Wetenswaardigheden

Spanje en Nederland

In Nederland woonden op 1-1-2009 ruim 32.400 Spanjaarden. Bijna 14.700 van hen wa­ren in Nederland geboren kinderen (2e generatie); voor 76% met 1 Spaanse ouder.

Het CBS telde per 1-1-2008 zo.n 17.500 Spaanse Nederlanders van de 1e generatie. Het Spaanse CBS (http://www.ine.es/en/inebmenu/mnu_sintesis_en.htm statistical yearbook 2008) telde toen 14.200 in Nederland ingeschreven Spanjaarden.

De Spaanse gastarbeiders in Nederland uit de 60er en 70er jaren waren in vergelijking met andere gastarbei­ders redelijk geschoold. Sommigen zijn getrouwd met een Nederlandse en/ of kregen hier kinderen; anderen lieten hun gezin overkomen.

Gastarbeiders die gebleven zijn dromen vaak van teruggaan. Ze integreren vrij slecht en pendelen als tussenoplossing regelmatig heen en weer tussen familie in Spanje en gezin in Nederland. Hun kinderen willen hier blijven omdat ze hier zijn opgegroeid.

NL kent enkele clubs die hun oorsprong vinden bij Spaanse gastarbeiders; bijv http://www.spaanseverenigingspijkenisse.nl/ en http://www.hogarandalucia.nl/ in Ridderkerk.

Catalaanse clubs in NL zijn http://www.casalcatala.nl/triptic%20doc.pdf en http://catalonie.web-log.nl/. In Brussel: http://10mil.wordpress.com/.

Het Spaanse CBS telde in 2007 rond 46.300 in Nederland geboren inwoners van Spanje, waarvan ruim 7.600 van Spaanse nationaliteit. In feite wonen er ruim 100.000 Nederlanders (vaak bejaard en/ of rijk) in Spanje; meestal aan de oostkust.

Net als 1e generatie Spaanse gastarbeiders in Nederland integreren ve­len van hen slecht. Ze blijven Nederlands spreken, zoeken andere Nederlanders op, laten geestelijken uit Nederland overkomen en blijven vaak Nederlands eten.

Het Instituto Cervantes is een in 1991 in Spanje opgerichte vereniging ter bevordering van de taal en cultuur van Spanje en de Spaanstalige wereld.

De NL afdeling zit in Utrecht (http://utrecht.cervantes.es/nl/default.shtm) en de Belgische in Brussel (http://bruselas.cervantes.es/nl/default.shtm).

Migratie en verstedelijking

Tussen 1951 en 1980 verlieten 5 miljoen Spanjaarden de arme regio van Spanje; m.n Andalusië (1,7 miljoen) en Castillië (rond 2 miljoen), Galicië en Extramadura. Een groot deel van hen verkaste naar industriesteden in eigen land als Madrid en Barcelona.

Tussen 1960 en 1985 trokken 1,3 miljoen Spanjaarden naar West Europa (Zwitserland 0,5 miljoen, West Duitsland 0,4 m; Frankrijk 0,3 m); veelal als gastarbeider. De meesten van hen (vanuit Nederland 83%) zijn intussen terugge­keerd naar Spanje.

Per 1-1-2008 telde het Spaanse CBS 1,2 miljoen Spanjaarden die in het buitenland stonden ingeschreven; bijna allemaal in Latijns Amerika (640.000: Argentinië 261.000, Venezuela 123.000) of Europa (470.000: Frankrijk 160.600, Duitsland 84.000, Zwitserland 70.200).

Driekwart van de Spanjaarden woont langs de kust. Het merendeel van de bevolking is geconcentreerd in een paar bevolkingscentra, waaronder de provincies Madrid en Barcelona en de gebieden rondom Bilbao in het noorden en Sevilla in het zuidwes­ten. Even buiten Madrid zijn bijv. uitgestrekte gebieden waar bijna niemand woont.

Het land is na 1985 snel verstedelijkt en het platteland loopt nog steeds leeg. Begin 2007 woonde nog 32% van de bevolking in gemeenten met minder dan 20.000 in­woners. Ruim 80% van de gemeenten telt echter minder dan 500 inwoners.

In 2007 telde Spanje 6 steden met meer dan 0,5 miljoen inwoners; Madrid 3,1 miljoen, Barcelona 1,6; Valencia 0,8; Sevilla 0,7; Zaragosa 0,65 en Malaga 0,5 miljoen.

Autonome regio’s

De 17 Spaanse autonome regio’s hebben een eigen president, parlement, ambtenaren apparaat en hooggerechtshof.

