Gezondheidszorg en volksgezondheid

Voorgeschiedenis en organisatie

Reeds in de 12e eeuw kende Vlaanderen ziekenhuizen in Brugge en Antwerpen, maar tot 1963 bemoeide de wetgever zich weinig met ziekenhuiszorg (2010 vanaf p18). In mei 1813 werd naar aanleiding van een mijnongeval in Wallonië via een keizerlijk decreet van Napoleon een eerste ziekenfonds opgericht voor mijnwerkers. Verderop in de 19e eeuw volgden meer beroepsgebonden vrijwillige ziekenfondsen. Ze werden tussen 1851 en 1894 door de staat België erkend. Begin 20e eeuw waren deze private ziekenfondsen georganiseerd langs de levensbeschouwelijke lijnen van de verzuiling. Ze werden mutualiteiten genoemd en beheerden niet verplichte ziektekosten verzekeringen. In de 2e wereldoorlog werden door bazen & bonden eerste stappen gezet naar een verplicht sociaal verzekeringsstelsel voor werknemers met als kenmerken o.m. onafhankelijke medische praktijken, vrije keus van zorgvoorziener & ziekenhuis door de patiënt en vergoeding achteraf aan zorgverleners op basis van aantal diensten. In 1963 bracht een nieuwe zorgverzekering & ziekenhuiswet een belangrijk keerpunt. Zorgverzekering via ziekenfondsen werd verplicht en verzekering voor arbeidsongeschiktheid (via werkgevers & werknemers) werd losgekoppeld van die voor geneeskundige verzorging (werkgevers & werknemers, ziekenfondsen & zorgverstrekkers). Dit leidde tot instelling van het RIZIV (Rijksinstituut voor ziekte & invaliditeitsverzekering) en van lijsten van te vergoeden medische diensten. Voor verzekerden werd ziekenhuiszorg gratis. In de ziekenhuissector werd planning geïntroduceerd. Deze is in de decennia daarop verder uitgewerkt. In de 60er jaren volgden verplichte basisverzekering voor zelfstandigen en (uitbreiding van) dekking voor ambtenaren, arbeidsongeschikten (fysiek, psychisch) en overige groepen.

Vanaf de 80er jaren werd specialisatie aangebracht in voorzieningen & bedden zoals thuiszorg, opvangfaciliteiten en verpleeghuizen. In de 90er jaren werd vergoeding achteraf o.g.v. verrichte diensten onderdeel van een vast budget voor deelsectoren van zorg (incl. ziekenhuiszorg) met budgetplanning en controle op kostenoverschrijding. Tegelijk zijn voorzieningen voor volksgezondheid & preventie overgeheveld naar de (taal)gemeenschappen en werden veel nieuwe non-gouvernmentele beroeps en belangenorganisaties (bijv. van patiënten) opgezet. De volgende stap was toewerken naar afstemming (ook tussen bestuurslagen) & integratie (multidisciplinaire zorg). In België staat de vrijheid van patiënten qua keus van arts of specialist hoog in het vaandel. Vragen van een tweede mening bij een andere arts of specialist is heel gebruikelijk en vanouds verwijst de huisarts niet door naar specialisten. Wel is kort na 2000 voor elke patiënt een Globaal Medisch Dossier ingevoerd dat een huisarts naar diens keus beheert en werd doorverwijzing door deze huisarts naar een specialist aangemoedigd. Ook is een eigen bijdrage ingevoerd voor ambulante patiënten bij eerste hulpposten. Verder zijn huisartsen lokale samenwerkingsverbanden (huisartsenkringen) begonnen en ook in België worden groepspraktijken met meerdere disciplines steeds gewoner. De rol van de huisarts in het begeleiden van de patiënt door het zorgstelsel wordt zo belangrijker, bijv. via invoering van de GDT (geïntegreerde diensten thuiszorg) in 2003. Vanouds stonden in België ziekenfondsen in voor de rechten van patiënten. Patiëntenrechten zijn in 2002 wettelijk vastgelegd; incl. klachtenprocedures & bemiddeling. Meer recente hervormingen (2010 hoofdstuk 6) behelzen het verbeteren van de toegankelijkheid van zorg; o.m. via het verfijnder instellen van een maximum eigen bijdrage (MAB), het inkomen afhankelijk maken van voorschieten van medische kosten (vrijstelling voor lage inkomens) en  maatregelen om tekorten aan artsen & verpleegkundigen te bestrijden. In 2015 is erkenning van beroepen in de geestelijke gezondheidszorg wettelijk geregeld.

De versnipperde structuur van het Belgische staatsbestel heeft ook zijn weerslag gehad op de organisatie van de gezondheidszorg. Toch behield de federale overheid een hoofdrol met het parlement als wetgevende en m.n. het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid als uitvoerende macht. Onder dat ministerie valt de FOD (federale overheidsdienst) Volksgezondheid, veiligheid voedselketen & leefmilieu en de FOD sociale zekerheid (o.m. voorzieningen voor arbeidsongeschikten), de Rijksdienst Sociale Zekerheid (RSZ: int & herverdeelt sociale & zorgbijdragen), het RIZIV (verplichte zorgbijdragen), het fagg (regulering geneesmiddelen) en het federaal agentschap voor nucleaire controle en als adviesorgaan het wetenschappelijk instituut volksgezondheid. Eind 2016 is de rol van ziekenfondsen als zorgcoach herbekrachtigd (website cm). De federale overheid is verantwoordelijk voor regeling & betaling van verplichte verzekering, ziekenhuiszorg, beroepskwalificaties en prijs & registratie van medicijnen, dringende medische hulpverlening & crisismanagement. Beleid komt tot stand via overleg tussen betrokken partijen; ziekenfondsen, zorgaanbieders, regering en vertegenwoordigers van de arbeidsmarkt (werkgevers, werknemers & zelfstandigen). Federaal voerde de minister in 2018 duurzaamheid (betaalbaar voor de overheid), aangepastheid (afstemming) en toegankelijkheid (o.m. via digitalisering) hoog in het vaandel. Men wilde aan alle burgers een kwaliteitsvolle, betaalbare en toegankelijke gezondheidszorg garanderen, aangepast aan de evoluerende noden van de patiënt met inachtnemeing van de keuzevrijheid van de patiënt en de diagnostische & therapeutische vrijheid (2014).

Het zorgstelsel wordt betaald uit directe belasting, sociale bijdragen en BTW. De verplichte verzekering wordt georganiseerd via zes private landelijke bonden van ziekenfondsen zonder winstoogmerk en één nationale bond van de overheid. Thans is ruim 99% van de bevolking verplicht verzekerd met een zeer brede dekking. Private zorgverzekeraars met winstoogmerk hebben enkel een klein deel van de vrijwillige verzekeringsmarkt in handen. De drie taalgemeenschappen kennen ieder hun eigen zorgministerie & parlement. Onder hun taken vallen volksgezondheid & preventie, zorg voor speciale groepen (moeders, kinderen, ouderen; thuiszorg, palliatieve zorg) en afstemming tussen eerste, tweede en derde lijnszorg binnen de eigen gemeenschap. Federale & gemeenschapsregeringen stemmen af via interministerieel overleg. Ook ngo’s (bijv. beroeps & belangenclubs als de Orde der Artsen: links) hebben invloed op het zorgstelsel.

Beoordeling van de zorg

Op International Indexes zijn de uitslagen te vinden van Zweeds onderzoek in 35 Europese landen (waaronder 27 EU landen) naar prestaties van zorgstelsels vanuit het perspectief van de gebruiker (Health Consumer Index). Vanaf 2008 kende België een opgaande lijn op deze index (2017 p34). In 2017 hanteerde men 46 indicatoren, verdeeld over 6 dimensies. België eindigde met een score van 83,2% als achtste in de landenrangorde. Men scoorde het best (met 3 landen gedeeld 3e onder 35 landen) op toegankelijkheid/ wachttijden; gevolgd door preventie & bereik van diensten (met 3 gedeeld 6e). Bij de andere 4 dimensies eindigde België in de middenmoot. Men haalde een met 3 landen gedeelde 11e plek op resultaten, een met 6 gedeelde 14e plaats op medicijnen en een met 5 gedeelde 16e plek bij preventie. De slechtste score was op patiëntenrechten (met 6 gedeeld 18e). In 2017 betitelden de Zweden het Belgische stelsel als wellicht het meest genereuze binnen de 35 landen (met als mogelijke keerzijde bijv. langdurige opnames bij vage klachten). Men noemde m.n. de uitkomst op resultaten als voor verbetering vatbaar, terwijl deze in de hoge middenmoot viel.

Het volksdeel dat zorg & sociale zekerheid bij de top2 van zorgenkindjes rekende, was voorjaar 2018 in België naar EU maatstaf klein (keus uit 14; voor het land 13%, +1% t.o.v. zomer 2017: EU 23%, +3%; voor zichzelf 14%, gelijk aan aug. 2017; EU 18%, +1%; QA3/4). Najaar 2013 was het volksdeel dat het zorgstelsel positief beoordeelde in België het grootst binnen de EU (97%, EU gemiddelde 71%; QC2). De tabel hierna biedt een indruk rond het gewicht van kwaliteitscriteria daarbij in België en de EU (volksdeel in % dat het aanvinkte; +/- verandering t.o.v. eind 2009 in %; QC1).

Criteria 2013 België EU
% +/- % +/-
Goed opgeleid medisch personeel 54 +2 53 +1
Effectieve behandeling 39 +6 40 +1
Vrije artsenkeus 27 -6 19 -3
Respect voor patiënt 27 0 24 -3
Fouten & schadevrije behandeling 23 +5 23 +1
Moderne medische uitrusting 23 -3 25 -2
Vrije ziekenhuiskeus 22 -4 13 -1
Ziekenhuis of huisarts dichtbij 21 0 24 +2
Kuise inrichtingen 16 +3 24 +5
Geen wachtlijsten 15 -4 24 -5
Uitnodigende vriendelijke sfeer 11 0 7 0
Overige 0 -1 1 0

Uit de tabel blijkt bijv. dat Belgen in 2013 vergeleken met 2009 effectieve & schadevrije behandeling zwaarder zijn gaan wegen en in de buurt van het EU gemiddelde kwamen en dat geen wachtlijsten en vrije keus van arts & ziekenhuis als issue gedaald waren. Wel scoorden deze items onder Belgen naar Eu maatstaf nog steeds boven gemiddeld.

Eind 2013 zagen relatief velen in België beroepsuitoefenaren (huisarts & specialist 74%, EU 57%; apotheker & verpleegkundige 24 om 14%) als geschikte infobronnen voor de zorgkwaliteit. Rond tot iets onder gemiddeld scoorden ziekenhuispersoneel (20%), radio (4%), officiële statistieken (16%), vrienden of familie (37%), drukpers (20%), TV (17%) en patiëntenbonden/ NGO’s (14%) en en onder gemiddeld bleven internetfora (19%, EU 26%; QC4). Voor vertrouwen in een ziekenhuis wogen algemene reputatie (54 om 38%) en aantal specialismen (30 om 22%) voor velen relatief zwaar. Rond gemiddeld scoorden hier beschikbare uitrusting (22%), gemiddelde verblijfsduur 4% en mening van andere patiënten (28%). Men tilde in België naar EU maatstaf minder zwaar aan erkenning door een competente instantie (12 om 16%), behandelingen per specialist (6 om 8%), diploma’s (10 om 19%) en wachttijden (13 om 21%). Een iets onder gemiddeld segment vreesde schade door behandeling (in ziekenhuis 49 om 53%, 3% minder dan in 2009 , EU +3%; door huisarts of apotheek 47 om 50%, 0 om +4%).

