Taal

Ontstaan en verbreiding van het Deens

Het Deens behoort met het Zweeds, Noors en oud Noors (de taal van Noord Noorwegen en IJsland) tot de Noord Germaanse subgroep van de Indo-Europese talen. Na 1000 na Chr. be­gonnen Zweeds en Deens zich als onafhankelijke talen te onderscheiden binnen de Noord Germaanse brontaal (het Oud Noords, de basis van alle Scandinavische talen, niet te verwarren met oud Noors). Ze worden de Oudoostnoordse groep genoemd. Vanaf de 12e eeuw werden de verschillen tussen Zweeds en Deens groter, m.n. door de invloed van leenwoorden en vooral op het vlak van de uitspraak. De meeste leenwoorden in het Deens komen uit het plat Duits (het Duits van de Noord Duitse laagvlakte) uit de periode van de Hanze (minstens 1500 woorden) en het hoog Duits uit de tijd van de hervorming. Daarna zijn veel woorden overge­nomen uit de klassieke talen en het Frans (vaak via Nederland en vaak de­zelf­de leenwoor­den als in andere Germaanse talen). In de 2e helft van de 20e eeuw kwa­men er veel En­gelse leenwoorden bij.

Het aantal Deens sprekenden wordt wereldwijd geschat op 6 miljoen. Buiten de 5,5 miljoen sprekers in DK zijn dat bewoners van (voormalige) Deense rijksdelen en geëmigreerde Denen. Groenland en de Færöer eilanden zijn als autonome rijksdelen  formeel nog onderdeel van het Deense koninkrijk. Daarom valt de taal er op scholen onder het verplichte lespakket. Voor de meeste van de 57.000 Groenlanders is Deens de 2e taal en zo’n 6000 ervan zijn etnische Denen. Hetzelfde geldt voor een flink deel van de 75.000 oorspronkelijke inwoners van de Færöer eilanden tussen IJsland en Schotland (Færøerne in het Deens). Van hen wonen zo’n 25.000 in DK en op de eilanden zelf wonen rond 3000 etnische Denen. Alleen hier is Deens nog de 2e officiële voertaal. Een deel van het Duitse Sleeswijk was lang Deens. Er wonen niet ver van de grens nog zo’n 50.000 etnische Denen waarvan een deel de taal nog spreekt. Ook kent Sleeswijk-Holstein dialecten met Deense invloeden. Op Groenland en in Duitsland is Deens een erkende minderhedentaal. IJsland viel tot 1944 onder het Deense koninkrijk en tot in 1999 was Deens op de IJslandse basisscholen verplicht. IJslands lijkt veel op oud Noors en op het Nynorsk (modern oud Noors) wat veel gesproken wordt in noord Noorwegen. De variant van eigentijds Noors bokmål lijkt erg veel op Deens, want ze is daarop gebaseerd (DK en Noorwegen waren tot begin 19e eeuw verenigd). Ook het dialect van Skåne (Schonen in het ABN, maar dat weet bijna niemand), de zuidpunt van Zweden die tot in de 17e eeuw onderdeel was van DK, doet aan Deens denken. Hoeveel van de rond 300.000 IJslanders intussen nog echt Deens kennen is moeilijk in te schatten, maar IJslanders redden zich in elk geval prima met de door de Scandinaviërs ontwikkelde hulptaal Skandinavisk. Dat zal Friezen, Groningers en eilanders van Schier en Ameland die hun regiotaal spreken moeilijker lukken, al zitten in deze talen/ dialecten ook wel wat Deense invloeden (Engels zal in voorkomende gevallen wellicht uitkomst moeten bieden).

Scandinavische talen en Deens

De Scandinavische talen lijken veel op elkaar. Een opvallend kenmerk is dat het bepaald lid­woord achter het zelfstandig naamwoord komt. Zo schrijft men “de dag” als “dagen” en “de dagen” als “dagene”. Met een bijvoeglijk naamwoord erbij gebruikt men echter wel lidwoorden. Zo wordt “de nieuwe dag” geschreven als “den nye dag”. Scandinaviërs kunnen elkaar redelijk verstaan. Noren en Denen zijn daar het beste in, maar Zweden hebben moeite met de uitspraak van het Deens. Finnen kunnen daar al helemaal geen chocola van maken. Hun eigen taal heeft niks Germaans en daarom rekent zelfs niet iedereen de Finnen tot de Scandinaviërs. Wel leren ze Zweeds als 2e taal op school. Om elkaar makkelijker te begrijpen hebben Scandinaviërs in de praktijk van het leven Skandinavisk ontwikkeld als gedeelde hulptaal.

