dat maakte binnen de eigen zuil partners van buiten het eigen dorp meer bereikbaar. In de loop van de 20e eeuw kwamen er sportclubs, schoolfeesten, huwelijksbureaus en advertenties in de pers bij. Vanaf de 60er jaren verloren scheiding der seksen en verzuiling terrein en disco’s, popfestivals, telefoonlijnen, singleparty’s, speeddating, internet en damespaden (wandelroutes voor lesbische vrouwen) vielen achtereenvolgens onder de nieuwe opties. Bij het vervolg van het contact waren vroeger her en der (bijv. in Staphorst en op Texel) z.g. nachtvrijers die door open ramen van meisjes naar binnen klommen niet ongewoon, maar vaker gaf men de voorkeur aan bezoekjes in het bijzijn van ouders & gezin om te zien welk vlees men in de kuip had. Via vastliggende codes kon het meisje laten merken of ze de kandidaat zag zitten. Als dat het geval was duurde verkering vaak niet al te lang doordat ze zwanger raakte. Voor vrijen werd stilzwijgend gelegenheid geschapen. Als dat zonder resultaat bleef raakte de verkering uit en lokaal bestonden tradities waarmee meisjes dan te kijk werd gezet. Bevallen ruim binnen 9 maanden na de trouwdag leek ook rond de 2e wereldoorlog meer regel dan uitzondering. Het aandeel “moetjes” toen is wel geschat op 90%. Toch was dit binnen de hypocrisie van de 50er & 60er jaren met schaamte omhuld en menige oudste dochter uit een calvinistisch gezin die het bij een tafelgesprek voor het eerst spontaan te berde bracht is bijv. voor straf zonder (verder) eten naar bed gestuurd. Tot in deze periode bleef het publiekelijk etaleren van verliefdheid taboe. Wel kon men op zondagen in zwoele avondschemer in parkjes menig paartje in hoogst ongebruikelijke poses aantreffen.

Voor een huwelijk moest de vader van de bruid toestemming geven. Lang deed de vader van de bruidegom dit aanzoek buiten het paar om (in gegoede milieus wel tot in de 19e eeuw). Later werd het gebruik dat hij zijn zoon mee nam en weer later dat de zoon zelf het aanzoek deed. In de 20e eeuw vroeg de jongen het meisje informeel ten huwelijk al voordat hij in haar bijzijn haar vader of ouders toestemming vroeg. Tussen 1811 en 1970 was tot de leeftijd van 30j toestemming van ouders wettelijk verplicht om te trouwen. Daarna werd de leeftijd van volwassen worden aangehouden (21j en sinds 1985 18j) waarmee ouderlijke toestemming in feite was afgeschaft. Een aanzoek aan een geliefde leeft echter nog steeds en originaliteit staat hoog aangeschreven. Thans vraagt in zo’n 20% van de gevallen het meisje de jongen. Bij ouderlijke toestemming was verloving aanstaande. In rijke milieus mondde dit lang uit in een formeel contract. Een verloving was erg belangrijk en terugkomen er op werd soms tot ver in de 20e eeuw publiekelijk afgestraft. Verlovingsringen kwamen in de 16e eeuw op. Vanaf de 18e eeuw werden ze daadwerkelijk gedragen, het eerst door vrouwen uit hogere milieus en in de 19e eeuw ook door mannen. In de 20e eeuw werd verloven gemeengoed. In de 70er jaren had 85% van de getrouwde stellen zich tevoren verloofd. Daarna raakte het in onbruik en werden ringen vaker vervangen door informele tekenen van verbondenheid; variërend van bedeltjes, hangertjes en tatoeages tot dezelfde kleding (uniseks). Anders dan in veel andere EU landen is pas in 2012 in NL het eerste liefdesslot gesignaleerd. Minimaal 3 weken voor het huwelijk ging het stel in ondertrouw. Daarna werd de huwelijksdatum bekend gemaakt vanaf de kansel en in de krant. Bij ondertrouw hoorde een receptie bij de ouders van de bruid met bruidssuikers en borrels. Op het platteland bleef trakteren op bruidsbier en “losschieten” met geweerschoten tot in de 60er jaren regionaal een traditie. Daarmee werd de bruid a.h.w. vrijgekocht van de gemeenschap. Bij een bruidegom die niet met bier op de proppen kwam is nog in 1956 de boel kort en klein geslagen.

Eeuwenlang was het gebruik dat het a.s. paar als versiering voor de bruiloft en afscheid van het vrijgezellen bestaan samen met vrienden de avond tevoren maagdenpalmtakken vlocht. In de preutse 18e eeuw hoorde men echter steeds vaker dat het daarbij wat al te gezellig toeging en zo voltrok zich een splitsing in een apart mannen & vrouwenfeestje. Daarmee was in feite de vrijgezellennacht geboren. Recentelijk stond Amsterdam voor dit soort gelegenheden als 2e bestemming ter wereld te boek. Bandeloosheid daarbij leidde wederom tot ergernis onder buitenstaanders en ditmaal droeg segmentering binnen de horeca bij aan een oplossing. Het woord bruiloft is ontleend aan bruidloop, de traditionele tocht van de bruid van haar ouderlijk huis naar de equivalent van haar a.s. echtgenoot. Dit gebeurt nu hooguit nog bij een enkele boerenbruiloft. Vooral in steden (zo’n 80% van de Nederlanders is stedeling) woonden de meeste bruidsparen nu reeds lang samen en houden ouders elders domicilie. In de stad viel een bruidsstoet wel onder de tradities. Deze werd gevormd op het kerkplein met bij roomsen en protestanten een verschillend draaiboek. In de gebruiken bij een doorsnee bruiloft is nu nog weinig typisch Nederlands te bespeuren, of het zouden al eigentijdse varianten op pesterijtjes bij boerenbruiloften moeten zijn. Sommige plaagrituelen die in NL al zijn uitgestorven kennen wellicht een continentaal Europese oorsprong en leven bijv. in Kroatië bij plattelandsbruiloften nog. De meeste gebruiken in NL zijn vanaf de 19e eeuw echter overgenomen uit de Angelsaksische wereld, m.n. via celebraty’s en media. Daaronder vallen de kleding (zwart bij mannen, wit bij vrouwen), het wachten van de bruidegom bij het altaar terwijl de bruid door haar vader naar hem toe wordt geleid en het bruidsboeket & weggooien ervan door de bruid over de rechter schouder naar ongetrouwde meisjes (waarbij de vangster tot volgende bruid is gebombardeerd). De mannelijke equivalent, het met de tanden afstropen van een kousenband van een been van de bruid en die tussen het mannelijk publiek gooien, werd een jaar of 50 terug in oost en zuid NL soms  geïmiteerd. Bruidstaart & huwelijksdiner kennen ook een Angelsaksische oorsprong. De huwelijksreis is terug te voeren op 17e eeuwse society die na de trouwerij een reis door Europa placht te maken, maar het idee om bij aanvang ervan oude schoenen aan de autobumper te binden is afgekeken van Amerikaanse films. De term wittebroodsweken kent een religieuze oorsprong en verwijst naar de eerste 40 dagen na het huwelijk. In 1965 was provo Rob Stolk als pionier op het vlak van alternatieve bruiloften wellicht voor het eerst uniek Nederlands door in spijkerpak zijn a.s. achterop een witte fiets naar het stadhuis te rijden. Nadien werd de variatie groter, maar in de jaren 80 werden bijv. bruiden in mantelpakjes en bruidegoms in corduroy op hun beurt oubollig.

Sinds 1795 geniet alleen het huwelijk via de ambtenaar van de burgerlijke stand in NL wettige status en roomsen & protestanten trouwen thans op één dag voor wet & kerk. Dit kan op elke dag behalve zondag. Veel gemeenten bieden op maandag & dinsdag gratis gelegenheid en zo’n 20% van de paren maakt daar gebruik van. Tot rond 1970 was gebruikelijk dat de ouders van de bruid de trouwerij betaalden en die van de bruidegom trouwkaarten en formaliteiten. Thans doet het paar dat formeel zelf en daarmee hebben ze er meer zicht op wie ze uitnodigen en wat ze willen besteden. Aan een trouwerij geeft men gemiddeld een ruim jaarinkomen van een bijstandstrekker uit. Nog in 1966 richtten dorpelingen bij Doetinchem een ware ravage aan op een boerderij omdat ze niet op de bruiloft waren uitgenodigd. Bij bruiloften in Twente en de Achterhoek kan veel gasten ook nu nog veel aanzien betekenen en daar zijn ze 2x zo groot als elders (gemiddeld 300 om 150 gasten). Wel leveren gasten daar nu een dusdanige bijdrage dat het bruidspaar er door de bank genomen niet op hoeft toe te leggen. In de stad hoeft men niet alle buren & vage kennissen meer uit te nodigen en daar zijn bruiloften in die zin meer besloten. Bij autochtone Nederlanders worden m.n. het 25 jarig en 50 jarig huwelijksjubileum (respectievelijk de zilveren en gouden bruiloft; ook al een Angelsaksische erfenis) bijv. gevierd met een feestje thuis en/of een etentje met kinderen en kleinkinderen.

