Algemeen

Gebruikte bronnen

De Spanje pagina van het EJC (centrum Europese journalistiek) op http://www.ejc.net/ biedt info over mediabronnen en organisaties. Infor­matie over mediageschiedenis en ach­ter­gronden van EU landen staat op http://www.pressreference.com/. Via http://www.museum.tv/ zijn landenpagina’s te downloaden over de radio en tv geschiedenis. Op de lan­denwebsites van de EVD (http://www.evd.nl/ inter­nationale activitei­ten, landen, Spanje, prak­tijk zakendoen) staan gegevens over reclame-uitgaven en mediaconsumptie in 2006 op basis van een overzicht van de Spaanse reclamecodecommissie (http://www.infoadex.es/ via infoadex, estudios). Voor spe­cifieke zaken, achtergronden en details werd Wikipedia gebruikt als internet­bron. Een belangrijke actuele internetbron om de mediaconsumptie te achterhalen is http://www.aimc.es/ (voor wie op “aqui” klikt gaat een wereld aan informatie open).

De EU cultuurbeleid site http://www.culturalpolicies.net/ bevat tevens mediagegevens voor de meeste EU landen. ORF Medienforschung biedt op http://mediaresearch.orf.at/ international info over de uitzendmedia in deze landen (incl. een link naar IP international met gegevens over ontvangstvormen en kijkgedrag in de EU). “Media power in Eu­rope”, een internetuitgave uit 2007 van de Europese federatie van Jour­nalisten IFJ, geeft een over­zicht van het media-eigendom in de EU landen rond 2005. Verschillende ge­gevens komen van Eurostat. Het betreft hier een tijdsbesteding­onderzoek uit 2006, het internetge­bruik van huishoudens (zie onder science and technology) en huishoudelijke uitgaven (onder population and social conditions/ living conditions). E communications household Survey uit april 2007 van Eurobarometer geeft info over vormen van TV ontvangst en com­municatie­diensten. Eurobarometer 225 wave 63.1 behandelt het informatieniveau en de mate van po­litieke emancipatie in de EU. M.b.t persvrij­heid wordt ver­wezen naar ver­slaggevers zon­der grenzen (http://www.rsf.org/: persvrijheidindex onder “regular re­ports”) en naar de internatio­nale persinstellingen IPI (http://www.freemedia.at/) en Freedom House. Up-to-date gedetailleerde info over marke­ting en media is, behalve op of via deze web­site, ook (maar dan wel tegen betaling) ver­krijg­baar via EAO (European Audiovisual Obser­va­tory), WAN (world association of newspapers, WARC (re­clameresearch) en FIPP (Inter­nationale federatie periodiekenpers).

Achtergronden en mediageschiedenis

Voordat de denkende mens ruim 30.000 jaar terug arriveerde werd het Iberisch schiereiland al bijna 800.000 jaar bewoond door Neanderthalers en andere mensensoorten. De 1e vaste nederzettingen van landbouwers dateren uit de bronstijd (3000 v Chr.). Ze zijn afkomstig van een volk dat de Iberiërs werd genoemd. Spanje heeft zijn naam te danken aan Phoenicische zeevaarders die rond 1100 v Chr. handelsposten stichtten. Ze werden opgevolgd door achtereenvolgens Kelten, Grieken, Carthagers, Romeinen, Joden, Westgoten en Islamitische Moren. Al deze invasies mondden veel vaker uit in een vreedzame coëxistentie en vermenging van cultuur en ras dan in oorlog en uitroeiing. Van alle volken zijn in de loop van de geschiedenis dan ook wel mensen blijven hangen. Daardoor kunnen ze (tezamen met latere import) allemaal worden gezien als voorouders van de Spanjaarden van nu. Na 2000 is de immigratie weer sterk gestegen; vooral vanuit Latijns Amerika, Afrika en Oost-Europa.