Het Deens kent niet het zangerige van Zweeds en Noors. Karakteristiek aan de taal is de z.g. glottisslag (stød) die ook veel in het Arabisch voorkomt. Zo wordt een verschil in betekenis uitgedrukt van Deense woorden die je hetzelfde schrijft (vergelijk het verschil tussen beamen met glottisslag in de betekenis van bevestigen en beamen als anglicisme voor een lichtbundel maken). Daardoor komen woorden er in het Deens nogal eens uit als een droge kuch (een soort staccato). De vervoeging van werkwoorden is in principe erg makkelijk (het gaat van “ik eten” t/m “ze eten” in het Deens) maar er zijn veel onregelmatige werkwoorden. Ook worden veel harde klanken vervangen door zachte. Zo wordt bij medeklinkers de p een b (bijv. in æbble voor appel), de t een d en de k een g en de harde klinkers a, i of u aan het eind van een woord worden een stomme e. Verder wordt de d na een klinker uitgesproken als een l. De naam Knud wordt uitgesproken als Knoel en blød (zacht) als bleul, want het Deense alfabet kent na de 26 letters van het Romeinse alfabet nog de de ø (uitgesproken als eu in beurt), de å (uitgesproken als de oo in boot) en de æ (uitgesproken als de korte e in “bed”). Klinkers spelen in het Deens een belang­rijke rol en de 8 klinkerletters kennen 16 verschillende uitspraken. In 1948 vond een belangrijke spellingshervorming plaats. Zo werden zelfstandige naamwoorden niet langer meer, zoals in het Duits, met een hoofdletter geschreven en werd de lettercombi aa vervangen door de å. In sommige plaatsnamen (Aalborg, Aabenraa) komt men de oude spelling nog tegen (Åbenrå mag echter ook). Het gesproken Deens kent klanken die nergens ter wereld voorko­men en voor onwetende niet Denen is de link tussen geschreven en gesproken taal vaak moeilijk te leggen. Voor sprekers van Germaanse talen is de taal zodoende gemakkelijker te lezen dan te ver­staan.

Dialecten en minderheden en immigrantentalen

Het standaard Deens (riksdansk) is gebaseerd op de dialecten rond de hoofdstad die op hun beurt weer een historische mengelmoes zijn van de dialecten van Sjælland en Skåne (Zuid Zweden). De verschillen tussen dit oost Deens en het west Deens van Jutland zijn al enigszins terug te vinden in de 13e eeuwse wetsteksten Skånske Lov (Schoonse wet) en Juske Lov (Jutlandse wet). Thans onderscheidt men als hoofdgroepen Oost Deens (østdansk, de dialecten van Skåne en Bornholm), eiland Deens (ødansk, de dialecten van m.n. Seeland, Funen, Falster en Møn) en Jutlands (Jysk, de dialecten van Jutland). Veel verschillen zijn een kwestie van uitspraak. In het westen en zuiden van Jutland zegt men het lidwoord niet achter het zelfstandig naamwoord (bijv. æ hus i.p.v. huset voor “het huis”) en in Noord Jutland (Thy) deelt het dialect enkele eigen kenmerken met Noors. Het dialect op Bornholm verschilt door de geïsoleerde ligging nogal van standaard Deens en wordt door de Deense overheid erkent als minderhedentaal. Onder de 45.000 inwoners telt men maar liefst 5 hoofddialecten met behoorlijke onderlinge verschillen. Ook Groenlands, Faröers en Duits zijn als minderhedentalen erkend. DK kreeg na de 1e wereldoorlog delen van Zuid Jutland terug van Duitsland. Daar spreken zo’n 8000 etnische Duitsers nog een Duits dialect (de Sleeswijkse variant van laag Saksisch). Het Faröers wordt m.n. gebruikt door de 23.000 inwoners van de eilandengroep die in DK wonen. Het lijkt erg veel op het Deens van een paar honderd jaar terug. De 7000 Inuit (Eskimo’s) in DK spreken onder elkaar wel Groenlands. De grootste immigrantentalen zijn Turks (±60.000 sprekers), Irakees, Duits, Pools en Libanees (24.000).

