Geschiedenis

Van prehistorie tot vroege middeleeuwen

De eerste sporen van menselijke aanwezigheid in Hongarije zijn afkomstig van de Homo Erectus; de rechtoplopende mens waar de denkende mens van afstamt. Naar verluidt zijn ze wel 500.000 jaar oud en ze zijn gevonden in de dalen van de grote rivieren. On­geveer 100.000 jaar geleden leefden er Neanderthalers in het huidige Hongarije en zo’n 65.000 jaar later arriveerde de van jagen en verzamelen levende denkende mens. Na de laatste ijstijd (vanaf 10.000 v. Chr.) zijn er tot aan de Romeinse tijd verschillende volkeren in het gebied geweest. Velen daarvan kwamen uit de Balkan en ze bleven vaak tijdelijk. Toen de Romeinen kwamen leefden er Keltische stammen van de La Tène cultuur. Rond 10 v. Chr. veroverden de Romeinen de laagvlakte. Ze noemden het gebied Pannonia en ze verdeelden het in 2 provincies. De hoofdstad van één ervan, Aquincum, lag op de plaats van het huidige Boedapest. In de 4e eeuw na Chr. kwamen er in het land eerst Goten en even later Hunnen die hen achtervolgden. Laatstgenoemden waren ook voor de Romeinen aanleiding om het in de laagvlakte voor gezien te houden. De Hunnen ver­trokken op hun beurt echter met de noorderzon toen hun leider Etele Attila (die een tijdlang in Hongarije woonde) in 453 kwam te overlijden. Ze werden opgevolgd door verschillende stammen, waaronder de Mongoolse stam der Avaren. De Avaren onderhielden contact met de Byzantijnen van het Oost-Ro­meinse rijk. Rond het Balatonmeer vestigden zich Slavische stammen die het meer te leen hadden gekregen van het Oost Frankische rijk. Rond 900 trokken groepen ruitervol­ken die ruim 400 jaar eerder uit de regio rond het Oeralgebergte waren vertrokken, de Hongaren, na allerlei omzwervingen het grondge­bied van het huidige Hongarije en Zuid-Slowakije binnen. Eén van deze groepen, de Magyaren met leider Árpát, bleef er wonen. Ze vestigden zich als boer of sloten zich als huurling aan bij een leger om elders in Eu­ropa op strooptocht te gaan. Afstraffingen van de Duitsers noopten ook deze avonturiers er echter toe om over te gaan tot een gesetteld bestaan in hun nieuwe thuisland.

Van Stephan I t/m de Hunyaden

Intussen was de kerstening van Hongarije op gang gekomen. De Hongaren wilden een eigen bisdom, maar de Duitse keizer Otto I zag hier geen heil in omdat hij bang was zo de greep op de Hongaren te verliezen. De Hongaarse leider Vajk spaarde de kool en de geit door zich te laten dopen (onder de naam Stephan, Istwán in het Hongaars) en met een Beierse prinses te trouwen. Daarmee werden de Hongaren zowel door de Duitse keizer als door de paus erkend en kon Istwán als Stephan I de eerste koning van de dynastie der Arpaden worden. Onder deze dynastie werden adel en aristocratie steeds machtiger en groeide het Hongaarse rijk. Op het in verval rakende Byzantijnse rijk werden in de 11 en 12e eeuw Slovenië, Kroatië, Bosnië en Dalmatië veroverd (waarmee het land onder meer zeehavens kreeg) en er werd een geldeconomie ingevoerd. In 1241 volgde een korte, maar vernietigende bezet­ting van de Tataren en in 1301 kwam er een geruisloos einde aan de dynas­tie van de Ar­paden omdat er geen mannelijke erfopvolger was. In de 14e eeuw wilden de plaatselijke leenheren niet met de nieuwe koning Zsigmond samenwerken om één front te vormen tegen de opdringende Turkse Ottomanen. In 1396 verloor Zsigmond dan ook een grote veldslag van de Turken. Rond het midden van de 15e eeuw kwamen in Hongarije de Hunyaden, een geslacht van grootgrondbezitters, op. János Hu­nyadi was toen regent voor koning Laszlo, de 1e koning van de Habsburgse dy­nastie. Nadat deze Hunyadi in 1456 overleed aan de pest, benoemde de adel Matyas Hunyadi tot koning van het Hongaarse rijk. Koning Matyas werd vriendjes met de Oos­tenrijkse keizer Friedrich III en hij sloot vrede met de Turken. Dankzij de keizer werden Moravië en Silezië aan het rijk toegevoegd. Daarmee bereikte Oostenrijk-Hongarije haar maximale grondgebied en de grenzen van het rijk strekten zich uit van de Oostzee tot de Zwarte en de Adriatische zee. Matyas Hunyadi kreeg als bijnaam “de recht­vaardige ko­ning”. Onder zijn bewind kende Hongarije een stabiele periode. Na zijn dood in 1490 was door de instelling van een huurlingenleger en geruzie om de troonop­volging een se­rieuze Ottomaanse invasie echter op den duur niet meer te voorkomen. In 1527 werd het Hongaarse leger vernietigend verslagen door de Turken in de slag bij Mohács.