Op de lange termijn overheerst in Spanje de rol van de roomse kerk. De eerste roomsen waren Romeinen die zich gesetteld hadden en zich in de 4e eeuw bekeerden. Van de 8e t/m de 11e eeuw gaf de Islam echter de toon aan. Tussen 1081 en 1446 veroverden de roomsen het land van het noorden uit geleidelijk terug op de Moren. Zodoende werd het uit Noord Spanje stammende Castiliaans op imperialistische wijze verheven tot Spaans. In grote delen van Spanje bleven andere talen (m.n Catalaans, Galicisch en Baskisch) echter omgangstaal. Thans vormt 1 van deze 3 talen voor ruim een kwart van de Spanjaarden de dagelijkse spreektaal. Gedurende de Franco dictatuur waren ze officieel verboden, maar nu hebben ze hun eigen (regionale) media. De roomse dominantie mondde m.n tijdens de dynastie van de Spaanse Habsburgers (15e tot 18e eeuw) uit in periodes van intolerantie, vervolging en genocide. Na 1492 werd Spanje via de ontdekking van Amerika een belangrijke koloniale mogendheid. Tussen 1521 en 1643 (de Spaanse gouden eeuw) werd het land, mede door de rijkdommen die daar werden vergaard, een wereld en Europese grootmacht en de Spaanse taal werd dominant in Midden en Zuid-Amerika. De 1e regelmatige nieuwspublicaties in het Spaans verschenen tussen 1640 en 1670. Ze waren geïnspireerd door de toenmalige Franse Gazette traditie en bevatten vooral politiek en wereldnieuws voor de hogere kringen.

De onverdraagzaamheid en de ongelijke verdeling van het roofgoed uit de koloniën (slechts de Spaanse aristocratie en geestelijkheid profiteerden ervan) droegen er tussen de 17e en de 19e eeuw in sterke mate toe bij dat het Spaanse Europese en wereldrijk uiteen viel. Aan het begin van de 18e eeuw werd de dynastie van de Habsburgers vervangen door die van de Franse Bourbons. Dit koningshuis introduceerde binnenlandse hervormingen en verbeteringen van de infrastructuur. Ook bloeiden wetenschap en cultuur op. In de pers werd (mede vanuit Franse invloeden) de rol van literatuur, kunst, wetenschap en economie eveneens dominant. Wel leidde de gehechtheid van het koningshuis aan centraal gezag tot binnenlandse opstanden en uiteindelijk tot meer zelfstandigheid voor Catalonië, Castillië en Aragon. Verder konden door een Engelse zeeblokkade van Spanje de koloniën steeds meer een eigen koers varen. In Madrid verscheen met steun van de koning in 1758 het 1e dagblad. Door het succes van de krant kwamen er weldra opvolgers in Madrid en in andere steden.

Tijdens de 19e eeuw verloor Spanje de meeste Amerikaanse koloniën aan onafhankelijkheidsbewegingen. Ook werd de strijd tussen reactionairen en liberalen belangrijker. Daardoor wisselden linkse volksregeringen en rechtse dictaturen elkaar af. Verder bleven diverse regio naar meer autonomie streven. De pers won in deze eeuw aan invloed. Ze was behalve bron van algemeen en politiek nieuws ook inspirator van de literaire Costumbrismo beweging die gebaseerd was op folkloristische karaktertypetjes en manieren. Beperkende factoren voor de pers waren de distributieproblemen in verband met de slechte infrastructuur en het analfabetisme (gemiddeld zo’n 75%). In 1868 nam de Cortes (het parlement) een democratische grondwet aan waarin ondermeer de persvrijheid was opgenomen. Tussen 1874 en 1897 brak onder premier Antonio Canovas del Castillo bovendien een redelijk stabiele periode aan. Dit mondde uit in een enorme opbloei van de pers. Vanaf 1878 nam het aantal krantentitels in 4 jaar tijd toe van 380 naar 917. In verband hiermee werd door persuitgevers culturele verheffing van het volk als leidend motief meer en meer vervangen door het winstprincipe. Toen Canovas del Castillo in 1897 werd vermoord en het land kort daarop Puerto-Rico, Cuba en de Filippijnen kwijtraakte werden de tegenstellingen weer scherper. Dit mondde uit in de opkomst van anarchisten en fascisten en de pers raakte sterker gelieerd aan de politiek