Na de dood was in NL voor de kerstening crematie lang gebruikelijk. In 785 werd dit door Karel de Grote verboden en in NL bleef dat verbod gehandhaafd tot 1865. De roomse kerk geloofde in een hereniging van de ziel met het lichaam bij de wederkomst van christus en daarvoor moest er een stoffelijk overschot zijn. Als begraafplaatsen te groot werden bracht men stoffelijke resten naar knekelhuizen. Rond de 14e eeuw kwamen doodskisten & persoonlijk graven op, maar grafzerken raakten bij het gewone volk pas in de 20e eeuw in zwang. Vanaf de reformatie ontwikkelden protestanten andere begrafenisrituelen dan roomsen omdat ze niet geloofden in manieren om het zielenheil te garanderen via kopen van aflaten of gebed (volgens protestanten hing dit volledig af van de genade Gods). Graven & rituelen werden zo bij hen soberder & ingetogener en zelfs het werpen van een handvol zand op de kist in het nog open graf viel in ongenade. In de 18e & 19e eeuw kwam via de romantiek bij de elite nadruk te liggen op dragelijk maken van het verlies voor nabestaanden. Bij roomsen uitte zich dat in gemeenschapsrituelen om een band met de doden te ervaren, bijv. via herdenking bij graven (bidkapelletjes, Allerzielen op 2 november), bidprentjes & een dodenwake en bij protestanten meer in opties voor een individueel gevoel van contact met de overledene, bijv. via afbeeldingen, koesteren & delen van waakslaap bevindingen van aanwezigheid na het overlijden & spiritistische seances. In de 19e eeuw was m.n. op het platteland de dood nog sterk geïntegreerd in het leven en m.n. calvinisten ervoeren daar het leven tot op zeker hoogte zelfs als voorbereiding op de dood. Men trouwde vaak in het zwart omdat de (dure) trouwjurk dan ook als doodskleed kon dienen, boeren hadden planken voor de doodskist op zolder liggen en boerderijen in Friesland & Noord-Holland kenden lijkdeurtjes die ook een functie hadden bij een trouwerij. Onder de gangbare gebruiken vielen het sluiten van ogen & mond van de dode en van ramen & deuren, gordijnen & luifels; omkeren of bedekken van spiegels en stilzetten van klokken. In voorchristelijke tijden waren zulke rituelen bedoeld om de ziel niet te laten terugkeren of te voorkomen dat deze zich met levenden inliet. Wel werden ze intussen anders uitgelegd. Een aantal ervan haalde ruimschoots de 20e eeuw en sommige bestaan nog.

Ook waren er regels voor de duur van dracht van rouwkleding door nabestaanden. Die liep op met leeftijd & graad. Dit verklaart hoe velen van de babyboom generatie zich hun oma’s nog slechts kunnen herinneren in zwarte kleding. Roomsen kennen vlak voor het overlijden het toedienen van de laatste sacramenten door een geestelijke en de avond voor de uitvaart een avondwake in de kerk. Een protestante traditie die het tot ver na de 2e wereldoorlog volhield is dat de rouwstoet op de begraafplaats bij aankomst 3 keer om de graven heenloopt (rondgang). Reeds eeuwenlang wordt de directe verwanten het afleggen, kleden van de overledene en omroepen of aanzeggen van overlijden bespaard. Vroeger deden m.n. buren dat. Professionalisering van de uitvaart begon in de 17e eeuw. De 19e eeuw kende o.m. begrafenisfondsen voor minvermogenden met als uitkomst armenbegrafenissen met gemeentedragers & wisselkisten overdekt met een doek met het opschrift “van de armen”. In 1937 was Dela (Draagt elkanders lasten) uit Eindhoven de eerste coöperatie die de hele begrafenis regelde. Een tendens om de dood zoveel mogelijk aan het oog te onttrekken begon eind 19e eeuw op te komen en bereikte in de 60er en 70er jaren een piek. In die tijd bedacht men eufemismen voor sterven (stijf worden) als overlijden (na het lijden), heengaan, ontslapen en het tijdige met het eeuwige verwisselen. In de 70er jaren was een verzorgde uitvaart reeds gangbaar en deze dienstverlening is nadien alleen maar completer geworden.

In NL overlijdt rond de helft van de mensen in een ziekenhuis en de helft thuis. De verantwoordelijkheid voor de uitvaart ligt in principe bij de nabestaanden, al kan de overledene wel wensen aangeven bij testament of codicil of mondeling. Bij wie niks (geregeld) heeft betaalt de sociale dienst thans een sobere doch voor nabestaanden menswaardige crematie. Wat na overlijden moet gebeuren is geregeld in de wet op de lijkbezorging. Als eerste stelt een arts de doodsoorzaak vast (lijkschouwing). Wat daarna volgt wordt thans volledig georganiseerd door de uitvaartondernemer. De overledene wordt thuis of in een uitvaartcentrum opgebaard. Begrafenis en crematie zijn tot op heden de enige opties voor een uitvaart. In de regel gebeurt dit tussen 36 uur en 6 werkdagen na de dag van overlijden. Sinds 1968 zijn beide voor de wet gelijk. De afname van begraven houdt min of meer gelijke tred met de dalende kerkgang en thans zijn er in NL meer crematies dan begrafenissen (61 om 39% in 2013; CBS). De uitvaart begint met een afscheid in besloten kring (bij roomsen de avond tevoren), gevolgd door een rouwdienst in kerk of uitvaartcentrum met toespraken, psalmzang & preek of een afscheidsbijeenkomst met toespraken. Vaak brengt men ook zelf of door de overledene gekozen lievelingsmuziek ten gehore. Bij een begrafenis wordt de kist daarna door een rouwstoet naar het graf gedragen voor de teraardebestelling (vaak ook met een korte toespraak). Bij een begrafenis verlaat de overledene de nabestaanden en bij een crematie is dat vaak andersom (veelal zijn nabestaanden niet bij de verbranding aanwezig zijn, al mag dat wel). Na de teraardebestelling of crematiebijeenkomst is er gelegenheid voor condoleance; meestal met dranken en broodjes e.d. Na afloop daarvan verkiezen meest naaste familieleden & vrienden vaak een gezamenlijke afronding in de privésfeer. Een grafmonument wordt doorgaans zo’n 3 maanden later geplaatst. Na een crematie is een maand bedenktijd wettelijk verplicht. Daarna kan de as worden bewaard in een urn, op diverse manieren worden uitgestrooid of in de urn worden begraven.

Sinds de 80er jaren is in NL sprake van heropleving van rouw & uitvaart rituelen. Te denken valt aan het markeren van onheilsplekken met bloemen & kaarsen (sinds de moord op de Zweedse premier Olaf Palme in 1986 en bijv. ook bij de Bijlmerramp en bij de bermmonumenten die vanaf de 90er jaren opkwamen), stille tochten na een moord op een onschuldige, popularisering van condoleanceregisters en werpen van bloemen op een rouwstoet & applaus bij het passeren ervan. Er kwam meer ruimte voor persoonlijke variatie. TV beelden van uitvaarten van publieksfiguren zoals in 2002 bij Pim Fortuyn, in 2004 bij Theo van Gogh & volkszanger André Hazes en in 2011 bij voetballer Coen Moulijn illustreren hoe de uitdrukking van emoties gevarieerder & heftiger werd (heftige gedeelde uiting van emoties kan bijdragen aan snellere rouwverwerking). Bij het afscheid nemen van overledenen wint het reünieaspect terrein en mede afhankelijk van hoe nabestaanden inschatten dat de overledene het had gewild kan & mag een uitvaart zelfs worden afgesloten als een soort herdenkingsfeestje. In het verlengde van dit alles ligt meer ruimte voor een zelfgekozen einde. In 1988 kwam er in NL een eerste hospice en palliatieve sedatie & euthanasie zijn legale opties. In 1998 betoonde 92% van de bevolking zich voorstander van euthanasieregeling, in 2002 kreeg NL als eerste land ter wereld een euthanasiewet en in 2012 kwam er een levenseindekliniek.