Een doorsnee volksdeel gaf aan zelf of bij naasten met medische fouten in aanraking te zijn gekomen (27%, -2 om +1%; QC7). Een ruim gemiddeld deel (51 om 46%) maakte werk van fouten en wat dat betreft was men in België en de EU bezig met een inhaalrace (beide +18% t.o.v. 2009). Veelal gebeurde melding bij een arts, verpleegkundige of apotheker (70 om 52%, +14 om +11%) en bijv. relatief weinig bij ziekenhuisleiding (38 om 45%) of een jurist (7 om 10%, -9 om -5%; QC10). Bij bronnen voor hulp bij het verhalen van schade scoorden arts, verpleegkundige of apotheker (27 om 15%), een verwante die werkt in de zorg (9 om 6%) en ziekenhuisleiding (44 om 39%) boven gemiddeld en een advocaat (50%), het ministerie (33%) of een instelling voor patiëtenveiligheid (22%) rond gemiddeld. Weinigen zochten steun bij regionale/ lokale gezagdragers (9 om 16%) of  NGO’s/ patiëntenbond etc. (25 om 29%; QC18). In België vonden relatief velen fouten formeel toegeven (41 om 34%) belangrijk terwijl het segment dat terechtwijzen van de verantwoordelijke persoon (25 om 34%; -10 om -3%) of instantie (30 om 38%), onderzoek (47 om 52%) of financiële compensatie (45 om 50%) aanvinkte naar verhouding klein was (rond gemiddeld: uitleg 41%, excuus 30%). Bij de daadwerkelijke uitkomsten scoorde “niks mee gedaan” het hoogst (47 om 37%, QC12). Financiële compensatie (7%) & terechtwijzing van de verantwoordelijke (6%) kwamen rond gemiddeld en andere opties bleven onder het Eu gemiddelde (medisch excuus 16 om 20%, uitleg 11 om 17%, maatregelen ter voorkoming 8 om 12%, instantie weigert verantwoordelijkheid 9 om 11%, actie tegen verantwoordelijke 3 om 5%).

Begin 2009 was in België het volksdeel dat tevreden was met de medische diensten in de buurt met 94% het grootst binnen de Eu (EU 72%; Annex, QA20.5). In 2016 scoorde België bij een Eurofound enquête (Explore: quality public services) ook boven gemiddeld, maar minder uitbundig. Men gaf de zorgvoorzieningen het cijfer 7,6 (3 EU landen hoger; EU gemiddelde 6,7) en de voorzieningen voor lange termijn een 6,9 (3 hoger, EU 6,2). De huisarts/ groepspraktijk kreeg een 7,7 (7 hoger, EU 7,4) en ziekenhuis/ specialist een 7,4 (8 hoger, EU 6,9). Naar toegankelijkheid van medische voorzieningen waren naar EU maastaf de volksdelen die er in het jaar vooraf gebruik van hadden gemaakt rond gemiddeld bij huisarts (67%), ziekenhuis of specialist (30%) & eerste hulp (12 om 11%) en naar verhouding klein bij receptenlijn (8 om 18%) of telefonisch consult (8 om 11%). Het segment dat aangaf veel of enige moeite te hebben met het zien van een huisarts was naar Eu maatstaf vaak aan de kleine kant (vanwege grote afstand: veel moeite 1 om 3%, enige moeite 15 om 16%; tijd vinden wegens werk of zorg: veel 6 om 6%, enige 30 om 25%; tijdige afspraak: veel 4 om 10%, enige 23 om 28%, lang in wachtkamer: 4 om 9% en 29 om 33%, kosten: 4 om 4% en 19 om 13%). In België viel in 2016 het segment dat moeite kende met kosten van zorg veelal onder de kleinste binnen de EU (huisarts etc. 7%, EU 17%, spoedhulp 12 om 23%, tandarts 19 om 36%, geestelijke gezondheidzorg 21 om 34%; overige ziekenhuis of specialistische zorg 15 om 29%), behalve bij lange termijnzorg (veel moeite 7 om 9%, enige moeite 31 om 27%).

Men vroeg in 2016 ook naar de ervaren kwaliteit van medische voorzieningen bij het laatste gebruik (schaal 1-10; 1 als laagste). Zoals de tabel hierna toont scoorden in België (BE) voorzieningen rond huisarts, ziekenhuis en chronische zorginstelling (LT zorg) naar EU maatstaf rond gemiddeld. Bij het ziekenhuis werd de beoordeling gevraagd van zowel de respondent als leden van diens huishouding. Bij corruptie kan bijv. gedacht worden aan zwart bijbetalen of gratis diensten in ruil voor een voorkeursbehandeling. Van patiënt naar arts/voorziening komt dit in noord & west Europa weinig voor. Wel worden artsen hier vaak gepaaid door de farmaceutische industrie.

Aspect van de zorgvoorziening in 2016 Beoordeelde zorgvoorziening (schaal 1-10)
Huisarts Ziekenhuis LT zorg
Resp. Lid huish
BE EU BE EU BE EU BE EU
Faciliteiten 8,1 7,9 7,8 7,8 7,9 7,6 7,7 7,4
Professionele staf 8,1 8,0 7,7 7,9 7,7 7,7 7,7 7,5
Persoonlijk aandacht 8,0 7,9 7,6 7,6 7,6 7,4 7,7 7,4
Voorlichting/navraag 7,9 7,8 7,5 7,6 7,5 7,4 7,6 7,3
Gelijke behandeling 7,5 7,6 7,3 7,3 7,3 7,3 7,3 7,1
Corruptie 2,7 2,9 2,8 3,2 2,8 3,2 3,0 3,2

De tabel hierna biedt uitslagen voor België en de EU van onderzoek uit 2007 naar kwaliteit, beschikbaarheid & prijs van zorginstituten (special EB 283 wave 67.3; Euro). België was toen bij kwaliteit & beschikbaarheid van de meeste zorginstituuten eerste of tweede van de EU. Bij betaalbaarheid waren de prestaties matiger, wellicht omdat veel zorgkosten nog moesten worden voorgeschoten vooraleer de verzekering ze vergoedde.

Zorginstituut medio 2007 Kwaliteit OK % Beschikbaar OK % Te duur %
BE EU BE EU BE EU
Huisarts 95 84 97 88 14 11
Tandarts 95 74 87 74 34 51
Specialist 93 74 75 62 38 35
Thuiszorg 77 42 74 34 18 32
Ziekenhuis 93 71 87 76 31 25
Verpleeghuis 75 41 61 39 46 42

Met het segment onder de minima (laagste 20% van de inkomens) bij wie een behoefte aan medisch of tandheelkundig onderzoek niet werd vervuld vanwege de prijs viel België in 2016 volgens Eurostat onder de EU top 5 bij medisch onderzoek (7,7% van de 15plussers; EU 3,9%). Ook bij de tandarts kwam men met 11,3% boven het EU gemiddelde (7,5%).

Het financiële plaatje

Volgens Eurostat (database, population, health, healthcare) stegen in België de zorguitgaven (privaat + publiek) tussen 2011 en 2015 van 10,1 naar 10,5% van het bbp (2015: 4 Eu landen hoger, EU 9,9%). Rijke landenclub OESO (2017 p131 etc.), waar 23 EU landen onder vallen, kwam voor 2016 voor België op 10,4% bbp (4 EU landen meer) en 15,1% van de overheidsuitgaven (8 meer). Naar koopkracht was dat €3568 per hoofd van de bevolking (EU €2797, 7 EU landen meer; 2017). België kent een wetellijk vastgelegde groeinorm voor het zorgbudget. Deze lag p/j tussen 2004 en 2011 op 4,5%; in 2012 op 2%, in 2013 & 2014 op 3% en sinds 2015 op 1,5%. De werkelijke groei p/j bedroeg tussen 2003 en 2009 2,7% (13 meer) en tussen 2009 en 2016 1% (6 meer). In US$ verdubbelden de uitgaven per hoofd in België in de 15 jaar tussen 2001 en 2016 van $2441 naar $4840 (in Nederland voltrok deze verdubbeling zich tussen 2003 en 2013 in 10j). Naar financier werd in 2015 de zorg in België voor 59% betaald uit verplichte verzekering (11 EU landen meer). De rest kwam van overheden (18%, 11 meer), eigen bijdragen (18%, 15 meer) en vrijwillige verzekering (5%, 11 meer). In 2015 ging naar functie relatief weinig naar genezende zorg (42,5%, 1 EU land minder), ambulante zorg (18,7%, 3 minder), medicijnen & hulpmiddelen (16,2%, 7 minder), preventie (1,7%, 2 minder) en dagbesteding 1,3% (5 minder); veel naar opnamezorg (28,6%, 5 meer), lange termijnzorg (24,3%; 4 EU landen meer), revaliderende zorg (6,8%, één na hoogste EU) en administratie (3,4%; 5 meer) en een doorsnee deel naar overige zorg (5%, 12 meer). Naar zorgvoorziener werden in 2015 leveranciers van genees & hulpmiddelen (12,3%, 5 landen minder) en ziekenhuizen (33,2%, 2 minder) naar verhouding karig bedeeld (psychiatrische ziekenhuizen echter 3,3%, slechts 2 landen meer) en ambulante zorg (36,3%, hoogste EU; in 2011 nog 30,6%, +5,7%), verpleeg & verzorgingstehuizen en administratieve diensten (4%, 4 meer) kregen naar verhouding veel (10,3%, 7 EU landen meer; -4,3% t.o.v. 2013). Preventieve zorg (0,9%, 10 landen minder) en aanvullende diensten (2,6%; 10 landen minder) bleven iets onder gemiddeld.

In België is lidmaatschap van één van de 7 ziekenfondsen (mutualiteiten) verplicht. Elk ziekenfonds  biedt de verplichte gratis ziekteverzekering aan. Deze betaalt deels door het RIZIV erkende geneeskundige prestaties en uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. Ook hebben 6 van de 7 fondsen aanvullende verzekeringen in hun pakket. Dit geldt niet voor de federale HZIV. In Vlaamstalig België bieden de mutualiteiten tevens de Vlaamse zorgverzekering aan; een bijkomende verzekering voor zwaar zorgbehoevenden voor thuiszorg, rusthuis of al dan niet psychiatrisch verzorgingstehuis. Het ziekenfonds betaalt ook ziekteuitkeringen. In 1993 zijn in België eigen bijdragen (EB) ingevoerd. In de jaren daarna is gewerkt aan een plafond (MAB: maximale eigen bijdrage). In principe moest de patiënt zorgkosten voorschieten voordat ze door de verzekeraar werden vergoed, maar in 2007 en 2009 zijn lage inkomensgroepen (in 2013 onder €17.000 p/j + €3140 per afhankelijke medebewoner) uitgezonderd. Ook betalen lage inkomens sinds 2015 minder EB voor consulten (bijv. €3 i.p.v. €12 voor specialisten consulten). In 2015 bedroeg volgens Eurostat de EB van huishoudens 17,6% van de zorgkosten (Nederland 12,3%) en die van vrijwillige verzekeringen 4,8% (NL 5,9%). Volgens rijke landenclub OESO lag de EB in 2015 op 3,2% van de huishouduitgaven (NL 2,4%: 2017 p93). De tabel hierna biedt nadere info over waar de de EB in België, Nederland en de 31 OESO landen (incl. 22 EU landen) aan werd besteed. Toelichting: Onder hulpmiddelen vallen bijv. brillen, gehoorapparaten & scootmobiels; thuiszorg etc. is onderdeel van ambulante zorg en inrichtingen voor dagbesteding maken deel uit van opnamezorg.