Spanjaarden noemen hun taal binnen de context van hun eigen land zelden español en meestal Castellano (Castiliaans). Hetzelfde is gebruikelijk in Argentinië, Chili, Paraguay, Peru en Uruguay. Vergeleken met buitenlandse talen spreekt men wel van español.

In 1978 werd dit gebruik zelfs vastgelegd in de Spaanse grondwet en het wijst op de belangrijkheid van regionale identiteiten. Weinig Nederlanders en slechts iets meer Friezen noemen het ABN bijv Hollands.

Men moet een onderscheid maken tussen Baskenland (Euzkadi op zijn Baskisch; Pais Vasco in het Spaans), Spaans Baskenland dat Basken zelf Zuid Baskenland (Hego Euskal Herria) noemen en de autonome regio Baskenland (Euskal Autonomia Erkidegoa).

Onder het historische Baskenland valt van west naar oost de autonome gemeenschap zelf, een aansluitend stukje van zuidwest Frankrijk en een deel van Navarra.

Er wonen rond 3 miljoen mensen in dit gebied, waarvan 0,6 miljoen in Navarra; 2,1 miljoen in de autonome gemeenschap en 0,3 miljoen in Frankrijk.

In 1984 verstond 23% Baskisch, 21% sprak het, 13% kon het lezen en 10% kon het schrijven. In 2006 spraken 1,1 miljoen Basken de taal (35%) en voor 666.000 (23%) was het de 1e taal. De meeste sprekers wonen in een brede kuststrook.

Bij parlementsverkiezingen na 1978 stemde rond 15% van de Basken (in Navarra rond 10%) op de in 2003 verboden extreem nationalistische partij.

In 2004 verbood de federale regering referenda naar Baskische onafhankelijkheid. Bij een peiling in mei 2004 was 33% in de autonome regio hier voorstander van.

In de autonome regio lag in 2000 het volksdeel dat de regionale identiteit belangrijker vindt dan de Spaanse identiteit het hoogst in Baskenland (44%, slechts 8% zag zichzelf in de 1e plaats als Spaans) gevolgd door Catalonië (40 om 20%) en Galicië (32 om 9%).

Een ETA lid dat aanslagen wil plegen is vaak meer een jonge heethoofd die straat­held wil worden dan politiek bewust. Oudere generatie ETA sympathisanten in het deelparlement hebben vaak meer politiek benul en ze zijn een stuk gematigder.

Tussen 2004 en 2009 steeg het aandeel buitenlanders in Baskenland van 50.000 naar 115.000 en in 2009 was ruim 28% van de bevolking buiten Baskenland geboren.

Voorjaar 2009 kreeg Baskenland voor het eerst sinds het instellen van de regionale parlementsverkiezingen in 1980 een niet nationalistische regering en president. De nieuwe president (Lehandakari) werd de socialist Patxi Lopez.

In 2007 was 13,5% van de Catalanen voor zelfstandigheid, 17,5% voor meer autonomie, 59,5% voor de huidige mate van autonomie en 5,5% voor minder autonomie.

De aanhang van nationalistische partijen in de regioparlementen is het grootst in Catalonië (ruim 80%), gevolgd door Baskenland (rond 50%), Navarra 42%, Cantabrië 29%, Canarische eilanden 23%, Galicië 16,5% (2008), León 13%, Valencia 9%, Balearen 7% en Andalusië 6%. In andere regio is ze kleiner tot (vrijwel) afwezig.

Onder de verspreid wonende Gitanos (zigeuners) is het gedeelte dat zich geen Spanjaard voelt wellicht hoger dan bij de Basken.

Franco, tradities en waarden

Omdat er in Spanje niet graag over het Franco verleden wordt gepraat en omdat het on­derwerp op scholen wordt gemeden (schaamte) weten jongeren er vaak weinig over te vertellen.

Na het opstappen van Franco heerste er een soort consensus in het land in de vorm van “geen wraak en we praten er niet meer over”.

Indien men bij ou­deren de tongen los krijgt over het onderwerp wordt door zowel voor als tegenstan­ders van het voormalige regime de visie op het gebeuren echter vaak aangedikt.

Franco ondervond in zijn tijd veel steun van de roomse organisatie Opus Dei. Deze zeer behoudende club streeft naar een betere en meer welvarende maatschappij die louter functioneert op grond van christelijke waarden.

