Algemeen

Gebruikte bronnen

De Oostenrijk pagina van het EJC (centrum Europese journalistiek) op http://www.ejc.net/ biedt links naar mediabronnen en organisaties. Informatie over mediageschiedenis en achtergronden is te vinden op http://www.pressreference.com/ en op de site aeiou Österreich (bijv via de zoektermen Presse of Rundfunk onder “suchen”). “Media power in Europe”, een internetuitgave uit 2007 van de Europese federatie van Journalisten IFJ, geeft een overzicht van het media-eigendom in de meeste Europese landen rond 2005. Op de site van het Oostenrijkse CBS (www.statistik.at/) is onder “Kultur” veel informatie te vinden over mediaconsumptie, oplage, kijk en financiële cijfers t/m 2005. Voor recente oplagecijfers kan men terecht bij de Oostenrijkse oplagebureaus. Daarvan telt het land er tegenwoordig 2 doordat men het niet eens is over de wijze van berekenen. Dit zijn Österreichische Auflagenkontrolle of OAK op http://www.oeak.at/) en MAK op http://www.makneu.at/). Bij het laatste bureau zijn oplagen ondergebracht van de uitgeversgroepen News en Mediaprint. Op de site van de Oostenrijkse krantenuitgeverclub VÖZ (http://www.voez.at/) staan basisgegevens over de Oostenrijkse reclame-uitgaven uit het Oostenrijke Pressehandbuch (klik op “Marktdaten” en vervolgens op “Werbemarkt”). Op de website van de RTR (http://www.rtr.at/) is van alles te vinden over reguleringen, wetten en subsidies bij de uitzendmedia. De club van commerciële zendgemachtigden VÖP verwijst voor cijfers door naar http://www.media-analyse.at/ .

M.b.t persvrij­heid kan verwezen worden naar verslaggevers zon­der grenzen (http://www.rsf.org/) en naar de internationale persinstellingen Freedom House en IPI (http://www.freemedia.at/). Eurobarometer 225 wave 63.1 biedt gegevens over het informatieniveau en de mate van politieke emancipatie in de EU. Op de site van Eurostat staat informatie over internetgebruik van huishoudens en huishoudelijke uitgaven in de EU landen. E communications household Survey uit april 2007 van Eurobarometer geeft info over vormen van TV ontvangst en communicatiediensten in de EU. De site ORF Medienforschung op http://mediaresearch.orf.at/ biedt naast actuele Oostenrijkse gegevens (kijk en luistercijfers, populairste programma’s etc) EU gegevens over 2005. Daarnaast geeft deze site onder Fernsehen/sinus milieus een interessante indeling uit 2007 van de Oostenrijkse bevolking naar maatschappelijke groeperingen/ doelgroepen. Voor allerlei spe­cifieke zaken, achtergronden en details werd Wikipedia gebruikt als internetbron. Up-to-date gedetailleerde info over marke­ting en media is, behalve op of via deze website, ook (maar dan wel tegen betaling) ver­krijgbaar via EAO (European Audiovisual Observatory), WAN (world association of newspapers, FIPP (Internationale federatie periodiekenpers) en WARC (reclame research) op http://www.warc.com/

Achtergronden en mediageschiedenis

Oostenrijk werd van 1278 tot 1918 geregeerd door de Habsburgers. Hun uitgestrekte rijk werd tot aan de Napoleontische tijd het heilige roomse rijk genoemd. In de 16e eeuw resulteerde de door de Habsburgers opgezette contrareformatie in een monopoliepositie van de roomse kerk. De langdurige strijd tegen de Islamitische Ottomaanse Turken, die in 1683 definitief werd beslist in het voordeel van de gevestigde macht, versterkte de roomse identiteit. Tussen 1612 (het jaar waarin de eerste weekkrant uitkwam) en 1848 werd de pers van hogerhand streng gereglementeerd en gecensureerd. In de 18e eeuw trokken de heersers van de dynastie veel macht naar zich toe door te regeren als verlicht despoot. In de tijd van de Franse revolutie zag de toenmalige keizer het “vrijheid, gelijkheid en broederschap” credo als een gevaar voor de gevestigde aristocraten. Daarom sloot Oostenrijk zich aan bij de anti-Franse coalitie. Het Habsburgse rijk verloor veel grondgebied aan Napoleon (dat men na diens Waterloo overigens grotendeels terug kreeg) en schaftte op diens opdringen de naam “Heilige roomse rijk” af. De liberaliseringgolf vanuit Frankrijk leidde rond 1848, net als in andere Europese landen, echter tot een nieuwe grondwet en tot de instelling van meer persvrijheid en minder censuur. Er mochten voor het eerst vrij op straat kranten worden gekocht.