Verdeling van eigen bijdragen (EB) in 2015 in %
Dienst of goed België Nederland OESO 31
Medicijnen 28 27 36
Hulpmiddelen 7 20 12
Tandarts 11 8 42
Ambulante zorg 27 22
Opnamezorg 26 20 9
Overige 3 1

In 2015 kwam in België 31% van de kosten van medicijnen uit EB (in NL 34%). De overheid & verplichte verzekering betaalden de rest. P/p gaf men in België ca. €500 uit aan medicijnen (NL ca. €325; 2017 p187). Het segment onder de minima (laagste 20% van de inkomens) bij wie een behoefte aan medisch of tandheelkundig onderzoek niet werd vervuld vanwege de prijs was volgens Eurostat in België groot. In 2016 viel men onder de EU top 5 bij medisch onderzoek (7,7% van de 15plussers; EU 3,9%). Ook bij de tandarts kwam het land met 11,3% duidelijk boven het EU gemiddelde (7,5%). Toch viel in België bij de Eurofound poll van 2016 het segment dat moeite kende met kosten van zorg veelal onder de kleinste binnen de EU en ook bij het laagste kwart van de inkomens was het meestal relatief klein. De tabel hierna biedt info over het segment met moeite bij alle inkomens en het laagste kwart van de inkomens in België en de EU.

Zorgvoorziening Alle inkomens Lage inkomens
BE EU BE EU
Huisarts 7 17 13 26
Tandarts 19 36 36 51
Psychische hulp 21 34 35 48
Spoedhulp 12 23 25 34
Ziekenhuis/specialist 15 29 29 40
Lange termijnzorg 38 36 54 39

In 2016 kende in België met betaalbaarheid de lange termijnzorg de grootste problemen. Medio 2007 viel in België het segment dat voor zorg aan hulpbehoevende ouders had betaald (10%, EU27 5%), betaalde (7%, EU 2%) of verwachtte te moeten betalen (19%, Eu 12%; Special EB 283; QA13) onder de EU top5. Wanneer men zelf langdurig (thuis)zorg nodig zou hebben verwachtte in België 70% het zelf te moeten betalen (2e EU, EU 48%, QA 21). Een financiële bijdrage van de partner kwam op 28% (EU 19%) en die van vrijwillige verzekering ook (28% om 15%). Een doorsnee segment (34%) verwachtte een bijdrage van de overheid of vrienden (2%) en een relatief klein deel van kinderen of ouders (14 om 18%; meer opties mogelijk).

Zorgvoorzieningen en gebruik

Onder 1e lijnszorg verstaat men de rechtstreeks toegankelijke hulp die de patiënt zelf kan kiezen. Omdat de huisarts in België vanouds geen poortwachterrol vervult (geen verplichte verwijzing via een huisarts) kunnen Belgen zich ook rechtstreeeks vervoegen bij andere huisartsen (second opinion), specialisten en ziekenhuizen. Verder vallen apothekers, tandartsen, verpleegkundigen, verloskundigen, fysiotherapeuten, psychologen, psychotherapeuten, beoefenaars van alternatieve geneeswijzen en maatschappelijk werkenden veelal onder de eerste lijn (2010 vanaf p163). Huisartsen en andere eerste lijn zorgvoorzieners hebben in België vanouds een eigen praktijk, al werken bijv. specialisten daarnaast vaak in een ziekenhuis. Groepspraktijken zijn m.n. in Vlaams België in opkomst, maar anders dan in Nederland met enkel huisartsen. De meeste huisartsen in België werken zonder ondersteuning. Brussel kent wel relatief veel wijkgezondheidscentra met meerdere zorgvoorzieners, vaak in achtergestelde wijken. Volgens de zomer 2018 meest recente gezondheidsenquête voor België (die van 2013) lag het volksdeel met een vaste huisarts tussen 1997 en 2013 rond 94% (94,4% in 2013). Daarbij betrof het bij 69% van de bevolking een arts die alleen werkt (Vlaanderen 57%, Brussel 66%, Wallonië 92%), bij 28% een arts in een duo of groepspraktijk (V 42%, B 14%, W 5%) en bij 3% (Brussel 20%) een arts in een wijkgezondheidscentrum (V 1%, W 3%). Hoewel het verschijnsel ook in België tanende is (men probeert de vaste huisarts & poortwachterrol te stimuleren), leggen huisartsen nog steeds aanmerkelijk meer huisbezoeken af dan in Nederland. Het aandeel contacten met een huisarts in de vorm van een huisbezoek zakte tussen 1997 en 2013 van 46% naar 23% (V 22%, B 16%, W 28%; NL 4% in 2013). Wel lijkt het aandeel van telefonische consulten veel kleiner dan in NL (0,5%, NL 15%). Dat komt mede doordat huisartsen in België toegankelijker zijn. Vaak kan men bij hen ook buiten kantooruren terecht. De tabel hierna biedt info over de werkbelasting van huisartsen in België en Nederland in 1993 en 2012 uit ander internationaal onderzoek.

Activiteit België Nederland
1993 2012 1993 2012
Werkuren p/w 51 51 46 43
Diensturen p/w 12 6 20 5
Aantal contacten per dag: 68 52 65 48
  Spreekuur 17 19 32 28
  Telefonisch 8 10 12 8
  Visites 43 23 21 12
Gem. consultduur in min. 19 18 10 12

In het weekend of ’s nachts kent België de huisarts van wacht van de wachtdienst, opgezet door de lokale huisartsenkring. Het aantal huisartsen wachtposten buiten de eigen praktijk, vaak dicht bij de spoedafdeling van een ziekenhuis, groeit. Verder zijn er wachtdiensten van apotheken, tandartsen en andere zorgverstrekkers. Huisartsen verenigingen in Vlaams België zijn Domus Medica en de roomse geneesheren vereniging Sint-Lucas. De Orde der artsen is een overkoepelende organisatie van alle artsen die o.m. de kwaliteit moet bewaken (links).

Het volksdeel dat minstens eens p/j een huisarts bezocht zakte tussen 2011 en 2013 licht (landelijk van 80,4% naar 77%; in Brussel van 72% naar 68%). In 2013 betrof het in 28% van de gevallen een nieuwe klacht, in 66% een opvolgcontact of chronische klacht en in 6% geen gezondheidsklacht (pil voorschrift 32%, preventief onderzoek 30%, gezondheidsattest 21%, vaccinatie 11%). Rond 2000 resulteerde ca. 10% van de huisartsenbezoeken in een doorverwijzing, mede doordat Belgen vaak zelf direct naar  een specialist gaan. Tussen 1997 en 2013 zag iets minder dan de helft van de Belgen eens p/j of vaker een specialist (van 50,4% in 2004 naar 45,7% in 2013). In 2013 was dat in 63% van de gevallen op eigen initiatief en in 25% ervan na doorverwijzing door een huisarts. Eurostat telde in 2016 in België bijna 13.000 huisartsen; 114 per 100.000 inwoners (5 EU landen meer). Het kadaster van huisartsen kwam voor 2012 landelijk tot bijna 16.000 actieve (rond 1 per 700 inwoners) en ruim 10.000 erkende huisartsen (ca. 1 per 1000 inwoners; NL: 1 per 1874 inw.). Voor 2014 telde de WHO 112 huisartsen per 100.000 inwoners (EU 89/100.000; European). In 2015 lag onder alle artsen & specialisten het aandeel huisartsen op 37,5% (bijna 13.000 van ruim 34.000; 6 van 23 EU landen meer). Verder was 40,6% van de artsen vrouw (19 van 23 EU landen meer, wel bij een relatief grote groei na 2000) en ruim 44% 55plusser (4 EU landen meer, 2017 p153). Het aantal artsenconsulten per patiënt p/j (huisarts + specialist) ligt rond het EU gemiddelde (7,4; Eu 7,0 in 2014 volgens de WHO; OESO en Eurostat: 6,8 in 2016). Het volksdeel dat in het jaar vooraf de huisarts eens of vaker zag liep in 2013 op van ca. 68% bij 0 tot 24 jarigen via 86% bij 65-75jarigen naar 96% bij 75plussers.

Het tandartsbezoek in België was in 2009 volgens Eurostat met 2,48 keer pp/pj, het hoogst binnen de EU, maar Special Eurobarometer 330 (QB1) kwam voor najaar 2009 exact op het EU gemiddelde (57% van de bevraagden). Volgens de gezondheidsenquëte van 2013 steeg tussen 1997 en 2013 het volksdeel (alle leeftijden) dat minstens eens p/j een tandarts zag van 49 naar 62% en ging het gemiddeld aantal contacten p/j van 1,4 naar 1,7 (2xp/j van 30 naar 36%). Op de DMFT index bij 12 jarigen (aantal kiezen/ tanden waar wat mee is) viel België in 2009 onder de EU subtop (WHO; Alpha, global map). Najaar 2009 was het volksdeel dat het eigen gebit nog had naar EU maatstaf klein (33%, EU27 41%) en het segment met geheel of deels een kunstgebit was aan de grote klant (37%, EU 31%; QB10/11). Naar overig gebruik van de eerste lijn meldde de gezondheidsenquête van 2013 (p16 etc.) dat in het jaar vooraf 13% van de bevolking de dienst spoedgevallen had gecontacteerd (76% zonder de huisarts als voorportaal met een oververtegenwoordiging van mannen, stedelingen en laag opgeleiden). Voor spoedeisende zorg kent België de DGH (Dringende Geneeskundige hulpverlening) keten met als peilers 10 hulpcentra 100/112 (meldkamers), 3 interventiediensten en de spoedgevallendiensten van ziekenhuizen. De 3 interventiediensten zijn ambulances, PIT (Paramedische Interventie) teams (qua niveau tussen ambulance & MUG teams) en MUG (Mobiele Urgentie Groep) teams (100 in getal, incl. 2 helicopters). Ambulancediensten moeten erkend zijn door de FOD Volksgezondheid. Ze zijn het vaakst gevestigd bij de brandweer, maar ook wel bij ziekenhuizen, kruisverenigingen, civiele bescherming of een erkend privébedrijf. België telt ca. 130 ziekenhuizen met een spoedgevallendienst (GS).  De werking van het DGH systeem wordt bijgehouden door een nationale DGH raad die ook de minister van volksgezondheid adviseert.

De tabel hierna biedt o.g.v. de gezondheidsenquête info over bezoek aan een aantal paramedische zorgverleners & niet conventionele/ alternatieve zorgverleners en over gebruik van thuiszorg in 2001, 2008 en 2013. In de periode nam het gebruik van de nagevraagde paramedische zorgvormen licht toe en dat van vormen van thuiszorg nam af. Het gebruik van de alternatieve zorgvormen was in 2013 lager dan in 2008.

