Onderwijs
Onderwijsniveau en talen
Van de Fransen is 99% geletterd. Leerplicht geldt voor 6 t/m 16 jarigen. Hoogste opleidingsniveau 2006: 29,7% basisschool, 7% basisvervolgonderwijs, 33% secundair vervolgonderwijs, 19% HBO, 11% universiteit (bron Insee). In 2007 had 66,7% van de bevolking tussen 25 en 65 een secundair vervolgonderwijsdiploma of meer (EU25: 70,8%) en van de 18 t/m 23 jarigen had 12,7% (EU 14,8%) geen diploma dat recht geeft op deelname aan secundair vervolgonderwijs (voortijdige schoolverlaters). Van de 25-65 jarigen nam 7,4% deel aan onderwijs (EU27 9,7%). Deze cijfers zijn in Frankrijk na 2003 nauwelijks veranderd.
Het Frans is de officiële voertaal. De inheemse minderheidstalen (waaronder Baskisch, Bretons, Catalaans, Corsicaans en Vlaams; gesproken door ruim 7% van de bevolking) nemen snel in betekenis af. In 2003 was 54% van de bevolking (EU13; EU15 zonder VK en Ierland 58%) naar eigen oordeel enigszins tot uitstekend in staat tot het lezen van Engelse teksten. In 2006 kregen middelbare scholieren gemiddeld les in 1,5 vreemde taal (EU 1,4 vreemde taal) en vrijwel alle leerlingen in het algemeen vormende secundaire vervolgonderwijs kregen Engelse taalles (EU27 89,5%).
Organisatie van het onderwijs
In 2005 werd door overheid (5,7%; EU27 5,1%) en huishoudens (0,6%; EU 0,7%) samen 6,3% van het BBP (EU 5,8%) besteed aan educatie. Gelijkgetrokken voor koopkracht kwam dit neer op € 6448 per leerling/ student (EU25 € 5949). In 2006 telde Frankrijk 12,3 miljoen leerlingen en studenten. Er waren 1,3 miljoen mensen werkzaam in het onderwijs; waaronder 850.000 leerkrachten. De huidige leerplicht voor 6 tot 16 jarigen werd in 1967 ingevoerd. Bouw en onderhoud van openbare scholen is in handen van de gemeenten. De staat is verantwoordelijk voor onderwijsbeleid en lesprogramma’s en voor werving, opleiding en betaling van leerkrachten. De overheid bepaalt de exameneisen en staatsexamens zijn erg belangrijk. Wel heeft de overheid in 1982 landelijk 30 door een rector geleide académies in het leven geroepen om contact te houden met regionale behoeften. In het basisonderwijs loopt dat contact via gemeenten. Het mondt uit in een project d’ école voor afzonderlijke scholen. In het vervolgonderwijs loopt het via departementen en in het secundair vervolgonderwijs via regio, hetgeen in beide gevallen resulteert in een project d’ etablissement. Onderwijskrachten mogen zelf hun lesmethode en leerboeken kiezen en het vervolgonderwijs kent enige vrijheid qua budgetverdeling. Frankrijk kent maar liefst 5 inspectoraten om toezicht te houden op de gang van zaken, 3 landelijke en 2 regionale.
Sinds de 60er jaren hebben alle leerlingen toegang tot het voortgezet onderwijs. Dit zorgde voor een enorme toeloop en het streven van na 1989 om 80% van de leerlingen van dit onderwijs op het niveau van het staatseindexamen te brengen had een soortgelijk effect. Tussen 1975 en 2004 steeg het aandeel middelbare schoolleerlingen dat opkwam voor dit z.g.n. baccalaureaat, dat toegang geeft tot het hoger onderwijs, van 24 naar 70% waar het t/m 2006 op bleef hangen (slagingspercentage in 2007: 83%). Het aantal studenten in het hoger onderwijs nam toe van 0,4 naar 2,3 miljoen. Tegelijkertijd met deze ontwikkelingen daalde door de daling van het geboortecijfer na 1975 het leerlingenaanbod geleidelijk. De doorsnee klassengrootte op kleuterscholen liep tussen 1965 en 2002 terug van 40 naar 26 en op basisscholen van 30 naar 23 (25 in 2006). In 1993 werd een garantie op minimaal een beroepsopleiding bij het verlaten van de school ingevoerd. Het aandeel 18-24 jarigen zonder diploma’s (voortijdige schoolverlaters) zakte tussen 1995 en 2005 van 15 naar 12,6%, in 2006 kwam het op 13,1%, maar in 2007 lag het weer op 12,7% (EU 14,8%).
