Landschap, grondgebruik en natuurlijke hulpbronnen

Ontstaan van het Nederlandse landschap

Geologisch is Nederland erg jong (geologie; Ontstaan). Het oppervlak stamt voor een klein deel uit afzettingen via stuwwallen van gletsjers na de ijstijden en voor een veel groter deel uit sedimenten vanuit de Noordzee en rivieren. Daardoor is vast gesteente bijna nergens zichtbaar aanwezig. Dit is vrijwel alleen het geval in zuid Limburg dat zuidelijker ligt dan de rest van NL (Provinces). Rond 800 na Chr. was het landschap van NL nog bijna geheel natuurlijk. Van zuidwest naar noordoost werd de kust gevormd door strandwallen met duinen en eilanden. Hierachter lag in het zuidwesten (het huidige Zeeland) en noorden (van het noordelijke Noord-Holland t/m het Groningen van nu) een getijdengebied (incl. de voorloper van de Zuiderzee, het Flevomeer tussen noord Holland en Friesland). Achter dit getijdengebied kwam veelal een brede sompige strook met meren, moeras en veen (in het Holland van nu begon deze direct achter de kuststrook). Deze werd in het noordoosten doorsneden door riviertjes en enkele zandruggen en in het westen m.n. door traag stromende, brede rivieren. In hun moerassige benedenloop vormde zich veen. Na 500 v Chr. werd dit voor een deel geleidelijk overdekt met een laag zeeklei. Naar het oosten toe bestond de oppervlakte afzetting steeds vaker uit rivierklei en verder de rivier op zand (bijv. in de vorm van rivierduinen). De hoger gelegen zandgronden in het oosten en zuidoosten (oorspronkelijk met bos van m.n. eiken en beuken) zijn van oudere datum. Ze zijn voor een deel gevormd rond stuwwallen uit de ijstijden (nu veelal tussen 15m en 110m hoge heuvelruggen). Alleen in zuid Limburg komen soms rotsen aan het oppervlak. Dit zijn de noordelijke uitlopers van een oud berggebied, de Eiffel en de Ardennen met m.n. kalk en leisteen (en steenkool). Hier ligt op het drielandenpunt (de plek waar de huidige grenzen van NL, België en Duitsland elkaar ontmoeten), het hoogste punt van NL, de 323 m hoge Vaalserberg en het zichtbare grondoppervlak is hier veruit het oudst.

Al met al bestaat Nederland voor meer dan 99% uit laagland (minder dan 200m boven zeeniveau; Geography). Ongeveer de helft ligt boven zeeniveau (zo’n 10% meer dan 5m), ongeveer een kwart daar op en 24% er onder. De strijd tegen het water (Strijd) vormt een hoofdmotief in de Nederlandse geschiedenis en identiteit. Het meeste moeras is drooggelegd en ruim 16% van het landoppervlak (rond 7000km², veruit het grootste oppervlak van alle landen ter wereld) is m.n. via inpoldering herwonnen op het water. Deze strijd begon rond 500 v Chr. in de getijdengebieden met de aanleg van heuvels met onderdak voor mensen en hun vee. Vanaf het jaar 1000 werden (vaak vanuit kloosters) dijken aangelegd, aanvankelijk rond veengebieden en vanaf de 13e eeuw m.n. rond kwelders (buitendijkse landaanwas die zelden onderstroomt) en rivieren (bijv. rond uiterwaarden). Aanvankelijk boden deze weinig bescherming tegen stormvloeden en hoog water van rivieren, maar dat verbeterde geleidelijk. Zo groeide op de zee en rivierklei het oppervlak aan landbouwgrond aanzienlijk. Tegelijkertijd werd m.n. in het Zuid-Holland van nu veengebied ontwaterd waardoor het Groene Hart ontstond. Hier werd turf gewonnen en er kwam akkerland vrij. Dit is nadien grotendeels veranderd in weiland omdat de grond door inklinking zakte en weer te nat werd. Op den duur klonk het veen zover in dat de grond onder zeeniveau kwam en omringd moest worden met dijken (polder). In de loop van de middeleeuwen ontstond rond het groene hart de ring van steden die later de Randstad zou heten. Vanaf de 16e eeuw ging men daar door de bevolkingsgroei ook veen weghalen van de bodem van waterpartijen om turf te maken. Zo ontstonden diepe plassen en meren die soms gevaarlijk groot werden. Ondiepere wateroppervlakken kon men toen al met behulp van dijken en windmolens droogleggen maar dat lukte bij de grote en diepe plassen pas vanaf de 19e eeuw (stoomgemalen).