De afwisseling van rechtse rooms-monarchistische en linkse regeringen ging in de 20e eeuw door. Ontevredenheid over een rechtse junta die tussen 1923 en 1931 aan het bewind was vormde de opmaat voor de linkse 2e republiek die bestond tussen 1931 en 1936. Deze republiek had het goed voor met burgerlijke vrijheden, emancipatie, volksverheffing en regionale minderheden, maar de land en legerhervormingen en sociale verbeteringen die ze in wilde voeren stuitten op sterke weerstanden van behoudende groepen. Nadat de linkse partijen in 1936 de verkiezingen wonnen mondde dit uit in de Spaanse burgeroorlog die tot 1939 duurde. Deze werd beslecht in het voordeel van de extreem rechtse Falangisten onder generaal Francisco Franco. Gedurende zijn 36 jarige dictatuur die daarop volgde was er censuur van kerk (via Opus Dei) en staat. Media in regiotalen waren verboden. Het nationale pers en propaganda-agentschap selecteerde het nieuws en de censuur was in handen van het ministerie van informatie en toerisme. De pers was, op een paar private kranten na die aan strenge richtlijnen moesten voldoen, onderdeel van de Prensa del Movimiento (pers van de beweging). In 1966 volgde via de Ley Fraga (wet van Fraga) een gecontroleerde liberalisering van de pers die in de praktijk niks voorstelde. Tot ver in de 60er jaren kregen de toegestane media overheidssubsidie. Daarna namen de persoplagen sterk af. In 1972 werd door Jésus de Polanco het mediumconglomeraat Grupo PRISA (Promotora de Informaciones SA) opgericht. Nu is de als links bekend staande groep één van de grootste persuitgevers van Spanje. Verder is de groep in Spanje en daarbuiten eigenaar van radio en Tv zenders.

Tijden de Spaanse burgeroorlog begingen beide partijen wreedheden. De verwerking van het verlies van de gevallenen werd voor de linkse Spanjaarden echter een stuk moeilijker dan voor de rechtse groeperingen. Voor de rechtse gevallenen waren er herdenkingsplechtigheden, na 1975 ondermeer bij het Franco mausoleum in Santa Cruz del valle de los Caidos. Kort na afloop van de oorlog werden vele tienduizenden linkse aanhangers die zich niet wilden “bekeren” opgepakt, terechtgesteld en anoniem begraven. Tot op de dag van vandaag worden er nog massagraven van hen ontdekt. Eind 2007 werd alle publieke eerbetoon aan Franco verboden.

Na de dood van Franco in 1975 werd Juan Carlos uit het Bourbon geslacht koning. In 1976 doken weer voor het eerst weer minderhedentalen op in de media. Een aantal perstitels ging door, maar er kwamen ook nieuwe bij. In 1977 volgden de eerste vrije verkiezingen en een jaar later kwam er een nieuwe grondwet. Deze vormde een wettelijke basis voor vrijheid van meningsuiting en media in minderhedentalen. Uiteraard kwamen deze eerst op. Na 1975 bleven de persoplagen door de economische crisis aanvankelijk laag. Vanaf 1980 nam het aantal titels en oplagen geleidelijk aan toe. Verder werden de economische en zakelijke pers en weekendbijlagen steeds belangrijker. De radio behield tot 1977 haar staatsmonopolie. Daarna kwamen er regionale zenders in minderhedentalen en commerciële zenders. Bij de TV duurde het nog tot 1983 voordat hetzelfde gebeurde. De sport en roddelpers bleven belangrijk, maar Spanjaarden lezen naar EU maatstaven weinig kranten en periodieken. Wel geven ze vaak kranten en tijdschriften door aan anderen. Voor de Spanjaarden is de TV veruit het belangrijkste nieuwsmedium (de radio zit qua belangrijkheid tussen de pers en de TV in). Tegenwoordig is de markt van de uitzendmedia sterk versnipperd. De commerciële uitzendmedia hebben veruit het meeste in de melk te brokkelen en de invloed van de publieke omroep neemt af. De buitenlandse invloed bleef in de Spaanse media relatief beperkt, maar ze is wel gegroeid. Deze inbreng komt m.n uit Frankrijk, Italië, Zwitserland en het VK. Na 2000 verloor de zakelijke en periodiekenpers aan invloed en gratis dagbladen werden erg succesvol. Perssubsidies bestaan hooguit nog voor sommige titels in minderhedentalen.

De gedrukte media betalen in Spanje het hoge BTW tarief, maar sinds 2006 geldt voor digitale TV een gereduceerd tarief van 7%.