Vrije en speciale dagen en hun aanleiding

Via English is info te vinden over deze dagen, ook op de Nederlandstalige pagina. In NL onderscheidt men landelijk nationale, algemeen erkende en overige feestdagen. Op nationale & erkende feestdagen zijn de meeste werknemers betaald vrij, maar dat hangt ook af van hun (al dan niet collectieve) arbeidsovereenkomst. Voor wie werkt geldt de zondagstoeslag. De 2 landelijke nationale feestdagen zijn Koningsdag op 27 april (sinds 2014, daarvoor koninginnendag op 30 april) en Bevrijdingsdag op 5 mei. Koningsdag geldt als algemene vrije dag. Wanneer de dag op zondag valt verschuift de viering naar de zaterdag ervoor. Op Bevrijdingsdag (viering van het einde van de 2e wereldoorlog, de Duitse bezetter capituleerde in NL op 5 mei 1945) hangt het werkvrij zijn meer af van de cao. De nationale dodenherdenking op 4 mei rond 20.00u voor alle oorlogsslachtoffer uit NL vanaf de 2e wereldoorlog is ook officieel, maar 4 mei is geen vrije dag. Wel kent 98% van de gemeenten lokale dodenherdenkingen. Algemeen erkende feestdagen (8 in getal) zijn op Nieuwjaarsdag na christelijke feestdagen. Het betreft verder 1e en 2e Paasdag, Hemelvaart (39 dagen na Pasen), 1e en 2e Pinksterdag (49 en 50 dagen na Pasen) en 1e en 2e kerstdag. Goede Vrijdag wordt vaak gelijkgesteld aan een algemeen erkende feestdag, maar is het niet. Voor de meesten is het ook geen werkvrije dag. Eerste Paasdag is de eerste zondag na de eerste volle maan na de eerste lentedag (21 maart) en valt daarmee altijd tussen 22 maart en 25 april. Daarmee valt Hemelvaart op een donderdag tussen 30 april en 3 juni en Pinkster op een zondag en maandag tussen 10 mei en 13 juni (data). De overige feestdagen zijn niet wettelijk erkend en worden niet door iedereen in ere gehouden, maar hebben in NL wel landelijk publieke betekenis. Op Prinsjesdag en Naturalisatiedag na zijn ze ook buiten NL bekend en de aandacht die er aan wordt besteed varieert per land. Het betreft Valentijnsdag (14 februari), Carnaval op een zondag t/m dinsdagavond (Vastenavond) tussen 1 februari en 9 maart (data), Dag van de arbeid (1 mei), Moederdag (2e zondag in mei), Vaderdag (3e zondag in juni), Prinsjesdag (3e dinsdag van september; indiening rijksbegroting & bekendmaking beleidsplannen voor het komende jaar), Dierendag (4 oktober), Sint Maarten (11 november), Sinterklaas (5 december) en Naturalisatiedag (15 december en sinds 2006 in NL feestdag voor nieuwe Nederlanders). Buiten dat is bijna elke dag in het jaar wel een (inter)nationale themadag die in beperkte kring bekend is of in ere wordt gehouden.

Naast landelijke kent NL lokale & regionale feest en speciale dagen en deze gelden voor de betreffende plaats of regio soms als vrije dag. Voorbeelden zijn het Gronings (28 aug.), Leids (3 okt.) en Alkmaars ontzet (8 okt.) naar aanleiding van een gewenst einde aan een belegering in respectievelijk 1672, 1574 en 1573. In Leiden & Brielle (op 1 april) wordt het ontzet in de 80 jarige oorlog jaarlijks nagespeeld. Het Luilak feest in Noord-Holland op zaterdag voor Pinkster is bijv. regionaal. NL kent wel meer dan 1000 druk bezochte evenementen met folklore (zie ook nationale en optochtenkalender). Van de vele honderden optochten vindt door de bijdrage van carnaval & processies het gros plaats in rooms NL. De meeste evenementen vallen in de carnavalstijd en het zomerhalfjaar en de duur varieert van een dag via wekelijks naar een week. De belangrijkste landelijke speciale dagen door de seizoenen heen komen nu aan bod.

Late herfst en winter

Op tradities is veel terug te vinden rond dit thema. In NL staat deze periode met het lengen der nachten in toenemende mate in het teken van oer Nederlandse gezelligheid. Op de avond voor Allerheiligen geniet vanuit Angelsaksische landen & Ierland viering van het griezelfeest Halloween (oorspronkelijk Keltisch oud & nieuw) groeiende populariteit. Het verspreidde zich o.m. vanuit Ierse pubs naar privé woningen, scholen en pretparken en ook in NL gaan nu soms kinderen griezelig verkleed met lampions langs deuren om schrikreacties afgekocht te krijgen met snoepgoed. Het roomse Allerheiligen op 1 nov. is in NL geen officiële feestdag meer en de kerkprovincie verplaatste de viering naar de eerste zondag van november. Wel zijn er lokaal nog Allerheiligenmarkten met als grootste de Adrillen markt in het oost Groningse Winschoten op de eerste maandag in november. Op 2 nov. (Allerzielen) bad men in roomse regio vanouds voor het zielenheil van overledenen van het voorbije jaar om hun verblijf in het vagevuur te bekorten. Nu worden vooral bloemen & brandende kaarsen bij hun graven geplaatst en het gebruik verbreidt zich naar algemene begraafplaatsen boven de grote rivieren (29). Ook de viering van Sint-Maarten (11/11; 7), waarbij kinderen ‘s avonds met lampions langs de deuren gaan voor het zingen van een liedje in ruil voor snoepgoed, lijkt zich uit te breiden. Het gebruik is al lang niet meer beperkt tot roomse regio, want al in de 50er jaren gingen bijv. in dorpjes bij de Fries Groningse grens waar roomsen onbekend waren kinderen in groepjes met een uitgeholde biet met brandend kaarslicht langs deuren.

Al kort na Sint Maarten staat NL in het teken van Sinterklaas, want die houdt op de zaterdag er op intocht. Al sinds 1952 wordt deze in NL op TV uitgezonden en in steden wordt in winkelstraten Sinterklaasverlichting aangebracht. Het Sinterklaasfeest wordt in veel Europese landen gevierd als kinderfeest op 5 of 6 december. Het vaakst op 6 dec., want op deze datum in 342 na Chr. stierf bisschop Nicolaas van het Turkse Myra waar het feest op is gebaseerd. De bisschop bracht het tot beschermheilige van zeelieden & kinderen. In de 13e eeuw werd 6 dec. de roomse naamdag voor wie Nicolaas heet en sindsdien verspreidde de Nicolaas viering zich op folkloristische wijze over Europa. Overal spelen associaties met de zee en de Goedheiligman als weldoener van kinderen een rol (deze was intussen voor hen als onsterfelijk gepresenteerd). De belangrijkste verschillen zitten in de wijze van aankomst en begeleiding. In NL is de traditie uitgegroeid tot een periode met de intocht als begin en pakjesavond op 5 dec. als climax. Vanaf de intocht mogen kinderen ’s avonds hun schoen zetten om daar de volgende ochtend een kleine gift in terug te vinden (meestal in de vorm van snoepgoed). Dit is één van de oudste onderdelen van de traditie, want in historische annalen staat dat in 1472 kinderen op 5 dec. hun mochten schoen zetten in de Sint Nicolaaskerk in Utrecht. In de 17e eeuw waren Sinterklaasliedjes al wijdverbreid en er bestaan meerdere werken van 17e eeuwse Hollandse meesters met Sinterklaas taferelen. De meest elementen uit de viering zoals men die nu in NL kent stammen echter uit de 19e eeuw; m.n. via een prentenboek van de Amsterdamse onderwijzer Jan Schenkman dat rond 1850 verscheen. Hij gaf de Sint zijn hedendaagse uiterlijk, was de eerste die er kond van deed dat de hij per stoomboot vanuit Spanje arriveert met een Moorse (zwarte) knecht, liet hen te paard over daken rijden en verzon bijpassende Sinterklaasliedjes. Aanvankelijk was de knecht een soort schildknaap, in 1859 werd hij Pieter gedoopt, in 1880 werd melding gemaakt van 2 knechten en in 1895 was zwarte Pietin zwang. Bij de eerste intocht na wereldoorlog 2 kwamen Canadese militairen in NL met massa’s zwarte Pieten op de proppen. Dat is er sindsdien in gebleven en er kwam een gedetailleerde taakverdeling tot stand. Intussen behielden de Waddeneilanden en het Groningse Zoutkamp eigen Sinterklaastradities (4.1; opkleden). Het Friese Grouw kent een eigen variant op 22 februari.