Overig gebruik van eerste lijn zorvoorzieners in België in 2001, 2008 en 2013 in het jaar voor de vraagstelling in % van de bevolking
Type zorgvoorziener 2001 2008 2013
Kinesi of fysiotherapie 13,2 15,2 15,7
Dieetadvies 1,7 3,0 3,3
Psychologie/ psychotherapie 2,4 3,8 4,6
Alternatief/ niet conventioneel: 10,3 10,8 8,3
  Osteopie 3,9 6,4 5,7
  Homeopatie 5,9 4,0 1,8
  Chiropractie/ kraken 1,6 1,8 1,0
  Acupunctuur 1,5 1,6 0,7
Thuiszorgdiensten 10,2 9,1 8,6
Verpleegkundige/ vroedvrouw 6,3 5,1 4,0
Huishoudelijke hulp 2,9 6,4 3,8
Warme maaltijd thuis bezorgd 1,0 1,4 0,8

Najaar 2009 had in België een doorsnee segment 15plussers in het jaar vooraf poliklinisch onderzoek ondergaan (Summary QA1). Bij 10 onderzoeken kwam de deelname aan scanonderzoek (42 om 30%), bloeddruk meting (71 om 63%), PSA prostaatkanker (18 om 15%) en andere kankertesten (15 om 13%) boven het Eu gemiddelde. Die aan tandartscontrole (63%), oogonderzoek (39%), cholesteroltest 40% en gehoortest (16%) lag rond dat gemiddelde en de deelname aan onderzoek van het hart (25 om 29%) of van darmkanker (8 om 10%) was naar EU maatstaf aan de kleine kant. Vergeleken met 2006 daalden m.n. het testen van oog (-7%), oor (-5%) en cholesterol (-4%) en hartonderzoek steeg (+3%). In 2006 was bij 5 van 6 vrouwenkwalen (Health QB 53) de deelname in België relatief groot (borst doorlichten 36%, EU 31%; borst handmatig 52 om 43%; eileiders 37 om 30%, uitstrijkje 51 om 41%, botontkalking 17 om 14%). Overig gynaecologisch scoorde gemiddeld (31%). Borstonderzoek vond relatief vaak plaats op eigen initiatief en onderzoek van eileiders en een uitstrijkje op inititiatief van een arts. Volgens Eurostat (population, health, health care, preventive) was in 2014 in België het segment vrouwen dat nooit deelnam aan poliklinisch onderzoek variabel (borst doorlichten 50-69j 7 om 11%, uitstrijkje 20-69j 18 om 14%, bij allen: darmkanker 50-74j 75 om 53%; 65plus griepprik 61 om 50%).

Bij de WHO en Eurostat (population, health) zijn cijfers te vinden over zorgpersoneel. Belgiè had in 2016 per 100.000 inwoners naar de maatstaf van de EU veel huisartsen (114, 7e EU) en weinig specialisten (189, 24e EU). Daaronder vielen (per 100.000) 86 medische specialisten (21e), 59 chirurgische specialisten (20e), 13 gynaecologen (22e), 14 kinderartsen (17e) en 17 psychiaters (16e). Verder kwam men voor 2016 (per 100.000) tot 1113 praktizerende verpleegkundigen (4e EU), 75 tandartsen (13e), 122 farmaceuten/ apothekers (3e) en 104 gediplomeerde vroedvrouwen (2e EU). In 2013 werkte van alle artsen 23,4% in een ziekenhuis (laagste EU, EU 57%; WHO). Het RIZIV telde voor 2015 per 100.000 inwoners o.m. 191 kinesie/ fysiotherapeuten.

De 2e lijnszorg (zorg na doorverwijzing uit de eerste lijn; organisatie) vindt in België voornamelijk plaats in ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen, vooral door medische specialisten & verpleegkundigen. Algemene ziekenhuizen zijn volgens de WHO in België dun gezaaid (in 2014 per 100.000 inwoners 1,1; EU 1,9). Men maakte melding van 115 algemene, 68 psychiatrische, 20 gespecialiseerde en 8 geriatrische ziekenhuizen. In 2016 telde de FOD Volksgezondheid er landelijk 177 (algemeen 117, psychiatrisch 60), waarvan de meeste in Vlaanderen (95, a 63, p 32), gevolgd door Wallonië (59, 40 & 19) & Brussel (23, 14 & 9). Tussen 2011 en 2016 lag volgens Eurostat p/j het aantal ziekenhuisopnames op 16,9% van het aantal Belgen (10 van 21 EU landen meer). Het aantal poliklinische behandelingen steeg in die periode van 15,2% naar 17,1% van het aantal Belgen (2 van 21 meer). Tussen 2000 en 2012 steeg het aandeel poliklinische chirurgische ziekenhuisbehandelingen van 34,8% naar 48,5% (2016 p327).

In ziekenhuizen scoorde België in 2016 naar technische uitrusting per 100.000 inwoners hoog op operatiekamers (11,8; 3 van 21 EU landen meer) en poliklinische plaatsen voor chirurgie (29, 2e van 8) of oncologie (13, 2e van 9) en gemiddeld op dagzorgplaatsen voor geriatrie (4,2; 4e van 9) of psychiatrie (22; 4e van 9). Op alle beeldvormende uitrusting in ziekenhuizen scoorde men hoog (per 100.000 inwoners: PET scanners 0,21 in 2016; 6 EU landen meer; gamma camera’s 2,56; hoogste EU; angiografie eenheden 1,13 in 2015, 6e van 21; CT scanners 2,31; 5e van 24; gebruik 19,9% bevolking in 2015, 2e van 19; MRI eenheden 1,16; 9e van 25; gebruik bij 8,6% bevolking, bij 2 van 19 meer; 2017 p171; mammografie 1,76, 2 van 22 meer; eurostat). Ook voor radiotherapie (bestraling bij kanker) was België fors uitgerust (1,77/100.000; hoogste van 25 EU landen in 2016). Het aantal bedden per 100.000 zakte tussen 2010 en 2016 van 612 naar 569 en bleef daarmee boven het gemiddelde van de EU (van 537 naar 514 in 2015; dataset). Daarbij telde men in 2015 naar verhouding veel psychiatriebedden (137/100.000; hoogste EU) en curatieve bedden 503, 3e EU) en weinig chronische zorgbedden (10, 20e EU; overige bedden: 56, 3e van 8 landen). De WHO kwam voor 2012 voor België evenwel op een grootste aandeel bedden in verpleeg & ouderenzorg binnen de EU na Zweden (per 100.000: ziekenhuis 619, acuut 556, psychiatrisch 174, verpleeghuis etc. 1232).

Naar gebruik van voorzieningen viel in België de bezettingsgraad van curatieve bedden onder de EU top. Ze lag tussen 2010 en 2015 op 81% en in 2016 op 83% (3e EU; dataset). Het aantal ziekenhuis behandelingen (incl. sterfgevallen, excl. geboorten) was ruim gemiddeld naar de maatstaf van de 15 EU landen van voor 2004 (volgens de WHO in 2013: poliklinisch 16,3%, EU15 15,6% van het aantal inwoners, opname minimaal 1 dag 16,5 om 16,8%). In 2016 was al meer dan de helft van de ziekenhuis behandelingen poliklinisch (17,1 om 16,9% van de bevolking). Volgens Eurostat lag in 2016 in België het aantal poliklinische behandelingen op 17,1% van het aantal inwoners (2e van 15 EU landen; dataset) met als aanleidingen in volgorde van frequentie restcategorie gezondheidsinvloeden & contact zorgdiensten 2,8% (3e EU) en als aandoeningen die spijsverteringsstelsel 2,7% (3e EU, incl. gebitskwalen 1,2%: hoogste EU), zenuwstelsel 2,2% (hoogste EU), skelet & spieren 1,9% (hoogste), tumoren 1,8% (5e), ogen incl. staar 1,3% (3e), nieren & urinewegen 0,8% (3e), bloedsomloop 0,6% (3e) en externe oorzaken (ongelukken, vergif, brandwonden etc.) 0,7% (hoogste EU). Voor behandelingen met opname (16,9% aantal inwoners; 7 van 23 EU landen minder) kwam Eurostat voor 2016 naar volgorde op aandoeningen van de bloedsomloop (incl. hartfalen & hersenbloeding) 1,9% (6e EU), restcategorie gezondheidsinvloeden & contact zorgdiensten 1,8% (7e), spijsvertering 1,6% (8e), externe oorzaken 1,6% (8e), skelet & spieren 1,5% (8e), ademhaling 1,3% (15), zwangerschap & bevalling 1,3% (15), zenuwstelsel 1,1% (2e), tumoren 1,1% (20e), nieren & urinewegen 0,9% (14e) en vage klachten (keel, borst, buik, onderrug etc.) 0,7% (10e Eu).

De gemiddelde verblijfsduur in een ziekenhuis zakte tussen 2009 en 2016 van 7,0 naar 6,3 dagen. Ze was naar Eu maatstaf laag (21 EU landen langer in 2016) bij een doorsnee daling. Volgens Eurostat daalde de verblijfsduur in België tussen 2007 en 2016 bij staaroperaties van 1,5 naar 1,2 dagen (16 langer), maar de OESO (p 183) meldde dat in België het aandeel staaroperaties in dagbehandeling tussen 2000 en 2015 van 90% naar 95% steeg (6 van 20 EU landen minder in 2015). Volgens Eurostat was in 2016 de verblijfsduur aan de korte kant bij een normale bevalling (3,1d, 9 van 27 EU landen korter) en relatief lang bij hartfalen (11,8d, 21 van 26 korter) of een CVA (14,1d, 15 van 27 korter; dataset). Qua vermijdbare opnames scoorde België in 2014 gemiddeld bij opname vanwege astma (37/100.000, 11 van 22 Eu landen meer) en relatief ongunstig bij opname vanwege COPD (248; 5 van 22 meer). Naar screenen op kanker scoorde men in België naar EU maatstaf gunstig (baarmoederhalskanker v 20-69j gescreend binnen 3j voor vraagstelling 75%, EU 70% in 2014; overleven na 5j 65% in 2012, 8 van 17 landen meer, sterfte 2,5%, 14 van 20 meer; borstkanker v 50-69j in 2014 gescreend binnen 3j 84%, EU 79%, overleving na 5j 86%, 5 van 20 EU landen meer; sterfte 30%, 4 van 22 meer; darmkanker overleving ca. 67%, hoogste 20 EU landen, sterfte 20%, 2 van 20 lager). De sterfte aan prostaatkanker lag ook iets onder gemiddeld (14 om 15/100.000 in 2015). Nationale screening programma’s voor borstkanker gingen van start in 2001/2002 en voor darmkanker in 2013 (2015 p47 etc.).

Door de naoorlogse huwelijk en geboortegolf is ook in België de babyboom generatie (geb. 1946-1966) terug te zien in een uitstulpende bevolkingspiramide. Daardoor wordt sociale en langdurige zorg belangrijker. Qua aanbod kende Vlaanderen rond 2018 voor jeugdhulpverlening aan direct toegankelijke instanties het agentschap Kind en gezin, centra voor leerlingenbegeleiding & voor Algemeen welzijnswerk en jongeren adviescentra. Voor meer steun kan een beroep worden gedaan op 20 Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg en 5 Diensten Ondersteuningsplan. Beide laatste zijn er ook voor oudere generaties. De intersectorale toegangspoort regelt toegang tot langdurige, intensieve en gespecialiseerde vormen van jeugdhulpverlening. Buiten de 20 GGZ centra en de 115 algemene (met de nodige gespecialiseerde afdelingen), 68 psychiatrische, 20 gespecialiseerde en 8 geriatrische ziekenhuizen in België waar de WHO melding van maakte, kwam het RIZIV voor het land tot ca. 2750 instellingen voor chronische zorg (psychiatrie, ouderen); meer specifiek rond 2017: 25 diensten voor geïntegreerde thuisverzorging, 88 instellingen voor beschut wonen en 40 psychiatrische verzorgingstehuizen en (in 2013) 2596 instellingen voor bejaarden (1518 rustoorden, 1205 rust & verzorgingstehuizen, 180 centra voor dagverzorging, 566 kort verblijf instellingen en 27 andere instellingen). Het aandeel bedplekken per 100.000 inwoners in deze zorg viel in België onder de EU top (psychiatrisch 174 in 2014, hoogste EU, EU 73; verpleeghuis etc. 1232 in 2012, 2e van 22 EU landen; EU 753 WHO). Naar aanbod van residentiële ouderenzorg maakte de Vlaamse overheid nazomer 2018 melding van 2911 bestaande & geplande voorzieningen (807 woonzorgcentra, 446 centra voor kort verblijf, 271 dagverzorgingcentra, 662 groepen assistentiewoningen, 7 revalidatiecentra) en van 723 thuiszorg organisaties met als meest talrijke 248 lokale dienstencentra, 191 diensten voor thuisverpleging en 109 diensten gezinszorg & aanvullende thuiszorg.