Talenkennis en opinie over talen in

Eind 2005 beschouwde 97% van de Denen Deens als moedertaal. Verder zag 2% een andere erkende EU taal (m.n. Duits of Pools) en 2% een taal van buiten de EU (ook) als zodanig. Het volksdeel dat geen vreemde talen sprak was met 12% klein (EU25: 44%) en het deel dat ze wel sprak groot (minstens 1 taal 88 om 56%, minstens 2: 66 om 28%, 3 of meer: 30 om 11%). Als reden om geen vreemde taal te leren kwam “geen tijd” het vaakst uit de bus (37%, EU 22%; andere opties “geen geld” en “geen zin”). De talen die men het vaakst kende waren Engels (86%, Eu 38%), Duits (58 om 14%) en Frans (12 om 14%). In alle denkbare situaties waarin men vreemde talen gebruikt doen Denen dat boven gemiddeld vaak en het veelvuldig gebruik lag hoog. Zo was het aandeel Denen dat bijna dagelijks Engels gebruikte veruit het grootst binnen de EU buiten Engelstalige landen (44 om 12%, NL 38%, BE 17%) en bij Duits was men hoogste na Luxemburg (6%, EU25 3%). In 2008 kreeg 92% van de leerlingen in het secundair vervolgonderwijs Engels (EU 84% in 07), 35% Duits (om 22,5%) en 23% Frans (om 22%, Eurostat). Leerlingen in het lager vervolgonderwijs kregen gemiddeld les in 1,9 vreemde taal (EU27 1,5 taal) en in het hoger vervolgonderwijs in 1,3 (EU ook 1,3). De kennis van vreemde talen (genoeg om een gesprek te voeren) is wijdverbreid, het deel dat een hoge pet op had van de talenkennis in eigen land is groot (89%, EU 44%) en het deel dat liever ondertitels dan nasynchronisatie zag op TV of bij films viel onder de EU top (94 om 37%; men is ondertiteling gewend). Relatief velen vonden dat er in de omgeving genoeg gelegenheid was om talen te leren (69 om 51%) en een doorsnee deel zou gebruik willen maken van een talencentrum in de buurt (35%).

Het volksdeel dat het nuttig leek voor de eigen zelfontplooiing en carrière om vreemde talen te kennen lag met 93% boven het EU25 gemiddelde (83%). Wel was dit aandeel na 2001 wat gezakt (-3%, EU15 +11%). De groep die talenkennis erg belangrijk vond voor de carrière vooruitzichten van kinderen was ook aan de grote kant (77 om 73%) evenals het volksdeel dat het aanbod aan vreemde talen in hun onderwijs voldoende divers achtte (75 om 61%). Het deel dat op de onderbouw van de basisschool voor het eerst vreemde taalles kreeg lag flink onder de EU standaard (10 om 25%) en het deel dat er later mee in aanraking kwam viel onder de EU top (79 om 59%). Relatief weinig Denen zijn er voor om vroeg met vreemde taalles te beginnen. Zo vond bij een 1e taal 14% (EU 39%) 0-5 jaar en 83% (EU 55%) 6-12 jaar daar een goede leeftijd voor en voor het leren van een 2e vreemde taal scoorde 0-5 jaar 7% (EU 17%); 6-12 jaar 78% (EU 64%) en 13-19 jaar 11% (EU 11%). Men begint thans normaal bij kinderen van 9 met vreemde taalles, maar steeds meer scholen beginnen al vroeger. Het gedeelte dat vreemde talen van school kende lag flink boven de EU standaard (84 om 65%), maar het deel dat dit een effectieve manier om ze te leren was relatief klein (42 om 57%). Toch scoorde les op school het hoogst op de vraag naar hoe men zelf het liefst een taal zou willen leren gegeven de omstandigheden (31 om 18%, andere keuzes: taalcursus met een docent, individuele taalles en vaak landen bezoeken waar men de taal spreekt).  

Eind 2005 had 25% van de Denen in de 2 jaar vooraf gewerkt aan verbetering van hun talenkennis over de grens (EU 18%) en 31% (EU 21%) was van plan om dit in het komende jaar te doen. Op de vraag naar 2 voorkeurstalen voor zichzelf koos 94% Engels (EU 68%), gevolgd door Duits (55 om 22%), Spaans (10 om 16%), Frans (8 om 25%), Zweeds (2 om 1%) en Italiaans (1 om 3%). Voor hun kinderen gaf ook 94% voorkeur aan Engels (EU 77%), gevolgd door Duits (62 om 28%) en Spaans (13 om 19%) en Frans (13 om 33%, de andere 3 keuzetalen Italiaans, Russische en Zweeds kregen hier 0%). Het volksdeel dat vond dat taalonderwijs politieke prioriteit verdient was relatief groot (77 om 66%) net als het deel dat onderschreef dat iedereen in de EU minstens 1 taal van over de grens moest kennen (92 om 84%). Bij de vraag naar kennis van 2 talen was de aanhang echter aan de kleine kant (48 om 50%) en het gedeelte voorstanders van één vaste voertaal bij alle EU instellingen (43 om 55%) of van één taal die iedereen in de Eu spreekt (54 om 70%) was relatief klein. De aanhang voor gelijke behandeling van alle talen in de EU was gemiddeld (73%) en het aandeel voorstanders van meer steun aan regio en minderhedentalen iets onder gemiddeld (56 om 63%).