Toen er nog geen centrale verwarming was werd verteld dat de Goedheiligman en zijn knecht ’s nachts met paard & jutezakken over de daken rijden en dat de knecht via de schoorsteen lekkers uit zo’n zak in schoentje of klompje stopt (hetgeen verklaart waarom hij zwart als roet is en waarom kindertjes hun schoeisel bij de kachel zetten). Hen werd wel verteld dat hooi of een wortel voor het paard de volgende ochtend een extra beloning kon opleveren en slimme kindertjes zetten deze attributen maar vast in rubberlaarsjes bij de kachel om daarvoor de nodige ruimte te scheppen. Op sinterklaasavond zelf komt de Goedheiligman; compleet met een rode mijter en tabbard en een witte baard; langs met zwarte piet. De knecht strooit eerst pe­pernoten (kleine gekruide koekjes) en daarna komt hij naar binnen met de Sint om vanuit de zak cadeautjes uit te delen. Daarbij komt via het grote boek van de Sint het gedrag van het kind in het afgelopen jaar ter sprake. Vroeger werd er in de Sinterklaasperiode wel mee gedreigd dat stoute kinderen niets kregen en in de zak mee terug moesten naar Spanje om daar tot pepernoten te worden verwerkt, maar thans wordt dit scenario be­schouwd als barbaars en schadelijk voor de kinderziel. Ook in gezinnen zonder kleine kinderen wordt Sinterklaas veel gevierd. Men ziet het dan als een gelegenheid om, via cadeautjes die vergezeld gaan van cryptische gedichten, elkaar aan het blozen en aan het lachen te krijgen. M.n. in 2014 slaagden sommige Surinaamse Nederlanders er vanuit hun slavernijverleden met succes in de knecht de Zwarte Piet toe te spelen hetgeen onzeker maakt in hoeverre hij zwart blijft.

In NL is het Sinterklaasritueel in de plaats gekomen van de eerste dagen van de Advent die op de zondag rond 1 december begint, maar na 5 dec. wordt in winkelstraten de Sinterklaasverlichting alras vervangen door kerstverlichting en worden kerstmarkten en kerstbomen opgezet. Rond 2010 telde NL 30 kerstmarkten met magisch Maastricht wellicht als grootste. Na de reformatie werd de Kerstviering soberder. Bijv. kerstmarkten met al dan niet levende kerststal komen slechts voor in roomse regio. Adventskalenders zakken in populariteit. Een adventskrans op de voordeur ziet men het vaakst op het platteland. Kerstborrels & pakketten kwamen op na de 2e wereldoorlog. Nu houden de meeste bedrijven en instellingen voor Kerst een kerstborrel en doen ze personeel & vrijwilligers een kerstpakket toekomen. Themapakketten wonnen terrein en steeds vaker (30% in 2007) mogen medewerkers (bijv. bij de kerstborrel) zelf een pakket uitzoeken. In de week voor kerst organiseren heel wat kerken & instellingen een kerstzangdienst. Slechts 1 op de 5 Nederlanders kan aangemerkt worden als kerkganger (eens p/m of vaker; Exp), maar een gang naar de kerkdienst op kerstnacht is populairder. In NL hebben 2 (min of meer) voorchristelijke tradities de tijd overleefd. Het betreft het luiden van klokken (het Friese St. Thomas luiden & Groninger kloksmeer) tussen 21 december & Nieuwjaar en het Midwinterhoornblazen in oost NL tussen 1 november en Driekoningen (6 januari). In NL werden veel kersttradities uit de Angelsaksische wereld overgenomen. Daaronder valt het versturen van wenskaarten en dat gebeurt steeds vaker in de periode kort voor de kerst. In NL begon dat in de 19e eeuw met oud & nieuw kaarten en in 1895 kwam de eerste kerst & nieuwjaarskaart. Thans is volgens Post NL Nederland met 90% van de huishoudens die p/s gemiddeld 40 kaarten versturen koploper van Europa.

Op wenskaarten is vrijwel altijd sprake van winterse taferelen in een sneeuwwitte wereld. Feitelijk is in NL een witte kerst echter uitzondering (het kwam tussen 1900 en 2013 maar 8 keer voor) en een groene kerst, veroorzaakt door een Kerstdepressie, regel.

De kerstdatum ter gelegenheid van de geboorte van Jezus is rond de kerstening in Europa geïntroduceerd door de kerk van Rome om een christelijke draai te geven aan de Germaanse midwinterfeesten waarmee het eerste lengen der dagen werd gevierd, maar de meeste kerstgebruiken van nu stammen uit de 19e eeuw. Papieren loofbomen versierd met lekkernijen en met presentjes er onder waren er al in de tijd van Luther, maar of hij die traditie voor zijn kinderen overnam blijft een open vraag. In NL konden rond 1840 de eerste kerstbomen worden gespot en rond 1865 raakte een met kaarsen, kerstballen & andere attributen versierde spar enigszins ingeburgerd. Naar verluidt wordt thans in driekwart van de huishoudens een kerstboom geplaatst en is deze in ruim de helft van die gevallen van plastic zodat hergebruik mogelijk is. De eerste kerstcollecte op straat van het Leger des Heils was in 1907 in Amsterdam. Kerstbomen op pleinen in stadscentra vonden na 1950 algemeen ingang. In 1931 begon koningin Wilhelmina met een kerstgroet. Deze bracht het via kersttoespraak tot kerstboodschap en koning Willem Alexander maakte er weer een toespraak van. De Amerikaanse Santa Claus stamt af van de Sinterklaasviering rond New York door 18e eeuwse Hollandse kolonisten. In 1915 was de Kerstman voor het eerst in NL te zien. In NL voorziet de middenstand er in dat Goedheiligman en Kerstman elkaar niet op straat tegenkomen. Wel ziet men in NL rond kerst steeds vaker met een rode muts met witte rand uitgedoste lieden. Ook het uit de USA overgewaaide tegen elkaar opbieden met in kerstsfeer versierde tuinen leeft her en der volop. Op de vroege ochtend van eerste kerstdag komt in sommige dorpjes nog een veewagen langs met daarin een fanfare die kerstliedjes speelt. Later op de ochtend worden kerkdiensten druk bezocht. Bij de diensten rond kerst geeft men aandacht voor kinderen steeds meer ruimte. De 2e kerstdag staat vooral in het teken van familie en van kerstuitjes. Families doen bijv. thuis spelletjes of maken ’s middags een wandelingetje of bezoeken een kerstmarkt, woonboulevard of kerstcircus en daarna bijv. een restaurant.

Ook in NL speelt rond kerst commercie een grote rol. Daaronder valt naast o.m. de Kerstman de jaarlijkse kersthit en sinds 1999 de uitzending van de top2000 aller tijden tussen 2e Kerstdag & oudjaar. Een nieuwe vorm van liefdadigheid is sinds 2004 de “Serieus request” kermis, waarbij zich van vast voedsel onthoudende dj’s een week lang bijna volcontinue muziek ten gehore brengen voor een liefdadig doel teneinde de opbrengst van het jaar tevoren te overtreffen door gulle gevers de kans te bieden op TV te komen. Sinds 1990 laat men in Deventer “a Christmas Carol” van Charles Dickens herleven en zulks vond elders navolging. Rond 80% van de huishoudens van NL geeft elkaar cadeautjes met Sinterklaas, 50% doet dat met kerst en zo’n 30% doet het bij beide gelegenheden. Ook in NL is kerst bij uitstek een familiefeest en eetfeest. Daarbij heeft de gans reeds lang plaats ingeruimd voor (Angelsaksische) kalkoen of wild. Ook gourmet schotels & etentjes in restaurants werden populair. Kerstkransjes van chocola & kerststollen zijn in NL landelijk gemeengoed en onder de lokale tradities vallen worstenbroodjes in Brabant en zoete duivenkater in de Zaanstreek.

In NL wensen roomsen elkaar een zalige kerst en anderen een vrolijk kerstfeest of prettige kerstdagen. Onder alle gezindten wenst men elkaar gelukkig Nieuwjaar of een prettige jaarwisseling.