Mediagroepen: pers

De grote Spaanse spelers bij de pers zijn ook bezig op andere mediaterreinen (radio, TV, internet, advertising). Grupo Vocento, dat in 2001 ontstond uit een fusie van Grupo Correa en Prensa Española, publiceerde roddelkrant ABC (het 2e landelijke dagblad), 12 regiokranten en 14 tijdschriften. In 2005 lanceerde men de gratis landelijke krant “Qué!” in een oplage van bijna 1 miljoen. Men was ook actief op het gebied van digitale media, film en TV productie. In 2005 gaf Grupo Zeta gaf 11 algemene dagbladen, 2 sportkranten, 80 plaatselijke en gespecialiseerde gratis kranten en 15 tijdschriften uit. De groep nam verder deel in radiozender Zeta Flax en een lokale TV zender en ze was bezig met boeken, multimedia en reclame (het laatste met Zeta Gestión de medios). Grupo Prisa publiceert de grootste landelijke krant EL País, de sportkrant As, de financiële krant Cinci Dias, enkele tijdschriften en regiokranten en (via Sogecable) een groot klantenblad. Via GMI (Grupo de Medios Impresos), dat op haar beurt weer belangen heeft in Espacio Editorial Andaluza Holding, Gestión de Medios de Prensa (GMP) en La vaz de Almeira is ze actief in de regionale en gespecialiseerde pers. Prisa International heeft afdelingen in 6 Latijns Amerikaanse landen, de VS en Frankrijk. Pretesa Localia is de lokale TV afdeling en de advertentieafdeling heet GDM (Gerencia de Medios). Grupo Godo (opgericht in 1998) gaf 12 tijdschriften en 2 landelijke kranten uit. De groep nam ook deel in radio en Tv zenders en had een advertentiepoot (Publipress), een audiovisuele productiemaatschappij (GDA pro) en een multimediadienst. In 2007 publiceerde Prensá Iberica Editorial-Grupo Moll 13 regiodagbladen, een Duitstalige krant, enkele kranten in Portugal en Australië en (via Alba Editorial) boeken. Daarnaast had men een radiozender. Grupo Joly is in Andalusië actief met kranten, tijdschriften en een radiozender.

Ook persuitgevers uit het buitenland of met een buitenlandse inbreng hebben er meestal andere media naast. Grupo Recoletos (gesticht in 1992) is onderdeel van de Britse Pearson Group. Naast Marca, het 2e sportdagblad van het land, publiceerde men de financiële krant Expansión, gespecialiseerde tijdschriften en enkele buitenlandse kranten. Verder had men radiozender Marca in handen. In 2007 fuseerde Grupo Roceletos met Unidesa tot Unidad Editorial. Het Italiaanse RCS heeft  belangen in dit conglomeraat. Men gaf naast de publicaties van Roceletos de grootste krant El Mundo een aantal cultuurtijdschriften uit. Verder had men radio Marca, een TV zender en een productiemaatschappij (Canal Mundo Produciones Audiovisuales). De grootste speler op de Spaanse tijdschriftenmarkt met 17 titels (waaronder 4 grote omroepbladen) was het Franse Hachette Filipacchi Médias van Lagardère. Het Zwitserse Edipresse was met 20 vrouwen, roddel, handwerk en kooktitels 2e tijdschriftuitgever. Edipresse had een meerderheidsbelang in de Hymsa groep uit Barcelona (Edipresse Hymsa) en belangen in de Semana groep (50%) en in Focus Ediciones SL (60%).

Mediagroepen: radio, TV en kabelexploitanten

De radiopoot van de publieke omroep RTVE (Radio Television Española) heet RNE (Radio Nacional de España). RNE beschikte over 5 landelijke en zo’n 400 lokale radiozenders. Ze werden betaald uit belastinggeld. Daarnaast hebben de regio hun eigen publieke en private regionale en lokale zenders. De grootste groepen op de commerciële radiomarkt waren SER (Sociedad Española de Radiodiffusión, inkomen €169 miljoen, marktaandeel 40%), Ondo Sera (€85 miljoen; aandeel 17%) en COPE (€79 miljoen, aandeel 12%). Radio Union, de exploitant van SER, was voor 80% van Grupo Prisa en voor 20% van Grupo Godó. De groep beheerde 432 radiozenders, 140 van SER, 81 van Antena3 radio  en 202 van onafhankelijke firma’s. Onda Sera was van de Antena3 groep van Planeta /De Agostini en COPE was van de roomse kerk. In september 2004 introduceerde Vocento Punto Radio. In 2007 had de groep 10 radio en TV zenders en 16 grote internetportalen.

De TV zenders TVE1 en La2 van de publieke omroep RTVE hadden in 2006 samen een marktaandeel van 23%. Daarnaast hebben de 12 autonome gemeenschappen regionale publieke TV zenders. Deze haalden een marktaandeel van ruim 15%. De lokale TV zenders trokken 3,5% van de kijkers. De grootste commerciële TV zenders waren Telecinco (marktaandeel 2006: 21,2%) en Antena3 (19,4%). Het Italiaanse Mediaset van Berlusconi heeft een meerderheidsbelang in Telecinco (50,1% in 2006), Vocento had 13% en autocartera 0,6%. De grootste aandeelhouders in Antena3 waren in 2005 Kort Geding SL van Planeta/ De Agostini (33,5%), de RTL groep (17,3%) en Macame-SCH (10%). Planeta/De Agostini had via Telefonica ook een 16% belang in de landelijke betaal TV zender Canal+ España. Andere grote deelnemers waren Groupo Prisa (17%) en Groupe canal+ (16%). Deze zender werd geëxploiteerd door Sogecable en had een marktaandeel van 2%.

