Algemeen

Bronnen

Geraadpleegde internetbronnen over het Duitse medialandschap zijn wikipedia (allerlei spe­cifieke zaken en achtergronden), EJC (centrum Europese journalistiek; met name clubs en organisaties), de internationale persinstellingen IPI en verslaggevers zonder grenzen (pers­vrijheid), de EACA (European Association of Communications Agencies) en intern.ARD.de onder Medien Basisdaten (lees en kijkcijfers en advertentie-uitgaven), de site “facts about Germany”, Germany op de BBC news site (dagbladoplagen 2006 + politieke kleur dagbla­den) en Press reference (algemeen/ achtergronden pers). Up-to-date gegevens over marke­ting en media zijn, behalve op deze website, eveneens (maar dan wel tegen betaling) ver­krijgbaar via EAO (European Audiovisual Observatory; uitzendmedia 36 Europese landen), WAN (world association of newspapers: gedrukte media 216 landen) en WARC (World Ad­vertising Research Centre: alle media).

Mediageschiedenis en achtergronden

Na de uitvinding van de boekdrukkunst in 1445 door Johannes Gutenberg verschenen wel­dra gedrukte vlugschriften met nieuwsfeiten, vaak met het opschrift “nieuwe tijding van”. Van dit opschrift is het Duitse woord voor krant “Zeitung’ afgeleid. De eerste Duitse kranten ver­schenen in het begin van de 17e eeuw. Tot ver in de 19e eeuw bleven ze onder censuur staan en stichtelijke weekgeschriften (zoals in Duitsland Der Patriot) waren erg populair. Een aantal uitvindingen, de instelling van persvrijheid in 1848, het opheffen van het staatsmono­polie waardoor advertentieverkoop op gang kwam en een sterke afname van het analfabe­tisme leidden in de loop van de 19e eeuw tot de opkomst van de massapers. Tijdens de 1e wereldoorlog werd opnieuw censuur ingesteld. Daarna nam het aantal uitgaven aanvankelijk sterk af. De in 1919 begonnen Weimarrepubliek kende vrijheid van meningsuiting, maar geen persvrijheid. Wel stond bij de verslaggeving eruditie hoog aangeschreven en dat bleef zo tot op de huidige dag. In 1920 kwam op de Funkerberg in Brandenburg de 1e Duitse ra­diozendmast zodat de 1e Duitse radio-uitzending (een concert) kon plaatsvinden op 22 de­cember van dat jaar. Op 29 oktober 1923 werd de Deutsche Rundfunk opgericht met als eerste lid de Berlijnse sigarettenhandelaar Wilhelm Kollhof. Tijdens de naoorlogse Weimar­republiek kwam de Hugenberg Presse op. Dit conglomeraat verwierf een monopoliepositie en droeg in belangrijke mate bij aan het nationalistische extremisme van het 3e rijk. Van daaruit is men ook nu nog huiverig voor mediaconcentratie. Met de opkomst van het natio­naal socialisme kwamen de media vanaf 1933 volledig onder staatscontrole. Ze werden ge­censureerd, gelijkgeschakeld en als Nazistisch en racistisch propagandamiddel gebruikt.

De Sovjets waren in 1944 al begonnen met de scholing van toekomstig Duits perskader in de Sovjetideologie. De westerse geallieerden waren voorstander van pluriforme media. Wel wa­ren alle geallieerden het er over eens dat na de bevrijding het hele mediastelsel van het Nazi-regime grondig uitgevlakt moest worden. Daarom stonden pers en media in 1945 aan­vankelijk volledig en later gedeeltelijk onder controle van de geallieerden. In 1949 werden de DDR en de BRD opgericht. In de communistische DDR kwamen de media onder staatstoe­zicht. Daar bleven een vergunningenstelsel en censuur van kracht. De media waren in han­den van de partij of van staatsorganisaties. Het aantal gedrukte titels en zendgemachtigden veranderde tijdens het 40 jarige bestaan van het arbeidersparadijs vrijwel niet en men zag er streng op toe dat journalisten uit de Nazi-tijd niet meer als zodanig aan de bak kwamen. In de Bondsrepubliek waren pers en media volledig vrij. Er kwamen veel gedrukte en uitzend­media bij en journa­listen die in Nazi-tijd hadden gewerkt konden aan de slag waar ze maar werden aangeno­men. Kort voor de kerst van 1952 vonden zowel in de BRD als in de DDR de eerste TV uit­zendingen plaats. Na de Duitse hereniging op 3 oktober 1990 verdwenen de voormalige Oost-Duitse uitzendmedia. De gedrukte media kwamen in handen van voorma­lige West-Duitse uitgevers die ze vaak onder hun oorspronkelijke naam lieten voortbestaan.