De invloed van de organisatie op onderwijs en economie is flink afgenomen, maar niet te verwaarlozen. Voormalig premier Aznar liet zich door Opus Dei adviseren en 3 van zijn ministers waren lid.

Immateriële waarden en familiegebeuren staan in Spanje naar EU maatstaven hoog aangeschreven. Kinderen doen bijv. minder computerspelletjes dan in Nederland; jong volwassenen (vooral indien studerend) blijven meestal bij hun ouders wonen tot ze trouwden en gezamenlijke maaltijden werden altijd erg belangrijk gevonden.

Mensen die uit de traditionele boot vallen maken echter steeds minder onderdeel uit van de traditionele familiebanden. Tussen 1996 en 2003 is bijv. het aandeel samen­gestelde huishoudens scherp gedaald en het aandeel eenoudergezinnen onder huis­houdens is verviervoudigd.

De cultuurdimensies van Hofstede

Cultuursocioloog Geert Hofstede onderzocht ruim 80 landen op de 4 dimensies machtsafstand, onzekerheidsvermijding, individualisme – collectivisme en masculien-feminien (http://www.geert-hofstede.com/hofstede_spain.shtml).

Veel van de Spaanse cultuurkenmerken die op deze website naar voren komen zijn te plaatsen vanuit op deze dimensies.

De Antilliaanse cultuur is niet identiek aan die van Spanje, maar heeft er wel meer overeenkomsten mee dan met de Nederlandse cultuur.

Het essay http://www.findfreecollegeessays.com/show_essay/21289.html over de Hofstede dimensies in Duitsland en Spanje vormt één van de bronnen van wat volgt.

NL, Angelsaksische immigrantenlanden en Scandinavië delen een sterk individualisme. Welvaart en verstedelijking scheppen daar ruimte voor evenals protestantisme.

Ook in Vlaamse steden overheerst individualisme (kleine invloed roomse kerk). Spanje is meer collectivistisch dan NL en België en Zuid Spanje is weer collectivistischer dan noord Spanje.

In individualistische culturen is de schuld en excuus cultuur norm. Sterk individualisme maakt de bevolking tot een verzameling losse en nogal eens botte eenzaten.

De collectivistische schaamte en ontkenning uit angst voor gezichtsverlies komt in Spanje ook voor. Zulke ontkenning zal er niet snel opgevat worden als liegen.

Als men iets niet wil of het niet eens is maakt men dat in Spanje vaak minder direct kenbaar dan in NL. Men zoekt bijv excuus in omstandigheden.

Misschien, we zullen zien en het valt niet mee betekenen vaak bijna hetzelfde als nee. Bijv door toelichting te vragen en begrip te tonen valt verder te praten.

Zelfstandigheid en zelfvertrouwen staan in Spanje even hoog aangeschreven dan afhankelijkheid, wellevendheid, hulpvaardigheid en gastvrijheid.

De uitgebreide familie (tot aan het niveau van neven en nichten toe) is in Spaanstalige landen belangrijker dan in NL.

Ook studerende kinderen blijven veel vaker bij hun ouders wonen, vaak tot ze trouwen. Wel kiezen ze vaker hun eigen schoolopleiding en vrienden.

Altijd ongetrouwd blijven wordt door velen moeilijk gevonden. Ongehuwd kinderen krijgen, samenwonen of ieder een eigen woning hebben begint te komen.

Wie hulp behoeft trekt vaker dan in NL en België bij familie of kinderen in. Grootouders passen in Spaanstalige landen relatief vaak op kleinkinderen.

In grote steden hebben ruimte voor zichzelf en het eigen kerngezin meer prioriteit. Hier werken man en vrouw steeds vaker vaak beide.

Individuen die op hetzelfde niveau staan in de maatschappelijke hiërarchie organiseren zich in klassen. De klassen leven vrijwel volledig langs elkaar heen.

M.n in de armere streken helpen familieleden en mensen met een gedeelde achtergrond elkaar aan baantjes. Een aanbod van familie of van de eigen clan weegt zwaarder dan een wellicht beter aanbod van een vreemde. Familie is belangrijker dan diploma’s.

In NL vallen dan al gauw termen als nepotisme (vriendjespolitiek) en corruptie. In NL komen deze verschijnselen echter ook veel voor, alleen minder bij familie.

Loyaliteit aan personen in de eigen groep is in Spaanstalige landen erg belangrijk en veel belangrijker dan loyaliteit aan het bedrijf. Ook daarom ligt kritiek gevoelig. Zakelijke kritiek kan er gauw persoonlijk worden opgevat.