In 2012 maakte naar vraag en gebruik 27% van de volwassen bevolking van België melding van minstens één chronische kwaal en in 2013 vinkte bij de gezondheidsenquête onder 15plussers 32% psychisch leed, 30% slaapproblemen, 15% depressieve stemming, 8% angst en 7% majeure depressie aan. In 2012/13 lagen in België aantal zelfdodingen en gebruik van antidepressiva naar de maatstaf van de 15 EU landen van voor 2004 hoog (zelfdodingen 17,4/100.000 inwoners, EU15 10,6; 2015 p234; gebruik antidepressiva 15plus: v 17,2%, m 9,2%; p261). De dichtheid aan psychiaters (17/100.000 in 2013) lag een fractie onder het EU15 gemiddelde. In 2013 moest in de ambulante GGZ 75% van de cliënten gemiddeld maximaal 48 dagen wachten voor een intake (2015 p244). Van de bevolking van 65plus kreeg 8,4% lange termijnzorg in een woonvoorziening (EU15: 8,7%) en 4,9% (om 4,1%) kreeg langetermijn thuiszorg (samen 13,3%; 2015 p277). Verder gaf 20,6% van de 55plussers (EU 15,6%) mantelzorg (2015 p40 etc.). Aan vormen van thuiszorg in België onderscheidde de gezondheidsenquête van 2013 thuisverpleging & verzorging door verpleegkundigen, huishoudelijke hulp & maaltijd bezorging. In het jaar voor vraagstelling had 9% van de bevolking (v 10%, m 7%) een beroep gedaan op één of meer van deze diensten, waarbij het leeuwendeel op conto kwam van ouderen (65-75: 15%, 75plus: 34%: verpleegkundige 19%, huishoudelijke hulp 22%, maaltijdbezorging 6%).

Naar residentiële ouderenzorg steeg in Vlaanderen tussen 2009 en 2016 het segment 65plussers in een woonzorgcentrum of centrum voor kort verblijf van 1,07% naar 1,18% bij een toename van zwaardere zorgprofielen. Van de terminale kankerpatiënten overleed in 2012 in België 22,5% thuis, 65% in een ziekenhuis en 6% in een andere (vaak palliatieve) zorginstelling. Van alle sterfgevallen geschiedde 73% op de plaats van voorkeur (Italië 68%, NL 75%, Spanje 86%, 2015 p319). België kende wegens psychische & gedragsproblemen relatief weinig ziekenhuisontslagen (323 per 100.000 in 2016; 5 EU landen minder; dataset) en veel opnames van langer dan een jaar (47/100.000; 3e van 15 EU landen in 2013, WHO). De uitgaven voor langdurige zorg zijn in het land hoog (€522 per inwoner in 2015; 4 van 28 EU landen meer).

Nazomer 2010 bleek uit een Eurobarometer opinie poll dat in België relatief velen langdurige zorg een primaire verantwoordelijkheid vonden van overheden (lokaal/ regionaal 46%, EU 44%; landelijk 47 om 41%; Report; QA56). Het volksdeel dat lange termijnzorg voorzieningen betaalbaar (48%, EU 28%, onbetaalbaar 44 om 46%, weet niet 7 om 22%, QA47) of goed achtte viel onder de EU top (80%, EU 44%; slecht 13 om 33%, wwr niet 7 om 23%; QA46) en het volksdeel dat aangaf dat ze zelf of dat naasten van hen gebruik maakten van deze voorzieningen was met 12% groter dan gemiddeld (EU 7%; in jaar voor vraagstelling 10 om 4%; QA45). Als beste opties voor hulp voor een bejaarde ouder die zich niet meer alleen kan redden scoorde thuiszorg door publieke / private dienstverleners (67%, EU 52%) en verpleeghuis/ beschermde woonvorm (48 om 32%) relatief hoog, mantelzorg door kinderen (52%) iets onder gemiddeld en bij kinderen inwonen laag (24 om 43%; QA48T). In 2016 kregen bij een Eurofound poll in België lange termijnvoorzieningen bij alle leeftijden op een schaal van 1 (zeer slecht) tot 10 een 6,9 als cijfer (EU 6,2; 3 landen hoger; bij 65plussers ook 6,9; EU 6,3; Exp). Een fractie boven het EU gemiddelde scoorden de kwaliteit van de staf in deze voorzieningen (7,7 om 7,5; 65plus 8,2 om 8), de persoonlijke aandacht (7,7; 65plus 8), openheid qua info (7,6; 65plus: 8) en gelijke behandeling (7,3 om 7,1; 65plus 7,7 om 7,3). De mate van ervaren corruptie bleef aan de lage kant (3 om 3,2; 65plus 2,4 om 2,9). Grote problemen met de kosten van de lange termijnzorg werden toen gemeld door 7% van alle Belgen die meededen (EU 9%; 65plussers 4%, kleinste segment EU, EU 8%).

In 2007 viel in België het volksdeel onder de EU top dat thuiszorg voorzieningen goed (77%, EU 42%, slecht 5 om 23%, weet niet 18 om 35%), toegankelijk (goed 74 om 41%, slecht 10 om 25%, weet niet 16 om 34%) of betaalbaar (incl. gratis: 59 om 34%, te duur 18 om 32%, weet niet 23 om 34%: QA3-5) vond. Bij verpleeghuizen deed de uitslag daar nauwelijks voor onder (kwaliteit g 75%, EU 41%, s 11 om 23%, weet niet 14 om 36%; beschikbaarheid goed 61 om 39%, slecht 27 om 28%, wn 12 om 33%; betaalbaarheid (gratis/goed 40 om 26%, te duur 46 om 42%, wn 14 om 32%). De tabel hierna geeft info over de verwachte (V) en gewenste (G) hulpsituatie onder Belgen, Nederlanders (NL) en in de EU27 wanneer men zelf langdurig hulp nodig zou hebben (2007, QA20). Daarbij was in België de verwachte rol van verwanten relatief klein en die van een zorginstelling groot. Verder waren de V G verschillen in België naar verhouding groot bij zorg thuis door familie en in een zorginstelling.

Vorm van steun of hulp België % NL % EU27 %
V G V G V G
Thuis door familie etc. 34 40 29 33 45 45
Prof. hulpdienst thuis 35 34 37 42 23 24
Thuishulp zelf ingehuurd 10 10 21 12 10 12
Bij familie etc. thuis 3 4 1 2 4 5
Chronische zorginstelling 16 11 16 8 9 8
Weet niet 2 1 8 3 9 6

Naar betaling & voorzieningen was nazomer 2009 de eigen bijdrage voor zorg aan ouders die men in België redelijk vond vrijwel gemiddeld naar EU maatstaf (16,2% gezinsinkomen, Eu 17,6%; 2010, QA54) en een jaar later was de groep die minder dan 20% redelijk vindt groot (gratis 17%, Eu 8%; 1 t/m 19% 44 om 26%; 2010 QA54). Betaling voor zorg aan ouders speelde in 2007 voor een relatief groot segment een rol (in verleden betaald 10%, EU 5%; betaalt nu 7 om 2%, verwacht te betalen 19 om 12%, geen rol 66 om 75%, weet niet 2 om 6%, 2007 QA13). Bij degenen die hadden betaald betrof het een relatief klein deel van hun inkomen (bij 48% minder dan 10%, EU 32%; bij 38 om 50% meer) en bij wie verwachtte te moeten betalen dacht 39% (om 26%) minder dan 10% opzij te moeten leggen (meer 40 om 51%, de rest wist het niet). Slechts weinigen gaven hier betaald werk geheel of deels voor op (3 om 5%) en een doorsnee segment verwachtte dat te moeten doen (8%; 6% van vol naar deeltijd).

In Vlaamse woonzorgcentra worden sinds 2014 diverse kwaliteitsonderzoeken gedaan. Fysiek had hier in 2017 2,9% van de bewoners doorligplekken, 4,2% had onbedoeld gewichtsverlies van 10% of meer in de maand vooraf, 12,3% kende één of meer valincidenten, bij 20,5% werd eens of vaker overdag en bij 42,5% s’nachts één van 9 middelen gebruikt om bewegingsvrijheid te beperken (bedhekken, gordel etc.), bij 1,9% was sprake van een geregistreerd medicijnincident en 48% had een plan voor de zorg rond het levenseinde. In 2016 was 47% van het personeel op kosten van de instelling ingeënt tegen griep, werden per woongelegenheid 36 uur vrijwilligerswerk geregistreerd en gebeurde overlijden voor bijna 80% in het woonzorgcentrum. Ook werden bewoners die er toe in staat waren vanaf 2014 bevraagd over de kwaliteit van leven; in 2016 rond de thema’s privacy, veiligheid, respect, zich prettig voelen, vraaggerichtheid, autonomie, maaltijden, informatievoorziening, keus van activiteiten, band met personeel en eigen omgang met medebewoners. Vanaf 2019 gaat in België de financiëring van residentiële vormen van ouderenzorg naar de gemeenschappen. Evenals in NL is in Vlaanderen het beleid er op gericht het zolang mogelijk thuis wonen te bevorderen; bijv. via woningaanpassing, ambulante hulp, thuiszorg en aanvullende woonvormen.

Traditionele en onconventionele geneeswijzen

Vanouds mogen in België enkel aan erkende opleidingen afgestudeerde artsen & paramedici diagnoses stellen en medisch therapeutische handelingen toepassen. In 1999 bood de wet Colla een kader met stappenplan om niet conventionele (Vlaams voor alternatieve) geneeswijzen te reguleren en sinds 2003 is daar de optie van erkenning van beroepsverenigingen van niet conventionele genezers. Ook in België passen sommige artsen & paramedici alternatieve naast conventionele geneeswijzen toe. De verplichte ziektekostenverzekering van het land vergoedt geen onconventionele geneeswijzen, maar bij Belgische ziekenfondsen (mutualiteiten) kan men zich verzekeren voor osteopathie, chiropraxie (kraken), acupunctuur en homeopathie. Naar gebruik raadpleegde volgens het KCE in 2009 ruim 1 op de 3 Belgen minstens eens in het leven een niet conventionele therapievorm (2010 p30, bijlage p101 etc.). In het jaar vooraf had 15% van de respondenten met een medisch probleem een niet conventionele therapeut bezocht. Onder de gebruikers zijn hoger opgeleiden tussen 25 en 54 jaar oud het sterkst vertegenwoordigd. In België is, anders dan in NL, naar aantal patiënten een vrouwman verschil volgens de criteria der wetenschap niet noemenswaardig aanwezig. Naar populariteit voerde in het land in 2009 osteopathie de lijst aan (6,4%), gevolgd door homeopathie (5,6%), acupunctuur 2,7%, overige niet conventionele therapiën (2,5%), chiropraxie (2,2%) en kruidengeneeskunde (1,4%). De meest voorkomende redenen voor bezoek aan een alternatief genezer waren klachten waar de convertionele geneeskunde vaak minder goed raad mee weet met als meest frequente pijn in rug (47%) of nek (26%) en vermoeidheid & hoofdpijn (beide ca. 12,5%). Bijna 9 van de 10 patiënten betoonden zich tevreden met de niet conventionele behandeling.

