Landschap, grondgebruik en natuurlijke hulpbronnen

Geografie

Geografisch bestaat de westelijke helft van Frankrijk uit een afwisseling van vlakke en heuvelachtige gebieden. De vele naar zee stromende rivieren vormen hier in lengte en breedte variërende valleien. Naar het oosten toe loopt het land geleidelijk aan op en langs de oostgrens is het, op het noordoostelijk gelegen Rijndal na, ronduit bergachtig. Van noordoost naar oost liggen langs de Franse grenzen achtereenvolgens de Ardennen, de Vogezen en het Juragebergte; naar het zuiden toe gevolgd door de Franse Alpen met de Mont-Blanc (4800 meter) als hoogste top van Europa. De zuidelijke helft van het land wordt aan de oostkant grotendeels opgevuld door het Centraal Massief, een hoogvlakte met een van noord naar zuid lopende keten van dode vulkanen die er bovenuit steken en hier en daar warmwaterbronnen. In het Centraal Massief ontspringen veel rivieren die naar de westkust stromen en deze vormen diepe dalen. De oostelijke afscheiding van het Centraal Massief wordt gevormd door het van noord naar zuid lopende Rhônedal dat eindigt in de Rhônedelta aan de Middellandse-Zeekust. Vanaf deze delta ligt naar het zuidwesten toe tot aan de Spaanse grens een brede kustvlakte. Vanaf een kilometer of 60 ten oosten van de Rhône tot aan de Italiaanse grens is de kustvlakte een stuk smaller. De zuidgrens van Frankrijk met Spanje (en Andorra) loopt door het hoge Pyreneeënge­bergte. Bergen beslaan ongeveer een kwart van het Franse landoppervlak.

Kustlandschap

Bij de landschappelijke invulling van de hier beschreven geografie valt in de 1e plaats de ge­varieerdheid op. Bij de kust in het westen en noordwesten is sprake van een afwisseling van stranden met duinen en (krijt)rotsen, (vis­sers)dorpjes, akkers, boomwalletjes, bossen en groene heuvels. Vanaf de zuidoostkant van Bretagne tot aan de Spaanse grens bestaan uit­gestrekte strand en duingebieden met inhammen, brede riviermondingen en meer landin­waarts bossen. Zuidelijk van de brede monding van de Gironde (zo’n 250 km ten noorden van de Spaanse grens) liggen de hoogste duinen van Europa (soms meer dan 100 meter hoog). Ze zijn vaak begroeid met zeedennen. De duinen hebben kustmeren doen ontstaan doordat ze ri­viertjes afdamden. Langs de Mediterrane kustvlakte richting Spanje liggen uitgestrekte stranden en de Camargue (het gebied van de Rhônedelta met rivierklei, akkers, moerassen, zoutpannen en grasvlakten die ondermeer 400 vogelsoorten, kuddes paarden en vechtstieren herbergen), maar richting Italië rijzen de bergen soms rechtstreeks op uit de Middel­landse Zee. De Middellandse Zeekust kent een subtropische begroeiing met zuidvruchten, amandel, olijven en vijgenbomen. Het landschap van Corsica is droog, ruig en bergachtig en de aanwe­zige begroeiing is eveneens subtropisch.

Binnenland

De heuvelachtige laagvlakte van het land achter de kust wordt wel on­derverdeeld in het bekken van Parijs en het Aquitaans bekken (in het zuidwesten rond Bordeaux). Hier is sprake van een afwisselend landschap met vlak land, heuvels en ri­vierdalen met akkers, weilanden, wijngaarden, gevarieerde loofbossen en aan de Atlanti­sche kant ook heide­velden. Verspreid over heel Frankrijk liggen op kalkbodems grashel­lingen die in het late voorjaar vol staan met bloeiende orchideeën. Verder naar het oosten blijft in principe dezelfde afwisseling bestaan, zij het dat het steeds bergachtiger wordt. Hierdoor staat wat hogerop veel sparrenbos. Boven de boomgrens zijn alpenweiden met bij­passende bloemen. De sneeuwgrens varieert van 1100 m in de noordoostelijk gelegen Vogezen tot 2500 m in de Pyreneeën. Verder naar het zuidoosten (bijv. op het centraal massief) wordt het steeds droger met grotere temperatuurverschillen door de seizoenen heen. Aan de mediterrane kant en op Corsica zijn grote gebieden bedekt met vaak dorre en stekelige strui­ken (maquis) en kruiden als lavendel, tijm en rozemarijn.

