Gezondheidszorg en volksgezondheid

Zorgstelsel

De Franse geneeskunst kent een roemruchte geschiedenis. Ze heeft pioniers voortge­bracht op het gebied van chirurgie, bloedtransfusies, vaccinatie en sterilisatie (Pasteur). Ook de organisatie “Artsen zonder grenzen” is opgezet in Frankrijk. Het gezondheids­zorgstelsel van het land is vanaf het begin van de 20e eeuw opgebouwd. Het huidige doel ervan is om alle Fransen gelijkelijk te laten profiteren van alle behandelingsmethodes en ontwikkelingen. In 2000 werd het door de wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gekozen tot beste ter wereld. Franse vrouwen hebben tegenwoordig de op één na hoogste le­vensverwachting op aarde en de gemiddelde levensverwachting neemt jaarlijks toe met 3 maanden. Het stelsel wordt voor 60% betaald uit belastinggeld en voor de rest uit BTW op drank en tabak, pensioenfondsen, kapitaalopbrengsten en aanvullende verzekeringen. Zorgfaciliteiten vallen onder het beheer van 2 gouvernementele organisaties, het algemene gezondheidsmana­gement en het ziekenhuis en zorgmanagement. Door de goede samenwerking tussen de publieke en privé-voorzieningen kent Frankrijk vrijwel geen wachtlijsten voor operaties. In 2002 lag het aandeel Fransen dat tevreden was met hun zorgstelsel flink boven het EU gemiddelde (69%, EU15 44%, NL 35%). In 2003 beoordeelde men het stelsel met een 7,1 (EU15 6,4; NL 6,7). 

Het financiële plaatje

De overheidsuitgaven voor zorg en sociale zekerheid lagen in 2007 op 17,5% van het BBP (EU27 15,1%; NL 10,6%, Eurostat). De OECD kwam voor 2005 op 11,1% van het BBP voor gezondheidszorg (20EU landen 8,2%). Tussen 2005 en 2007 besteedden gezinnen jaarlijks 3,4% van hun budget aan gezondheid (rond EU25 gemiddelde, Eurostat). Tussen 2000 en 2006 stegen de zorguitgaven van €115 miljard naar €157 miljard. In 2006 ging 44,5% daarvan naar ziekenhuiszorg, 27% naar ambulante zorg (medicijnen 13%, aanvullende zorg 6%), 20% naar medicijnen, 2% naar ziekenvervoer en 6% naar overige zaken. In 2003 ging van de uitgaven van zorgverzekeraars 51,5% naar ziekenhuizen, 16% naar salarissen, 15% naar medicijnen en de rest (15%) naar andere zaken. De verzekeringen kregen hun geld voor 47% uit salarissen en voor 34% uit de algemene sociale bijdragen. Tussen 1995 en 2006 vergoedden verplichte verzekeringen jaarlijks 77% van de ziektekosten, het aandeel van aanvullende verzekeringen lag rond 13% en dat van huishoudens daalde van 9,6 naar 8,6%. In de praktijk wordt, m.n dankzij aan­vullende verzekeringen, bij 96% van het volk de zorg voor 100% vergoed. Mede doordat bijv. ook aspirines op die manier gratis waren, waren de Fransen in 2004 Euro­pees kampioen pillen slikken. Sinds 1996 maakt de overheid jaarlijks een begroting met doelstellingen. In 2004 was er een tekort van 11 miljard.

Zorgvoorzieningen

In de 1e lijnszorg is het aantal artsen tus­sen 1960 en 2001 ruimschoots verdriedubbeld van 60.000 naar 185.000. In 2007 lag het op 208.000 (122.000 vrijgevestigd, 86.000 in loondienst), waaronder 107.000 specialisten (de helft in loondienst). Het aandeel vrouwelijke artsen was in 2002 gegroeid naar 40% en de helft van de medicijnenstuden­ten was toen vrouw. Fransen houden hun eigen medische status bij en kunnen naar be­lieven een huisarts, ziekenhuis of paramedicus kiezen. Sinds 2005 moeten ze echter een vaste huisarts nemen en er moet per artsenbezoek 1 Euro EB worden betaald. In Frankrijk moet men de rekening van de huisarts voorschieten. De huisarts wijst door naar specialisten, maar men kan zelf naar believen een an­dere specialist kiezen. Ook zijn huisartsen eerder dan in Nederland geneigd om op huisbezoek te komen. In 2005 ging rond 30% van de patiënten rechtstreeks naar de specialist en van de overgebleven 70% liet slechts 3% zich doorverwijzen door de huis­arts.

In 2005 ging 88,7% van de Fransen vanaf 15 jaar (minstens eens p/j) naar de huisarts, 58% naar de specialist en 54% naar de tandarts. Het bezoek aan huisartsen en specialisten neemt toe met de leeftijd, maar bij 80 plussers daalt het specialistenbezoek weer. Het volksdeel dat naar de tandarts gaat wordt kleiner met het ouder worden. 