Tijdens de lange regeerperiode van Franz Jozef I (1848-1916) gebeurde er veel en de vrije pers ontwikkelde zich. Rond 1860 verschenen geschriften van Karl Marx in Oostenrijk. In 1867, het jaar waarin de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie tot stand kwam, werden vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en een verbod op censuur opgenomen in de grondwet. De monarchie zag de arbeidersbeweging evenwel als een nieuwe bedreiging en het duurde nog wel 100 jaar voordat er echt geen censuur meer was. Wel droegen de instelling van de leerplicht, de groei van industrie, economie, wetenschap en kunst, de politieke bewustwording (ontstaan van politieke stromingen en partijen) en de opkomst van katholieke persverenigingen er toe bij dat de vraag naar kranten en tijdschriften groeide. Belangrijke stromingen werden de behoudende roomse pers, de liberale pers van de joodse middenklasse en de socialistische pers. Ook de regionale kranten kwamen in deze periode op. Door de technologische vooruitgang kon de drukpers deze ontwikkeling bijhouden. Onder de 1e republiek (1918-1934) begon de moderne pers zich te ontwikkelen De opheffing van een hernieuwd verbod op straatverkoop van kranten in 1922 vormde een stimulans voor de opkomst van een boulevardpers. Rond 1925 werd van de totaaloplage van de Oostenrijkse kranten (1,5 miljoen) 80% verkocht in Wenen. De in 1924 met uitzenden begonnen vooroorlogse radio was grotendeels in publieke handen en werd betaald uit omroepbijdragen. Reeds in 1937 begon men met radioreclame. Onder de 1e republiek werden de spanningen tussen links en rechts steeds groter. Tijdens de crisisjaren won rechts het pleit. In 1938 namen de nationaal socialisten de macht over en sloot Oostenrijk zich aan bij Duitsland. Eén en ander mondde uit in censuur, het ontslaan van joden (die vaak leidinggevende posities hadden), krantenverboden en de instelling van een overheidspers en een staatsradio.

Na de 2e wereldoorlog veranderde het Oostenrijkse medialandschap compleet. Door de ge­allieerden werden nieuwe radiozenders en kranten opgericht in de 4 bezettingszones waarin het land was verdeeld. Deze gingen al vrij snel over in Oostenrijkse handen. Enkele voor de oorlog verboden linkse en liberale kranten begonnen een 2e leven. De invloed van kerk en politieke partijen was aanvankelijk groot. In 1954 hadden de partijen 60% van de krantenop­lagen in handen. In 1957 werd begonnen met TV uitzendingen. De uitzendmedia werden landelijk georganiseerd. De Österreichische Rundfunk Gesellschaft ÖRF zag toe op een evenredige vertegenwoordiging van maatschappelijke stromingen. In 1967 werd de ÖRF po­litiek en economisch onafhankelijk en in 1974 werden verdere garanties ingebouwd om de veelvormigheid te garanderen. Mede doordat de ÖRF strikte neutraliteit handhaafde in haar nieuwsvoorziening kon de omroep achter het ijzeren gordijn ongestoord in de lucht blijven. In de omliggende Oostbloklanden werd er gretig naar gekeken en geluisterd.

In de 80er en 90er jaren was net als elders sprake van mediaconcentratie (in Oostenrijk m.n bij de pers) en verlies van politieke partij-invloed ten gunste van de zakenwereld. In 1998 dekten 3 landelijk boulevardkranten 65% van de landelijke dagbladoplagen en politieke partijen nog maar 2%. Ook kreeg Duitstand meer in de melk te brokkelen en de persoplagen daalden. Tenslotte werd de positie van Wenen in het perslandschap minder dominant. (van ruim 80% van de krantenoplagen in 1928 naar ruim 40% in 1998). De Chernobyl ramp van 1986 leidde tot de opkomst van de milieubeweging en tot een meer kritische houding ten opzichte van overheidsbeslissingen. Eind 80er jaren kwamen de commerciële uitzendmedia op. In Oostenrijk zijn die vaak in handen van kranten. Na 1990 leidden de val van de muur en het uiteenvallen van Joegoslavië tot een toevloed van buitenlanders met xenofobie en een opkomst van extreem rechts als gevolgen. In Oostenrijk werd er toen over geklaagd dat de buitenlandse media de vreemdelingenangst aandikten. Nadat er regionaal tijdelijk minder toeristen kwamen, daalde de steun voor extreem rechts echter. Sinds 2002 heeft de ÖRF, die veruit dominant bleef bij de uitzendmedia, regionale studio’s in alle 9 provincies. Ook kregen minderheidstalen meer aandacht in de media. Om de diversiteit te garanderen krijgen kleinere regionale en landelijke kranten subsidie (in totaal bijna €11 miljoen voor 15 kranten in 2005). Na 2000 gingen de betaalde dagbladoplagen weer omhoog.