Tot de kenmerken van de huidige Duitse medialandschap behoort de algemene acceptatie van de op feiten gerichte Angelsaksische stijl. Het ideologische, dat in een tamelijk recent verleden vooral manifest werd bij de Oost-Duitse media, blijft thans beperkt tot redactionele commentaren. De Duitse media zijn huiverig geworden voor zowel links als rechts extre­misme en men koestert woord en wederwoord. Vanaf de 80er jaren heeft de marktwerking wel sterk aan invloed gewonnen. Marktonderzoek en oplage, kijk en luistercijfers zijn een soort nieuwe missie geworden. Ondanks de vrees voor mediaconcentratie zijn er bij de ge­drukte media weinig uitgevers overgebleven, maar er zijn wel veel titels. Er is sprake van af­nemende oplagen bij de dagbladpers, een belangrijke en levendige tijdschriftmarkt en een grote afhankelijkheid van advertentie-inkom­sten. Vooral bij de uitzendmedia is typerend dat de deelstaten en niet de bondsrepubliek als geheel aan de basis liggen van het publieke stelsel en van landelijke publieke zenders (federale soevereiniteit). Bij de commerciële uit­zendmedia bestaat eveneens uitgesproken concentratie (ze zijn allemaal in handen van 2 uitzendgiganten) en men probeert hier verdere concentratie tegen te werken. Overheids­steun aan de media blijft in Duitsland vrijwel beperkt tot kortingen op BTW en posttarieven.

Pers/mediavrijheid

Persvrijheid, vrijheid van meninguiting en verbod op censuur liggen verankerd in de Duitse grondwet (artikel 5). Wel zijn het in gevaar brengen van de staatsveiligheid, racisme, god en andere lastering en obsceniteit verboden. Vanuit het Duitse verleden liggen zaken op dit vlak erg gevoelig. Doordat sprake is van een mengsel van overregulering en vaagheid en omdat verkoopcijfers steeds belangrijker worden neigt vooral de sensatiepers ertoe om grenzen af te tasten. Wel hanteert men als ethische codes dat in compromitterende gevallen geen na­men van bronpersonen voluit worden vermeld (Pietje P i.p.v. Pietje Puk) en dat buitenechte­lijke verhoudingen van politici en notabelen worden ontzien (men wil werk en privé geschei­den houden). Ook vindt men het belangrijk om tegengestelde meningen te tonen (Gegendar­stellung). Duitsland is het enige Europese land dat geen wet op de informatievrijheid kent. Men vindt dit een aangelegenheid voor de deelstaten. Slechts 4 daarvan hebben zo’n wet.

De Duitse journalistenbond DJV kreeg het in januari 2006 aan de stok met minister van BuZa Steinmeier omtrent de bekendmaking dat losgeld was betaald om de eind 2005 in Irak ont­voerde Duitse archeologe Suzanne Osthoff vrij te krijgen. Volgens Steinmeier was dit bericht debet aan de gijzeling in Irak van 2 Duitsers na haar vrijlating. Eveneens in januari 2006 werd een wet van kracht die nieuwe regels stelde voor de toegang van journalisten tot ge­heime informatie. De invoering van deze wet stond echter op gespannen voet met de be­voegdheden van opsporingsautoriteiten. Er kwamen klachten van het tijdschrift Cicero, de Süddeutsche Zeitung, der Spiegel, der Stern en het TV station ZDF over ongeoorloofde spi­onageactiviteiten van de Duitse geheime dienst BND en de politie om achter de bronnen van journalisten te komen. Soms werden journalisten in het gelijk gesteld en de BND bood excu­ses aan. De FDP en de Groenen willen wetgeving invoeren omtrent opsporingsbevoegdhe­den die de persvrijheid veiligstelt. Buiten dat is cartoonist Klaus Stuttmann van Der Tagesspiegel met de dood bedreigd na publicatie van een ironisch bedoelde spotprent op 17 februari over de aanwezigheid van het leger bij de beveiliging van het WK voetbal. De prent toonde 4 Iranese voetballers met een bommengordel om die zich naast Duitse soldaten op­hielden. De verregaande beperkingen die de pers bij dit WK om veiligheidsredenen werden opgelegd ontlokten protesten bij de internationale persvrijheidwaakhond IPI. Ook zijn eind 2006 enkele keren journalisten aangevallen door leden van de extreemrechtse NPD omdat ze hen fotografeerden en filmden. Op de persvrijheidindex (press freedom index) van ver­slaggevers zonder grenzen bezette Duitsland in 2006 onder alle 222 wereldlanden een ge­deelde 23e plek op een ranglijst die door de vele gedeelde posities 168 plaatsen bevatte.