Turken en Habsburgers

In 1541 veroverden de Turken midden en Oost Hongarije en ze maakten Boeda op de westoever van de Donau tot hoofdstad. In Oost-Hongarije stelden ze Janosz Zsigmond aan als leider. In het westen van het land bleven de roomse Habsburgers de baas en Poszony, het latere Bratislava, werd daar hun regeringszetel. Het door de Turken bezette deel van Hongarije werd een welvarende kweekvijver voor een vreedzaam naast elkaar bestaan van verschillende godsdiensten. De Turken gedoogden bijv het protes­tantisme omdat de Habsburgers het onderdrukten. Ook de 17e eeuw stond in het teken van de strijd tussen de Habsburgse monarchie en de Turken. In 1683 stonden de Turken voor Wenen, maar ze werden verslagen en in 1686 heroverden de Habsburgers Boeda en Bel­grado. Daarmee hadden ze opnieuw het grootste deel van het Pannonische bekken in handen. De Habsburgers verdeelden Hongarije on­der Duitse officieren en adel en gedu­rende de 18e eeuw werd het land dusdanig over­spoeld door groepen uit allerlei buiten­landen dat nog maar rond de 40% van de bevolking oorspronkelijk Hongaars was. In 1740 werd erfopvolging langs de vrouwelijke lijn goed­gekeurd en Maria Theresia werd keizerin. Omdat ze een mild bewind voerde was ze ta­melijk populair en Hongarije ging geruisloos op in de OostenrijksHongaarse dubbelmo­narchie. Haar opvolger, Jozef II, voerde een krachtdadig bewind. Er kwam echter wel meer godsdienstvrijheid, het lijfei­gendom werd afgeschaft en de macht van adel en kerk werd beknot. Het reactionaire beleid van diens opvolger, Ferenc I, riep echter verzet op bij burgers en progressieve edelen en vormde een stimulans voor de Hongaarse nationa­listische beweging. In 1795 leidde dit tot een opstand die bloedig werd onderdrukt.

Opkomend nationalisme

In 1848 deed ook in Hongarije de revolutionaire geest haar invloed gelden die over heel Eu­ropa waarde en die een staats­vorm met perspectief voor minder bedeelden ten doel had. Aanvankelijk werd de Honga­ren door de Habsburgers wat meer autonomie toegezegd, maar de eerste echt autonome Hongaarse regering onder Lajos Kossuth werd direct om zeep geholpen door Oosten­rijkse en Russische legers. Er werden een aantal steden be­zet en er werd een waar schrikbewind ingevoerd waarbij het Duits de officiële om­gangstaal werd. Nadat de Oos­tenrijkers in 1859 een oorlog hadden verloren tegen Frank­rijk en Italië wilden ze echter wel weer praten. Zo kon het gebeuren dat de pas aange­stelde Oostenrijkse keizer Franz Jozef in 1867 opnieuw een eigen Hongaarse regering toeliet met Boeda als zetel en Gyula Andrasi als president. Industrialisatie en landbouw­hervormingen droegen intussen bij aan een toename van de welvaart onder delen van de bevolking, maar tegelijkertijd werd het klassenbewustzijn versterkt onder arme boeren en arbeiders. Deze opkomst van het socialisme ging in Hongarije gepaard met een opbloei van het nationalisme, waardoor het Hongaars weer de officiële taal kon worden. In 1873 werden Pest, Boeda en Oboeda verenigd tot Boedapest en het Operahuis, de nationale toonzaal en het parlementsgebouw die ook nu nog de skyline van Boeda­pest beheersen zijn toen gebouwd. Ook werd de eerste metro op het Euro­pese conti­nent in werking gesteld.

Van 1914 tot 1945

De moord op de opvolger van Franz Jozef, Franz Ferdinand in 1914 in Sarajevo vormde de directe  aanleiding tot de eerste wereldoorlog. Omdat Hongarije aan de kant van de verliezers had gevochten kwam het hier in 1920 via het ver­drag van Trianon uit als een koninkrijk zonder koning dat driekwart van zijn grondge­bied en tweederde van zijn bevol­king kwijt was. Drie miljoen etnische Hongaren (onder meer in Roemenië, Oekraïne en Slowakije) kwamen onder vreemd bestuur en de gren­zen werden zo getrokken dat de meeste rijkdommen buiten het nieuwe Hongarije vielen. De troonpretendent Károly IV werd verbannen naar Madera en vlootvoogd Horty werd regent. Communisten en socia­listen kregen het zwaar te verduren en Horty zocht aan­vankelijk steun bij de Duitse Nazi’s om het verloren grondgebied weer terug te krij­gen. In eerste instantie lukte dit aar­dig en als tegenprestatie vocht tussen 1941 en 1943 een Hongaars leger aan Duitse kant tegen de Russen. Hitler vertrouwde de Hongaren in 1944 echter niet meer nadat die hem en de Nazi’s het gebrek aan loyaliteit aanwreven waardoor het Hongaarse leger was ge­decimeerd en hij besloot om het land te laten bezetten. Nadat een aantal politici was ge­arresteerd en de joden werden afgevoerd naar concentratiekampen werd Horty vervan­gen omdat hij de kant van de geallieerden wilde kiezen.