Leerplichtonderwijs en schoolvervoer zijn in Frankrijk in principe gratis. Aan het openbare onderwijs neemt 85% van de basisscholieren en 80% van de leerlingen aan het voortgezet onderwijs deel. De rest zit op privé-scholen, vaak van roomse signatuur. De betaling van hun onderwijs geschiedt door staat en/ of regio en via ouderbijdragen. Studenten betalen in Frankrijk collegegeld (tussen €162 en €500 p/j, afhankelijk van het type opleiding en de studiefase). Daar bovenop vragen hoger onderwijsinstellingen vaak extra geld voor bepaalde diensten. Private HO instellingen zijn veel duurder. Wel bestaan er beurzen, leningen en compensatieregelingen voor lage inkomensgroepen en goedkope studentenvoorzieningen. In 2005/06 kreeg 30% van alle studenten financiële bijstand; deels op basis van prestaties.
In onderwijs en maatschappij in Frankrijk speelt omhaal van woorden een belangrijke rol, hetgeen het leven er voor leerlingen en studenten niet altijd eenvoudiger op maakt. |
Onderwijsvernieuwingen en achterstandsonderwijs
Net als in Nederland streeft men in Frankrijk na achterstandsleerlingen buiten het speciale onderwijs te houden. Daartoe kennen basisscholen speciale klassen voor leerlingen met een handicap (classes d’ integration scolaire; CLIS). In het voortgezet onderwijs heet deze voorziening SEGPA en op de collèges UPI. Hierdoor bestaat binnen het reguliere onderwijs in feite een parallelstelsel voor deze groep. Ook in Frankrijk vormen kinderen uit immigrantenpopulaties met taalachterstanden een groeiend probleem. In 1997 bleek na het verlaten van de basisschool 4% van de leerlingen vrijwel analfabeet te zijn. Via regelmatige schoolonderzoeken wilde men de achterstanden op het spoor komen. In het basisonderwijs probeerde men het probleem aan te pakken door meer nadruk op fasen en niveaugroepen dan op jaargroepen en via het bieden van extra lesuren en in het vervolgonderwijs door meer variatie in lesprogramma’s.
Vanaf 2005 zijn structurele maatregelen ingevoerd in het hele onderwijs. Daartoe behoren een kerncurriculum met 7 doelstellingen, de invoering van 10 doelstellingen bij de lerarenopleidingen en meer geld, leerkrachten en onderwijsassistenten voor scholen met veel achterstandsleerlingen (EP1 netwerk). Achterstandsleerlingen kregen een persoonlijk onderwijstraject op basis van de extra steun die ze nodig hebben om aan de criteria van het kerncurriculum te voldoen en een vaste leerkracht als verwijspunt gedurende het hele traject. Bijna 1 op de 5 scholieren (18%, 22% in de 1e fase van het voortgezet onderwijs) maakte in 2004 gebruik van voorrangsonderwijs (éducation prioritaire) voor achterstandsgroepen. Men wilde in 2006 het aantal leerlingen in dit soort trajecten opvoeren van 370.000 maar 500.000. Zo’n 100.000 gehandicapte leerlingen kregen in 2004 speciaal onderwijs via het ministerie van volksgezondheid.
Keuzes voor volgende stappen (zittenblijven, overgaan, schoolkeuze) in het primaire en secundaire onderwijs geschieden via een dialoog tussen docenten, leerlingen en ouders. Waar nodig wordt een team van bemiddelaars ingeschakeld. In 2007/08 is het gelijke kansenprincipe formeel als garantie ingevoerd in het onderwijs.