Volksgezondheid

De levensverwachting bij geboorte lag in België in 1970 met 71 jaar 0,8 jaar onder het gemiddelde van de 15 EU landen van voor 2004 (deze waren toen nog niet allemaal EU lid) en ze zou nadien onder dat gemiddelde blijven. In 1990 kwam in het land de levensverwachting het dichtst bij die van de EU15 (76,4j om 76,6j) en in 2015 lag ze er 0,7j onder (81,2 om 81,9j; WHO). De tabel hieronder toont de verwachting bij mannen en vrouwen in 1970, 1990 en 2015 in België en de EU15. Daaruit blijkt dat in België het manvrouw verschil in leeftijd van overlijden in 1970 naar EU maatstaf aan de grote kant was, maar in 1990 en 2015 vrijwel op het niveau van de EU15 lag.

Levensverwachting in België en de EU15 bij mannen en vrouwen en het verschil tussen de geslachten in jaren in 1970, 1990 en 2015
Jaar België EU15
man vrouw verschil man vrouw Verschil
1970 67,9 74,1 6,2 68,7 74,3 5,6
1990 72,8 79,6 6,8 73,0 79,8 6,8
2015 78,7 83,5 4,8 79,4 84,3 4,9

Ook in België werd dit verschil na 1990 kleiner doordat de levensstijl van de geslachten meer op elkaar ging lijken. De gezonde levensverwachting op 65jarige leeftijd ligt iets boven het EU gemiddelde (in 2016: v 52% van de tijd die nog rest, EU 47%; m 56 om 54%; dataset). De sterfte (alle oorzaken) was in 2015 in België naar de maatstaf van de EU28 vrijwel gemiddeld (volgens eurostat 1% van de bevolking, EU28 1,03%; v 0,84 om 0,85%, m 1,23 om 1,29%; WHO alle oorzaken, alle leeftijden: 0,66% van de mannelijke en 0,44% van de vrouwelijke bevolking in 2015, EU28 m 0,71%, v 0,44%). Ze lag bij de bevolking als geheel tussen 2000 en 2010 wel iets boven het EU15 gemiddelde (1,03% om 0,96% in 2010) bij een vrijwel gemiddelde daling na 2003 (-18 om -17%; Eurostat). Na 2010 daalde in België de sterfte dus naar verhouding snel.

Volgens eurostat overleden in 2015 in België 110.400 mensen, 53.500 mannen en 56.900 vrouwen. De tabel hierna bevat info over het aandeel in % van doodsoorzaken bij alle overledenen en bij beide geslachten in België en de EU28 in dat jaar (voor België: uitslag onder het Eu gemiddelde cursief, boven dat gemiddelde vet gedrukt).

Doodsoorzaak Aandeel in % in 2015
In België In de EU28
Allen M V Allen M V
Bloedsomloop 28,7 26,7 30,3 36,7 33,8 39,5
 hartfalen 19,0 18,6 19,3 21,5 21,2 21,6
 hersenbloeding 6,3 5,2 7,3 8,4 6,9 9,5
Kanker 24,8 28,5 21,3 25,1 28,5 21,9
 borst 1,9 3,7 1,7 3,4
 prostaat 1,4 2,9 1,4 2,9
 darm 2,6 2,9 2,3 2,8 3,3 2,6
 long 5,7 8,1 3,4 5,1 6,9 3,5
Ademhaling/ longen 10,8 11,6 10,1 8,8 10,0 8,0
Externe oorzaken 6,4 7,6 5,3 4,6 5,8 3,5
 Ongelukken 4,2 4,4 3,8 3,1 3,6 2,5
 zelfmoord 1,8 2,5 1,0 1,1 1,6 0,5
Zenuwstelsel/ zintuigen 5,2 4,6 5,6 4,0 3,6 4,5
Mentaal & gedrag 4,9 3,8 5,9 4,0 3,0 5,3
Spijsvertering 4,4 4,2
Parasitair/ infectie 2,2 1,7
Diabetes 1,4 2,3

In 2015 was in het land de sterfte door ziekten van de bloedsomloop (hartvaat ziekten; de hoofd doodsoorzaak in de EU) en diabetes relatief laag. De kwaliteit van de acute zorg bij deze ziekten is naar EU maatstaf goed (2017 p10). De sterfte aan darmkanker was naar EU maastaf aan de lage en die aan borstkanker aan de hoge kant. Longkanker als doodsoorzaak scoorde hoog; m.n door toedoen van de mannen. Bij sterfte door andere long & ademhalingziektes (asthma, bronchitis, griep etc.) en ziektes van zenuwstelsel & zintuigen (bijv. Alzheimer & Parkinson) was men in 2015 binnen de EU27 6e, bij sterfte door externe oorzaken als ongelukken, (zelf)moord en vergiftiging 7e en naar sterfte door mentale & gedragsstoornissen (o.m. dementie, verslavingen) 8e. Daarbij kent België het hoogste zelfmoordcijfer bij mannen binnen de EU15. Dit cijfer wordt enkel overtroffen in de EU landen vanaf 2004, maar het is na 2011 wel wat sterker gedaald dan gemiddeld in de EU. De WHO maakt onder SDR het verloop van doodsoorzaken van afzonderlijke landen en groepen van landen als de EU grafisch zichtbaar (vaak vanaf 1970) zodat vergelijkingen kunnen worden gemaakt. Zo is bijv. te zien dat in België de sterfte door mentale stoornissen & ziektes van het zenuwstels een grillig verloop kent. Voor 1980 werd ze erg hoog, daarna volgde een sprong naar onder zodat ze tussen 1982 en 1992 relatief laag was en daarna terug een sprong omhoog. De babysterfte binnen een jaar na geboorte lag rond 2015 op 3,3 per 1000 geboorten; naar EU maatstaf gemiddeld bij een relatief grote daling tussen 1995 en 1998 (2017 p59).

Het deel van de zorguitgaven voor preventie/ volksgezondheid varieerde in België tussen 2007 en 2015 van 1,64% naar 2,21%, maar kwam in die periode enkel in 2009 boven 2%. Deze bestedingen zijn naar EU maatstaf laag (in 2015 1,88%: 23 van 28 EU landen meer). Wel waren ze in 2016 opgekrikt naar 2,39%. In België valt preventie via  de FOD (federale overheidsdienst) Volksgezondheid, veiligheid voedselketen & leefmilieu nog deels onder het federale Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid (bijv. regels rond voeding & genotsmiddelen of apparatuurkosten voor screening) met o.m. ook het Wetenschappelijk instituut voor volksgezondheid Sciensano. Het grootste deel is evenwel overgeheveld naar de drie taalgemeenschappen (links: Federated authorities). Deze kennen ieder een eigen parlement en zorgministerie met o.m. preventie, promotie van volksgezondheid & zorg voor speciale groepen binnen het takenpakket (2010 vanaf p141 etc.). In de Vlaamse gemeenschap is een hoofdrol weggelegd voor het Agentschap voor Zorg & gezondheid (Preventie) en voor lokale Logo’s. De Franstalige gemeenschap kent een vergelijkbare structuur met een Opperste raad voor gezondheidsbevordering en lokale centra. De taalgemeenschappen hanteren een vaccinatieschema voor scholen. De deelname aan vaccinatie programma’s ligt in België boven het Eu gemiddelde (in 2016: hepatitis B 97%, EU 90%; DKTP 98 om 96%; mazelen & bof 94%, 65+ griepprik 2013 58%, 17 van 21 EU landen lager; WHO). Hetzelfde geldt voor bevolkingonderzoek naar borstkanker (61,6% in 2015; 13 van 21 EU landen lager; data). Bij baarmoederhals kanker kwam men in 2012 op 53,7% (8 van 16 EU landen lager). In 2014 scoorde België relatief slecht op het screenen van darmkanker (50-74j nooit gescreend: 75%, EU 53%).

De tabel die nu komt geeft info over hoe men rond 2017 in België, Nederland en de EU de eigen gezondheid beoordeelde.

Gezondheid (data) BE 2017 NL 2017 EU 2016
Erg goed/ goed 74 76 67
Redelijk 17 20 24
Slecht/ erg slecht 9 5 9
Chronische kwaal (data)      
Ja 25 33 33
Nee 75 67 67

Volgens Eurostat lag tussen 2008 en 2017 onder de bevolking van 15plus het segment dat de eigen gezondheid erg goed vindt in België boven het Eu gemiddelde (tussen 27 en 31%, EU 20 à 24%; 29,9 om 20,5% in 2016; data) en het deel dat haar als (enkel) goed beoordeelt lag daar iets onder (2016: 44 om 47%; redelijk 17 om 24%, slecht 7 om 7%, erg slecht 2 om 1,7%). Onder werklozen was het segment dat een slechte of erg slechte gezondheid claimt in deze periode iets groter dan gemiddeld in de EU (12%, EU 9% in 2016; 9 om 9% in 2014). Bij laag opgeleiden bewoog het rond dat gemiddelde (evenwel 17% om 14% in 2016) en bij gepensioneerden was het veelal aan de kleine kant (15 om 18% in 2016). Ook het volksdeel met chronische kwalen was in België in deze periode relatief klein (BE 24 à 26,2%; EU 30 à 33%; 2016: Be 25,5%; EU 33%; werklozen 29 om 29%, gepensioneerden 41 om 58%, data; laag opgeleiden 37 om 40%; data; buiten de EU geboren Belg 25%, buiten de EU geboren EU Europeaan 27%; data). In 2014 claimde in België bij 14 chronische kwalen een boven gemiddeld segment artrose (16,7%, EU 14,1%). Bij andere long of ademhalingkwalen dan astma scoorde men met 4,1% vrijwel op het EU gemiddelde en de andere 12 kwalen bleven naar frekwentie onder deze EU standaard (rugpijn 20,8%, EU 23%; hoge bloeddruk 16,5 om 21%, allergie 14,2 om 16,9%, nekpijn 11,8 om 16,9%, chronische depressie 6,7 om 7,1%, diabetes 5,3 om 6,9%, astma 4,3 om 5,9%, incontinentie etc. 4,2 om 5,1%, coronaire hartkwalen 1,5 om 3,4%, hartaanval of gevolgen daarvan 1 om 1,6%, beroerte + gevolgen 1 om 1,3%; nierkwalen 1 om 2,6%; data). Ook in 2006 scoorde België op chronische kwalen (nu of ooit gehad) relatief laag (23%, EU 29%, QB40), maar o.m. bronchitis (11%, hoogste EU, EU 5%), maagzweer (10%, 2e EU, EU 5%), reuma & artritis (31%, EU 22%), migraine (22 om 16%), chronische angst of depressie (14 om 9%) en kanker (3 om 2%) kwamen destijds hoog uit. Botontkalking (5%) en staar (4%) scoorden gemiddeld. Kwalen door ongelukken scoorden in 2014 in België ook relatief laag (ongeluk thuis 2,9 om 3,8%, vrije tijd 3,1 om 4,4%), behalve door ongelukken in het wegverkeer (2 om 1,7%; data).