Sovjet periode

Al snel namen de Sovjets in Hongarije het roer echter over en onder druk van hen werd het land inge­deeld bij het Warschaupact en de Comecon. De landbouw werd gecollectiviseerd, bedrij­ven werden genationaliseerd en er kwam een centraal geleide planeconomie. In oktober 1956 brak in Hongarije een volks­opstand uit tegen de communistische regering met hard optreden te­gen demonstrerende studenten als directe aanleiding. De uitgeroepen coali­tieregering onder Imre Nagy (spreek uit Notsj) deed tevergeefs een beroep op de VN om steun. Al na een maand was de opstand neergeslagen door de Sovjets. Nagy en andere leiders werden geëxecuteerd, de partij werd vernieuwd en 200.000 Hongaren vluchtten naar het vrije westen. János Kádár werd daarop geïnstalleerd als president. Hij bleef op deze post tot 1988 en via een zuinig, slim en redelijk liberaal beleid werd onder zijn be­wind Honga­rije economisch ge­zien één van de meest succesvolle Oostbloklanden.  

De weerzin die de Hongaren deelden tegen het streng communistische regime dat hen door de strot was geduwd zorgde tot in 1956 voor een enorm gevoel van saamhorig­heid. Dit kwam de geestelijke volksgezondheid sterk ten goede en het leidde ondermeer tot zeer lage sterftecijfers door infarcten. Na het neer­slaan van de opstand ging de wel­vaart gelei­delijk vooruit. Het eten bleef ongeveer even cholesterolrijk, maar Hongarije veranderde in een argwanende ieder voor zich maatschappij. De sterfte door hart en vaatziekten en het aantal lijders aan psychische aandoeningen namen navenant toe.

Na 1988 bleef het beleid van Glasnost (openheid) en Perestrojka (omvorming) van presi­dent Gorbatsjov niet lang meer onopgemerkt in Hongarije. Er kwam al snel persvrijheid en vrijheid van reizen en de grenzen gingen open. Eind 1989 werd Hongarije volksrepu­bliek af en regionale verkiezingen werden vrij.

De 3e republiek: ontwikkelingen na  1990

Op 23 oktober 1989 riep Mátyás Szürüs in zijn hoedanigheid van tussenpresident de 3e Hongaarse republiek uit. In 1990 waren de eerste vrije parlements¬verkiezingen na 1947 en Árpád Cöncz werd president. Bij de verkiezingen van 1994 be¬haalden de socialisten de absolute meerderheid. Het beleid van strikte bezuinigingen dat de linkse coalitieregering instelde, begon in 1997 vruchten af te werpen. In dat jaar sloot Hongarije zich aan bij de NAVO. De parlementsverkiezingen van 1998 mondden uit in een conservatieve coalitie. In 2000 werd Ferenc Madl president. Sinds 2005 bekleedt Laszlo Solyom deze functie. Op 14 april 2003 stemde 83% van de opgekomen Hongaren (opkomst 45%) bij het EU referendum voor de toetre¬ding die in mei 2004 een feit werd. In oktober 2004 werd de sociaal democraat Ferenc Gyurcsány premier. In 2006 won zijn partij opnieuw verkiezingen (210 van de 386 parlementszetels). Kort daarna gaf hij toe dat men had gelogen over de stand van zaken in de Hongaarse economie en hij beloofde dat het niet weer zou gebeuren. Dit leidde aanvankelijk tot veel protesten en een enorm verlies bij gemeenteraadsverkiezingen, maar begin oktober 2006 overleefde zijn regering een motie van wantrouwen. Gyurcsány kon daarna echter geen potten meer breken. Tijdens de kredietcrisis groeide het verzet tegen hem dusdanig dat hij niets meer voor elkaar kreeg en in maart 2009 aftrad. In april werd de partijloze Gordon Bajnai zijn opvolger. Sinds 2007 komt de rechts populistische partij Jobbik sterk op. Ze doet denken aan de PVV met dit verschil dat ze niet moslims (daar zijn er in Hongarije te weinig van), maar zigeuners gebruikt als zondebok en hefboom voor eigen succes.

De onderlinge contacten tussen etnische Hongaren aan beide kanten van de grenzen met de omliggende landen zijn na de val van de Sovjet Unie rond 1990 sterk geïntensiveerd. Langs de grens met Oekraïne is een levendige benzinesmokkel op gang gekomen. Deze wordt gedoogd door de vaak uit etnische Hongaren bestaande douane. De Hongaren wil­len hun landgenoten over de grens graag helpen en daarom zouden ze graag zien dat er voor hen op zijn minst een speciale pasjesregeling komt. Het liefst willen ze nog dat naast Roemenië Oekraïne ook EU lid komt.