Locatie en nationale symbolen

Ligging en naam

Hongarije (46-49 gr NB, 16-23 OL hoofdstad Boedapest, bevolkingsdichtheid 2009: 108 km²) is met een oppervlak van 93.030 km² ruim 2 x zo groot als  Nederland. Het land ligt in Mid­den Europa ten noorden van voormalig Joegoslavië, ten zuiden van Slowakije en ten westen van Oostenrijk en kent geen kusten. Met de wijzers van de klok mee deelt men in het zuidwesten een 329 km lange grens met Kroatië en een 102 km lange grens met Slovenië. De daarop aansluitende westgrens met Oostenrijk is 366 km lang. Vervolgens komen de noordgrens met Slowakije (677 km) en de oostgrens met Oekraïne 103 km. In het zuidoosten grenst Hongarije aan Roemenië (443 km) en in het zuiden aan Servië (151 km). De grenzen met Slowakije en Servië worden voor een groot deel gevormd door rivieren; respectievelijk de Donau (Duna op zijn Hongaars) en de Drau (Dráva). Hongarije meet hemelsbreed van west naar oost 525 km en van noord naar zuid 250 km. De officiële Hongaarse naam voor het land is Magyar Köztársaság (Hongaarse republiek) en de alledaagse naam “Magyanorszag”. De oorsprong van de naam ligt bij de 7 Magyaarse stammen die onder de 10 stammen van de Onogoeren of Unogoeren (oud Turks voor 10 pijlen) vielen. Ze is nog het duidelijkst terug te vinden in het Duitse Ungarn voor Hongarije. De 7 stammen vestigden zich in de 9e eeuw in de Pannonische laagvlakte die zich grotendeels op het grondgebied van het huidige Hongarije bevindt. Ze zijn doorslaggevend geweest voor de Hongaarse taal, maar niet voor Hongaarse genen. De genetische invloed van andere volken (bijv Kelten, Romeinen, Slavische volken, Oostgoten, Franken, Germanen, joden, Roma, Turkse Ottomanen) is dan veel groter.

Administratieve indeling

In de tijd van de Oostenrijks Hongaarse dubbelmonarchie van voor 1918 heetten de provincies van Hongarije comitaten. In 1950 werd deze naam in ere hersteld. Het land is toen verdeeld in 19 comitaten (megyék) en de hoofdstad (fövaros) Boedapest. In 1990 kregen 23 provinciesteden met meer dan 50.000 inwoners eigen comitaatsrechten, al bleven ze onderdeel van hun provincie. Boedapest hoort daar niet bij, want dat heeft als hoofdstad een aparte status. De 19 comitaten tellen op hun beurt 168 deelregio van groepen gemeenten (kistérségei). Rond 2005 telde men 2716 gemeenten. In 1999 verdeelde men het land in 7 statistische regio. Ze hebben nog geen eigen bestuur, maar men wil dat ze de comitaten gaan vervangen. Deze zijn van west naar oost met de wijzers van de klok mee West Hongarije met de stad Györ als administratief centrum, Centraal Transdanubië rond Székesfehérvár, Centraal Hongarije rond Boedapest, Noord Hongarije rond Miskolc, de noordelijke grote vlakte rond Debrecen, de zuidelijke grote vlakte rond Szeged en zuidelijk Transdanubië rond Pécs. Transdanubië betekent gebied over de Donau (van het oosten uit, d.w.z ten westen van). Voor 1918 was Hongarije veel groter dan nu, maar er zijn van overheidswege geen territoriale claims meer. Wel wonen m.n in Slowakije en het Roemeense Transsylvanië nog veel etnische Hongaren die in meerderheid sterk hechten aan hun Hongaarse afkomst en identiteit.

