Geschiedenis

Prehistorie en Romeinen

De eerste sporen van menselijke bewoning in Frankrijk gaan bijna 1 miljoen jaar terug in de tijd en de vroegste gevonden menselijke schedel is zo’n 400.000 jaar oud. Tussen 90.000 en 40.000 jaar geleden werd het land bewoond door Neanderthalers. Deze wer­den opgevolgd werden door de van jagen en verzamelen levende en rondtrekkende den­kende mens die onder meer grotschilderingen achterliet op veel plaatsen zoals de 20.000 jaar oude tekeningen in Lascaux van de Cro-Magnonmens. De grote prehistorische stenen in het land (megalieten en menhirs) zijn rond 7500 jaar oud. Vaak zijn het astronomische markeringen van het seizoenritme (bijv van het punt aan de horizon waar de zon ieder jaar opkomt op de kortste dag of ondergaat op de langste dag) met een rituele betekenis. De oudste aanwijzingen voor landbouw dateren van 4800 jaar voor Chr. Zo’n 4000 jaar later woonden in Frankrijk Keltische stammen. Ze gebruikten de menhirrijen opnieuw voor rituelen en stichtten rond 300 v. Chr. Parijs. In 55 v. Chr. vestigden zich de eerste Romeinen. Zij noemden het land Gallië (naar de Franse Kelten die zich Galliërs noemden) en ze bekeerden zich na het jaar 312 tot het rooms-katholicisme.

Van Franken tot Vikingen

In de 5e eeuw na het begin van onze jaartelling kwamen er inva­sies van allerlei Germaanse stammen op gang, waaronder de Goten en de Franken. Diverse vorsten­huizen volgden elkaar sindsdien op. Koning Clovis (481-511) behoorde tot één van de eerste dynastieën, die van de Merovingers. Als ambitieus veroveraar breidde hij zijn rijk sterk uit in het huidige Frankrijk. Voordat hij tegen de Alemannen ten strijde trok beloofde hij dat hij zich tot het christendom zou bekeren als hij hen zou verslaan. Toen dat lukte liet hij zich in 499 dopen. Hierdoor kreeg ook bij volken in de omtrek het Christendom als succesvolle inspiratiebron de wind in de zeilen. Clovis bracht de Bourgondiërs, de Visigothen en de Goten onder één gezag. Na 987 werd het land onder de dynastie van de Ca­petingers opnieuw meer een eenheid doordat de macht van lokale feodale heersers werd inge­perkt. Ondanks dat bleef de adel (daarin gesteund door de geestelijkheid) heel lang veruit de belangrijkste machtsfactor in het land. Een minzaam soort hooghartigheid van Fran­sen in machtige posities is hierop terug te voeren tot op de huidige dag. Rond 900 kende het land invasies van de Vikingen. De Vikinghoofdman Rollo liet zich in 911 dopen en kreeg Normandië als leengebied.

Van Vilors dynastie tot Franse revolutie

In 1328 werd Philips VI de eerste koning van de Vilors dynastie. In zijn regeringsperiode heerste de builenpest, die aan een kwart van de bevolking het leven kostte en begon de z.g.n. hon­derdjarige oorlog met Engeland. Onder meer Jeanne d’ Árc heeft hierin een rol  gespeeld. De 100 jarige oorlog eindigde in 1453 met het verjagen van de Engelsen uit Normandië en Bretagne. In 1562 ontstond een godsdienstoorlog met de protestantse Hugenoten die een voorlopig einde vond doordat koning Hendrik IV, de eerste koning van de Bourbon dynastie, godsdienstvrijheid instelde. Tijdens de regeerperiode van diens klein­zoon, Lo­dewijk XIVe (vanwege zijn megalomanie en extreem decadente hofhouding ook bekend als de zonnekoning), maakte Frankrijk haar grootste  bloeiperi­ode door. Het was toen het machtigste land van Europa en er werden koloniën gesticht in Noord-Amerika (Quebec, Louisiana) en Voor-Indië. In 1615 werd de door Hendrik IV in­gestelde gods­dienstvrijheid herroepen waarna veel Hugenoten het land uitvluchtten. Tus­sen 1756 en 1763 speelde zich de 7 jarige oorlog af. Daarin raakte Frankrijk haar Ameri­kaanse kolo­niën kwijt. Dit bracht het land op het randje van bankroet, hetgeen sluimerend ver­zet binnen de maat­schappelijke middenklasse tegen de macht van adel en geestelijkheid steeds manifester maakte. Op 14 juli 1789 mondde dit uit in de bestor­ming van de Bas­tille, een enorm fort in Parijs dat tevens diende als gevangenis. Sinds­dien is 14 juli de na­tionale feestdag. Deze gebeurtenis wordt in Europa gezien als het beginmoment van de moderne geschiedenis.