Mediagroepen

In Oostenrijk was de publieke omroep ÖRF de laatste in Europa die haar monopoliepositie kwijtraakte. Het eerste landelijke commerciële TV station ATV begin in 2003 met uitzenden. De zender, die grotendeels in handen is van Tele München GMBH en de Oostenrijkse BAWAG bank, had in 2005 echter een marktaandeel van slechts 1%. Duitse publieke en commerciële TV zenders hebben een aanzienlijk groter marktaandeel (37% in 2005). Bij de radio had ÖRF in 2005 een marktaandeel van 80% en de commerciële radiozenders haalden 4%. Persuitgever Styria Medien AG heeft behalve in Sat1 belangen in de regionale radio in Karinthië en Stiermarken. UPC Telekabel (voor 95% in bezit van het in Nederland gevestigde UPC Europe en voor 5% van betreffende Oostenrijkse gemeenten) heeft een marktaandeel van 40%. De andere, voornamelijk Oostenrijkse, kabelmaatschappijen halen 2 tot 8%.

In 2004 had de Mediaprint groep, die voor meer dan de helft in bezit is van de boulevardkranten Kronen Zeitung en Kurier, bijna 57% van de drukpers en meer dan de helft van de dagbladenmarkt in handen. De Duitse WAZ groep bezat op haar beurt ongeveer de helft van het kapitaal van beide Oostenrijkse kranten. De tijdschriftenpoot van Mediasprint (met 14 tijdschriften) heet Wirtschafts-Trend Zeitschriftenverlag. Ook WIR Zeitschriftenverlag is onderdeel van Mediaprint. In Kroatië geeft men de grootste landelijke krant uit. De 2e speler in de Oostenrijkse pers is de uitgever van regionale kranten en tijdschriften Styria met de Kleine Zeitung (oplage 290.000) als grootste krant. De uitgever publiceert in Oostenrijk 7 dagbladen, 16 weekkranten en 42 tijdschriften en is ook actief in Kroatië, Slovenië en Servië. De omzet lag in 2006 op €468 miljoen. De Verlagsgruppe News is voor driekwart bezit van de dochter van het Duitse Bertelsmann concern Gruner+Jahr (de grootste Europese tijdschriftenuitgever) en voor één kwart van de familie Fellner. Men publiceert ondermeer de grootste TV gids, het grootste zakenmagazine en het grootste opinieweekblad. Daarnaast geeft Gruner + Jahr zelf ook nog 4 Oostenrijkse tijdschriften uit. Het Zweedse Bonnier was begin 2005 voor de helft eigenaar van de zakenkrant Wirtschaftsblatt. (oplage rond 40.000). Nadien heeft Styria haar belang in ET Multimedia AG van Wirtschaftsblatt vergroot. Volgens het Europese media-instituut was in het 2e halfjaar van 2003 veruit het grootste deel van de krantenmarkt (78%) in handen van mediaprint, gevolgd door de uitgeversmaatschappijen Styria (6,9%), Salzburger Nachrichten (6,2%), Standard (6%) en Wirtschaftsblatt (2,8%). De persuitgevers in Oostenrijk zijn op diverse manieren met elkaar vervlochten.   