Van de 11 kabel en satellietexploitanten die het land in 2004 telde was Albertis qua verdeling met 73% van de klanten en 81% van het inkomen de grootste. De 2e exploitant Net Radio Medialatina haalde 14% van de klanten en 4% van het geld binnen en de 3e, Banda Ancha de Andalucía kwam op respectievelijk 2 en 6,5%. Vlak daarachter zaten Clobecast España en Itelazpi. Ook bij het transport van signalen was Albertis marktleider met 44% marktaandeel, ditmaal gevolgd door Telefónica de España (34,5%) en Net radio Medialatina (11,5%). In juli 2003 werd het via een fusie van Canal Satélite Digital en Via Digital in het leven geroepen Digital+ de enige exploitant van satelliet betaal TV. Net als Canal+ is ze eigendom van Sogecable. In 2005 had Sogecable 65% van de abonnees en 84% van de inkomsten. De groep was actief op alle terreinen van betaal Tv, inclusief de aankoop en management van audiovisuele en filmrechten, productie en verdeling van kanalen, internet, abonneeadministratie en (via Sogecine) filmproductie en distributie. Grupo ONO was met een marktaandeel van 13,5% 2e op de betaal TV markt en Grupo Auno Fijo was 3e met 11,4%.

Mediaconsumptie en maatschappelijk engagement

In 2004 was het aandeel dagbladlezers met 144 per 1000 inwoners (bron Unesco) aan de lage kant naar EU maatstaven. WAN meldde in haar World Presstrends over­zicht van 4 juni 2007 voor dagbladen tussen 2002 en 2006 een oplagedaling van 1,1%, maar in 2006 gingen de oplagen 2,1% omhoog. Tussen februari en november 2007 las van de Spanjaarden van 14 jaar en ouder 41% dagbladen, 89% keek dagelijks TV en 55% luisterde dagelijks radio. Binnen een week las 24% supplementen en 49% tijdschriften (bron http://www.aimc.es/). Tussen 2000 en 2007 is (wellicht door de opkomst van gratis kranten) het aandeel dagbladlezers langzaam gestegen en het aandeel lezers van supplementen is wat gedaald. Het deel dat periodieken las ging aanvankelijk wat omhoog, maar tussen 2004 en 2006 zakte het van 55 naar 48%. In 2007 was sprake van een licht herstel. In 2007 waren bij de dagbladlezers mannen oververtegenwoordigd en tieners en 65plussers ondervertegenwoordigd. De jongere leeftijdsgroepen (15-45 jaar) lazen relatief veel tijdschriften en vrouwen naar verhouding veel tijdschriften en supplementen. De lagere sociale klassen bleven achter bij de hele pers, de radio en het internet. Net als 65plussers keken ze wel relatief veel TV.

In 2006 bezat 99,5% van de huishoudens TV (EU gemiddelde); 60,5% video (EU25 65%) en 63% DVD (EU 52%; bron IP in­ternational). Volgens IP international (via ORF Medienfor­schung) lag in 2005 de TV consumptie met 227 min p/d exact op het EU gemiddelde. In 2007 was ze iets gedaald (220 min.) en de radioconsumptie was toen met 106 min p/d veruit de laagste binnen de EU. Tussen 1997 en 2007 bereikte de consumptie van de uitzendmedia in 2003 een piek en daarna daalde ze licht. In 2007 had volgens Eu­rostat 45% van de huishoudens een internetaansluiting (EU27: 48%). Het dagelijkse internetgebruik ging tussen 1997 en 2007 gestaag omhoog van 0,9 naar 26,2% van de bevolking. Onder de gebruikers waren jongeren, mannen en hogere klassen zwaar oververtegenwoordigd.

Het volksdeel van 15+ met interesse in politiek en actualiteit lag in 2005 onder het EU27 gemiddelde (59 om 67%) evenals het deel dat zich goed geïnformeerd achtte (49 om 58%). Het deel dat dacht te weten hoe het de eigen stem moest laten horen aan­gaande politiek en publieke zaken week echter weinig af van dat gemiddelde (33 om 34%) en het­ gedeelte dat vond dat het te weinig in­vloed heeft op het re­geringsbeleid was relatief klein (74 om 81%).

