Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens: inwonertal en etniciteit

Per 1-1-2009 telde Oostenrijk volgens Eurostat 8,36 miljoen inwoners; 0,4% meer dan een jaar eerder en ruim 4% meer dan in 1998. Dichtheid 2006: 99,5/km² (EU15 117/ km²). Qua etnische samenstelling bestond de populatie per 1-1-2009 volgens het Oostenrijkse CBS (http://www.statistik.at/) voor 84,3% uit in Oostenrijk geborenen (afstammend van een hele reeks volken die zich in de loop van de historie in het ge­bied hebben gevestigd) en voor de overige 15,7% (1,28 miljoen; voor 40% in Wenen) naar geboorteland uit EU Europeanen (522.000 of 6,3%; Duitsland 2,2%; Roemenië 0,7%; Polen 0.7%; Tsjechië 0,6%; Hongarije 0,4%; Italië 0,3%), overige Europeanen (586.000 of 7%; waarvan 4,5% uit ex Joegoslavië, m.n uit: Servië 2,1%; Bosnië 1,6% of Kroatië 0,4%; verder: Turkije 1,9%) en niet Europeanen (2,4%; Azië, m.n China, Iran, India, Filippijnen 1,2%; Afrika 0,5%; Amerika 0,4%). Van hen kwam bijna 80% na 1990 (verdwijnen Oostblok) het land binnen. Van de bevolking had 10,3% (eventueel naast een Oostenrijks paspoort) een buitenlands paspoort, waarvan uit EU landen 3,8%; voormalig Joegoslavië 3,5%; Turkije 1,3% en Azië 0,7%. Door de invoering van een quotering daalde eind 90er jaren de immigratie. Het aantal asiel verzoeken steeg van 7.000 in 1996 naar 40.000 in 2002, maar in 2007 was het gezakt naar 12.000. In dat jaar werden er 6.600 afgewezen (+18%). Het aantal toegekende staatsburgerschappen zakte tussen 2003 en 2007 van 44.700 naar 14.000.

Het gedeelte Oostenrijkers dat qua opinie over minderheden integratie erg belangrijk vond (36%) lag begin 2005 vrijwel op het Eu25 gemiddelde en het contingent dat eind 2006 onderschreef dat immigranten veel bijdragen aan het eigen land lag daar iets onder (37 om 40%). De doorsnee waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 was aan de lage kant (1,9; EU25 2.02). Het deel dat immigratie (voor zichzelf 24%, EU27 14%, voor de komende generatie 19 om 10%) of integratie (17 om 8% en 15 om 7%) tot de 3 grootste punten van zorg rekende behoorde tot de EU top. Najaar 2008 rekende 12% immigratie tot de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties (EU27 7%). Het volksdeel dat sterke etnisch raciale spanningen ervaart is gemiddeld (42% in 2007, EU15 41%, NL 57%, BE 43%). In november 07 lag het deel dat voor eigen identiteit koos en geen heil zag in interculturele dialoog boven de EU27 normaal (19 om 13%), maar het deel dat koos voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit lag er ook boven (kosmopolieten 29 om 25%). Het deel dat kool en geit wil sparen was zo relatief klein (48 om 55%). De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen; waaronder de EU25. De Oostenrijkers bezetten in 2007 op deze lijst met een gemiddelde van 39 samen met de Cyprioten een gedeelde voorlaatste plaats binnen de EU25 (EU gemiddelde 53). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 6 dimensies onder de 28 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek.