Begin 20e eeuw was de techniek zo ver gevorderd dat met succes gewerkt kon worden aan beheersing van de Zuiderzee en een stormvloed in 1916 vormde de aanzet tot de start van Zuiderzeewerken. Dit resulteerde in 1932 in de afsluitdijk, een 30km lange dam (dijk, fietspad en autosnelweg) tussen noord Holland en Friesland die de binnenzee veranderde in het IJsselmeer, en tussen 1920 en 1975 in inpolderingen die uitstekende landbouwgrond en leefgebied opleverden en uiteindelijk de 12e provincie Flevoland in het leven riepen (3% van het oppervlak van NL). Een overstroming in 1953, waarbij 1800 mensen op de Zeeuwse en Zuid Hollandse eilanden het leven lieten (Watersnood), leidde tussen 1958 en 1991 tot de uitvoering van het Deltaplan waarmee de eilanden tegen hoogwater werden beschermd. Deze reeks van technische hoogstandjes maakte NL tot wereldkoploper op het gebied van waterbeheersing en is in 1994 door het Amerikaanse genootschap van civiele ingenieurs ondergebracht bij 7 moderne wereldwonderen.

Een laatste voorname bijdrage van mensenhand aan het ontstaan van het Nederlandse landschap van nu komt van de ontginning van z.g. woeste gronden. Het betreft hier moeras en heidegebied en schrale zandgronden, het meest in het noorden en het zuiden van het land. Aanvankelijk waren op dit gebied gemengde boerenbedrijfjes gevestigd met schaapskuddes die de heidegebieden deden ontstaan. Vanaf de 16e eeuw werd ook hier steeds meer turf gewonnen, m.n. in de 19e eeuw door vaak erg arme en uitgebuite veenarbeiders (dikwijls van elders). Na 1900 kwam hier door concurrentie van steenkool/ aardolie de klad in en via betere bemesting (importmest, kunstmest, compostbedrijf) is een groot deel van dit gebied omgevormd tot landbouwgrond van matige kwaliteit.

Nederlandse landschap van nu

De Waddenzee, de duinenrij, de daarvoor liggende zandstranden en de grote rivieren bevatten de laatste restjes oorspronkelijk natuurlijk landschap in NL (Nederlandse). De duinenrij vormt langs vrijwel de hele Noordzeekust (incl. de Waddeneilanden) een natuurlijke barrière tegen de zee. Voor de rest fungeren aangelegde zee en rivierdijken als waterkering. Achter de duinenrij liggen polders (waarin vlak achter de duinen in het voorjaar vaak bollenvelden te zien zijn met bijv. bloeiende tulpen), dorpen en ste­den. Het groene hart van de Randstad is een weidegebied met hier en daar nog meren en moerassen. Door de groei van steden en (kunstmatige) recreatiegebieden slinkt het wel in omvang. De rest van Nederland is dunner bevolkt dan de Randstad. In het noorden domineren achter de dijken (waarop overal scha­pen grazen) zover het oog reikt groene weiden en ak­kers met hier en daar een in lommer gehuld dorp of dito boerderij. Verder het bin­nen­land in komen hier door het veranderen van de grondsoort in zand naast weilanden en akkers boomwalletjes en bos en heidepercelen voor. Deze maken de wereld kleiner en het landschap knusser en afwisselender. Rondom het IJsselmeer overheerst weer vlak akkerbouw en veeteeltgebied (met in zuidwest Friesland en noordwest Overijssel ook meren en moerassen en in Flevoland een nat kunstmatig natuurgebied met thans door halfslachtig beleid waar niemand zijn vingers aan wil branden onnatuurlijke hoeveelheden grofwild dat er niet hoort, de Oostvaardersplassen).

