Geschiedenis

Prehistorie

De vroegste aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid in het huidige Tsjechië komen van Neanderthalers die zich er 80.000 jaar terug ophielden. Vanaf 30.000 jaar geleden deed de van jagen en verzamelen levende denkende mens zijn intrede in het gebied. De natuur van het huidige Tsjechië was in de prehistorie dusdanig productief dat er permanent bewoonde nederzettingen konden ontstaan van jager-verzamelaars. Dit is een grote zeldzaamheid want jager-verzamelaars leefden doorgaans nomadisch in overzichtelijke familiegroepen. In 1986 zijn in Tsjechië bij een 28.000 jaar oude vaste nederzetting (de vindplaats Dolní Vĕstonice 2 in Zuid Moravië) de allereerste mogelijke aanwijzingen gevonden voor monogamie als norm en het afstraffen van polygaam gedrag. In rondzwervende jager verza­melaarstammen waren vrouwen, zeker in vergelijking met de latere landbouwculturen met vaste nederzettingen, re­latief geëmancipeerd en manvrouw relaties lagen niet al te vast.

De Tsjechen van nu zijn naar EU25 maatstaven ook erg honkvast, maar in de postcommunistische peri­ode zijn de echtscheidingscijfers wel flink opgelopen.

In Tsjechië zijn ook veel vondsten uit de bronstijd (vanaf 3000 v Chr.) en de daarop volgende ijzertijd. Dit zijn periodes waarin landbouw en veeteelt reeds bestonden als overle­vingstrate­gieën naast jagen, vissen en verzamelen. Tussen de 4e en de 1e eeuw v Chr. werd het hui­dige Tsjechië onder meer bewoond door de Keltische stam van de Boii of Bojers waaraan Bo­hemen zijn naam ontleent. Ook zijn er Germaanse stammen en Ro­meinen in het land ge­weest, maar de Romeinen trokken zich al snel terug naar gebieden ten zuiden van de Do­nau. De Boii werden tussen de 1e en de 6e eeuw na Chr. geleidelijk aan naar het westen ver­dreven door uit Rusland afkomstige Slavische stammen die zich in het stroomgebied van de Moldau vestigden.

Middeleeuwen

Tussen 830 en 907 hoorde het land tot het Groot Moravische rijk van Tsjechen en Slowaken. Onder dit rijk vielen ook delen van Duitsland, Oostenrijk, Polen en Hongarije. Rond 863 werd het gebied gekerstend door de Grieks ortho­doxe missionarissen Cyrillus en Methodius. In de 10e eeuw na Chr. namen Hongaren Slowakije in en Tsjechië en Slowakije bleven daarna 10 eeuwen lang van elkaar gescheiden. Vanaf de 10e eeuw heerste het vorstenhuis van de Přemysliden over Bohemen. Onder koning Wenceslas I werd dit landsdeel onderdeel van het Heilige Roomse Rijk. Nadat hij op zijn 21e door zijn broer was vermoord, werd deze koning de patroonheilige van Bohemen. Rond 1265 be­reikte het gebied waarover dit vorstenhuis heerste zijn grootste omvang. Het omvatte toen ook delen van Oostenrijk. De heersende ko­ning Ottokar II greep echter te hoog in zijn expansiedrift en verloor een oorlog van de Habs­burgse keizer. Tsjechië werd een on­derdeel van het Habsburgse rijk en het koningshuis van de Přemysliden werd opgevolgd door de dynastie der Luxemburgers. In 1355 werd de bij deze dy­nastie horende Karel IV (later Wenceslas IV genoemd) koning van het heilige roomse rijk en Praag werd de hoofdstad. Naar hem werd de bekendste Praagse brug ver­noemd. Hij was erg geliefd en slim, sprak 5 talen en stichtte de eveneens naar hem ge­noemde universiteit. Na de moord op Karel IV kwam zijn zoon aan het bewind, op­nieuw on­der de naam Wenceslas IV. Van deze Wenceslas IV wordt verteld dat hij zich vaak incognito in de stad begaf om zich te bedrinken en dat hij iedereen die het verklikte in de rivier liet gooien.

In 2006 werd door de kijkers van de Tsjechische publieke TV uiteindelijk kei-zer Karel IV gekozen tot grootste Tsjech aller tijden. De verkiezingen lokten levendige discussies uit in het land.