Het volksdeel dat door aandoeningen blijvend werd beperkt in alledaagse bezigheden was bij dit alles aan de kleine kant (enigszins: tussen 2008 en 2017: 14 à 16%; EU 17 à 19%; 2016: 15,7 om 16,7%; ernstig: 2008 t/m 2017 BE 8 à 9,5%; EU ca. 8%; 2016: 9,2 om 7,5%; data). In 2011 deden beperkt zijn in dragen of tillen (6,4%, EU 5%) of in geheugen (1,9 om 1,6%) zich in België relatief vaak voor. Beperking in het lopen scoorde met 3,7% gemiddeld en andere beperkingen bleven naar verhouding laag (zien 1,4 om 1,9%; horen 0,7 om 1,2%; zitten of staan 1,7 om 2,3%; bukken 2,3 om 2,9%; data). Het ziekteverzuim op het werk scoorde in 2014 in België wat hoger dan in de EU als geheel (39 om 34,5%) het duidelijkst bij middelbaar opgeleiden (42 om 34%). In België was in 2006 een doorsnee segment (24%; EU 25%; QB43) voor een chronisch probleem in behandeling. Bij 2 van 13 klachtengroepen (maagzweer 7 in 3%, angst of depressie 16 om 10%) en bij andere dan de 13 kwalen (34%, EU24%) was dit segment toen relatief groot en bij hoge bloeddruk (25 om 36%) en hersenbloeding (2 om 4%) scoorde men het duidelijkst onder het EU gemiddelde. Het segment vrouwen van 50+ dat weet van hormoontherapie bij overgangsklachten viel in België eind 2006 onder de EU top (54 om 39%) en ook het gebruik ervan lag destijds hoog (13 om 6%; QB51/52). Met medicijngenbruik viel België in 2014 onder de EU top bij gebruik op recept (onder alle 15plussers: 60%, EU 49%; 75plus 92 om 87%; data) maar gebruik zonder doktersrecept lag lager dan in de meeste EU landen (15plus: 19%; EU 35%, 75plus 20 om 30%).

De volgende tabel toont hoe men in, België (BE), Nederland en de EU in 2010 in de maand voor de vraagstelling scoorde qua geestelijk welzijn (veldwerk februari/ maart 2010; Annex QD2). Vergeleken met de winter van 2005/06 waren m.n. in België en de EU de scores wat minder positief gestemd (EB 248 wave 64.4 QA5; Euro).

Item in % nawinter 2010 BE NL EU28
Altijd/ veelal gelukkig 71 87 61
Altijd/ veelal kalm en vredig 63 73 61
Altijd/ veelal vitaal 63 76 59
Altijd/ veelal energiek 56 67 51
Nooit/zelden compleet in de put 80 85 74
Nooit/ zelden gedeprimeerd 79 78 66
Nooit/zelden erg gespannen 46 53 44
Nooit/ zelden afgepeigerd 52 62 47
Nooit/ zelden moe 27 36 26

De invloed van problemen op werk en dagelijks leven (maand voor de vraagstelling) was in 2010 naar Eu maatstaf in België ruim gemiddeld (altijd/veelal minder presteren dan men wilde: door fysiek probleem BE 18%, NL 15%, EU 14%; door emotioneel probleem 6 om 9 om 8%). In België had toen in de maand voor vraagstelling een boven gemiddeld segment (8%) buiten vakantie meer dan 5 ziekte of baaldagen opgenomen (NL 9%, EU 6%). Een (iets) onder gemiddeld segment had het gevoel dat hun baan goed aansluit bij de eigen opleiding en ervaring (BE 73%, NL 72%, EU 75%) of op de tocht staat (19 om 18 om 25%) en 37% erkende volmondig dat men voldoende respect en erkenning kreeg voor werk (NL 49%, EU 32%). De tabel hierna beidt info over de situatie in 2016 (Explore: health & mental wellbeing/ subjective wellbeing). Tevredenheid met het leven & geluksgevoel werden bij deze bron weergegeven via een cijfer tussen 1 en 10.

Altijd/veelal in 2016 in %: BE NL EU28
Gelukkig & goedgestemd 65 68 59
Kalm en vredig 55 59 52
Vitaal 47 52 49
Fris & uitgerust ontwaakt 45 46 44
Een interessant dagelijks leven 61 69 53
Gedeprimeerd 8 4 6
Erg gespannen 16 9 11
Alleen gevoeld 10 3 6
Persoonlijk welzijn in 2016
Tevreden met leven 7,3 7,6 7,1
Algemeen geluksgevoel 7,5 7,8 7,4
Optimisme over de toekomst 62 74 64
Eigen bijdrage zinvol & positief 77 90 78
Keuzevrijheid leven in te vullen 75 85 76
Zelden tijd voor leuke dingen 36 22 36
Veel tijd nodig zich te herpakken 24 13 24

Nederland scoort op vragen naar welbevinden naar EU maatstaf vaak opmerkelijk hoog, hetgeen de vraag kan oproepen of de Hollander (de meeste respondenten uit NL zijn per slot van rekening geen Groninger, Fries of Drent) zich wellicht beter voordoet dan hij of zij is (’t is moeilijk bescheiden te blijven is bijv. typisch een liedje van een Hollander). Wel viel dit verschil in 2016 soms minder op dan in eerdere jaren.

Als men klem kwam te zitten zou winter 2005/06 in België een doorsnee segment hulp zoeken bij professionele zorg (51%, EU 50%) of familie (54% EB 248 wave 64.4 QA10; Euro). Een vriend scoorde in België hoog (33% om 22%) evenals restcategorie “overige” (3 om 2%). Buiten dat vinkte 2% een geestelijke (gemiddeld) en 1% (om 2%) een hulplijn aan. Destijds was in België bij 66% van de hulpzoekers de huisarts voorpost (EU 70%, p31). In het jaar voor vraagstelling was toen het grootste segment binnen de EU vanwege psychische kwesties opgenomen (5%) en een boven gemiddeld segment was in psychotherapie geweest (4% EU 3%) of aan de medicijnen geraakt (BE 8%, EU 7%, QA9). In België vond toen een doorsnee segment (9%) dat psychische of fysieke problemen de sociale contacten meestal tot altijd beperkten (QA6) en het segment dat het moeilijk vond aan info over hulp te komen was aan de grote kant (hulp zoekend 41 om 37%, niet hulp zoekend 28 om 27%). Ook in 2010 zocht een boven gemiddeld segment in het jaar vooraf hulp vanwege een psychisch of emotioneel probleem (19%, EU 16%; huisarts 14 om 11%; psycholoog 3 om 2%; apotheek 2 om 3%, psychiater 2 om 2%, verpleegkundige 1 om 0%, sociaal werk 1 om 1%, psychotherapeut 0 om 1%, andere prof hulpverlener 2 om 2%, andere hulpverlener 1 om 1%; Annex QD4). In dat jaar had 9% antidepressiva geslikt (EU 7%). De houding t/o probleemgevallen is in België voorzichtig (COUNTRIES). In 2006 (EB 248) was naar EU maatstaf de kijk op (mensen met) psychische problematiek in gemiddelde mate open/ achterdochtig (QA12).

Mensen met psychische/ emotionele problemen % mee eens
BE NL EU25
zijn onvoorspelbaar 66 59 63
zijn een gevaar voor anderen 32 25 37
worden nooit weer beter 22 13 21
moeten het zichzelf verwijten 10 6 14

 

Nawinter 2010 was in België het volksdeel dat het moeilijk vond met iemand met serieuze psychische problemen te praten aan de grote kant, maar datzelfde geldt ook voor het volksdeel dat het geen probleem vond (BE 24%, EU 22%; geen probleem 72 om 67%, weet niet 4 om 11%; Annex QD8).

Levensstijl

De tabel hierna toont welk volksdeel in België, Nederland en de EU in 2007 (EB 283, wave 67.3, QA24; Euro), 2014 (eurostat, health determinants) of 2016 (Explore) in 11 opzichten naar eigen oordeel ongezond leefde of in een ongezonde omgeving verkeerde.

Item in % BE NL EU25
Dagelijkse tabaksrokers 2014 17 17 18
Ondergewicht 2014 2,8 2,3 3,3
Ernstig overgewicht 2014 14 13 15
Nooit/zelden intensief bewegen 2007 29 28 24
Ongezond eten 2007 10 7 14
(Wat) te veel alcohol drinken 2007 8 7 7
Veel last van lawaaierige omgeving 2016 11 3 6
Veel last van vervuilde omgeving 2016 10 4 6
Veel last van luchtvervuiling 2016 7 4 5
Werkstress 2007 22 16 17
Relatiestress 2007 11 7 10
Geen van deze problemen 2007 24 31 32

België scoorde in deze polls m.n. relatief hoog op te weinig bewegen, lawaaierige of vervuilde omgeving & werkstress. In 2016 lag het segment Belgen met ernstig overgewicht vrijwel op het Eu gemiddelde (22 om 23%; WHO). Het segment 15jarigen met gemeten overgewicht was rond 2011 in België met 15,5% relatief klein (1 van 15 EU landen minder). In 2013/14 was bij deze leeftijdgroep het segment dat zelf overgewicht aangaf met 14% aan de kleine kant met naar verhouding een klein verschil tussen jongens & meisjes en een geringe toename na 2002 (2017 p83). Eind 2017 was in België het volksdeel dat nooit aan sport of andere lichaamsbeweging doet ook klein naar Eu maatstaf (13%, EU 26%; Euro, EB 472 QB1B2T). In 2015 lag onder 15plussers het gedeelte dagelijkse rokers van tabak met 18,9% een fractie boven het gemiddelde van de 34 landen in rijke landenclub OESO (incl. 23 EU landen) met ook hier een relatief kleine afname na 2001 (2017 p71) en een klein mv verschil (m 22%, v 16%; OESO: m 26%, v 18%). Sinds 2006 mag in België op werkplekken niet meer worden gerookt en in 2011 kwam er (ook) een rookverbod in de horeca (List).

Wat cannabis betreft wordt in de Belgische regelgeving het bezit van één cannabis houdende hennepplant voor eigen gebruik gedoogd. Eenmaal gedroogd kan bezit van meer dan 3 gram (net als verkoop) evenwel worden vervolgd. Roken van werkzame plantendelen door meerderjarigen heeft de laagste vervolgingsprioriteit zolang het niet op openbare plaatsen geschiedt en geen overlast veroorzaakt (roken in het bijzijn van minderjarigen wordt door de wetgever altijd gezien als overlast; wiki). In 2013 kwam in België het toegegeven gebruik van cannabis (15-65j) ooit op 15% van de bevolking (m 19%, v 11%; 9 EU landen minder, 16 meer; Main), gebruik in het jaar vooraf op 4,6% (10 minder, 16 meer) en in de maand vooraf op 2,6% (m 3,9%, v 1,3; 14 minder, 11 meer). Bij 15-35 jarigen kwam het in het jaar vooraf op 10% en in de maand vooraf op 5,5% (12 landen meer, 13 minder). In mei 2011 gaf onder 15-25 jarigen 16% cannabisgebruik in het jaar vooraf en 11% enkel gebruik ooit toe (EU 14 en 12%; Tsjechië hoogste EU met 23 en 24%, Youth). Het segment voorstanders van vrijgeven was in België aan de grote kant (volledig 6%, EU 5%; gereglementeerd 44%, EU 34%) en de aanhang voor handhaving van het verbod op cannabis relatief klein (BE 48%, EU 59%). Het deel dat het risico van cannabisgebruik erg hoog achtte was relatief klein (bij regelmatig gebruik: 53%, EU 67%: incidenteel: BE 12%, Eu 23%) en veel jongeren dachten makkelijk aan cannabis te kunnen komen (65%, EU 57%). Het segment jongeren uit België dat regelmatig alcohol gebruik erg riskant vond was ook relatief klein (38%, Eu 57%). Een verbod op tabak (17%, Eu 16%) of alcohol (8%, EU 7%) kreeg een iets boven gemiddelde steun. Qua harddrug gebruik in het jaar voor vraagstelling onder 15-35 jarigen scoorde in 2013 België matig tot laag bij cocaïne (0,9%, 13 meer), ecstasy (0,8%, 19 meer) of amphetamine (0,5%, 15 meer). Vrijgeven van alle drugs als effectief beleid kreeg een iets boven gemiddelde steun (BE 14%, EU 13%).