De meeste Nederlandse regio’s boven de zeespiegel liggen in het oosten en zuidoosten. Hier is vaak sprake van een afwisselend landschap van weilanden akkers en stukjes bos en hei (een zgn. coulisselandschap). Door uitlo­pers van Duitse heuvelruggen en door stuwwallen uit de ijstijd is het landschap hier soms glooiend. In de provincie Gelderland ligt een min of meer aaneengesloten natuurgebied van ongeveer 60 bij 30 km met veel aangeplant naaldbos (net als in de rest van bebost NL), heidevelden, zandverstuivingen en stukjes loofbos (de Veluwe). Door de meest zuidoostelijke punt van het land (Zuid-Limburg) lopen de uitlopers van de Ardennen; een laaggebergte dat zich o.m. over Oost-België uitstrekt. Dat maakt het landschap ook hier glooiend en erg afwisselend. De z.g. grote rivieren doorsnijden de zuidelijke helft van NL van oost naar west. Deze zijn de Rijn (die zich splitst in de Lek, de Waal en de noord­waarts stromende IJssel) en de Maas. Onder het rivierenlandschap vallen dijken, uiterwaarden en een begroeiing van bijv. riet, wilgen en elzen. Hier domineren weilanden, boomgaarden en dorpen in het lommer het verdere beeld. De z.g. Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden (met akkers, weiden en duingebieden omringd door veelal verzoete zeearmen met nog wat moeras en rietland) liggen in de delta van Maas, Waal en Schelde (een Belgische rivier) in het zuidwesten. Op de zandgronden van Brabant en noord Limburg in het zuiden is het landschap opnieuw afwisselend (wel met nadelige effecten van de vele bio-industrie). Nieuwe trends zijn om de rivieren meer ruimte te geven om de kans op overstroming te verkleinen en om het zeewater weer (gecontroleerd) toegang te verlenen tot de deltagebieden.

Grondbedekking en soortenrijkdom

In 2008 was volgens het CBS 55% van het Nederlandse oppervlak (55%) in gebruik als landbouwgrond, gevolgd door bos & natuur (12%), kustwateren (10%), binnenwater 9%, bebouwing 8%, verkeer 3%, recreatiegebied 2% en gedeeltelijke bebouwing 1%. Daarbij groeit het aandeel van bebouwing (tussen 2006 en 2008 van 8,1 naar 8,3%), het meest in Holland en zuid NL en het minst in het noorden. Naar Eu maatstaf is de bijdrage van bos & natuur klein en die van boerenland, bebouwing, verkeer en wateroppervlak groot. Wel groeit het aandeel natuur & recreatieoppervlak ten koste van weiden & akkers (m.n. rondom steden). De wereldbank (Terrestrial) kwam voor 2008 t/m 2011 op een gelijkblijvend segment bos (10,8%; laagste EU na Malta) en op een afname van het areaal aan landbouwgrond van 57,1% naar 56,2% (slechts 5 EU landen meer in 2011). De meeste landbouwgrond is grasland (60% in 2012; akkers toen 26% en tuinbouw 5%). Volgens Eurostat (Database, land use) werd tussen 2008 en 2012 het deel van het grondgebied van NL in gebruik voor landbouw ruim 4% kleiner. Het zakte van 51,6% naar 50% van het totale oppervlak (permanent weiland 21% in 2012, -5% t.o.v. 2008; akkerbouw 26,6%, -6%). Deze bron kwam op een gelijkblijvend oppervlak aan bos en binnenwater (beide iets onder 10%) en onder de noemer “overig gebruik” (rond 31%).