Mediawetgeving

Vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en een verbod op censuur staan omschreven in artikel 20 van de Spaanse grondwet van 1978. Hierin wordt ook de pluriformiteit qua opinies en regiotalen gegarandeerd. Als mogelijke redenen voor inperking van de vrijheid worden expliciet aantasting van eer, privacy en zelfbeeld en bescherming van de kinderziel genoemd. Artikel 105 van de grondwet gaat over informatievrijheid en de toegang tot overheidsinformatie.  Het laatste werd in 1992 nader uitgewerkt. Overheden moeten binnen 3 maanden reageren op verzoeken om informatie. Informatie kan worden geweigerd in het kader van algemeen belang of privacy (bijv in verband met ziekten of een strafblad), maar daar kan beroep tegen worden aangetekend. De Spaanse journalistenbond hanteert een ethische code. Deze schrijft bijv vrije nieuwsgaring, respect voor de privacy, recht op hoor en wederhoor, verscheidenheid van meningen en bescherming van zwakkeren en van bronnen voor en verbiedt zaken als valse berichtgeving, beschuldiging zonder bewijs, omkoping, discriminatie en racisme. Zaken tegen journalisten worden behandeld door gewone rechtbanken.

Volgens artikel 149 van de grondwet is de staat verantwoordelijk voor wetgeving en bestuur m.b.t het eigendom bij de uitzendmedia en de autonome gemeenschappen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering. De regeringscommissie voor de telecommunicatiemarkt CMT regelt de vrije mededinging en de aanpassing aan EU wetgeving. Ook registreert ze de zendvergunningen. Mediaondernemingen kunnen in Spanje tegelijkertijd landelijke en regiokranten, radiozenders en satellietdiensten in handen hebben. Voor de diverse ontvangstvormen van TV bestaan aparte wetten. Via een wetswijziging uit 2003 mogen bij TV met aardeontvangst bezitters van 5% of meer van het kapitaal of stemrecht van een zendvergunninghouder niet meer deelnamen in een andere TV zendgemachtigde in hetzelfde verspreidingsgebied. Bij landelijke ondernemers geldt dezelfde beperking naar regionale of lokale zenders toe wanneer hun bereik groter is dan een kwart van de landsbevolking. Voor lokale zendgemachtigden zijn de mogelijkheden om met veel kleintjes groot te worden tevens wettelijk ingeperkt. In de radiosector zijn in hetzelfde gebied maximaal 1 AM vergunning of 2 FM vergunningen toegestaan. Ook mag een eigenaar in zo’n gebied in één radiozender een meerderheidsbelang hebben. Ondernemers van buiten de EU mogen hooguit een kwart van een radiozender bezitten. De kabelmarkt werd in 2003 volledig geliberaliseerd. De Spaanse wet op de mededinging dateert uit 1989. De dienst voor de mededingingbescherming SDC van het ministerie van economische zaken en het kartelbureau hebben de eindbeslissing over fusies.

De wettelijke basis voor een statuut voor beroepsjournalisten en reorganisaties bij de publieke omroep waren in 2006 punten van heftig debat. De publieke omroep was onderdeel van de staatssociëteit van industriële deelnames SEPI. Deze had een schuld opgebouwd van ruim 7 miljard €.

Mediavrijheid

Bedreiging en geweld tegenover mediagebouwen en journalisten vanuit de Baskische afscheidingsbeweging ETA vormde tussen 1996 en 2005 het ernstigste probleem op het vlak van de mediavrijheid. Meerdere journalisten lieten bij deze aanslagen het leven. In 1998 werd de sterk aan de ETA gelieerde krant Egin op bevel van de rechter gesloten en hetzelfde gebeurde op 20 februari 2003 met de Baskische krant Euskaldunon Egunkaria vanwege vermoedens van ETA banden. Deze sluiting leidde tot protesten van tienduizenden Basken, waaronder 3 ministers van de regionale regering. Ook was er veel kritiek op de landelijke en regionale publieke omroep vanwege partijdigheid ten gunste van de regering. De conservatieve regering Aznar verloor de verkiezingen van 2004 na een poging om de  schuld van de Al Queda aanslag in Madrid op 11 maart in de schoenen te schuiven van de ETA. Zijn socialistische opvolger Zapatero beloofde de publieke omroepen onafhankelijker te maken.