Reformatie, contrareformatie en Habsburgers

Tij­dens zijn regering voelden Tsjechen zich ach­tergesteld ten opzichte van rijke roomse Duitsers in Bohe­men. Dit vormde een voedings­bodem voor de Tsjechische hervormer Johan Hus. Reeds 100 jaar voor Luther stichtte laatstgenoemde een religieus nationalis­tische mas­sabewe­ging die zich afzette tegen de roomsen. Op aandrang van de paus trok Wenceslas zijn aanvankelijke steun aan deze Hussieten in en in 1415 eindigde Hus zijn leven op de brandstapel. Dit leidde vanaf 1419 tot een volksopstand en veel Tsjechen werden pro­testant. Vanaf 1526 kwamen de Habs­burgers in Tsjechië rechtstreeks aan het bewind en ze bleven de baas tot 1918. Nadat de Tsjechische protestanten in 1620 de veldslag van de witte berg te­gen de Habsburgers verloren, werden door de Habsburgse koning Ferdinand II het pro­testantisme en de Tsje­chische identiteit onderdrukt. Veel protestanten en intel­lectuelen vluchtten het land uit en de bevolking werd, mede door de 30 jarige oorlog die volgde, onge­veer gehalveerd. Pas in de 2e helft van de 18e eeuw kwam er verlichting door toedoen van keizerin Maria The­resia en haar zoon en opvolger Jozef II. In 1773 werden er Jezuïeten ver­bannen en in 1781 werden door Jozef II godsdienstvrij­heid en de mogelijkheid tot onderwijs in het Tsjechisch hersteld. In 1861 werd het Tsjechisch in Bohemen erkend als 2e taal.

Tsjechië kent de beschaafd klinkende uitdrukking “defenestratie” (ontvenste­ring). Deze verwijst naar de minder keurige gewoonte om zich van politieke tegenstanders te ont­doen door ze uit het raam van een bovenverdieping te gooien. De eersten die dit over­kwam waren de 7 gemeenteraadsleden van Praag die zich in 1419 de raadszetels van hun Hussietische voorgangers hadden toegeëigend. Om hun punt duidelijk te maken en er zeker van te zijn dat ze het niet na konden vertellen liet men hen op speerpunten vallen. De laatste keer dat het gebeurde was in 1948, toen communisten hun tegen­stander Jan Masaryk stiekem een onvrijwillige lucht­reis met fatale afloop be­zorgden. Nadien beweerden ze dat het zelfmoord was.

19e eeuw t/m 2e wereldoorlog

In de 19e eeuw industrialiseerde het land. Er kwam een middenklasse op en het nationa­lisme groeide. Na de 1e wereldoorlog viel het Habsburgse rijk uiteen en op 10 oktober 1918 werd Tsjecho-Slowakije een onafhankelijke republiek onder president Thomas Masaryk. In 1938 bezette Hitler vanuit de “Heim ins Reich” gedachte Sudetenland omdat daar 2 miljoen Duit­sers woonden. Kort daarop annexeerden de Duitsers heel Tsjecho-Slowakije. De toenmalige president Beneš vluchtte en leidde tijdens de oorlog vanuit Londen het verzet tegen de Nazi’s. Slowakije werd een Duitse vazalstaat. Na de Duitse bezetting kwam Beneš in 1945 terug als president. Via zijn decreten werden 3 miljoen Sudetenduitsers en een half miljoen Hongaarse collaborateurs verdreven en hun bezit­tingen werden in beslag genomen. Dit vormt nog steeds een ge­voelig punt in de relatie tussen Tsjechië en Duitsland en Hongarije.