Net als elders is kerst nu vooral een familietijd en Oud & Nieuw meer een feest met vrienden. Sinds 1701 valt de viering landelijk op 31 dec. en 1 januari. Echter al voor de kerstening waren rond deze data vuren & herrie in zwang om de boze nachtgeesten te verjagen. Amechtige pogingen van de kerk ten spijt raakte dit gebruik nooit uitgeroeid. Daarmee bleef oud & nieuw een werelds feest. In de 17e eeuw werd met de jaarwisseling  in de lucht geschoten met vuurwapens van de tijd & vuurpijlen en intussen hadden ook Nieuwjaarszangers die aan de deur een beloning verwachtten voor goede wensen hun intrede gedaan. Ze werden steeds brutaler en in de 18e eeuw begon de elite hen te ervaren als opdringerig en luidruchtig. Van daaruit raakten bij deze groep viering in besloten kring & het rondsturen van visitekaartjes met een Nieuwjaarswens in zwang. Eind 18e eeuw begon bij welgestelden tevens het aftellen, want ze beschikten als eerste over pendules met secondewijzer. De pleuris brak echter iets later uit omdat het gewone volk het nog van kerkklokken moest hebben; terwijl de meer stichtelijk ingestelde elite dan al aan de champagne zat, elkaar afzoende en later goede voornemens deelde. In de 19e eeuw werden bezoek aan een oudejaarskerkdienst en viering in besloten kring met spelletjes & oliebollen gemeengoed. Het eten van oliebollen met oud & nieuw is een uniek Nederlandse traditie. Doordat de armoede afnam en wenskaarten hun rol overnamen werden wildvreemden die als Nieuwjaarsloper traktaties verwachtten een uitstervend ras en rond 1940 waren ze uit het straatbeeld verdwenen. Wel bleef het m.n. op het platteland nog lang gebruikelijk dat na twaalven bekenden bij elkaar op bezoek gingen. In 1954 was de eerste oudejaarsconference van Wim Kan op de radio en radio & TV namen geleidelijk de plaats in van kerkdienst & spelletjes. Ook nam het assortiment al dan niet alcoholische versnaperingen dat te koop was aanmerkelijk toe. Bijv. in Noord NL wenste men elkaar in de 50er en 60er jaren met de jaarwisseling veel heil & zegen en schonk men eenborrel in; bijv. jenever, Beerenburg of boerenjongens.

M.n. in Noord NL bleef het verslepen door groepen jongeren van alles wat los of halfvast zit een spannende traditie, bijv. waar dorpsagenten pogingen deden aanhoudingen te verrichten. Vanaf 1892 won in het noorden & oosten ook carbidschieten aan populariteit. Dit gebeurt meestal overdag. In 2014 haalde het de voorlopige immateriële erfgoed lijst van Unesco (49). Na 8 uur stopt op oudejaarsavond in NL het openbaar vervoer en sluit de horeca de deuren. Het wordt dan opmerkelijk stil op straat. Het grootste segment Nederlanders kijkt nu in besloten sfeer naar de oudejaarsconference op TV onder het genot van oliebollen, appelflappen, hartige hapjes en alcoholica. Vlak voor het middernachtelijk uur begint het aftellen en klokslag 12 wordt de champagnefles ontkurkt, vliegen tallozen elkaar om de hals en wenst men elkaar gelukkig Nieuwjaar. Kerkklokken worden geluid en in havens zijn scheepstoeters te horen. Zo’n 10 minuten later gaat men in grote getale naar buiten om elkaar geluk toe te wensen & vuurwerk af te steken. Alras is de lucht gevuld met siervuurwerk, knallen & kruiddampen. In steden gebeurt dit alles ook massaal op centrale pleinen. Rond 1 uur komen oudejaarsfeesten in de horeca of van  gemeentewege op gang en zodoende keert de rust gestaag weer.

Een oude traditie op Nieuwjaar die het en der in zuid Nederland nog bestaat is het Nieuwjaarszingen door kinderen die in dorpjes langs de deuren gaan voor snoepgoed in ruil voor een kort maar krachtig liedje. De Nieuwjaarsduik is van recentere datum. De eerste vond in 1960 plaats in Zandvoort aan zee. De organisator had het idee afgekeken van het Canadese Vancouver waar het gebruik al 40 jaar op bescheiden schaal bestond. In 1965 nam Scheveningen het over en men pakte het serieus aan. In de jaren 90 ging o.m. worstfabrikant Unox zich er mee bemoeien en nam de toeloop sterk toe. In 2014 telde men in NL op 125 plaatsen zo’n duik met 46.000 deelnemers, waarvan 10.000 in Scheveningen. Onder de tradities op TV vallen het skischansspringen in Garmisch-Partenkirchen en het Nieuwjaarsconcert van de Wiener Philharmoniker. Veel gemeenten organiseren op de avond van of kort na Nieuwjaar een open Nieuwjaarsreceptie. Meestal iets later volgen bedrijven & verenigingen. Sommigen met een groot netwerk zijn er weken zoet mee. Kort na Nieuwjaar winnen ook Nieuwjaarslopen aan populariteit. De kerstboomverbranding die in NL (en Vlaanderen) lokaal tot traditie is uitgegroeid, vindt meestal plaats tussen Nieuwjaar en Driekoningen (6 jan.). Op de laatste dag, die ook enigszins geldt als afsluiting van de kersttijd, ziet men in het roomse zuiden wel groepjes als Koningen verklede kinderen langs deuren gaan met liedjes in ruil voor snoepgoed (8). Een aantal plaatsen daar kennen nog Driekoningen optochten en zangwedstrijden van aldus verklede kinderen (zie ook Driekoningen op Tradities en 4.1). Buiten dat besteden in NL alleen de antroposofische vrije scholen aandacht aan de traditie.

Landelijke speciale dagen in het voorjaar

Een verlangen naar lente door de snel lengende dagen tijdens de nawinter vindt ook in NL een uitlaatklep in tradities. Carnaval wordt sinds de reformatie alleen gevierd waar een Roomse meerderheid is (3); al doen daar thans wel alle gezindten mee. Het feest valt tussen 1 februari en 9 maart (data) op een zondag t/m dinsdagavond (Vastenavond) en in gemeenten waar carnaval wordt gevierd zijn dit soms betaald werkvrije dagen. Op de woensdag erna (Aswoensdag) begon de roomse vastentijd van 40 dagen tot eerste Paasdag, maar sinds 1967 zijn alleen Aswoensdag & Goede Vrijdag officiële vastendagen. De viering kende in NL in de late Middeleeuwen een bloeiperiode, zakte na de reformatie in, leed lang een kwijnend bestaan en begon rond 1930 op te leven. Vanaf eind 60er jaren geraakte dit in een stroomversnelling omdat ze toen een excuus vormde voor de vrijheid & losse omgang van de flowerpower & protestgeneratie. Onder de kenmerken vallen (naast overvloedig drankgebruik) het begin van voorbereidingen op de 11e van de 11e om 11.11u; een Prins carnaval met een raad van elf, optochten, ouwehoer betogen in dialect en dweilorkesten. Buiten dat onderscheidt men in NL 2 stijlen; de vanuit Keulen en Venetië geïnspireerde Rijnlandse variant in zuidoost NL (incl. Maastricht met eigen stijlelementen) en in de rest van NL de Bourgondische variant uit Vlaanderen. In de Rijnlandse variant spelen carnavalsverenigingen, kostuumvariaties, maskers en schmink een grotere rol en kent men geen alternatieve plaatsnamen. In het Bourgondische carnaval zijn deze wel gangbaar evenals een motto. Qua kleding overheersen hier boerenkiel, zakdoek & creativiteit met lompen en de organisatie is lokaal of gemeentelijk (zie Carnaval voor kostuums, feestwinkels, alternatieve plaatsnamen & een jaartop11 van optochten). In NL groeide in de 90er jaren de aandacht voor Valentijnsdag (14 febr.), maar tussen 2007 en 2012 zakte het volksdeel dat er aan doet van 35% naar 24%. De dag herleefde als nieuwe traditie uit de USA met bijbehorende commerciële invloed. Men geeft een attentie aan iemand waar men speciale gevoelens voor koestert als een kaart, cadeautje of uitje. In NL mag de aard van die gevoelens steeds meer variëren en iets toesturen gebeurt minder vaak anoniem en vaker elektronisch. Ook in NL wordt 1 april in ere gehouden. Anders dan velen hier geloven stond de dag reeds lang voordat Alva in 1572 het beleg van Den Briel moest opgeven internationaal als fopdag bekend en de oorsprong daarvan blijft in nevelen gehuld. Kenmerkend zijn ook in NL 1 aprilgrappen in de media waar ieder jaar opnieuw weer mensen intrappen.