Zaken en privé zijn in Spanje meer verweven dan in NL. Voor een goede zakelijke relatie is een persoonlijke band erg bevorderlijk.

Het tot in detail uitwerken van zakelijke contracten (met procedures, data en deadlines) kan worden opgevat als teken van wantrouwen i.p.v teken van betrouwbaarheid.

Uit een enquête over wat men zou doen wanneer men de hoofdprijs in een loterij zou winnen kwam naar voren dat Spanjaarden het vaakst het geld zouden delen (bijv. leuke dingen doen met familie, vrienden en kennissen). Nederlanders zouden vooral net zo door blijven leven als ze al deden (gewoon door blijven werken ed.).

Brainstormen in een team en teamwerk ligt veel Spanjaarden niet zo omdat persoonlijke trots de goede samenwerking al snel in de weg staat.

Daarom ontaard een team vaak in een groep individuen die ieder voor zich aan een afgebakende taak werken onder toezicht van een leidinggevende.

NL deelt met bijv de VS, Canada, Australië en Scandinavië (protestante achtergrond) een kleine machtsafstand (MA). In Spanje en België is de MA groter (gemiddeld tot groot).

In landen als NL met een kleine MA moeten machthebbers hun best doen om minder machtig te lijken dan ze zijn.

Mensen van uiteenlopende machtsniveaus voelen zich niet bedreigd en zijn bereid om anderen te vertrouwen. De omgang met anderen staat meer los van de maatschappelijke gelaagdheid. Wel staat men in NL kritisch tegenover autoriteiten en wettelijk gezag.

In roomse landen als Spanje, Frankrijk en België, die qua historie een kerkhiërarchie kennen, mogen machthebbers hun macht meer etaleren en hoger ge­plaatsten willen en mogen zich meer onderscheiden van lager geplaatsten.

De om­gang met anderen wordt dus bepaald door maatschappelijke gelaagdheid. Lager geplaatsten zijn daardoor gehoorzamer en tonen minder eigen initiatief.

Gehoorzaamheid staat als opvoedingswaarde in Spanje hoger aangeschreven dan in NL. Ouders en leerkrachten hebben in Spanje en België meer gezag dan in NL.

Onafhankelijkheid staat als opvoedingswaarde minder hoog aangeschreven dan in NL. Personeel is gehoorzamer, heeft liever duidelijke richtlijnen dan medezeggenschap of overleg en neemt liever geen eigen initiatief.

Personeel zeggenschap geven wordt in Spaanstalige landen al snel gevoeld als teken van zwakte. Velen verwacht slechts opdrachten, antwoorden en oplossingen van leidinggevenden. De leider moet de beslissingen nemen.

Het Spaanse woord patrón (baas) heeft hetzelfde stamwoord als padre (vader). Leiders zijn in Spaanstalige landen vaak paternalistisch en profileren zich nogal eens als een soort goede vader (vgl. bijv president Chávez van Venezuela).

Statussymbolen zijn in Spaanstalige landen erg belangrijk. Dat komt tot uiting in bij de eigen laag passende kleding en auto’s, merknamen, gedrag, grootte van het kantoor etc.

Spanje kent bijv een relatief kleine middenklasse en er zitten meer lagen in de maatschappij dan alleen hoog midden en laag.

Ook is er meer (verhuld) wantrouwen en dito jaloezie doordat men anderen vaker ziet als potentiële bedreiging voor de eigen macht.

Kritiek uiten tegen je baas kan in Spaanstalige landen niet of nauwelijks. Tegen een ondergeschikte kan het wel en bij een gelijke in rang moet men erg tactisch te werk gaan.

Een leidinggevende krijgt hierdoor in Spanje vrijwel geen feedback van onderschikten. Overleg tussen leidinggevenden gaat volledig buiten ondergeschikten om e.o.

Ondergeschikten hebben leidt in Spanje meer tot aanzien dan in Nederland en de inkomensverschillen zijn er een stuk groter dan in NL.

Armrijk spanningen en spanningen tussen werkgever en werknemer worden in Spanje vaker ervaren dan in België en in België weer vaker dan in NL.

In westerse landen (dus ook in, NL, België en Spanje) is de machtsafstand groter naarmate het onderwijs en opleidingsniveau lager is e.o.

Hoewel in kantoren in Spanje alle lagen elkaar op zijn Noord-Amerikaans tegenwoordig vaak aanspreken met “tu” (je) betekent dit niet dat de machtsafstand weg is.