Wat onder beschermd natuurgebied valt ligt aan de definitie die wordt gehanteerd. Bij de wereld database van beschermde gebieden van de VN (World) is deze het ruimst. Volgens deze definitie groeide het beschermde deel van het Nederlandse territoir tussen 2000 en 2012 van 30,5% (3e EU) naar 31,5% (7e Eu). Bij gebieden op land van 18,9% (11e EU) naar 19,5% (20e) en in de territoriale wateren van 58,7% (hoogste EU) naar 61,8% (3e EU, de Waddenzee is hier bijv. debet aan). Onder het EU verdrag Natura 2000, dat zich m.n. richt op vogels en leefgebieden, valt 18% van het EU grondgebied. In NL is dat zo’n 14% (EU), maar daarin bleven stukken Noordzee die buiten de eigen territoriale wateren vallen en die NL wel in bescherming neemt buiten beschouwing. Ook vallen er grote delen onder van het nationaal natuurnetwerk, een bonte verzameling van snippers natuurgebied die men met elkaar wil verbinden om de biodiversiteit te bevorderen (Ecologisch). Tussen 2008 en 2010 was volgens de wereldbank in NL 12,4% van het landoppervlak (19 EU landen meer in 2010) en 22,1% van het getijdengebied (3 landen meer) nationaal beschermd natuurgebied, maar hierin was regionaal/ lokaal gebied niet meegeteld (Terrestrial). in Lijst van natuurgebieden (Natuur) zijn de meeste snippers natuurgebied terug te vinden. Veel daarvan vallen binnen de 20 nationale landschappen met een milde vorm van bescherming (Nationaal).

Tussen 1700 en 2000 is in NL de biodiversiteit relatief sterk verminderd, maar na 2000 trad hierin (anders dan gemiddeld in de EU) een zekere kentering op (Bio). In 2013 kwam het Nederlands Soortenregister tot zo’n 36.400 soorten, maar lang niet alle soorten staan hier in. In 2013 telden Rode lijsten voor NL 3340 bedreigde soorten. Daaronder vielen 28 zoogdieren, 78 vogels, 6 reptielen, 8 amfibieën, 35 vissen, 423 insecten, 68 weekdieren, 4 wormen, 501 hogere planten, 570 korst en andere mossen en 1619 soorten paddenstoelen. Bedreigde soorten zijn pas beschermd wanneer ze als zodanig in de Nederlandse Flora en faunawet zijn opgenomen (Wet). Dat is het geval met 104 hogere planten en in principe met alle inheemse gewervelde dieren. De wet maakt wel uitzonderingen, bijv. in de sfeer van jacht & visserij en overvloed of schade door bijv. wilde zwijnen & dito ganzen dan wel door Invasieve exoten. Ze maakt geen gewag van wormen, mossen en paddenstoelen (paddenstoelen kunnen beschermd zijn via een gemeente verordening, maar dat is meer uitzondering dan regel). Rond 2013 viel in NL natuurbescherming (met landbouw) onder het ministerie van economische zaken.

Via Fauna by country is het nodige te vinden over in het wild levende soorten en de eigen menagerie van landen. Naast bijv. 3 spartelkevers die alleen in NL bekend zijn wordt hier melding gemaakt van 47 gefokte zoogdier en vogelrassen (Animal), maar in feite zijn het er veel meer. Zo vallen onder de categorie rundvee de Blaarkop, de Lakenvelder en de in de USA uit 2 Nederlandse rassen gefokte Holstein-Friesian. De 6 paardenrassen die de revue passeren zijn de Nederlandse warmbloed waarmee Anky van Grunsven veel Olympisch en wereldgoud won; het Friese, Groningse en Gelderse paard, het Zeeuwse trekpaard en het tuigpaard. Onder de Nederlandse schapen vallen 4 heideschapen (met het Drents heideschaap uit 4000 v Chr. als oudste Nederlandse ras) en verder de witte en de blauwe (in feite bruingrijze) Tesselaar, de zwartbles (bruin met een witte bles) en de Flevolander (Lijst). De Nederlandse landgeit (langharig met bokken met enorme hoorns) zou het enige origineel Nederlandse geitenras zijn dat nog bestaat, maar de Nederlandse geitenfokvereniging maakt gewag van 5 rassen. Van het rijtje van 11 honden zijn 8 rassen (Saarloos wolfshond, Hollandse herder, schapendoes, smous, Drentse patrijs, Friese stabij en wetterhoun en het kooikerhondje) daadwerkelijk Nederlands. Aan zoogdieren staan er tenslotte nog 5 konijnenrassen in de lijst, maar ook daar zijn er meer van te vinden (bijv. op Konijn). Aan gevogelte komen in de lijst 10 kippenrassen (op Lijst staan er meer), 5 duiven, 2 eenden en 1 ganzenras voor.