Net als de kerstdatum heeft de kerk de Paasdatum (en daarmee alle data die daarop zijn gebaseerd) gekoppeld aan een hoogtepunt in het seizoensritme van de gematigde zone van het noordelijk halfrond. Met Pasen is dat het begin van de lente; het moment waarop de dag voor het eerst langer wordt dan de nacht en daarmee de overwinning van het licht op de duisternis (eerste Paasdag is de eerste zondag na de eerste volle maan na de eerste lentedag). Pasen als feest van de opstanding van Jezus uit de dood 3 dagen na de kruisiging sluit hier bij aan. Zo heeft men wellicht elementen uit natuurreligies willen inkapselen om de kerstening soepel te doen verlopen. De week voor Pasen (de Goede, heilige of lijdensweek) staat in het teken van het lijden & sterven van Jezus. In deze week wordt op veel plaatsen in NL de Matthäus-Passion opgevoerd. De week begint op de zondag voor paaszondag met Palmpasen. Dan worden in rooms NL in kerken wel buxustakken (i.p.v. palmtakken, want die groeien hier niet in het wild) gezegend die thuis achter een kruisbeeld worden gestoken. Na 1947 leefden (ook in protestants NL en m.n. in Twente) optochtjes van kinderen met palmpaasstokken vol symboliek weer op. Soms lopen ze langs deuren voor eieren in ruil voor een liedje. Witte donderdag is vernoemd naar het roomse gebruik om kerkbeelden met een wit kleed te bedekken. Ook doen pastores voetwassingen. Een in 2011 begonnen ritueel dat enorm aanslaat is de opvoering en TV uitzending van “The Passion”, een op het lijden & sterven van christus geënt passiespel incl. processie. Op de goede Vrijdag, die in het teken staat van de kruisiging, zijn er ingetogen kerkdiensten. Op stille zaterdag (vernoemd naar rooms gebruik om klokken niet te luiden) is in roomse en steeds meer protestante kerken ’s avonds een Paaswake die in het teken staat van de overgang van duisternis naar licht.

De Passiespelen in Tegelen, die op de voorlopige immateriële erfgoedlijst staan, vinden eens in de 5 jaar plaats en bestaan uit meer dan 20 opvoeringen tussen maart en sept.

Thans stellen in het seculiere NL de meesten zich bij Pasen een paar vrije dagen voor met familie en gezamenlijk eten met als specialiteiten paasbrood, eieren & lamsvlees. Op eerste paasdag zitten ook de kerken extra vol en her en der organiseren calvinistische groeperingen een paasjubel in de open lucht. Op 2e paasdag wonnen eigentijdse seculiere zaken als bezoek aan meubelboulevards en uitjes naar een pretpark terrein; maar in Groningse dorpen wordt voor kinderen nog wel het traditionele notenschieten in ere gehouden. Velen sieren het huis op met paasstukjes van krokussen, narcissen, kuikentjes, chocolade eitjes & paashaasjes etc. De koppeling van Pasen aan eieren & de paashaas is naar verluidt voorchristelijk, maar dat is moeilijk hard te maken. Wel zijn rond Pasen kippen weer volop aan de leg en boeren begroeven vroeger in het voorjaar eieren wel in de tuin bij wijze van mestoverschot. Vooral gezinnen met een roomse of antroposofische achtergrond houden het verstoppen van eieren voor de kinderen in ere, maar meestal zijn dit nu chocolade-eitjes. Beschilderen van Paaseieren gebeurt lokaal ook, maar wat dat betreft is NL, zeker naar oost Europese maatstaven, onderontwikkeld gebied. In oost NL, van het oosten van Friesland tot in oostelijk Noord-Brabant, worden op honderden plaatsen paasvuren ontstoken. In Friesland & Drenthe gebeurt dat op 2e paasdag en elders vaak op eerste paasdag. Het Gelderse Huissen is de enige plaats in NL waar dit gepaard gaat met verbranding van een Judaspop. Ook Twente kent enkele unieke Paastradities; het “vlöggeln” onder leiding van 8 “Poaskearels” in Ootmarsum op beide paasdagen rond 5u ‘s middags en het “paasstaakslepen” in Denekamp. Op de avond van eerste paasdag ontsteekt men respectievelijk een paasvuur en een ton met teer op de paasstaak (meer activiteiten en info via startpagina Pasen). Rond april vormt ook de Bollenstreek met de Keukenhof een folkloristische toeristentrekpleister.

De viering van Koningsdag op 27 april (tussen 1948 en 2013 Koninginnedag op 30 april) kan met recht beschouwd worden als folkloristisch hoogtepunt. Tussen 1981 en 2014 ging de dag bijv. gepaard met een koninklijk bezoek aan 2 plaatsen die voor de gelegenheid hun hele folkloristische hebben & houden uit de kast haalden, o.m. in de vorm van spelletjes met koninklijke deelname. Wellicht mede naar aanleiding van het wat al te oubollige wc pot gooien in Rhenen in 2012 en vanwege het overladen programma heeft koning Willem Alexander besloten met ingang van 2015 de uitstalling in defilévorm te doen en te beperken tot 1 plaats. Ook overal elders zijn evenementen met veel folklore & traditie. Velen hullen zich op deze dag in het oranje, de kleur van het koninklijk huis. De avond ervoor worden de jaarlijkse koninklijke onderscheidingen uitgedeeld (de z.g. lintjesregen) en de nacht ervoor geldt als uitgaansnacht bij uitstek. Omdat op koningsdag dingen op straat uitgevent mogen worden zonder vergunning is men op veel plaatsen al bezig met installeren voor de vrijmarkt. Deze trekt bijv. in Amsterdam elk jaar ruim een half miljoen bezoekers. In 2013 is op de vrijdag voor koningsdag een landelijke sportdag voor scholen ingesteld (de z.g. koningsspelen). Heel lang was de 1 Meiviering op de avond van 30 april en op 1 mei ook in NL een lentefeest waarbij o.m. gedanst werd rond een meiboom en meivuren werden ontstoken. Dat vuur gebeurde lang alleen nog op Texel, maar het gebruik breidt zich weer wat uit. In de 19e eeuw raakte de meiboom in onbruik (o.m. door toedoen van de kerken), maar in 1889 is de dag door de socialistische internationale uitgeroepen tot dag van de arbeid en in NL haalden de socialisten rond 1920 bij de viering o.m. de meiboom weer van stal. Linkse viering & demonstraties vinden op deze dag in NL niet meer plaats, maar Amsterdamse gemeenteambtenaren en vakbondsmedewerkers zijn nog wel doorbetaald vrij.

Op 4 mei krijgt ‘s avonds de nationale dodenherdenking brede aandacht. Aanvankelijk was de herdenking bedoeld voor de Nederlandse slachtoffers van de 2e wereldoorlog, maar sinds 1961 zijn gevallenen uit NL in alle naoorlogse conflicten toegevoegd. Sinds 1977 valt ze door de toen ingevoerde zomertijd niet meer rond zonsondergang. Het summum van de herdenking is een koninklijke kranslegging bij het nationaal monument op de Dam in Amsterdam, om 20.00u gevolgd door 2 minuten stilte die landelijk in ere wordt gehouden. Dit alles wordt rechtstreeks uitgezonden op de publieke TV netten. Bijna alle gemeenten van NL houden tegelijkertijd een herdenking bij een lokaal oorlogsmonument. Na de officiële kranslegging voegen de deelnemers bossen bloemen toe. NL viert op 5 mei Bevrijdingsdag omdat de Duitse bezetter in NL op die datum capituleerde (in de meeste Europese landen gebeurde dat op 8 of 9 mei). Sinds 1990 is dit een jaarlijkse officiële feestdag. De viering begint ieder jaar in een andere provincie met het ontsteken van een bevrijdingsvuur door de premier. Rond 15 bevrijdingsfestivals met popmuziek, debat en inzamelingsacties vormen de belangrijkste component ervan.