Van Franse revolutie tot 3e republiek

Deze bestorming luidde het begin in van de Franse revolutie. Feodale rechten en stan­denprivileges werden afgeschaft, de proclamatie van de rechten van de mens en van de burger vond plaats en onder het motto vrijheid, gelijkheid en broederschap eindigden ve­len met blauw bloed hun leven onder de guillotine (de ontwerper daarvan was sterk tegen de doodstraf en zag zijn vinding als tussenstadium naar de afschaffing van die straf). In Frankrijk werd in 1792 de eerste re­publiek uitgeroepen. Pogingen vanuit andere Europese landen om de monarchie in het land te herstellen pakten averechts uit. Ze leidden tot de opkomst van Napoleon. Toen die zichzelf in 1799 tot keizer kroonde ging de 1e republiek echter ter ziele. Omdat Napo­leon het revolutionaire gedachtegoed wilde verbreiden veroverde hij bijna heel Europa. Door hem ingestelde administratieve wetgeving (waaronder de plicht tot het voeren en registreren van achternamen) is nadien blijvend van invloed geweest in Europa en daar­buiten. Na de in 1815 door Napoleon verloren slag bij Waterloo werden monarchie en macht van adel en geestelijkheid tijdelijk in ere hersteld, behoudens een kort intermezzo tussen 1848 en 1852 (de 2e republiek) waarin voorman Louis Blanc probeerde en socialistische radenrepubliek op te zetten. Dit mondde uit in een chaotische tijd. Nadien werd uit angst voor chaos via een referendum president Charles Louis Napoleon Bonaparte gekozen tot keizer Napoleon III. Nadat hij zich had laten verleiden tot oorlog met de Duitsers verloor Frankrijk ElzasLotharingen aan Pruisen en werd hij in 1871 afgezet. Daarmee begon de 3e republiek. In 19e eeuw kreeg Frankrijk er nieuwe koloniën in Noord-Afrika (Algerije, Senegal, Marokko) en Indochina (Vietnam, Cambodja) bij.

Van 3e republiek t/m 2e wereldoorlog.

De periode tussen 1876 en 1906 stond in het teken van politieke schan­dalen, verdragen met grote Europese mogelijkheden en het uitroepen van de scheiding tussen kerk en staat die in Frankrijk erg stringent is. Raymond Poincaré (1860-1934) was Frans president tijdens de 1e wereldoorlog. In die oorlog speelde voor Frankrijk met Rusland en het VK als belangrijkste medestanders de voornaamste strijd zich af tegen Duitsland aan het westfront dat liep van Nieuwpoort in België tot Bazel in Zwitserland. De beruchte loopgravenoorlog in België en Noord-Frankrijk kostte miljoenen levens. De 1e wereldoorlog eindigde in 1919 met het verdrag van Versailles. Daarbij werd ondermeer besloten dat Duitsland herstelbetalingen moest doen voor de aangerichte schade en de in 1918 van Frankrijk ingepikte gebieden terug moest geven. Poincaré vond het verdrag van Versailles zelfs nog te inschikkelijk ten opzichte van de Duitsers. Hiermee droeg hij bij aan een voedingsbodem voor de latere opkomst van het Nazisme, hetgeen de inleiding vormde tot de 2e we­reldoorlog en een hernieuwde Duitse bezetting. Tijdens deze oorlog was Frankrijk deels bezet door de Duitsers met in het zuidoostelijke deel van het land tot in 1944 een marionettenrege­ring onder maarschalk Pétain (het Vichy regime). In 1943 werd de Gaulle leider van het Franse verzet en vanaf juni 1944 werd het land na de invasie in Normandië geleidelijk aan bevrijd door de geallieerden. Frankrijk heeft enorm geleden onder de beide wereldoorlogen. Oorlogsbegraafplaatsen zijn daar de stille getuigen. Zo liggen op de begraafplaats bij Verdun de stoffelijke resten van 130.000 Franse en Duitse soldaten uit de 1e wereldoorlog. De Maginotlinie, een enorm stelsel van verdedigingswerken dat de Fransen tussen de beide wereldoorlogen in aanlegden langs de Duitse grens, kon niet voorkomen dat het land in 1940 onder de voet werd gelopen. De Duitsers omzeilden de linie of namen bunkers in met parachutisten. Het Franse leger was goed uitgerust, maar slecht gemotiveerd en het werd slecht geleid.