Dimensie MIPI

Oostenrijk

Nederland

Eu25

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

45

20*

70

9*

56

Gezinshereniging

34

27*

59

16

57

Langdurig verblijf

55

18

66

10

59

Politieke deelname

34

17

80

5

56

Naturalisatie

22

28

51

8

43

Antidiscriminatie

42

22

81

5*

58

Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie valt naast voorwaarden voor ook de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Oostenrijkers komen relatief veel in aanraking met andere culturen. In 2007 had 46% vrienden in het buitenland (2 na hoogste Eu27). Desondanks voelen naar verhouding velen zich verbonden met hun geboortestreek of woonplaats (90%, EU85%, BE  80%, NL 67%) of hun land (94%, EU 90%, BE 84%, NL 82%). Men is niet sterk internationaal georiënteerd. Zo voelen relatief weinigen een band met Europa (59%, BE 74%, EU 67%, NL 57%) of de wereld (46%, BE 69%, NL 66%, EU 61%). Wel vindt een groot deel van de Oostenrijkers (73% in 2007, EU 67%, NL 39%, BE 68%) Europa bij uitstek het continent van cultuur. Oostenrijkers, Nederlanders en Belgen zien Europa vaak als het continent van vrijheid van meningsuiting en verdraagzaamheid. De interesse in cultuuruitingen uit andere Europese landen (46% geïnteresseerd) of uit de rest van de wereld (42%) was in Oostenrijk naar EU maatstaven klein en kleiner dan in NL of BE. Het gedeelte voorstanders van culturele uitwisseling binnen de Eu was ook wat onder gemiddeld. Relatief velen in Oostenrijk zien daarbij een rol weggelegd voor landelijke en regio regeringen. Nederlanders geloven weer relatief vaak in burgerinitiatief (zoals deze ongesubsidieerde website). M.n cultureel erfgoed, zustersteden en evenementen vinden Oostenrijkers goede manieren om Europees contact te bevorderen. Als motieven om een nieuwe taal te leren; spreken elders kunnen studeren, beter werk krijgen in eigen land en mensen van andere culturen beter begrijpen relatief velen aan (EB 278, wave 67).

Overige demografische gegevens

Levensverwachting 2007: 80,3j jaar (m 77,5j; v 83,1j; EU27 78,5j; m 75,8; v 82 in 2006). Leeftijdsklassen 2009: jonger dan 15 jaar 15,1% (EU27 15,7% in 08), ouder dan 64j: 17,2% (EU25 17,1%). In 2007 telde Oostenrijk 3,54 miljoen huishoudens (gemiddelde grootte 2,36 personen; EU27 2,5). Opbouw huishou­dens 2005 (bron Eurostat): alleenstaand 34,6% (EU27 27,7%); éénoudergezin 3,6% (EU 4,3%); paren zonder kinderen 26,7% (EU 28,3%); paren met kinde­ren 20,5% (EU 24,8%); 3 of meer volwassenen 9,3% (EU 9,1%), 3 of meer volwassenen met kinderen 5,5% (EU 5,7%). Een Oostenrijkse kreeg in 2007 tij­dens haar leven gemiddeld 1,38 kind (EU27 1,53 kind in 2006). Geboortecijfer 2008: 9,3 per 1000 inwoners (EU27 10,9/1000); aandeel buitenechtelijke geboorten 2007: 38,3% (EU 34% in 2006); huwelijkscijfer 2008: 4,2/1000 (EU27 4,9/1000 in 07); scheidingscijfer 2007: 2,5/1000 (EU27 2/1000 in 2005 volgens Eurostat); sterftecijfer 2007: 5,6/1000 (EU15 5,8/1000 in 2006; Eurostat).

Demografische ontwikkelingen

Oostenrijk kent lage geboortecijfers en kleine geboorteoverschotten (tussen 2004 en 2008 van 1600 tot 4700 p/j). Tot 1968 lag het ge­boortecijfer rond 17 per 1000 inwoners. Nadien ging het door nieuwe anticonceptie en meer openheid over geboorteregeling vrij plotseling onderuit naar minder dan 13 in 1973. Tussen 2002 en 2004 lag het op 9,7 en in 2008 op 9,3 per 1000 inwoners (EU: 10,9/1000). De gemiddelde leeftijd van de moeder steeg tussen 1998 en 2008 bij een 1e geboorte van 26,2 maar 27,8 en bij  alle geboorten van 28 naar 29,5 jaar. Voor 1998 was het migratieoverschot ook klein, maar tussen 1999 en 2008 varieerde het tussen 17.000 en 51.000 p/j. M.n door de toevloed uit voormalig Joegoslavië en de nieuwe EU landen steeg de bevolking tussen 2001 en 2006 sterker dan tussen 1990 en 2000 (+3,1 om +3%). Veel import komt in Wenen terecht en daar groeide de bevolking tussen 01 en 06 zelfs met 7%. De ontwikkeling naar vergrijzing is tamelijk sterk aanwezig naar EU maatstaf. In 2008 was vanuit dat criterium het aandeel 0-14 jarigen aan de kleine en het gedeelte 65 plussers aan de grote kant en het geboortecijfer is te laag om de bevolking op een natuurlijke manier op pijl te houden. Tussen 2000 en 2008 kwam de bevolkingsgroei dan ook vooral op het conto van immigratie.