Peuter, kleuter en leerplichtonderwijs
Het onderwijs in Frankrijk begint al op zeer jeugdige leeftijd. Zo is er een schoolvoorziening voor 2 jarigen waar in 2007 26% van de Franse peuters van die leeftijd stond geregistreerd. Hoewel kleuters niet onder de leerplicht vallen gaan alle Franse 4 en 5 jarigen naar de kleuterschool of école maternelle (Eu27 87% van de 4jarigen in 2006). De openbare kleuterschool voor kinderen tussen 2 en 5 is gratis. Bij de private versie, die in 2006 2,4% van de schoolgaande kleuters herbergde, betalen de ouders schoolgeld. De kleuterscholen kennen jaargroepen, voor de 2 en 3 jarigen één groep. Het laatste jaar van de kleuterschool vormt qua inhoud in feite het 1e jaar van de basisschool.
Het leerplichtonderwijs kent in Frankrijk 3 stadia, de basisschool (école élémentaire) voor 6 t/m 10 jarigen, de middenschool (collège) voor 11 t/m 14 jarigen en het lyceum voor 15 en 16 jarigen (lycée) dat 3 varianten kent. Basisscholen worden ingericht en beheerd door de gemeente. De 5 jaargroepen worden betiteld als de 12e t/m de 8e klas om aan te geven hoeveel jaren men nog te gaan heeft. Op de basisscholen hebben de leerlingen 26 lesuren per week (846 p/j) en op het collége 25,5 tot 30 lesperiodes van 55 minuten (3 extra lesuren voor achterstandsleerlingen; minimaal 842 p/j). De leerlingen hebben op woensdag en zaterdagmiddag vrij. Het leerplichtonderwijs kent een herfstvakantie van 1½ week, een kerst, carnavals en paasvakantie van ieder 2 weken, een zomervakantie van 9 weken in juli en augustus en 7 vrije feestdagen. Voor de carnavals en paasvakantie bestaat een landelijke spreiding. Op de basisschool zijn vaste leerkrachten en op beide andere types vakleerkrachten. Het voorbereidende lespakket (CP), waarmee op de kleuterschool was begonnen , wordt voortgezet in de 12e en 11e klas. Het wordt opgevolgd door een basisjaar (CE1) en 3 vervolgjaren (CE2 en CM 1 en 2). Op de basisschool wordt lesgegeven in verplichte vakken. De klassen van het collège zijn verdeeld in een gewenningsfase (6e klas), een consolidatiefase (5e en 4e klas) en een voorbereidingsfase (3e klas). Het collège kent 8 tot 9 verplichte vakken (waaronder één vreemde taal) met een toenemende verscheidenheid naarmate de leerling verder komt. Op basisschool en collège besluit de raad van leerkrachten na iedere fase of een individuele leerling nog een jaartje blijft zitten, doorgaat of overspringt. Ook zijn er toetsingsmomenten ingevoerd, waaronder landelijke. Het in 2006 ingevoerde kerncurriculum dient daarbij als leidraad. Het collège wordt afgesloten met een eindexamen en een brevet op basis van de beoordelingen van de laatste 2 jaar.
Na het collège kunnen de leerlingen kiezen tussen het algemene, technische en vaklyceum. Beide 1e schooltypes leiden op voor respectievelijk het algemene en technische baccalaureaat dat toegang geeft tot HBO of universiteit. Naast de gebruikelijke verplichte vakken (waaronder 1 vreemde taal) en sport krijgen de leerlingen in het 1e jaar 2 verplichte keuzevakken en 1 vrij keuzevak. In het 2e jaar hangt de samenstelling af van de gekozen richting. Leerlingen die voor het vaklyceum kiezen worden in 2 jaar voorbereid op een basisvakbrevet om werk te zoeken (het CAP) of een vakbrevet om verder te leren (het BEP). Deze vervolgstudie, met keus uit 48 richtingen, mondt na 2 jaar uit in een z.g.n. beroepsbaccalaureaat. De gemiddelde klassengrootte lag in 2006 bij basisscholen op 25, bij het collège op 24, bij het algemene en technische lyceum op 28 en bij het vaklyceum op 20. In 2005 volgde van de leerlingen in het secundair vervolgonderwijs 62% van de jongens (EU 58%) en 51% van de meisjes (EU 54%) een technische of beroepsrichting.