Nationale symbolen

Via http://en.wikipedia.org/wiki/National_emblem is veel info te vinden over nationale symbolen. De oudste versie van het wapen van Hongarije toont rechts een wit kruis met dubbele zijbalk (patriarchenkruis) op een rode ondergrond. Dit oudste onderdeel ervan is een Byzantijns symbool dat in 1190 voor het eerst opdook tijdens de regering van koning Bela III. Later plaatste men 3 groene heuveltjes onder het kruis als symbool van de 3 berggebieden Tatra, Fatra en Matra in het oude Hongaarse koninkrijk. De 4 rode en witte horizontale banen links in het wapen dateren van 12 jaar later en ze staan voor het huis van Árpád. Naderhand werden ze uitgelegd als symbool voor de 4 grote rivieren van de Pannonische laagvlakte Donau, Tisza, Drau en Sava. In 1464 werd op een zegel van koning Matthias Corvinus het wapen voor het eerst getooid met de Stefanskroon. Deze verwijst naar koning Stephanus I (1000 -1038). Hij breidde het Hongaarse grondgebied sterk uit en wordt gezien als stichter van het koninkrijk Hongarije en als heilige. Zijn naamdag (20 augustus) geldt in Hongarije als nationale feestdag. In zijn kroon in het wapen zijn symbolen verwerkt voor Balkanlanden die onder zijn rijk vielen en veel later onderdeel werden van voormalige Joegoslavië. In de 17e eeuw werd het wapen onder Matthias II landswapen en onder keizerin Maria Theresia was het gebruik algemeen. Eind 1999 werd bij de viering van de 1000 jarige oprichting van de Hongaarse staat de kroon, die koning Stephan I tijdens de kerst van het jaar 1000 cadeau had gekregen van de paus, weer symbool van de Hongaarse eenheid. Onder grote publieke belangstelling werd het relikwie onder begeleiding van troepen in gala-uniform in een glazen stolp door de straten van de hoofdstad naar het parlementsgebouw gebracht.   

De kleuren rood, wit en groen van de Hongaarse vlag verschenen in 1618 gedurende de regeerperiode van koning Matthias II voor het eerst op het koord van een zegel. Ze zijn wellicht afgeleid van de tinten in het Hongaarse wapen. Tussen 1830 en 1840 werden de kleuren gebruikt bij nationale massabijeenkomsten. Bij de onafhankelijkheidsopstand van 1848 werden ze geproclameerd als de nationale kleuren. Het rood werd uitgelegd als symbool van kracht, het wit als symbool van trouw en het groen als symbool van hoop. Omdat Hongarije toen een koninkrijk was werd een wapen met kroon gevoerd in de vlag. Tijdens de dubbelmonarchie (1867-1918) werd op de vlag dit wapen met kroon links en rechts opgehouden door een engel in wit gewaad. Na 1918 viel deze dubbele steun weg en na 1945 ook de kroon. Het kale wapen van Lajos Kossuth, de leider van de opstand van 1848, bleef over. In 1949 vervingen de communisten dit wapen door een eigen variant. Tijdens de Hongaarse opstand van 1956 voerde de tijdelijke regering weer de Kossuth versie, al zag men toen ook wel vlaggen met een gat op de plaats van het gehate communistische symbool. Na de Sovjet periode keerde het Kossuth wapen op een witte achtergrond terug in militaire vlaggen. De gewone vlag van nu is zonder wapen.

De titel van het Hongaarse volkslied (himnusz) is “Isten, áldd meg a megyart” (God, zegen de Hongaren: http://en.wikipedia.org/wiki/Himnusz). Het werd op 22 januari 1823 gepubliceerd door de dichter Ferenc Kölcsey en op muziek gezet door de romantische componist Ferenc Erkel. Anders dan bij veel nationale hymnen verklaart de tekst God niet aan de eigen kant, maar verzoekt ze God de Hongaren verder te ontzien en hen geluk en voorspoed te brengen. De 1,5 miljoen Szeklers, de etnische Hongaren in het oosten van het Roemeense Transsylvanië zien Székely Himnusz (de hymne van de Szeklers) als informeel volkslied. Het belangrijkste Hongaarse diersymbool is de turul (van het Turkse woord voor slechtvalk), die een hoofdrol speelt in mythes over het ontstaan van Hongarije. De vogel zou de Magyaren hebben gered van adelaars die hun paarden aanvielen en hen vervolgens naar Hongarije hebben geleid. Volgens een andere mythe zou de vader van de grote leider Árpád verwekt zijn door een turul