In 1971 kwam per 1000 inwoners het aantal huwelijkssluitingen voor het eerst na de 2e wereldoorlog onder de 7 en het daalde gelei­delijk aan door tot 4,3 in 2001. Daarna ging het omhoog naar 4,8 in 2005, maar in 2008 lag het weer op 4,5. Mede door de toevloed van buitenlanders steeg het aandeel gemengde huwelijken tussen 1998 en 2008 van 14 naar 18% en het gedeelte huwelijken tussen 2 buitenlandse partners ging van 4 naar 5%. Na 1974 steeg het aantal echtscheidingen. Tussen 1975 en 2001 ging het van 1,5 naar 2,6 per 1000; waar het t/m 2008 bleef hangen (2,5 in 08). Zo lag in 2008 het aantal echtscheidingen op 55% van het aantal huwelijken, een erg hoog aandeel naar EU maatstaf (EU27 rond 41%). De combi minder huwelijken/ meer echtscheidingen gaat gepaard met een groter aandeel 2e huwelijken, meer huishoudens met paren die niet (meer) willen trouwen (Lebensgefährte: levensgezellen), meer buitenechtelijke geboorten en meer (formeel) alleenstaanden. Tussen 1945 en 1981 was rond 23% van de trouwerijen een 2e huwelijk. Nadien ging dit naar 38,5% in 2004, maar in 2008 lag het weer op 35,5%. Al met al ging tussen 1998 en 08 de leeftijd bij een huwelijk bij vrouwen met 2,1 jaar omhoog naar 28,9j en bij mannen met 2,5 jaar naar 31,7 j.

Het aandeel buitenech­telijke geboorten nam toe van 15% in 1960 naar 38,3% in 2008 (in grote ste­den en in Karinthië hoger, EU 34% in 06). Het gebruik van moderne anticonceptie middelen is laag naar Europese maatsta­ven (EU15 65%, Oostenrijk 53% in 2000). De morning-afterpil is pas laat ingevoerd en het land kent (sinds 1975) slechts een beperkte abortusregeling. Abortus wordt alleen ver­goed op medische indicatie. In plattelandszie­kenhuizen wordt het vaak geweigerd. Eén en ander heeft onderbrekingen in het buitenland en illegale abortussen in de hand gewerkt. Er worden geen officiële statistieken van bijgehouden. Schattingen lopen uiteen van 30.000 tot 100.000 ingrepen p/j. Volgens Johnstonsarchive lag in 2000 het gedeelte zangerschappen dat eindigde in een abortus op 3% en het zou daarmee tot de laagste binnen de EU behoren. De roomse kerk stelt zich volgens minder traditioneel denkenden t.a.v. geboorte regeling op als een paternalistische en wereldvreemde zedenmeester. Bij het traditionele volksdeel op het platteland heeft dit zaken in de taboesfeer doen belanden en onwetendheid en schuldgevoelens vergroot en bij veel stedelingen heeft het ergernis op­gewekt. In 2004 liep de aanhang van de roomse kerk terug met 2% (52.000 opzeggingen, 4000 nieuwe leden). Begin 2005 was het aandeel Oostenrijkers dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk echter behoorlijk groot naar EU maatstaf (68%, 4e EU25: EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 25%, EU 33%; Special EB 225/ wave 63.1).

De tabel die nu komt geeft info over de veranderingen in leefsituatie tussen 1981 en 2008 onder de hele bevolking (alle leeftijden; bij getrouwd en samenwonend betreft het met en zonder kinderen).

Leefsituatie in Oostenrijk naar geslacht

Mannelijk %

Vrouwelijk %

1981

2008

1981

2008

Afhankelijk kind

39

32

29,5

25,1

Getrouwd

47

41,5

42,5

40

Samenwonend

2,2

7,8

2

7,4

Alleenstaande ouder

0,8

1,1

5,7

5,8

Alleenstaand

6

13,2

13,8

17

Anders

5

3,4

6,5

4,7

Deze veranderingen resulteerden in kleinere huishoudens (de doorsnee grootte ging tussen 1999 en 2008 van 2,50 naar 2,31 personen) en een andere huishoudelijke samenstelling. Het aantal éénpersoons huishoudens ging tussen 2000 en 2008 bijna 2 keer zo hard omhoog dan tussen 1990 en 1999 (+26 om +13,5%) en kwam daarmee op 1,26 miljoen; 35,6% van de 3,57 miljoen huishoudens in 08 (in 1999 nog 30%). Het aandeel huishoudens van 3 of meer volwassenen met kinderen steeg ook (van 2,5 naar 4%). Dit alles ging ten koste van het aandeel huishoudens van paren met kinderen (van 30 naar 27,5%), alleenstaande ouders (van 8,6 naar 8,2%) paren zonder kinderen (van 21,9 naar 20,3%) en meerdere volwassenen zonder kinderen (van 2,7 naar 2,1%).