Communistische tijd, Praagse lente en fluwelen revolutie

Beneš kon niet voor­komen dat communis­tenleider Gottwalt met steun van de Sovjet Unie de macht naar zich toetrok en in 1948 werd Gottwalt president. In 1954 werd hij opgevolgd door de hardliner Novotny. Tijdens de communistische periode groeiden zware industrie en steenkoolpro­ductie. Extreme inko­mens­verschillen verdwenen. Uniformiteit, passiviteit, con­formisme en gehoorzaam­heid werden van staatswege aangemoedigd en er was nauwelijks vrijheid om het leven naar eigen keus in te richten. In 1968 zagen hervormingsgezindte commu­nisten onder leiding van Alexander Dubček kans om de macht over te nemen en de­mo­cratische her­vormin­gen te introduceren. Deze “Praagse Lente” werd weldra ruw ver­stoord door een inval van de Oostbloklanden onder leiding van de Sovjets. Via geweld­loze weer­baarheid wisten de Tsjechen complete legers te demotiveren en de student Jan Palach ver­wierf een martela­renstatus door zichzelf op 19 januari 1969 uit protest in brand te steken. Dubček werd afgezet en opgevolgd door Husák. Laatstgenoemde probeerde om de bevol­king in het gareel te houden met een verhoging van de levensstandaard en een verbetering van de gezond­heidszorg. Het protest bleef echter sluimerend aanwezig en in 1977 slaagde de beweging Charta 77 er in om een oproep te doen aan de internationale gemeenschap om de men­senrechten van de Tsjechen te accepteren. Via het beleid van Glasnost (openheid) en Perestrojka (hervorming), dat de Russische president Gorbatsjov  (bijnaam Gorbi) na 1983 invoerde, kre­gen de her­vormers een nieuwe kans. Na een aantal steeds massaler wor­dende protest­demonstra­ties en stakingen in 1988 en 1989, die bekend werden als de fluwe­len revolu­tie, moesten de communistische machthebbers inbinden.

Ontwikkelingen na 1989

Op 29 december van 1989 werd het land een democratie. Toneelschrijver en dissident Václav Havel (1936-2011) werd president en de zieke Dubček werd parlementsvoorzitter tot hij in 1992 overleed. Omdat de Slowaken na de ineenstorting van het communisme ten opzichte van de Tsjechen een economische achterstand hadden, de eigen historisch gegroeide identiteit wilden profileren en een ander beleid voorstonden bleek een federatie geen haalbare kaart. In 1992 scheidde Slowakije zich af tot groot verdriet van president Havel. Dit leidde op 1 januari 1993 tot de oprichting van de Tsjechische republiek met Havel als president en Václav Klaus als premier. De Tsjechen voerden een eigen munt in; de Koruna of Tsjechische Kroon (afgekort CZK) en er werden de nodige staatkundige en economische hervormingen doorgevoerd. Ook zocht het land aansluiting bij bestaande westerse organisaties. Uiteindelijk slaagde men er in om de economische terugslag ten gevolge van het wegvallen van het oude systeem te keren en de aanvankelijke stijging van de werkloosheid in te dammen. In 1998 begon Havel aan zijn 2e ambtstermijn en in maart 1999 sloten Tsjechië, Polen en Hongarije zich aan bij de NAVO. In de daarop volgende jaren wonnen de Christen Democraten en Liberalen aan invloed ten koste van de Sociaal Democraten. Op 7 maart 2003 werd Havel als president opgevolgd door Václav Klaus. Op 13 en 14 juli van dat jaar stemde 77% van de Tsjechen (opkomst 55%) voor de aansluiting bij de EU die in mei 2004 een feit werd.

In juli 2004 werd Stanislav Gross premier van een centrumlinkse coalitie, maar in april 2005 werd hij vervangen door Jiri Paroubek omdat hij er maar niet slaagde om duidelijk te maken hoe hij van zijn salaris een chique appartement in Praag kon betalen. In januari 2007 kreeg Tsjechië na 7 maanden soebatten een nieuwe centrumrechtse regering van liberalen, christendemocraten en groenen met de liberaal Mirek Topolanek als premier. Deze regering viel op 24 maart 2009, net in het halfjaar dat Tsjechië de Europese raad voorzat. Om zijn land voor een blamage te behoeden droeg Topolanek de partijloze directeur van het Tsjechische CBS Jan Fischer voor als premier van een overgangsregering. Deze trad in mei aan. In dezelfde maand werd Václav Klaus herkozen tot president. Bij de tot eind mei 2010 uitgestelde verkiezingen werd de socialistische CSSD de grootste partij, maar omdat deze geen coalitiepartners had kwam er een centrumrechtse 3 partijen coalitie tot stand onder leiding van de conservatieve ODS.