In 2016 stond België met 67,4 liter per hoofd p/j op plek 27 van de wereldranglijst van bierdrinkers (NL 24e met 70l; List). Voor 2015 werd de pure alcoholconsumptie p/j onder 15plussers (officieel + officieus; List) geschat op 10,8 liter per hoofd. Daarmee stond men 17e binnen de EU. De WHO kwam voor 2014 op 12,6 l (EU 10,2 l); 2,4l meer dan in 2010 en als dat klopt is dat naar EU maatstaf een sterke toename. Elders kwam deze bron voor 2014 & 2015 echter op 10,6 en 10,4l bij een een Europees gemiddelde van 9,8l (European). Najaar 2009 was in België het segment geheelonthouders (21%) iets kleiner dan gemiddeld in de EU (EU 24%, NL 12%, Report QC1a). De WHO meldde voor 2016 voor België onder 15plussers 9,4% levenslange onthouders (in 20 EU landen meer; m 4,5%, v 14%) en 23,5% onthouders in het jaar vooraf (in 22 EU landen meer; m 13%, v 33%). De tabel hierna geeft info over de mate waarin najaar 2006 en 2009 in België, Nederland en de EU onder 15plussers veel werd gedronken (merk het verschil op tussen “5 of meer glazen per sessie” en minstens eens p/w 4+ glazen).

Alcoholinname herfst 2006 en 2009 (%) BE NL EU
06 09 06 09 06 09
Dagelijks 14 14 18 21 13 14
5 of meer glazen per sessie 13 15 12 13 10 10
Eens p/w 5 of meer glazen 15 16 12 14 15 17
Vaker p/w 5 of meer glazen 9 12 8 9 13 12

In 2016 dronk volgens de WHO bijna 37% van alle Belgen van 15plus in de maand vooraf bij één of meer gelegenheden meer dan 5 glazen per sessie (in 14 EU landen meer; m 54%, v 19%). De geheelonthouders onder hen niet meegeteld betrof het 42% (15 EU landen meer; m 57%, v 23%) en bij 15-19jarige drinkers 54% (13 landen meer; m 69%, m 32%). Qua steun voor overheidsmaatregelen vond in 2009 in België een iets onder gemiddeld volksdeel de gevolgen van drankgebruik eigen verantwoordelijkheid (49%, EU 52%; overheid verantwoordelijk 49%, EU 43%). Een doorsnee segment vermoedde dat de prijs invloed heeft op alcoholgebruik (zware drinkers gaan minderen als drank 25% duurder wordt: EU en BE 36%; zelf minder kopen als drank een kwart duurder wordt: EU 30%, BE 29% en meer kopen als het een kwart goedkoper wordt: 12% EU 14%). Het gedeelte voorstanders van een verbod op alcoholverkoop onder 18j was onder gemiddeld (80%, EU 89%; QC9.3) en het segment voorstanders van een verbod op alcohol reclame gericht op jongeren was met 75% van doorsnee grootte. In België en Nederland viel het segment dat het juiste antwoord wist op de alcoholgrens voor automobilisten onder de kleinste binnen de Eu (foute antwoord: BE 82%, NL 70% EU 36%; juiste: BE & NL 2%, EU 27%; de rest vinkte “weet niet” aan). In gemotoriseerd en fietsverkeer ligt de grens op 0,5pm (Blood). In België geldt voor aankoop van bier & wijn een leeftijdgrens van 16j en voor het kopen van sterke drank een grens van 18j. Qua bewustzijn van gezondheidsrisico’s scoren NL en Belgiër boven gemiddeld bij leverschade en schade aan de foetus. In België was 37% (EU gemiddelde; Report QC12) zich bewust van een verhoogd risico op kanker door alcohol, maar een onder gemiddeld segment had weet van de verhoogde kans op hartkwalen of depressie door alcoholica.

Eetgedrag

In 2010 was in een Eurobarometer poll in België het volksdeel dat zich ernstig zorgen maakte over een 17tal kwesties rond voeding veelal iets kleiner dan gemiddeld in de EU (Report QF4; items rond nieuwe techniek/ technologie 58%, EU 59%; items rond dieet 53 om 53%). Volgens de who (indicators, filter by subject, lifestyle) liep tussen 1970 en 2013 in België de consumptie van granen sterk op van ver onder tot bijna op het EU gemiddelde (124 kg pp per jaar in 2013; EU 127 kg). Ook de consumptie van groente & fruit lag veelal onder het EU gemiddelde. Wel was in 2013 het verschil relatief klein (208 om 213 kg p/j). Uit een Eurobarometerpoll van medio 2016 kwam naar voren dat een iets boven gemiddeld volksdeel in België minstens eens p/m dierlijk zeevoedsel eet (78%, EU 74%; QC1T). De hoeveelheid beschikbare caloriën bewoog zich vanaf 2000 op een tamelijk constant niveau boven het EU gemiddelde (3733 om 3409 kcal pp/pd) evenals de beschikbare hoeveelheid vet (162 om 140gr pp/pd). De eiwitconsumptie vanaf 2000 bleef iets onder het EU gemiddelde (100 om 104gr pp/pd in 2013).

Eind 2005 was in België het volksdeel dat aangaf dat men gezond eet groter dan gemiddeld binnen de EU (88%; EU 83%, EB 246, wave 64.3, QD9; Euro) en in 2007 was het segment dat aanvinkte ongezond te eten kleiner (10%, EU 14%, EB 283, wave 67.3, QA 24). In 2010 lag het deel dat zich zorgen maakte over hun dieet met 51% vrijwel op het EU gemiddelde (52%; Report QF4.10). Toch werd in België eten wat minder vaak dan gemiddeld geassocieerd met voedingswaarde of voedselveiligheid en ondanks de veel genoemde Bourgondische inslag van de Belg was bij deze poll het volksdeel dat eten sterk associeerde met genieten in gezelschap (53%) of vers & smakelijk (58%) niet groter dan gemiddeld in de EU (QF1). Bij risico’s in verband met voeding kwamen in 2010 in België voedselvergiftiging (18 om 12%), oorsprong niet kennen (9 om 7%), kunstmatige vervaardiging, nieuwe technologiën (3 om 1%), versheid, gebrek aan hygiëne (10 om 5%), slechte kwaliteit, te veel calorieën (vet, suiker), kankerverwekkend (8 om 5%), invloed op het milieu (6 om 3%) en prijs (5%) naar verhouding hoog uit de bus en de groep die pesticiden (16 om 19%), genetische modificatie (5 om 8%), kunstmatige toevoegingen (7 im 9%), kans op overgewicht (6 om 9%) of allergieën (3 om 4%) een risico vond was aan de kleine kant (QF3). Samengevat week het volksdeel met zorgen over nieuwe technologiën (58%) of over dieet (53%) weinig af van het Eu gemiddeklde (QF4T). Bij kwesties rond voedselveiligheid was men in België relatief goed van vertrouwen. Een doorsnee deel (EU maatstaf) had vertrouwen in familie & vrienden (79%), consumentenbonden (77%) & boeren (59%) en een boven gemiddeld deel in gezondheidsexperts (93%, EU 84%), wetenschap (78 om 73%), officiële instanties voor voedselveiligheid (76 om 64%), milieuclubs (75 om 71%), Europese instellingen (66 om 57%), de federale overheid (58 om 47%), media (52 om 48%), winkelketens (46 om 36%), internet (44 om 41%) & fabrikanten (39 om 35%). Het segment dat inschatte dat voedsel veiliger is dan 10 jaar eerder was relatief groot (56 om 42%). Het vertrouwen in dezen in m.n. EU autoriteiten was veelal boven gemiddeld (QF8). Vertrouwen dat men risico’s mijden zelf in de hand heeft was in België gemiddeld verbreid (46%; QF7T).

De tabel hierna biedt info over de invulling van het begrip gezond dieet (16 opties) in België en de EU in najaar 2009 en veranderingen t.o.v. najaar 2006 (+/-). De lijst is op basis van de volgorde in België in 2009 van hoog naar laag qua aanhang.

Item 2009 België % EU %
09 +/- 09 +/-
Meer groente & fruit 76 +4 65 +7
Gevarieerd eten 68 -9 56 -3
Minder vet 57 0 45 0
Minder suiker 35 -6 27 -1
Minder zout 33 +3 24 +5
Minder vlees 28 +1 19 +3
Minder calorieën 27 -4 19 -3
Meer vis 27 0 28 +3
Meer koolhydraten 14 +1 8 0
Minder kunstmatige toevoegingen 12 -4 13 0
Anders/ overige 12 -2 12 +1
Biologisch 12 -1 10 +2
Minder koolhydraten 7 0 9 +2
Minder groente & fruit 3 +2 4 +2
Meer vlees 4 +1 5 +2
Minder vis 1 0 1 0

Wat opvalt is dat België op 9 van de 16 items (m.n. veel onderschreven items) boven het EU gemiddelde scoorden en dat bij 6 items (EU 3 items) sprake is van een teruggang in aanhang t.o.v. 2006; Sum QA3).

Eind 2005 (EB 246 64.3; Euro) gaf in België een doorsnee segment aan moeite te hebben zich aan een gezond dieet te houden (29%, EU 31% QD13). Bij mogelijke redenen scoorde in België de categorieën gebrek aan controle over wat men eet door kantines, junkfood e.d. (34 om 27%) en overige (22 om 18%) boven gemiddeld, Rond gemiddeld eindigden te weinig info over wat gezond is (13%), tegenstrijdige info (14%) en “gezond is niet lekker” (23%) en “gezond koken is tijdrovend” (28%) en gebrekkige info over wat je eet (13%) bleven iets onder gemiddeld (QD14). Het segment dat in het jaar vooraf op dieet was geweest (24%, QD4) of eetgewoonten had veranderd (27 om 22%, QD10) was aan de grote kant (24 om 21%, QD4). Qua verandering scoorden minder vlees (32 om 20%) of suiker (46 om 39%) en meer water (59 om 43%) relatief hoog; minder calorieën (40%), minder vet (54%) en minder alcohol (22%) eindigden rond gemiddeld en meer groente & fruit (51%), minderr zout (23%) bleven iets onder gemiddeld (QD11). Ook een iets onder gemiddeld segment ging op dieet om gezond te blijven (27%) of om overige redenen (6 om 10%). Relatief populaire redenen waren gewicht (afslanken 40 om 34%; op gewicht blijven 5 om 2%, gewicht winnen echter 2 om 3%) of een kwaal (23 om 18%; QD12).

Het segment dat in 2005 een rol voor de overheid zag weggelegd in het aanmoedigen van gezond eten en meer beweging door volwassenen (91%, EU 85%; QD24) of dat vond dat zwaarlijvigheid meer voorkomt dan 5 jaar eerder onder kinderen (88%) of volwassenen (84%) en dat dit niet gezond is (99%) was in België aan de grote kant.  Feitelijk werd het segment met overgewicht tussen 2001 en 2013 bij 15 jarigen iets groter (van 11 naar 14%: 2017 p83). M.b.t. de schuldvraag omtrent dikke kinderen zag een doorsnee segment ouders/voogden (69%), vriendjes (5%) of wat kinderen op school leren 93%) als meest bepalend voor wat kinderen eten. Reclame scoorde boven gemiddeld (22 om 18%; QD25). Qua tegenmaatregelen om het dieet te verbeteren kreeg in België beter onderwijs over voeding op school (29 om 20%) en meer fysieke activiteit op scholen (32%) boven gemiddelde steun. Andere maatregelen scoorden destijds rond gemiddeld (QD 26 t/m 28).