In 2003 speelde de familie in Oostenrijk een belangrijke rol bij acute financiële nood. Het deel dat dan steun zou zoeken bij familie was groot naar EU15 maatstaven (77%, EU 70%), het gedeelte dat bij bekenden steun zou zoeken gemiddeld (19%) en de groep die geen steun verwachtte klein (4%, EU15 11%).

Leefsituatie van de jongere generatie

Kinderen gingen in 2005 in Oostenrijk naar EU25 maatstaven tamelijk jong de deur van hun ouderlijk huis uit, vrouwen wanneer ze 22,5 jaar waren en mannen op hun 24e (EU v 24j, m 27 j). Van de 18 tot 25 jarigen woonde 78% van de jongens en 62% van de meisjes nog bij hun ouders (EU25 m 78% v 66%), maar bij de 25 tot 30 jarigen ging het bij vrouwen om 20% en bij mannen om 38% (EU25 v 28; m 42%). Bij de laatste leeftijdsgroep was onder degenen die de deur uit waren het deel dat op zichzelf woonde het op 3 na grootst binnen de EU25 (v 21%, EU25 10%: m 35% om 22%). Daardoor bleven alle andere leefsituaties qua aandeel onder de EU25 normaal (alleenwonende moeder 3 om 5%; kinderloos paar v 29 om 33%, m 30 om 37%; paar met kinderen v 40 in 43%; m 28 om 32%; andere leefsituatie, bijv alleenstaanden op één adres en ongehuwde moeders bij familie in: v en m beide 7 om 9%; The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Werk en kinderopvang

In 1992 waren mede door de traditio­nele opvattingen over de rolverdeling tussen de seksen kinderopvang en deel­tijdbanen nog schaars, maar verderop in de 90er jaren is men in Oostenrijk qua werk en kinderopvang met een inhaalslag begonnen. De onderwijs deelname van 15 tot 25 jarige vrouwen steeg tussen 1998 en 2007 minder sterk dan in de EU25 en bleef onder de EU normaal (55,5%, +6,3%; EU 62%, +8%). Het aandeel werkende vrouwen tussen 15 en 65 in loondienst ging tussen 2000 en 2008 ook iets minder omhoog dan in de EU27, maar bleef boven het EU gemiddelde (65,8%, +7,2%: EU 59,1%: +7,7%). Doordat men lang doorleert en vroeg met pensioen gaat is het aandeel vrouwen onder de werkende bevolking toch tamelijk groot (45%, EU 43% in 05). In 2005 was het gedeelte vrouwelijke zelfstandigen relatief klein (6,8; EU 10,8%). Het contingent deeltijdbaantjes is na 1998 naar EU maatstaven m.n bij vrouwen sterk gestegen en kwam boven het EU15 gemiddelde (23,3% in 08, + 8,6%; EU15 21%, +4,3%; bij vrouwen 41,5%, +13%, EU15 36,6%: +4,4%). Het aandeel werknemers met een vast contract was naar EU maatstaven in 2005 klein en het deel dat hier onvrijwillig aan vast zat niet noemenswaardig (The life of women and men in Europe 2008: p 78). Onder 25-50 jarigen met kinderen lag het deel met flexibele werkuren in 2004 qua grootte boven het EU25 gemiddelde (moeders: ongehuwd 35 om 25%, gehuwd 23 om 22%; vaders: ongehuwd 52 om 27%, gehuwd 34 om 25%).

Oostenrijk kent gunstige ouderschap regelingen. Bij zwangerschap wordt minimaal 16 weken (soms tot 24 weken) 100% uitbetaald (Mutterschutz). De kinderbijslag loopt op met leeftijd en aantal kinderen en men heeft in 2002 een 3 jarig ouder­schapsverlof (Kinderbetreuungsgeld) ingevoerd voor wie minder dan €14.600 verdient. Wie er gebruik van maakt krijgt naast een daggeld (€14,53 in 2006) gratis medische controles. Voor erg lage inkomensgroepen bestaan aanvullingen voor alleenstaande ouders, meerlingen en grote gezinnen. Tussen 1995 en 2008 steeg het gedeelte kinderen dat van opvang (kinderdagverblijven/ Kindertagesheime, crèches/ Krippen, kleuterscholen/ Kindergärten, naschoolse opvang/ Horte) gebruik maakte bij 0 t/m 2 jarigen van 5 naar 14%; bij 3 t/m 5 jarigen van 71 naar 87% en bij 6 t/m 9 jarigen van 7 naar 14,5% (in Wenen bij 0-2 jarigen 25,5% en bij 6-9 jarigen 30% in 08). De meest voorzieningen zijn 11 uur p/d open. Bijna de helft van de kinderen is er de hele dag en de meesten eten er tussen de middag. Omdat m.n op het platteland relatief veel grootouders bij kinderen inwonen doen ze ook een deel van de kinderopvang. Eind 2006 was het Oostenrijkse volksdeel dat tevreden was over kinderopvang faciliteiten en scholen in de buurt groot naar EU25 maatstaven (respectievelijk 71 om 55% en 76 om 71%, bron EB 273; wave 66.3). De kwaliteit van kindervoorzieningen gaf men in 07 een 7 als cijfer (EU27 6,2: EQLS 2007).