Natuurlijke hulpbronnen en risico’s

Volgens http://www.preventionweb.net/english/ (countries) vormen voor NL extreme temperatuur, storm, aardbeving en overstroming de belangrijkste natuurlijke risico’s. Tussen 1980 en 2010 telde deze bron 27 natuurrampen (18x storm, 4x hitte/kou; 3x overstroming; aardbeving en epidemie ieder 1x) met gemiddeld p/j 65 dodelijke en 8600 niet dodelijke slachtoffers en een schade van $146 miljoen. Extreme temperaturen waren verantwoordelijk voor bijna 98% van de 2013 dodelijke slachtoffers in 30j (storm 1,7%). Het betreft hier m.n. een surplus aan sterfgevallen tijdens hittegolven (vaak bejaarden). Bij de 256.000 slachtoffers die het konden navertellen was de volgorde storm 94,3% en overstroming 5,7% en bij de economische schade (totaal $4,5 miljard) storm 84,5%, overstroming 13,5% en hitte/kou 2%. De meest rampzalige jaren in de periode waren 1990 en 1995 (storm), 1993 en 1998 (overstroming) en 2003 en 2006 (hittegolven). Tussen 2009 en 2011 kende NL een aantal flinke natuurbranden (schade moeilijk in te schatten) en eind okt. 2013 was er weer veel stormschade. Onder de delfstoffen/ natuurlijke hulpbronnen van NL (The) vallen m.n. aardgas, aardolie, turf, zout, zand & grind en nog wat mergel (een aflopende zaak). In World was NL in 2010 op de ranglijsten terug te vinden met aardgas (2,5% van de wereldproductie; 10e op de wereldranglijst en hoogste EU) en zout (bijna 2% wereldproductie, 4e EU). Aardgas begon in NL op te raken en plannen rond winning van schaliegas waren in 2013 erg omstreden. In het vlakke NL was wind lang een belangrijke natuurlijke hulpbron. Vroeger werden windmolens o.m. gebruikt om hout te zagen (bijv. voor zeilschepen) en land te winnen, maar windenergie werd rond 2013 in NL veel minder geëxploiteerd dan in bijv. Duitsland. Men breidt de winning wel uit (o.m. via windmolenparken op de Noordzee).

Aardgas wordt m.n. gewonnen in noordoost NL. In NL gaan de baten (anders dan in de USA) niet naar de boer van het land waar het gas onder vandaan komt of naar diens regio, maar naar de landsoverheid. De regio kreeg wel te maken met lasten in de vorm van honderden aardbevinkjes die een miljard € schade opleverden (“Meer). De rijksoverheid en de NAM (Ned) zouden dit moeten vergoeden, maar proberen dat zo veel mogelijk te traineren.

Milieu

Bij de ecologische voetafdruk werkt in het nadeel dat NL (m.n. de Randstad) dicht bevolkt is en belastende landbouw en industriesectoren kent. Daarmee is het op milieu-indicatoren soms moeilijk scoren. Waar het dan weer niet aan ontbreekt is geld en technologie (NL valt onder de rijkste EU landen). De ontwikkelingen op milieugebied begonnen in NL al vroeg en meetpunten en andere voorzieningen zijn naar EU maatstaf up-to-date en in ruime mate aanwezig. Men gebruikt in NL (mede door klimaat & afstanden) per hoofd veel minder energie dan in de USA of Canada, maar het gebruik is naar EU maatstaf best hoog (ook naar de maatstaf van even rijke landen; Fifth p22). De eerste Nederlandse milieuwet, de Hinderwet uit 1875, is in 1993 vervangen door de Wet milieubeheer. Nu vindt 70% van de regelgeving plaats op EU niveau. Het beleid richtte zich m.n. na 1965 op sanering, maar vanaf de jaren 80 werden preventie en beheer belangrijker. Ondanks de economische groei is sindsdien op een aantal vlakken (bijv. waterkwaliteit) de vervuiling flink afgenomen en het milieu verbeterd. Tussen 2000 en 2010 waren de grote beleidsthema’s klimaatverandering, luchtkwaliteit en biodiversiteit & natuur. Rond 2013 kende NL een ministerie van infrastructuur & milieu. Dat wilde in deze tijden van crisis vooral de kool van het milieu en de (trek)bok van de economie sparen.