In NL en België valt Moederdag (de dag om moeders te verwennen en één van de nieuwe tradities uit de USA) op de 2e zondag in mei. In 1916 begon het Leger des Heils er mee, in 1925 werd de dag landelijk en na 1960 werd ze populair. Op basisscholen krijgt Moederdag veel aandacht en ze levert m.n. bloemisten nog steeds recordomzetten op. Bij de 40e dag na eerste Paasdag, Hemelvaartsdag (oorspronkelijk een christelijke dag ter gelegenheid van de Hemelvaart van Jezus) hoort traditioneel het dauwtrappen. Vroeger liep men bij het ochtendgloren daadwerkelijk op blote voeten door het gras. Thans resteert her en der nog een vroege fiets of wandeltocht en velen zien het als een dag voor recreatie in de buitenlucht of bezoek aan een jaarmarkt, braderie of festival. Hetzelfde geldt 10 dagen later voor Pinksteren (oorspronkelijke christelijke betekenis: viering uitstorting van de Heilige Geest en oprichting van de eerste christengemeente). M.n. in het Noord-Hollandse West-Friesland leeft nog de traditie van het luilak op de zaterdag voor pinkster dat in het teken staat van het wakker maken & bespotten van langslapers. Daartoe wordt vanaf het ochtendkrieken herrie gemaakt, m.n. door fietsen uit te rusten met ratels en blikjes. Vroeger stonden de Pinksterdagen in het teken van voorjaarsfeesten. Vaak werd daarbij een mooiste meisje gekozen. Dit leeft hier en daar nog voort als kinderfeest. Ook wordt lokaal nog wel een meiboom opgezet waar omheen wordt gedanst (2.2). Als geheel eigen variant kent Schiermonnikoog het Kallemooi (8.2) rond een haan die de Pinksterdagen in een meiboom doorbrengt in een rieten mand. Meer media aandacht krijgen 2 grote openluchtfestivals die sinds 1970 bestaan; het Pinkpop festival en het evangelische Opwekking festival van de Pinksterbeweging. In Friesland houden tienduizenden zich rond deze tijd onledig met de spin-offs van de schaatsElfstedentocht. De tocht kan per fiets of step dan wel roeiend of wandelend worden volbracht. In NL valt Vaderdag op de 3e zondag van juni. Ook deze dag is door de middenstand gepromoot en wordt op basisscholen niet over het hoofd gezien.

Zomer en herfst

Anders dan in Scandinavië of rond kerst zijn rond midzomer (21 juni) in bijna heel NL de dagen net als alle andere. Alleen het Gelders Huissen kent nog een Sint-Jansvuur, in Laren in Noord-Holland is op 24 juni een St. Jansprocessie en in Brabant ziet men bij de deur van boerenschuren soms nog een St. Janstros hangen van bloemen & kruiden, waaronder St. Janskruid (zie ook tradities onder St. Jan). Voor de rest blijft bewuste aandacht in NL vrijwel beperkt tot de kring van antroposofen. Rond de week voor midzomer herbergt Terschelling sinds 1981 het 10daagse Oerol theaterfestival met jaarlijks zo’n 50.000 bezoekers & een dagelijkse tv uitzending op de publieke omroep, het Groningse Warffum kent sinds 1966 rond 25 juni het internationale volksdans festival “Op roakeldais” en in Bolsward zijn de Heamieldagen (een hooidankfeest). In deze periode vinden ook grote roomse processies plaats (6, 12). Toch wordt geen van deze evenementen bewust geassocieerd met midzomer. Logischerwijs kent ook in NL het vakantieseizoen een piek in evenementen met vaak een folklore component. Ze worden veelal druk bezocht en de duur varieert van een dag via wekelijks naar een week (zie bijv. ook nationale, lijst, de links op Koningsdag bij plaatsen die het koninklijk huis bezocht en optochtenkalender). De grootste kermis van de Benelux is de Tilburgse kermis. Deze bestaat bijna 450j, maar die van Hoorn is ouder (sinds 1446). Naast tal van lokale feesten vallen er sportevenementen onder. Op de nationale immaterieel erfgoed inventaris staan bijv. de wielerklassieker de Acht van Chaam (sinds 1933), de kortebaandraverij in Stompwijk (beide in juli) en het grootste wandelevenement ter wereld de Nijmeegse vierdaagse (sinds 1909). Eind augustus kent Nijmegen het middeleeuwse Gebroeders van Limburg festival. Ook oogstdankfeesten in Berg a/d Maas, Voerendaal en Raalte (Stoppelhaene) en Vlegeldag in Bennekom met het NK handdorsen vallen in de zomer (zie o.m. nieuwe onder boerenfolklore).

In de 17e eeuw was NL een maritieme grootmacht en ‘s zomers trekken ook maritieme evenementen massaal publiek. In de 80er jaren kwamen in Amsterdam, Delfzijl, Den Helder en Vlissingen z.g. Sail evenementen op met tallships (veelal replica’s van antieke zeilschepen). Ze zijn eens in de 5 jaar en trekken vele honderdduizenden bezoekers. De bekendste folkloristische zeilrace is het jaarlijkse skûtsjesilen met vrachtzeilschepen in Friesland. Daarbij doet men ook de Sneekweek (sinds 1934) aan die geldt als grootste binnenwater zeilevenement van Europa. Onder de minder bekende races voor klassieke zeilschepen vallen een stront, pieper, klipper & schuimkoppen race; de Bontekoe race, de race of the classics naar Engeland en terug en de DARP platbodem competitie en als enige in november de Slag in de rondte. Rond 1947 is in zuid Hollandse kustplaatsen ter gelegenheid van het uitvaren van de haringvloot vlaggetjesdag (rond half juni) ontstaan.

In NL zijn in de nazomer de meeste bloemencorso’s en allegorische optochten; al kent de Bollenstreek enkele corso’s in april. Vaak zijn ze onderdeel van een lokale feestweek en soms een uitvloeisel van wat ooit een allegorische of Koninginnedag optocht was (tussen 1891 en 1948 viel Koninginnedag op 31 augustus). Op denationale inventaris  zijn 6 corso’s terug te vinden; het theatercorso van St. Jansklooster in aug. en in sept. de bloemencorso’s in Eelde, Valkenswaard, Zundert en Lichtenvoorde en het fruitcorso in Tiel. Van de 9 op zichzelf staande allegorische optochten die men in 2014 in NL telde vielen er 6 in sept. Het verwante draaksteken van Beesel is eens in de 7j in aug. Onder de evenementen in nazomer & herfst op de immateriële erfgoed kalender vallen tevens het volksfeest in Winterswijk (ook met een corso), de Brabantse dag in Heeze en 2 paardenmarkten (Elst en Vianen). Op de 3e dinsdag van sept. vormt Prinsjesdag ter gelegenheid van de indiening van de rijksbegroting het jaarlijkse folkloristische politieke hoogtepunt met de koninklijke tocht van de gouden koets, troonrede & balkonscene en hoedjesgekte als hoofdingrediënten. Dierendag op 4 okt. wordt in NL ook in de media en op basisscholen niet over het hoofd gezien. De weinige oogstfeesten in NL zijn al in de zomer. De PKN kerk kent begin nov. een dankdag voor gewas & arbeid (Feestdag).

Ambachten, kunsten en overige tradities

Onder de tradities op de voorlopige immateriële Unesco erfgoedlijst die minder aan tijd gebonden zijn staan bij ambachten klompenmakers hoog genoteerd. Handmatige (1) & machinale vervaardiging zijn apart opgenomen, want beide vormen nu een bedreigd beroep. Vroeger werd de klassieke boerenklomp op het platteland veel gedragen, maar thans wordt wel 95% van de productie in souvenirwinkels verkocht aan buitenlandse toeristen. De grootste fabrikant ter wereld, de firma Nijhuis uit Beltrum, verkocht in 2013 nog zo’n 400.000 paar. Weinig verrassend komt het aloude ambacht van molenaar op plek 2, want buitenlanders denken bij NL ook vaak aan windmolens. Wel zijn de meeste molenaars van nu vrijwilliger en het aantal traditionele windmolens zakte van 10.000 in 1900 naar 1200 nu (De). Daar buiten vallen de veelwiekige metalen windmotors (met voor velen ook nostalgische waarde; in 2014 waren er nog ruim 100 over) en moderne windturbines om elektriciteit op te wekken (in 2014 waren daar al zo’n 2000 van). Onder de opgenomen ambachten vallen verder Fries houtsnijwerk, diamantbewerking, vervaardiging van Goudse pijpen, versieren van klederdracht in Staphorst (stipwerk) en ambachtelijk papier maken. Als kunsten zijn opgenomen papierknippen, midwinterhoorn blazen, hennakunst, de circuscultuur, de beiaardcultuur (NL heeft het grootste aantal carillons ter wereld) en het bovenstem zingen van psalmen in bevindelijk calvinistische kring. Onder de noemer sociale cohesie & identiteit vallen naast 3 uitingen van de schutterij folklore in m.n. rooms NL (35, 39, 41) de diverse kunstuitingen van het Friese stadje Hindeloopen, de stadsreus van Boxtel (stadsreuzen zijn m.n. een Vlaamse en Spaanse traditie), de woonwagencultuur in NL en het vervaardigen van Afro-Surinaamse klederdracht (eind 2014 stonden Sint & Piet nog niet op deze voorlopige erfgoedlijst). Als natuurfenomeen was valkerij opgenomen, als culinair verschijnsel wecken en als niet aan data gebonden feest prijsdansen in het West Brabantse Nieuw-Vossemeer.