Het afbakenen van eerlijkheid en eer speelde in 2006 een rol in persvrijheidzaken. .Begin januari tekende de persvrijheidwaakhond IPI protest aan tegen de aanname in december 2005 door het Catalaanse parlement van een wijziging in de omroepwet. Deze maakte het voor de Catalaanse uitzendraad mogelijk om zenders voor het publiceren van leugens een boete van maximaal €280.000 op te leggen of ze te sluiten. De aanleiding vormde de kritische houding van het roomse radionetwerk COPE naar de socialistische regering. De wetswijziging was er door de nationalistische partijen in het deelparlement doorgedrukt. In februari getuigden 2 topvertegenwoordigers van het wereld persvrijheidcomité voor een VN commissie over een zaak die al sinds 1995 voortsleepte. De Spaanse journalisten Jose Luis Guttiérrez en Rosa Maria Lopez hadden toen verslag gedaan van de vangst in Spanje van een vrachtwagen geladen met 5 ton hasjiesj. Omdat ze er bij hadden vermeld dat deze aan de Marokkaanse kroon toebehoorde, waren ze beschuldigd van belediging van (toenmalige) koning Hasan II. De persvrijheid vertegenwoordigers achtten de Spaanse wet die de vervolging van de journalisten mogelijk maakte in strijd met de Spaanse grondwet en met internationale verdragen en jurisprudentie. Ze stelden dat deze wet op zijn best zelfcensuur zou bewerkstelligen en op zijn slechts uitingen zou afstraffen die nooit beledigend bedoeld waren.

Op 1 juni werd een eerdere veroordeling van journalist Tayssir Alouni van de Arabische nieuwszender Al Jazeera wegens samenwerking met Al Queda tot 7 jaar gevangenisstraf bevestigd door het Spaanse hooggerechtshof. Alouni is een Syriër van geboorte met een Spaans paspoort. Hij staat bekend als de enige verslaggever die na de 11 september aanslag in New-York Osama Bin Laden interviewde. Na zijn terugkeer uit Irak in 2003, waar hij verslag deed van de Amerikaanse inval, werd hij gearresteerd.  Samen met anderen werd hij veroordeeld voor deelname aan terroristische activiteiten in Spanje. Zijn vrouw Fatima beloofde dat ze in beroep zou gaan bij het Constitutionele hof. Op 5 juni werd columnist Arcadi Espada van EL Mundo bij een politieke bijeenkomst in Girona van nationalistische Catalanen  door heetgebakerde deelnemers uitgemaakt voor fascist en bont en blauw geslagen, terwijl andere deelnemers hem probeerden te beschermen. Hoewel bekend was dat bij dit soort bijeenkomsten geweld wordt gepleegd, was er geen politiebewaking aanwezig. Persvrijheidwaakhond IPI deed daarom beklag bij de plaatselijke autoriteiten over het in gebreke blijven van de regionale gezagsdragers. In december verordonneerde het Spaanse hooggerechtshof de heropening van het onderzoek naar de dood van de Spaanse cameraman José Couso. Hij werd tijdens de Amerikaanse invasie in Irak van 2003 gedood door een Amerikaanse tank die het Palestina hotel in Bagdad waar hij verbleef onder vuur nam. Het hof was tot de slotsom gekomen dat de zaak binnen de competentie van de Spaanse rechtspraak valt.

In november 2007 tekende IPI protest aan tegen de veroordeling van cartoonisten Cuillermo Torres en Manel Fontdevilla tot €3000 boete voor belediging van het Spaanse koningshuis. Eind juli hadden beide voor het satirische weekblad El Jueves (De donderdag) een cartoon gemaakt op een door de regering ingevoerde geboortepremie van €2500 voor ouders die na een bepaalde datum kinderen kregen. Op de spotprent waren kroonprins Felipe en zijn vrouw Letiza niet alleen plastisch afgebeeld tijdens de daad van het maken van baby’s, maar ze stond ook nog op de omslag van het blad. Daarop eiste rechter José Maria Vázquez Honrubia onmiddellijke inbeslagname van de hele oplage. IPI  directeur Johann P Fritz voerde ondermeer als argument aan dat de redactie verantwoordelijk was voor de plaatsing.

Met de ge­zamenlijke invloed op de media van overheidswetten, politiek en economie en van benade­ling, fysieke bedreiging of geweld tegen journalisten stond Spanje in 2007 33e op de persvrijheidindex van verslaggevers zonder grenzen (door de vele gedeelde posities telde de lijst 169 plaatsen voor 222 landen). Onder de 27 EU landen stond men 22e. Ten opzichte van 2006 was Spanje wel een 8tal plaatsen gestegen.