Natuurlijke rijkdommen en risico’s

Op de EPI (Environmental Performance Index) 2008, die de milieubeleidprestaties van 149 landen rangschikt op 25 indicatoren op de 6 beleidsterreinen milieugezondheid, luchtvervuiling, watervervuiling, biodiversiteit en leefmilieu, natuurlijke hulpbronnen en klimaatverandering stond Frankrijk 10e in de rangschikking van 149 wereldlanden en 5e in de rangschikking van de 27 EU landen. Doordat 78% van de elektriciteit van kerncentrales komt heeft het land de kleinste CO2 uitstoot van de G8 (de 8 grootste industrielanden ter wereld). Uiteraard produceert men wel weer veel kernafval. Het meeste viel te verbeteren aan de hoofdcategorie biodiversiteit en leefmilieu, de subcategorie landbouw en de indicatoren landbouwsubsidies, effectief behoud en behoudrisico (deel van het natuurlandschap dat voor andere doeleinden wordt gebruikt). In 2003 namen de 1153 beschermde natuurgebieden in Frankrijk 11,3% van het landoppervlak in beslag (Europa 8,4%). Tussen 1990 en 2002 telde men 4630 soorten hogere planten. Daaronder vielen 135 boomsoorten; uitzonderlijk veel voor een Europees land. In 2002 werden onder de hogere planten 2 soorten bedreigd. Onder de verdere soortenrijkdom vielen 93 zoogdieren (18 bedreigd), 293 broedvogels (5 bedreigd), 46 reptielen (3 bedreigd), 39 amfibieën (2 bedreigd) en 169 vissoorten (5 bedreigd). De Franse fauna is even gevarieerd als het landschap zelf, maar door bejaging zijn soms soorten (bijv de wolf) gedeci­meerd. Tegenwoordig worden wolven beschermd. In de Pyreneeën komen bruine beren en gieren voor. In Zuid-Frankrijk dragen mediterrane soorten en in het hooggebergte Alpine soorten bij aan een verrijking van de fauna.

Het Franse landoppervlak bestaat globaal voor een kwart uit bergen. Rond 60% ervan was in 2000 in gebruik als landbouwgrond (60% akkers, 35% weilanden, 4% wijn of boomgaarden) en 28% (na Zweden en Finland het hoogste aandeel in Eu­ropa) was bedekt met bos. Het bosoppervlak is tussen 1945 en 2006 met 46% gegroeid en neemt nog jaarlijks toe. In 2006 was het bos voor 30% eigendom van overheden (staat, gemeenten) en voor de rest van 3,5 miljoen particulieren. Het bestaat voor tweederde uit loofbomen en voor eenderde uit naaldbomen. De rest van het land (ruim 12%) werd in 2000 voor de helft ingenomen door woeste gronden zoals wateroppervlak en bergtoppen en voor de helft door wegen en bebouwing. In 2006 was volgens het Franse ministerie van landbouw en visserij (SCEES) 33,5% van het landoppervlak bedekt met akkers en tuinen/gaarden, gevolgd door bos 31%, grasland 18%; kunstmatig landschap (geen bebouwing) 7,5%; struiken en zand etc 5%; rotsen en bergen 2%, water 1,5% en bebouwing 1,5%. De be­langrijkste delfstoffen en natuurlijke hulpbronnen zijn steenkool, ijzererts, bauxiet, zink, waterkracht; hout, bospaddestoelen, bosvruchten en wild uit de bossen en de zee (zee­voedsel). De belangrijkste energiebronnen zijn elektriciteit 42,7% (voor 78% uit kernenergie), aardolie 33,4%, aardgas 14,7%; zon, water en wind 4,8% en steenkool 4,5% (cijfers over 2006). Grootste natuurlijke risico’s: aardverschuivingen, modderstromen en overstromingen door zomerse stortbuien en winterse lawines in berggebieden; bos en struikbranden in Zuid Frankrijk door met veel wind gepaard gaande langdurige zomerse droogtes.