In 2014 maakte rond Staphorst Rouveen in west Overijssel en Bunschoten Spakenburg in Utrecht folkloristische klederdracht nog deel uit van het alledaagse straatbeeld. De andere streekdrachten van NL worden vooral nog uit de mottenballen gehaald bij folkloristische evenementen & dagen of om geld te verdienen aan toeristen. In 2014 waren bij de FFGN rond 65 dansgroepen aangesloten die in streekdracht volksdansen presenteren als de authentiek Nederlandse klompendans en Driekusman. Onder de nog niet genoemde folkloristische uitingen vallen bijv.priksleeën (het zich op een sleetje voortbewegen over het ijs met behulp van 2 puntige stokken) en allerlei Oudhollandse spellen (er zijn veel verhuurbedrijfjes van). De bekendste binnenvariant is sjoelen (houten schijfjes via een polsbeweging door een gepolijste houten bak in kleine openingen schuiven), het bekendste buitenspel zaklopen en het bekendste spel voor binnen of buiten koekhappen. Het draaiorgel werd vroeger ook bij de folklore van NL gerekend, maar intussen is duidelijk dat het instrument niet bij uitstek Nederlands is. De uitvinder van het type dat in NL is te zien en te horen is de 19e eeuwse in Parijs levende Italiaan Ludovic Gavioli. Hij en zijn land­genoot Gasparini bouwden daar de eerste draaiorgels van deze soort. Later werden ze ook wel in België gemaakt. Draaiorgels komen in meerdere Europese landen voor en worden nu mechanisch aangedreven. In Engeland heten ze straator­gels. Zelfs een (voor velen dubieus) ei­gentijds Nederlands cultuurgoed als de coffeeshop is op zijn retour. Tussen 1997 en 2014 halveerde het aantal van 1200 naar 600 (Cof) en men controleert streng op de minimum­leeftijd voor toelating (18 jaar), overlast en harddruggebruik. De overheden zijn er nog niet uit of en wanneer eventuele laatst overgebleven coffeeshops onder monumentenzorg gaan vallen. Wel kent Amsterdam sinds 1985 een cannabismuseum. Op Lijst staan specifiek folkloristische festivals, maar veel andere festivals en evenementen kennen ook folklore.

Mythes, iconen en humor

Bovenaan zijn een aantal elementen uit de geschiedenis beschreven die bijdroegen aan de Nederlandse identiteitsvorming. Nederlandse folklore biedt ingangen naar helden, mythes en andere cultuuritems die hier een aandeel in hadden. Daaronder vallen bijv. volksverhalen en volksliedjes. De Nederlandse liederenbank van het Meertens instituut telt 170.000 liedteksten. Van de 32.000 volksverhalen die het instituut liet verzamelen kwam rond de helft uit de Friese Wouden, het zandgrond gebied in oostelijk Friesland waar hooguit 1% van de bevolking van NL wortels heeft liggen (onder wie de schrijver van deze website). Men zou uit dit alles echter wel de typisch Nederlandse component moeten ziften, want bijna dit hele oeuvre (qua thematiek, maar met kleine variaties ook qua inhoud) is internationaal. De appelvangproef geldt bijv. als één van de zeer weinige authentiek Nederlands items (onbewust slaan mannen bij het opvangen van een toegegooide appel de knieën bij elkaar en vrouwen doen ze uit elkaar). De proef zou nu wellicht minder betrouwbaar zijn, maar vervangen kunnen worden door een kaas aansnijtest die naar verluidt nog steeds werkt (vrouwen snijden kaas hol uit en mannen vlak). Vanwege de nauwe verbondenheid met de zee speelt de maritieme component in NL een grote rol. Buiten het liedje “daarwas laatst een meisje loos” valt te denken aan watergeuzen, zeehelden, spookschepen als de vliegende Hollander en zeemeerminnen/ mannen. Het bekendste voorbeeld van een import sage (in dit geval uit de USA) is het verhaal van het jongetje HansjeBrinker dat een overstroming voorkwam door zijn vinger in een gat in de dijk te steken (op 3 plekken in NL staat een aan hem gewijde sculptuur).

Onder de bronnen voor Nederlandse cultuurarchetypes vallen de geschiedenis Canons met ieder een lijst van zo’n 50 hoofdthema’s. Er is er één van NL, van de provincies Groningen, Friesland, Zuid Holland & Zeeland en van Amsterdam. Daarnaast bracht het Meerstens instituut voor NL een canon met een kleine c uit om de Canon van NL te verluchtigen met volksverhalen en komische sketches. Voorbeelden van oertypische Nederlandse verschijnselen zijn de strijd tegen het water met droogmakerijen, Zuiderzeewerken en Deltawerken als uitkomst, de opstand tegen de roomse Spaanse Habsburgers die o.m. uitmondde in de Republiek der 7 verenigde Nederlanden (1588-1795) en haar handelscompagnieën (moedernegotie, VOC, WIC, Noordse compagnie), de 19e en 20e eeuwse verzuiling Nederlandse stijl met haar soevereiniteit in eigen kring”en pacificatiepolitiek en de uniek Nederlandse gedoogcultuur met als eigentijdse halfslachtige uitkomst de coffeeshop. In de Canon van NL zijn 20 punten gewijd aan een persoon. Gecombineerd met bijv. namen die bij de verkiezing van grootste Nederlander in 2004 hoog scoorden kan men komen tot persoonlijke cultuuriconen (en daarmee in zekere zin rolmodellen). In de top10 van grootste Nederlanders stonden naast “vader des vaderlands” Willem van Oranje, de politici Willem Drees & de kort voor verkiezingen vermoorde Pim Fortuyn, de geleerden Desiderius Erasmus & Antonie van leeuwenhoek, admiraal Michiel de Ruyter, de schilders Rembrandt van Rijn & Vincent van Gogh en verder het joodse Holocaust icoonmeisje Anne Frank en voetballer Johan Cruyff. M.n. de laatste 4 genieten wereldwijd bekendheid met Johan Cruyff wellicht als topper in dezen. Hieraan kunnen bijv. de charismatische calvinistische voorman Abraham Kuyper en (gezien de media-aandacht 10 jaar na de moord op hem) oertypische Nederlander Theo van Gogh worden toegevoegd (als familie van Vincent van Gogh opgenomen in het NP).

In de 16e en 17e eeuw stond NL internationaal bekend om zijn humor. Het betrof m.n. lol en dijenkletsers rond ontregelde huishoudens (zoals bij schilder Jan Steen), dronken (bij voorkeur roomse) geestelijken, onnozele zielen en terechtwijzingen van dominees. Door de invloed van het calvinisme werd de moraal ingetogener en hardop schateren ging bijv. als ongepast gelden. Nog in de 2e wereldoorlog werd soldaten uit de USA wel verteld dat ze in NL voorzichtig moesten zijn met grappen om misverstanden te voorkomen (Dutch). Tot begin 60er jaren was de humor doorgaans conventioneel, maar met de ontzuiling kwamen de normen rond religie, seksualiteit & koninklijk huis ter discussie te staan en humor droeg bij aan het doorbreken van grenzen & taboes. Tot in de jaren 90 bleef, ondanks de sterk toegenomen immigratie, humor politiek correct voor zover het etniciteit en cultuurverschillen betrof. M.n. na de Twin tower aanslag in de USA van 11 sept. 2001 en de moord op Pim Fortuyn, die de islam als een achterlijke cultuur ter discussie had gesteld, doken grof provocerende grappen op over moslims (o.m. door Theo van Gogh; rond het christendom kwamen zulke grappen al in de 60er en 70er jaren op). Met de normen & ontwikkeling van de geschoolde autochtone middenklasse als leidraad was de humor tegelijk zelfrelativerend tot in het absurde, maar het inzicht ging niet zo ver dat men toeliet dat niet alle moslims daar al aan toe waren. Op deze wijze werden de grens tussen vrijheid van maningsuiting & discriminatie verkend (What). Ook nu wordt de humor van NL in het buitenland wel ervaren als recht door zee, weinig fijnzinnig en zelfs agressief provocerend, beledigend en grof; maar ook als absurd, sarcastisch, zelfrelativerend en tot nadenken stemmend. Vertolking van typetjes op Tv vormt een belangrijk onderdeel van de hedendaagse Nederlandse humor.