Clubs, organisaties en instanties

Het grootste nieuwsagentschap van Spanje EFE werd gesticht in 1939 en is in handen van de staat. Tegenwoordig is het met vestigingen in ruim 100 landen en een staf van zo’n 1200 mensen de wereldleider bij de Spaanstalige persbureaus. Daarnaast zijn er nog zo’n 50 kleinere persagentschappen. Euro Press, de grootste daarvan, werkt landelijk, maar in de meeste gevallen gaat het om regionale persbureaus. Onder de Spaanse journalisten is de organisatiegraad laag. De overkoepelende belangenclub van persorganisaties heet FAPE (Federación de Asociaciones de la Prensa de España). Een 6tal regionale journalistenbonden kennen de overkoepelende federatie van journalisten vakbonden FeSP (Federacion de Sindicatos de Periodistas). De belangrijkste clubs van media-uitgevers zijn AEDE voor kranten, UTECA voor commerciële TV en AERC voor commerciële radio. De audiovisuele raden die in 2000 in Catalonië en in 2001 in Navarra werden ingesteld zien toe op de inhoud en legaliteit van radio en TV. Voor 2008 was een landelijke raad gepland. In 2006 beschikten de kranten El Pais, La Vanguardia, la Voz de Galicia, El Correo Gallego en EL Punt en het tijdschrift PC Actual over een ombudsman en het weekblad Tiempo had een lezersraad.

Consumentengedrag en reclame

Tussen 2002 en 2006 daalde in Spanje het ­deel van het huishoudbudget dat opging aan eten en (niet alcoholisch) drinken, genotsmiddelen (alcohol, tabak en narcotica) en kleding en schoeisel en het gedeelte voor directe woonlasten groeide. Het part dat opging aan restaurants en hotels was tussen 1996 en 2006 ieder jaar met ruim 18% (18,5% in 2006) veruit het grootst binnen de EU27. Naar EU maatsta­ven gaven Spaanse huishoudens in 2006 ook relatief veel uit aan educatie (1,4 om 1%) en aan eten en drinken (13,8 om 12,8%). Een verhoudingsgewijs klein gedeelte van het huishoudgeld ging op aan directe woonlasten (16,2 om 21,9%), meubilair en woningonderhoud (5,3 om 6,2%), genotsmiddelen (2,7 om 3,5%), diversen (9,2 om 10,8%), vervoer (11,9 om 13,5%) en recreatie en cultuur (8,9 om 9,5%). Het deel voor gezondheid (3,5%), kleding en schoeisel (5,5%) en communicatie (2,6%) lag dicht in de buurt van het EU gemiddelde.

In 2006 bedroegen de totale reclame-uitgaven €14,6 miljard (+6,2% ten opzichte van 2005). Daarbij maakte de Spaanse reclame codecommissie onderscheid tussen vormen van mediareclame (tv, radio, gedrukte media, buitenreclame, internet en bioscoop: 49% van de uitgaven, €7,2 miljard) en overige reclamemiddelen (direct marketing, telefoonmarketing, merchandising, beurzen en tentoonstellingen, promotiespelletjes, kalenders, gidsen en op impulsinkopen gerichte reclame; 51% van de uitgaven; €7,4 miljard). Bij de mediareclame was het aandeel van de Tv  het grootst (44%, €3,2 miljard, +7,8%) gevolgd door dagbladen (25%, €1,8 miljard, +7,5%), tijdschriften (9,6%, €688 miljoen, +2%), radio (8,8%, €637 miljoen; +2%), buitenreclame (7,3%, €529 miljoen, +7,1%), internetreclame (2,2%, €160 miljoen; +33%) en bioscoopreclame (0,6%, €41 miljoen; -5,3%). Sinds 2003 verdubbelden de uitgaven voor internetreclame ruim. Het aandeel bedrijven dat hier geld in stak groeide in 2006 van 7,5 naar 17% en het gebruik van sms als marketingmiddel ging tussen medio 2006 en medio 2007 van 17 naar 38%. Bij de overige reclamemiddelen (€7,4 miljard; +5,3%) was het aandeel van direct mailing het grootste (25%, +5%), gevolgd door merchandising (17%; +4%), telefonische marketing (13%; +8%) en beurzen en tentoonstellingen (10%, +3,8%).

Uit een in 2006 uitgevoerd Brits onderzoek naar reclameontwijking kwam naar voren dat deze vorm van vermijdingsgedrag het hoogst scoort bij het lezen van gedrukte media (dagbladen 68%, tijdschriften 61%), gevolgd door het internet 52%, TV 44%, radio 16% en bioscoop 8%. Buitenreclame was in dit onderzoek niet meegenomen.