Mediaconsumptie algemeen

In 2005 las volgens het Oostenrijkse CBS 74% van de Oostenrijkers van 14+ een dagblad, luisterde 84% dagelijks naar de radio en keek slechts 69% dagelijks TV (mannen 66%, vrouwen 71%). In 2006 keken Oostenrijkers vanaf 12 jaar gemiddeld 2u43 min p/d TV (EU 3u47min in 2005) en ze hadden de radio gemiddeld 3u21min aan (EU 3u29min in 2005). Het laatste, nogal gedateerde tijdsbesteding onderzoek van het Oostenrijkse CBS uit 1998 kwam qua lezeraandelen onder de bevolking bij dagbladen op 66%, bij weekkranten op 38%, bij tijdschriften op 26% (vrouwen 33%, mannen 18%) en bij vak en hobbytijdschriften op 22% (mannen 29%, vrouwen 16%). Volgens Unesco werden in 2004 in Oostenrijk 314 kranten gelezen per 1000 inwoners (boven EU gemiddelde; NL: 308 kranten). WAN meldde in haar World Presstrends overzicht van 4 juni 2007 voor 2006 voor betaalde kranten een oplagestijging van 9,4% (grootste stijging EU na Roemenië) en voor de periode 2002-2006 een stijging van 10,3% (in Nederland daalden de oplagen). Uit een peiling uit 2005 kwam naar voren dat een veel groter deel van de jongeren kranten leest dan in Nederland. Het aandeel huishoudens met een computer steeg volgens het Oostenrijkse CBS tussen maart 2006 en maart 2007 van 67 naar 71%. In maart 2007 had 60% van de huishoudens een internetaansluiting, oplopend van 43% bij alleenwonenden naar 79% bij gezinnen met kinderen (NL 83%, EU27: 49% in 2006). Het volksdeel van 15+ met interesse in politiek en actualiteit lag in 2005 iets boven het EU25 gemiddelde (71 om 67%). Het deel dat zich goed geïnformeerd achtte lag daar verder boven (67%, EU 58%), maar het gedeelte dat dacht te weten hoe het de eigen stem moest laten horen aangaande politiek en publieke week weinig af van dat gemiddelde (36 om 34%).

Mediawetgeving

De Oostenrijkse mediawetgeving kent veel formele regels en weinig zelfregulering. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn opgenomen in de grondwet en er is geen overheidscensuur meer op de media. De mediawet uit 1981 garandeert objectieve en onpartijdige verslaggeving, onafhankelijkheid van journalisten en uitzendmedia en openheid van zaken over het eigendom van media. Deze wet biedt ook bescherming tegen zaken in de sfeer van smaad en inbreuk op de privacy. In 1993 werd de eis van hoor en wederhoor en van het publiceren van verschillende zienswijzen toegevoegd. Sinds 1973 kent de pers een gereduceerd BTW tarief en sinds 1975 kan ze een beroep doen op algemene perssubsidies die in het leven zijn geroepen om een breed spectrum aan meningen te waarborgen. Tegelijkertijd werden garanties ingebouwd om de kritische houding ten opzichte van de regering te bewaken. In 1985 kwam daar een speciale subsidie bij voor kleinere provinciale en landelijke kranten. In 2003 is een nieuw perssubsidiestelsel ingevoerd. Daarin bestaan steun voor de distributie, bijdragen aan regionale diversiteit, journalistenscholing en speciale projecten. Hoewel de kartelwet uit 1993 het kartelhof heeft aangesteld als diversiteitwaakhond, bestaat er een sterke verwevenheid van de pers met commerciële radiozenders. Om de groeiende invloed van de pers in de commerciële radio te keren is intussen een wet aangenomen die uitgevers een maximum aandeel van 26% in radiozenders toestaat. Verder mag het bereik van radiozenders van uitgevers het bereiksgebied van hun kranten niet te boven gaan.

De kartelwetgeving laat weekbladen buiten schot. Alle grote mediagroepen onderschrijven de erecode voor de Oostenrijkse pers. Hierin staan garanties omschreven tegen beïnvloeding door uitgevers van inhoud om financiële redenen, discriminatie en belediging vanwege ras of godsdienst; niet vermelde manipulatie van informatie (bijv foto’s) en inbreuk op de privacy. Klachten werden behandeld door de Oostenrijkse persraad. Vanwege de beperkte bevoegdheden en zeggenschap is de raad in 2002 echter opgeheven en in 2006 was er nog geen vervanging. De Oostenrijkse publieke omroep ÖRF werd in 2001 een stichting. Van de 35 bestuursleden worden er 24 genomineerd door overheden; 9 door de federale overheid, 6 door de politieke partijen en 9 door de bondsstaten. Er komen 6 leden uit de “Publikumsrat” van kijkers en luisteraars en de overgebleven 5 worden gekozen uit de omroepbonden. Sinds 2001 zijn landelijke provinciale en lokale zendmachtigingen mogelijk voor commerciële zenders. KommAustria werd ingesteld als regelgevende en toezichthoudende autoriteit. Ze verdeelt ondermeer de zendvergunningen voor commerciële TV. Kabeleigenaars zijn verplicht om alle nationale, regionale en lokale omroepen een plek te geven. Wel mogen ze naast radio en TV ook internet en telefonie aanbieden. 