Van 4e republiek t/m de Gaulle

Direct na de 2e wereldoorlog kondigde de 4e republiek zich aan met een nieuwe grond­wet. Regeringen daarin waren geen lang leven beschoren. Er volgde een rommelige pe­riode die zich kenmerkte door politieke instabiliteit en economische groei. Onder president Pierre Mendes France werden koloniën in In­dochina opgegeven en later ook en Noord-Afrika. Verder werd Frankrijk lid van de EEG (de voor­loper van de EG). In 1958 ontstond via een volgende grondwetswijziging (die de presi­dent veel bevoegdheden gaf) de 5e republiek met Charles de Gaulle als staatshoofd. Tijdens zijn regeerperiode werd in 1962 na langdurige strijd Algerije onafhankelijk. De Gaulle was door de geallieerden altijd al als een dwarsligger gezien, maar zijn patriottisme sprak de Fransen aan. Hij wilde Frankrijk op de wereldkaart zetten door het land een geheel eigen pro-Arabische en anti-Amerikaanse koers te laten varen en zijn opvolgers hielden deze beleidslijn vast. Tot 2 keer toe hield de Gaulle aansluiting van het pro-Amerikaanse Groot-Brittannië bij de EEG tegen. Frankrijk stapte in 1966 uit de NAVO en ontwikkelde een eigen atoombom. Na studentenopstanden in 1968 trad de Gaulle in 1969 af omdat zijn hervormingsvoorstellen het niet haalden.

Frankrijk na de Gaulle

Wel bleven de Gaullisten tot 1981 aan de macht. Tussen 1981 en 1995 was de socialist Mitterand president van Frankrijk. In het laatstgenoemde jaar werd hij opgevolgd door de Gaullist Chirac. De eerste regeerperiode van Chirac kenmerkte zich door stakingen, een achteruitgang van de economie, een toename van de werkloosheid, terreuraanslagen door Corsicanen en Algerijnen en de groei van extreem rechts. In 1997 werd Chirac opgevolgd door de socialist Jospin en in 2000 werd de ambtstermijn van het presidentschap ingekrompen van 7 naar 5 jaar. Op 5 mei 2002 werd Chirac herkozen tot president van de Franse republiek na een 2e verkiezingsronde tegen de extreemrechtse presidentskandidaat Le Pen en Raffarin werd 1e minister. Nadat de Fransen de Europese grondwet hadden afgestemd viel de regering en werd hij op 31 mei 2005 opgevolgd door Dominique de Villepin, een beschermeling van Chirac. De presidentsverkiezingen van 2007 werden op 6 mei in de 2e ronde gewonnen door Nicolas Sarkozy van de rechtse UMP (Union pour un Mouvement Populaire) met 53% van de stemmen van socialiste Ségolène Royal (47%). Royal was wel de eerste vrouw in de Franse geschiedenis die de eindronde van de presidentsverkiezingen haalde. Bij de parlementsverkiezingen daarna van 16 juni kreeg de UMP 47% van de stemmen tegen 41% voor de socialisten. Daarmee kreeg de UMP een absolute meerderheid in het 577 zetels tellende parlement. Via het kabinet dat vervolgens tot stand kwam met François Fillon als premier gaf Sarkozy signalen af van bindend leiderschap. Socialist Bernard Kouchner werd minister van buitenlandse zaken en immigrantendochter Rachide Dati kwam op justitie. Onder de staatssecretarissen zaten nog 2 socialisten en 2 vrouwen van allochtone herkomst.