Clubs en organisaties

In Duitsland zijn 8 nieuwsagentschappen actief. Het belangrijkste internationale agentschap is DPA (Deutsche Pressagentur) omdat alle kranten hierbij zijn aangesloten. Dit agentschap wordt qua importantie opgevolgd door het Amerikaanse AP (Associated Press), de Duitse dependance van het Britse agentschap Reuters en AFP (Agence France Presse). Het land herbergt 2 grote belangenorganisaties van journalisten. Het DJV (Deutsche Journalisten Verband) noemt zich een vakbond, maar is in feite een belangenorganisatie. De andere club, de DJU (Deutsche Journalisten Union) maakt onderdeel uit van de ambtenaren en diensten­bond Verdi van de Duitse handelsfederatie DGB (Deutsche Gewerkschaftsbund) en is dus in feite wel een vakbond. Veel journalistieke arbeid wordt in Duitsland verricht door freelancers, deels omdat het beter verdient. Aan de werknemerskant bestaan de bond van Duitse kran­tenuitgevers BDZV (Bundesverband Deutscher Zeitungs Verleger), de bond van tijdschrif­tenuitgevers VDZ (Verband Deutscher Zeitschriftenverleger) en de bond van commerciële uitzendmedia VPRT (Verbund Privater Rundfunk und Telekommunikation). Tot de vele in­stellingen die mediaresearch doen behoren universitaire instituten, eigen onderzoeksafdelin­gen van uitzendmedia en onafhankelijke instanties als GfK en Nielsen Media Research.

De belangrijkste beleidsinstellingen bij de uitzendmedia zijn de afdelingen van de regerings­partijen CDU en SPD in de deelstaten. Tegenwoordig kennen de deelstaten (anders dan in de 60er en 70er jaren) een behoorlijke consensus over het mediabeleid. Zo is men het er over eens dat één bedrijf niet meer dan 30% van de TV zenders moet dekken en men maakt zich ernstig zorgen over de concentratie bij het eigendom van de commerciële media. Zo werd in 2006 een stokje gestoken voor de overname van één van beide commerciële uitzendgigan­ten door Springerpers. Ook werden pogingen van beide giganten samen om in 2007 digitale programmering landelijk in te voeren tegengewerkt. De deelstaten hebben een Rundfunk­staatsvertrag opgesteld. Daarmee wordt ook voorzien in de Europese TV richtlijnen die steeds belangrijker worden. Klachten over ethiek of inhoud bij gedrukte media kunnen wor­den ingediend bij de in 1956 opgerichte Duitse Persraad (Deutscher Presserat) waarin jour­nalisten en uitgevers gelijkelijk zijn vertegenwoordigd. De raad hanteert daarbij een eigen codex. In de regeerperiode van bondskanselier Gerhard Schroeder stelde ze bijv. paal en perk aan berichtgeving over diens gebruik van haarkleurmiddel tegen grijs haar die vals zou zijn. Op analoge wijze bestaat er een Duitse advertentie raad (Deutsche Werberat) met ver­tegenwoordigers van advertentie-industrie, media en reclamebureaus.

Marketing

Naar EU maatstaven gaven alle Duitse huishoudingen samen in 2005 relatief veel uit aan woonlasten (23,8 om 21,4% van hun budget), huishoudelijke goederen en diensten (7,1 om 6,6%), gezondheid (4,7 om 3,5%) en vervoer (13,8 om 13,4%) en naar verhouding weinig aan restaurants en hotels (5,2 om 9%), voedsel en frisdranken (11,7 om 12,7%), educatie (0,7 om 1%) en kleding en schoeisel (5,4 om 6%). De uitgaven voor drank en tabak (3,6%), communicatie (2,9%) en recreatie en cultuur (9,4%) lagen rond het EU gemiddelde. Gege­vens via de EACA website over de Duitse advertentiebestedingen in 2006 geven inzicht in de Duitse marketing sector. Aan reclame voor alcoholische (€326 miljoen) en niet alcoholi­sche dranken (€252 miljoen), eigen vervoer (€1,3 miljard), voedsel (€1,8 miljard) en gezond­heidszorg (€503 miljoen) samen werd toen €4,44 miljard uitgegeven. Daarvan nam de TV 65% voor rekening, gevolgd door tijdschriften (15%), dagbladen (11%), radio (5%) en buiten­reclame (3%). Het reclamebudget voor voedsel en gezondheidszorg ging bijna helemaal naar de TV en naar tijdschriften, maar in het budget voor autoreclame ed. waren de uitgaven bij kranten (€454 miljoen) bijna even hoog als die bij de TV.(€461 miljoen). Tijdschriften en radio kwamen hier op de 3e en 4e plaats met respectievelijk €245 miljoen en €208 miljoen. De site intern.ARD.de meldde voor 2005 een totaal van €19,8 miljard netto aan advertentie­bestedingen. Kranten hadden het grootste aandeel (22%; -2%) gevolgd door de TV (20%; +2%), direct advertising (17%; gelijk gebleven), huis aan huisbladen 9,6% (+3,4%), adres­boekwerving 6% (+0,1%) en vaktijdschriften 5% (+4,3%), buitenreclame 4% (+7%). Online adverteren kwam op een aandeel van 1,7%; maar vertoonde veruit de sterkste stijging (+22,5%). Volgens de AGF (Arbeitsgemenschaft Fernsehforschung) kwam in 2006 van de €19,2 miljard bruto aan advertentie-uitgaven 43% bij de TV, 27% bij de kranten, 22% bij de publieke tijdschriften, 6% bij de radio en 2% bij vaktijdschriften terecht.