Mediavrijheid

In 2006 was de persvrijheid een hot item in Oostenrijk. Zo deed in augustus van dat jaar de ontsnapping van Natascha Kampusch veel stof opwaaien vanwege de mediarechten. Ze was op haar 10e ontvoerd door communicatietechnicus Wolfgang Priklopil die haar nadien 8 jaar in zijn kelder opgesloten hield. Na haar ontsnapping sprong Priklopil voor de trein. Bij het bekend worden namen de geboden bedragen voor de exclusieve rechten op het verhaal m.n bij de Britse boulevardpers astronomische proporties aan. Uiteindelijk kreeg de ÖRF het eerste TV interview met Kampusch gratis. De omroep verkocht het door en gaf de opbrengsten aan Kampusch. De grootste Oostenrijkse roddelkrant Kronen Zeitung en het glossy actualiteitenweekblad Nieuws kregen het eerste persinterview. Doordat Kampusch daarna voorlopig geen interviews meer wilde toestaan ontstond een ware persmuskietenjacht op iedereen die maar iets met de zaak te maken had. De vrijlating na 13 maanden van de tot 3 jaar veroordeelde Engelse holocaustontkenner David Irving riep de nodige verontwaardiging op. Oostenrijk kent voor dit vergrijp de strengste straffen wereldwijd. De publicatie van de Deense Mohammed cartoons door Die Kleine Zeitung, Die Presse en Der Standard mondde in de Iranese hoofdstad Teheran uit in een poging tot steniging van de Oostenrijkse ambassade.

In november dienden voor het Europese hof van mensenrechten enkele zaken waar het dagblad Der Standard bij was betrokken. In augustus 1998 was een reactionaire roomse krant veroordeeld voor belediging. De krant had zweepslagen en het loslaten van Naziemethodes op homoseksuelen bepleit en 4 homo’s, die voor het artikel waren geïnterviewd, hadden met succes een aanklacht ingediend. Daarbij had de rechter zich echter niet mals uitgelaten over homo’s. Journalist Jacob Kobenter van Der Standard had dit gedrag van de rechter in nogal scherpe bewoordingen veroordeeld. Dit kwamen hem en zijn krant op een civiele aanklacht van die rechter wegens belediging en op een fikse boete te staan. De journalist en de krant werden echter door het Europese hof vrijgesproken op grond van artikel 10 van de Europese mensenrechten conventie. De 2e zaak voor het Europese hof was nogal pikant. Het ging om een veroordeling van de ÖRF voor het tonen van een foto van een voormalige neonazi leider. Daarbij versprak de overheid zich in een parlementair debat over de kwestie door te stellen dat de ÖRF onder staatstoezicht stond. De rechter herinnerde de overheid er fijntjes aan dat de omroep volgens de eigen wet onafhankelijk is en de veroordeling werd teruggedraaid. Naar aanleiding van deze verspreking beschuldigde groene partijleider Alexander van der Bellen de regeringspartij ÖVP van teveel controle over de publieke omroep ÖRF. Daarmee bekrachtigde hij een pleidooi voor onafhankelijk media van ÖRF presentator Armin Wolf bij diens speech naar aanleiding van het winnen van de Robert Hochner mediaprijs.

Met de gezamenlijke invloed op de media van overheidswetten, politiek en economie en van benadeling, fysieke bedreiging of geweld tegen journalisten scoort Oostenrijk vrij hoog op persvrijheid. Zowel in 2006 als in 2007 stond men op de persvrijheidindex van verslaggevers zonder grenzen 16e op een wereldranglijst die door de vele gedeelde posities 168 plaatsen telde voor 222 landen. Onder de 27 EU landen bezette Oostenrijk in 2007 een 12e positie.

Clubs, organisaties en instanties

Het APA (Austria Presse Agentur) is het belangrijkste persbureau. Binnen de Oostenrijkse vakbond (Österreichischer Gewerkschaftsbund) bestaat de “Sektion Journalisten”. Deze sectie neemt deel aan alle relevante onderhandelingen (bijv CAO onderhandelingen) en behartigt belangen. De krantenuitgevers zijn verenigd in het VÖZ (Verband Osterreichischer Zeitungen) en in 2003 richtten de commerciële zendgemachtigden hun eigen VÖP (Verband Österreichischer Privatsender) op. In 2006 waren 25 radiozenders en 8 TV kanalen lid. De Bundeskommunikationssenat ziet toe op overtreding van de uitzendwet en behandelt klachten in verband met radio en TV programma’s.