Hoger en volwassenenonderwijs
Frankrijk telt 3 types hoger onderwijsinstellingen; de universiteit, het EPA (Etablissements Publics à caractère Administratif) onder supervisie van verschillende ministeries en private hogescholen (Instituts/ écoles supérieures privés). De 5 voorzieningen die onder het hoger onderwijs vallen zijn de 2 jarige opleiding voor grandes écoles aan lycea voor wie hoge cijfers heeft gehaald op het baccalaureaat (CPGE: Classes Preparatoires aux Grandes Écoles ;76.000 studenten in 2006/07), de Grandes Écoles zelf, de STS (Sections de Techniciens Superieure; 239.000 studenten), de Ëcoles specialisées en de universiteiten (1,36 miljoen studenten). Het baccalaureaat geeft toegang tot universitaire studies, met uitzondering van de IUT (Instituts Universitaires de Technologie; 113.500 studenten). Wie toegelaten wil worden tot de IUT, STS, Écoles Specialisées en Grandes Écoles moet solliciteren. De Grandes Écoles selecteren daarnaast nog via een toelatingsexamen. Ook de IUFM (Instituts Universitaires de formation des Maîtres) kennen een strenge selectieprocedure. In Frankrijk is net als in de rest van de EU de LMD (Licence/ Bachelor, Master, Doctor) structuur met het bijbehorend puntenstelsel (60 punten voor 1 jaar) ingevoerd.
De 1e cyclus die 120 studiepunten oplevert leidt op tot het DEUG, DEUST (bij technische en exacte studies), DUT (Technologische universitaire graad) of BTS (Brevet de Technicien Supérieur). Na 180 punten (3 jaar studie) behaalt de student een licence, een licence professionel of een DNTS (Diplôme National de Technologie Spécialisée). Dit niveau is vergelijkbaar met het vroegere Nederlandse kandidaats. Een Master graad kan volgen na 240 punten (4 jaar), maar er zijn ook studies die pas na 300 punten (5 jaar) worden afgesloten met zo’n graad. Hieronder vallen de DEA (Diplôme d’ Etudes approfondies: verdiepingsgraad) en de DESS (Diplôme d’ Études Supérieures Specialisées: gespecialiseerde hogere studiegraad).
In Frankrijk zijn ruim 3500 HO instellingen, waaronder 84 wetenschappelijke, culturele en professionele instituten (EPCSCP) die onderwijs verzorgen op universitair niveau. De Sorbonne in Parijs is de oudste universiteit en stamt uit de 12e eeuw. De 12 Franse grandes écoles zijn prestigieuze instituten met een beperkte toelating. Wie zo’n hogeschool met succes afrondt heeft goede carrièrevooruitzichten. Veel hoge ambtenaren en ingenieurs uit Frankrijk hebben aan zo’n onderwijsinstelling hun opleiding gehad. De 4 ENS (Écoles Normal Superieurs) instellingen in Frankrijk zijn op hun beurt de meest prestigieuze grandes écoles. De ENA (école nationale d’administration) die verhuisd is van Parijs naar Straatsburg om het Europese karakter te benadrukken, is de Grand Ecole waar de meeste politiek leiders van Frankrijk hun opleiding hebben genoten. Onder de 147 private hoger onderwijsinstellingen vallen 13 universiteiten (waaronder 5 roomse), 44 Technische opleidingen en 90 business en managementopleidingen.
In 2006/07 telde Frankrijk 40.000 opleidingsinstituten voor volwassenen. Daaronder vallen de instellingen van het Greta netwerk (2e kansonderwijs; 473.000 deelnemers in 2004), de nationale bond voor vakonderwijs aan volwassenen AFPA, de nationale bond voor afstandsonderwijs CNED, de gebruikelijke HO instellingen, volkshogescholen, lokale overheden, bedrijfsopleidingen, opleidingen van bonden en particuliere instellingen en het initiatief tegen analfabetisme. Een aantal erkende opleidingen (bijv voor werkzoekenden) worden geheel of gedeeltelijk betaald door de overheid. In 2006 nam 7,4% van de 25-65 jarigen deel aan onderwijs (EU27 9,7%).