Veel info rond milieuthema’s is te vinden op of via Compendium en in Fifth (een uitvoerig VN rapport voor NL met de focus op klimaatverandering). In 2013 noemde het CIA worldfactbook watervervuiling door zware metalen, organische stoffen, fosfaten & nitraten en luchtvervuiling & zure regen door verkeer & raffinaderijen als voornaamste milieurisico’s (The). Wellicht is dat al 10tallen jaren klakkeloos heringevoerd, want ver voor 2000 konden waterzuivering installaties in NL bijv. al fosfaten uit het water filteren. De vervuiling van Water en Lucht is tussen 1990 en 2012 door de bank genomen flink gezakt en op milieubelasting door water en luchtkwaliteit voerde NL in 2013 een wereldranglijst aan (http://epi.yale.edu/). Toch valt nog wel het één en ander af te dingen. Op veel milieufactoren scoort NL matig en er is de laatste tijd weinig progressie geboekt. Zo komt in NL naar EU maatstaf slechts een klein deel van de energie/ stroom uit hernieuwbare bron en er worden weer kolencentrales gebouwd (RWE). Hoewel deze minder vervuilend zijn dan vroeger, blijven ze relatief smerig (en voor NL overbodig). Tussen 2008 en 2012 moest NL volgens het Kyoto protocol de emissie van broeikasgassen met 6% verlagen. Deze norm werd met 6,4% net gehaald.

In EU landen gaan opvallend veel bijen dood na gedesoriërenteerd te zijn geraakt door parasieten en/of pesticiden (Hoge). Lobby’s (met aanhang) ontkenden in NL stellig dat bestrijdingsmiddelen een rol konden spelen, maar uiteindelijk zijn verdachte pesticiden in 2013 in NL en enkele andere Eu landen (tijdelijk) verboden.

Op de EPI 2012 (http://epi.yale.edu/); die milieuprestaties van 132 landen rangschikt op 25 indicatoren op de 5 beleidsterreinen lucht en water vervuiling, biodiversiteit & leefmilieu, natuurlijke hulpbronnen en klimaat verandering; stond NL 10e onder 28 EU landen. Op de wereldranglijst viel men met plek 16 onder de sterke presteerders. Bij gezondheid van het milieu stond men 20e (belasting door water & luchtkwaliteit beide 1e en door ziekte 23e) en bij vitaliteit van ecosystemen 55e (lucht 11, biodiversiteit & habitat 26, bos 27, water 86, landbouw 89, klimaatverandering & visserij beide 103). Qua vooruitgang in 10 jaar stond men 92e op de wereldranglijst (22e van de EU) en men viel daarmee onder de kwalificatie “afnemende presteerders”. In de periode was er m.n. vooruitgang geboekt op landbouw en m.n. achteruitgang bij effecten van watervoorraden op ecosystemen. Tussen 2003 en 2011 vielen de milieu-uitgaven van de overheid onder de EU top (tussen 1,6% en 1,9% van het bbp; 1,7% bbp in 2011; hoogste EU, Eu 0,8% à 0,9% bbp). In geld betrof het in piekjaar 2009 €10,7 miljard en in 2011 €10m (Data, by function). Voor 2009 kwam Eurostat (via een iets andere berekening) op 1,5% bbp of €516 per inwoner aan overheidsuitgaven (veruit hoogste van 22 EU landen, EU27 0,74% bbp en €173 pp), maar voor milieu-uitgaven van de industriesector (excl. bouw, zuivering en afvalverwerking; 0,29% bbp en €98 pp, EU 0,42% bbp en €102 pp) en zuivering & afvalverwerking (publiek & privaat; 0,51 om 1,19% bbp; €177 om €279 pp)  kwam men voor NL flink onder de EU normaal (Data, accounts).