Consumentengedrag en reclame

Bij de Oostenrijkse huishoudelijke uitgaven voor allerlei zaken valt op dat ze weinig afwijken van het EU gemiddelde en dat er weinig verandering in het uitgavenpatroon zit. In 2006 ging naar EU27 maatstaven een relatief groot deel op aan meubilair en woningonderhoud (7,3 om 6,2%), restaurants en hotels (12,1 om 9%), recreatie en cultuur (11,6 om 9,5%) en kleding en schoeisel (6,3 om 5,7%) en men gaf naar verhouding weinig uit aan educatie (0,6 om 1%), uiteenlopende goederen en diensten die niet in andere categorieën onder te brengen zijn (9,1 om 10,8%), eten en (niet alcoholisch) drinken (10,8 om 12,8%), drank, tabak en narcotica (2.9 om 3,5%) en directe woonlasten (20,5 om 21,9%). De uitgaven voor gezondheid (3,2%), vervoer (13%) en communicatie (2,6%) weken weinig af van het EU gemiddelde. De aanslag van meubilair en onderhoud en van kleding en schoeisel op het huishoudbudget nam langzaam af en het aandeel voor directe woonlasten steeg in de loop der jaren wat.   

De bruto advertentie-uitgaven voor 2006 bedroegen €2,95 miljard (met inbegrip van media die er in 2006 bijkwamen +6% ten opzichte van 2005). Daarvan werd 78,9% uitgegeven aan klassieke reclame (+5,7%). Het betreft hier adverteren via persmedia 44,7% (+5,1), TV 18,5% (+7,4%), buitenreclame 5,8% (+8,4%), radio 5,8% (-3,7%), gele gidsen 2,4% (+11%), internet 1,25% (+30%) en bioscoop 0,55 (+6%). Van de 44,7% persreclame ging de grootste hap (22,7%; +6,5%) naar de dagbladen, gevolgd door geïllustreerde tijdschriften (10,9%; +1%), regionale weekkranten (7,2%; +3,6%) en vakbladen (3,9%; +12,5%). Van de TV reclame (18,5%) slokte de publieke omroep 11,6% op (+2,1%). De commerciële omroepen namen nog genoegen met 6,8%, maar ze waren met een inhaalrace bezig (+17,8%). Ook bij de radio had de publieke omroep het meeste in de melk te brokkelen (3,8%; -2,9%), maar hier verloren de commerciële zenders terrein aan de publieke omroep (1,9%; -5,1%). Van het deel van het reclamebudget dat overbleef voor direct marketing (21,1%; +7,5%) ging het grootste part naar geadresseerde direct mail (9,2%; +9%), gevolgd door klassieke reclamefolders (8,2%; +8%) en inlegvellen in krantenbijlagen (3,7%; +2%). In de Oostenrijkse herfst wordt het meeste besteed aan reclame en in augustus het minste.  

Het grootste deel van het reclamegeld ging in 2006 naar de levensmiddelenbranche (€95 miljoen), gevolgd door telecommunicatie (€70 m), banken (€66 m), personenauto’s (€58 m), direct marketing (€62 m), beurzen ed. (€51 m) en gedrukte media (€50 miljoen). Qua artikelengroepen stond mobiele telefonie bovenaan (€48 m), gevolgd door personeelswerving (€41 m), kranten en tijdschriften (€33 m), reiswezen (€30 m) en meubelhandel (€29 m). Bij de firma’s ging supermarktketen Hofer AG aan kop met daarna Spar Österreich, REWE, Telekom Austria AG, News Verlagsgruppe Gmbh, Raifaissen Sektor Österreich, T-Mobile Austria Gmbh, Bank Austria, Catro Unternehmensgruppe en Lidl Austria Gmbh. Bij de merken kwam vrijwel hetzelfde rijtje firma’s terug, alleen in een andere volgorde.  

Uit een in 2006 uitgevoerd Brits onderzoek naar reclameontwijking kwam naar voren dat deze vorm van vermijdingsgedrag het hoogst scoort bij het lezen van gedrukte media (dagbladen 68%, tijdschriften 61%), gevolgd door het internet 52%, TV 44%, radio 16% en bioscoop 8%. Buitenreclame was in dit onderzoek niet meegenomen. De site http://mediaresearch.orf.at/ biedt via Fernsehen/ sinusmilieus een hoogst interessante en actuele indeling uit 2007 van de Oostenrijkse bevolking naar doelgroepen.