De 2e lijnszorg vond in 2006 plaats in 987 algemene ziekenhuizen met 320.000 bedden en 1869 privé-klinieken en ziekenhuizen van een stichting met 230.000 bedden. Sommige algemene ziekenhuizen bestaan al vanaf 100 na Chr. Het hôtel-Dieu is het oudste ziekenhuis van Parijs. De eerste gebouwen ervan werden neergezet in opdracht van keizer Julianus II op de overblijfselen van een druïdentempel. Het hotel des invalides is een ander beroemd ziekenhuis in de hoofdstad. Het werd gebouwd voor oorlogs­slachtoffers en het herbergt de stoffelijke resten van Napoleon. Het perso­neelsbestand van ziekenhuizen kan variëren van 300 tot 80.000 (de algemene hulpziekenhuizen van Parijs). Ieder jaar wordt het toe te kennen budget vastgesteld op basis van berekeningen van het voorafgaande jaar. De privé-ziekenhuizen zijn vaak ontstaan vanuit privé-praktij­ken van chi­rurgen of verloskundigen en ziekenhuizen zonder winstoogmerk (14% van het totaal) hebben een levensbeschouwelijke achtergrond. De helft van alle operaties en 60% van de kankerbehandelingen vindt plaats bij privé-instellingen. Artsen van deze in­stellingen zijn sinds 1991 verplicht om hun dossiers te delen met collega’s en ze moeten een medische zorgcommissie instellen om procedures te beoordelen. De tabel hieronder geeft een indruk van de zorgvoorzieningen rond 2005 in Frankrijk, NL en de EU25.

Voorziening

Aantal per 10.000 inwoners

EU 2005

Frankrijk

2007

Nederland

2005

Ziekenhuisbedden

59

72 (2006)

44

Artsen

34

34

37

Tandartsen

6

7

5

Apothekers

7

11,5

2

Verpleegkundigen en vroedvrouwen

70

91

145

Volksgezondheid en levensstijl

In 2005 lag de sterfte per 10.000 inwoners qua belangrijkste doodsoorzaken veelal onder het EU27 gemiddelde, behalve bij sterfte door externe oorzaken. (v 2,9, m 7: EU v 2,2; m 6,2). Dit kwam m.n op het conto van relatief hoge zelfmoordcijfers (hoogste EU15 na Finland). De sterfte door tumoren was bij mannen ook iets hoger dan het EU gemiddelde, maar de sterfte door stoornissen in de bloedsomloop (bijv door infarcten) was de laagste binnen de EU (11,1 om 21,1 bij mannen, 18,9 om 31,1 bij vrouwen). Een veel besproken item in dit verband is de z.g.n. Franse paradox. Ondanks het feit dat men vet en calorierijk eet zijn een hoog cholesterolgehalte en overgewicht (rond 37%; laagste EU: EU rond 48% in 2003; zwaarlijvig 10%, EU 11% in 2005) tevens relatief zeldzaam. Onderzoek wijst er op dat dit deels te danken is aan de Franse gewoonte om dagelijks enkele glazen rode wijn te nuttigen. Ook andere gewoontes in het land (veel verse voedingsingrediënten, regelma­tige vakanties en veel actief zijn in de frisse buitenlucht) zijn hier echter debet aan. De al­coholconsumptie per hoofd van de bevol­king is in de afgelopen 50 jaar sterk gedaald (volgens Insee van 26 naar 12,7 liter puur p/j tussen 1962 en 2005), maar ze ligt boven het EU gemiddelde en is zo’n 30% hoger dan in Neder­land (13 om 9,7 liter pure alcohol per jaar in 2005, bron OECD).

Zonder recept worden in Frankrijk vaker dan in Nederland medicijnen, maar minder vaak vi­taminepreparaten gekocht. Populaire alternatieve vormen van geneeskunst zijn krui­denge­neeskunde (bijv. medicinale theesoorten), homeopathie en het bezoeken van bronnenbaden (vaak in de Franse Alpen). In 2003 rookte 26% van de Fransen dagelijks tabak (rond EU gemiddelde). In 2005 liep het aandeel dagelijkse rokers bij mannen uiteen van 38% bij 18-25 jarigen naar 10% bij 65-75 jarigen en bij vrouwen van 33 naar 6% bij dezelfde leeftijdsgroepen. De toegegeven cannabisconsumptie ligt in Frankrijk hoog naar EU maatstaven. In 2005 had 17% van de 15-35 jarigen en ruim 20% van de 15-25 jarigen in het jaar voorafgaand aan de vraagstelling geblowd. Dit gebruik was hoger dan in Nederland (10 en 13%) en het hoorde bij de 5 hoogste binnen de 23 EU25 landen waar het was onderzocht. Hetzelfde gold voor het gebruik in de maand vooraf onder alle volwassenen (rond 5%, NL rond 3%). Desondanks lag begin oktober 2006 het volksdeel dat voorstander was van het in Europees verband vrijgeven van cannabis voor privé-gebruik qua grootte slechts iets boven het Eu gemiddelde (28 om 26%).