Volgens een CBS rapport dat uitkwam in nov. 2013 scoorde NL in 2012 het slechtst van 17 EU landen op chemische & ecologische waterkwaliteit (Green p59/60).

Het deel van alle gebruikte elektriciteit uit hernieuwbare bron ligt in NL flink onder het EU27 gemiddelde. Tussen 2002 en 2011 steeg het van 2,5% naar 10,1% (EU van 12,7 naar 20,4%; Data). Het segment energie consumptie van duurzame oorsprong is ook klein. Tussen 2004 en 2011 ging het van 1,8% naar 4,3% (doel 2020 14%; EU van 8,1% naar 13%, doel 20%; Main). Van de eigen productie kwam in 2011 relatief veel uit aardgas (89%, EU 17,5%); een beetje uit aardolie (2,8%; EU 10,5%), kernenergie (1,7% om 29%) of hernieuwbare bron (4,8% om 20%) en niks uit steen/ bruinkool (EU 21%). De duurzame bronnen waren m.n. biomassa & recycling (85%, EU 67%) en wind (14 om 9%; zon 1 om 4%). Naar EU maatstaf is NL redelijk zelfstandig qua energie voorziening. In 2011 werd 30,4% van alle energie ingevoerd (EU 53,8%); bij aardolie 92% ervan (EU 85%), maar van het aardgas werd 69% uitgevoerd (EU 61% invoer; Main, energy dependence). In 2011 ging van alle energie relatief veel naar industrie (28%, EU 25,5%), diensten (16 om 12,8%) en landbouw (5,8 om 2,2%) en weinig naar vervoer (30 om 33%) en huishoudens (19,2 om 24,7%). Het energieverbruik zakte door de kredietcrisis nauwelijks (-1% in 2009; EU -5%). Tussen 1990 en 2012 nam het verbruik door verkeer en vervoer met een kwart toe en dat door de industrie met zo’n 20%. Het verbruik door huishoudens en land en tuinbouw veranderde weinig.

In 2011 was in NL het segment dat in hun woonomgeving misdaad & vandalisme (18,3%, EU 12,7%) of herrie (24,2 om 19,1%) ervoer relatief groot en bij vervuiling & andere milieuproblemen was het aan de kleine kant (14 om 14,9%; Data; material deprivation). Nederlanders scoren naar EU maatstaf hoog op milieuwaarden. Het volksdeel dat het doorgeven van een gezond milieu aan de volgende generatie erg belangrijk vond was begin 2005 het grootst binnen de EU (90%, EU 83%; bron Eurobarometer 225 wave 63.1). Verder vond 18% (EU 18%) het gewoon belangrijk en 1% vond het onbelangrijk (EU 1%). Een doorsnee volksdeel (90%) onderschreef toen de stelling dat we de plicht hebben de natuur te beschermen, zelfs als dat beperking van de menselijke vooruitgang zou inhouden. Wel vond een groot deel dat we de natuur mogen exploiteren ten bate van het menselijk welzijn (56 om 43%) en relatief velen schatten in dat zulks in het kader van de menselijke vooruitgang wellicht onvermijdelijk is (62 om 51%; Special Q16). Najaar 2011 rekende naar EU maatstaf een boven gemiddeld segment milieubescherming tot de 2 grootste punten van zorg voor het land of voor zichzelf (land 4%, EU27 3%, BE 3%; zelf 7%, EU 4%, BE 6%). Energie scoorde toen als zodanig relatief laag (land 1%; EU 4%; zelf 5 om 6%; 76, data, QA6,7). Voorjaar 2013 was dit segment voor het land aan de grote kant en voor de mensen zelf groot (milieu, klimaat & energie samen: land 5%, EU 4%, BE 3%; zelf: 10 om 5 om 10; Annex QA6/7; de toppers waren toen in NL zorg, sociale zekerheid en werkloosheid).