In Spanje en België is de onzekerheidsvermijding (OZV; angst voor onbekende risico’s) groter dan in NL, het VK, Angelsaksische immigrantenlanden of Scandinavië.

Nederlanders etc verhuizen makkelijker, veranderen makkelijker van baan, improviseren makkelijker en hebben minder vaste regels en gewoonten dan Belgen en Spanjaarden.

In Spanje wordt verhuizen gemakkelijker opgevat als teken van wanhoop dan als teken van ambitie. Een groot volksdeel in Spanje kent wel erg vaste werkroutines.

Nederlanders etc staan wat meer open, laconiek en nuchter t/o nieuwigheden en kloppen onzekerheden wat minder op dan Spanjaarden of Belgen.

Mede door de lagere OZV komen Nederlanders, Britten en Scandinaviërs meer stoïcijns en saai en minder levendig over dan Spanjaarden en Belgen.

In Spanje staat zuinigheid en netheid als opvoedingswaarde flink hoger aangeschreven dan in NL (België neemt een tussenpositie in).

Men heeft in Spanje een sterke voorkeur voor strikt omschreven verantwoordelijkheden en taken. Als er gedelegeerd wordt, worden de bevoegdheden streng afgebakend.

In NL en m.n in het VK (lagere OZV dan NL) is men altijd wat laconieker omgegaan met regionale identiteiten dan in België of Spanje.

Spanjaarden zijn vaak relatief moralistisch en streng met regels (te danken valt bijv aan de Spaanse inquisitie en het Franco regime).

Heftige emotionele discussies binnen dezelfde laag in de hiërarchie met fel geratel als van machinegeweren waarbij de één het al beter lijkt te weten dan de ander zijn heel Spaans.

Bij een hoge OZV past hard werken als opvoedingswaarde. Het aandeel ouders dat haar onderschrijft (78%) is in Spanje 2 keer zo groot dan in NL (België scoort 59%).

Op de dimensie masculien-feminien neemt België een middenpositie in, Spanje scoort licht feminien en NL (net als Scandinavië) sterk feminien. Spaanstalige Latijns Amerikaanse landen (bijv Venezuela, maar ook de Antillen) zijn veelal masculien.

In masculiene landen worden uitdagen, polarisatie, debat en scherpslijperij gewaardeerd en in feminiene landen dialoog, tact, diplomatie en compromis.

Op de dimensie competitie/ vrije markt vs. zorgsamenleving neigt Spanje naar het laatste en vormen de voorzieningen in NL een schoolvoorbeeld van een individualistische zorgsamenleving.

Vanwege het sterkere collectivisme staat in Spanje mantelzorg hoger aangeschreven dan zorg door instanties.

In Spanje is de traditionele geslachtsgebonden rol en taakverdeling nog wel sterk aanwezig, maar de opinies hierover zijn na 2000 bijgetrokken.

Ondanks dat men het wat meer verbergt leeft het machismo ook nog sterk. Een man wil als het er op aan komt in Spanje beslist geen mietje of watje zijn.

In het onderwijs is in Spanje, analoog aan feminiene culturen, de gemiddelde leerling/ student meer normbepalend dan de beste. Wel is het meer masculiene onderscheid tussen mannen en vrouwenvakken/ studies in Spanje nog duidelijk aanwezig.

In feminiene culturen wordt homoseksualiteit meer geaccepteerd dan in masculiene. NL scoort hiermee het hoogst binnen de EU en Spanje scoort ook boven gemiddeld.

In Spanje hangt het beleid in dezen sterk af van de regering. Het 2e kabinet van de socialist Zapatero (Schoenmaker in het NL) maakt bijv veel werk van emancipatie van vrouwen en homo’s en kent het grootste aandeel vrouwelijke ministers binnen de EU.

Varia

De kosten van levensonderhoud zijn in de toeristengebieden en bevolkingscentra bijna even hoog als in Nederland. Het uitgaan is in Spanje vaak wel goedkoper.

Op de Canarische eilanden is het een uur vroeger dan in Nederland en Spanje. Er zijn overal pinautomaten. Openingstijden: banken alleen s’morgens, de meeste win­kels: s’morgens en tussen 17 en 20 uur.  Grootwinkelbedrijven: 10 tot 22.00 uur.

Straatnamen staan vaak niet op bordjes en dan zijn ze dikwijls geëtst in gebouwen.

In en rond steden zijn vaak verkeersopstoppingen. Het openbaar vervoer is redelijk tot goed. Taxi’s zijn niet al te duur en fooien zijn gebruikelijk (in restaurants 5 à 10%).