In de tabel is te zien dat men begin 2005 op alle opvoedingswaarden behalve onafhankelijkheid onder het EU gemiddelde scoorde. De scores op hard werken, verantwoordelijkheidsgevoel, volharding/ beslistheid en gehoorzaamheid hoorden, net als in Duitsland, bij de 5 laagste binnen de EU. Mogelijk speelt hier huiverigheid voor waarden die de Nazi’s voor en tijdens WOII hoog in het vaandel voerden een rol.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

Oostr

NL

België

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

77

90

83

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

71

88

83

80

Volharding/ beslistheid

51

61

68

61

Gehoorzaamheid

39

50

63

56

Zorgzaamheid/ geen troep maken

51

36

52

54

Onafhankelijkheid

54

66

56

53

Fantasie

46

31

41

52

Hard werken/ werklust

23

38

59

47

Emancipatie: opinie in de 90er jaren

Reeds in 1918 werd in Oostenrijk het vrouwenkies­recht ingevoerd, maar het duurde nog tot 1978 voor in het gezinsrecht man en vrouw qua handelingsbekwaamheid gelijk werden gesteld. In 1996 vond in Oostenrijk de stelling dat we beter af zouden zijn wanneer we weer tradi­tioneel gingen leven relatief weinig aanhang (Eu15 51%, Oostenrijk 42%, NL 33%) en de tolerantie ten opzichte van echtscheiding lag iets boven het EU gemiddelde (Oostenrijk 62%, EU 60%, NL 74%). Toch hechtten Oostenrijkers sterker aan vertrouwde doorsnee manvrouw patronen dan EU15 Europeanen in het algemeen en Nederlanders in het bij­zon­der. Zo geloofden velen dat gehuwden gelukkiger zijn dan niet gehuwden (45%, EU 31%, NL 14%), vonden opvallend weinigen een slippertje acceptabel (4%, Eu 12%, NL 12%) en was de tolerantie voor homoseksualiteit laag (30%, EU 45%, NL 77%). Ook had­den Oos­tenrijkers in 1994 in meerderheid nog moeite met vrouwen in mannenberoepen en omge­keerd (61%, EU 51%, NL 26%) en een flinke groep (30%, EU 25%, NL 19%) vond dat de vrouw achter het aanrecht thuis hoort. Veel Oostenrijkers vonden toen werken het beste middel voor zelfstandig­heid van een getrouwde vrouw (78%,  EU 69%, NL 51%), maar er waren ook velen die onderschreven dat vrouwen eigenlijk liever een gezin willen (44%, EU 38%, NL 31%) en dat het ge­zinsleven er onder leidt wanneer de vrouw werkt (64%, EU 50%, NL 42%).

Vrouwenemancipatie

Eind 2006 waren de opvattingen over de manvrouw taakverdeling naar EU25 maatstaven nog steeds traditioneel. Schoonmaken vond 76% een taak van de vrouw des huizes (EU 81%, NL 76%) en 5% (EU 9%; NL 6%) vond het een taak van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 84% (EU 82%, NL 72%) en 5% (EU 13%; NL 14%) en bij strijken op 89% (Eu 85%, NL 79%) en 3% (EU 8%, NL 10%). In 2007 staken zowel mannen als vrouwen relatief weinig tijd in kinder en mantelzorg (per week m 16u, EU15 26u; v 37 om 42u), een gemiddelde hoeveelheid tijd in huishouden en koken (m 8u, v 18 om 16u) en relatief veel tijd in vrijwilligerswerk (m 7 om 6u, v 9 om 5u; EQLS 2007). Het deel dat zich door het werk vaak te moe voelde om het huishouden te doen (45%, EU15 ook 45%; NL en BE 37%), zich vanwege familiesores niet op het werk kon concentreren (14%, EU15 11%, BE 8%, NL 6) of moeite had met het vervullen van gezinsplichten (31%, NL 29%, BE 28%, EU15 26%) was  relatief groot. De tabel hierna laat zien in hoeverre werk privé-activiteiten in 2007 in de weg zat in Oostenrijk en in NL, België en de EU. Bij contact met familieleden was het manvrouw verschil in Oostenrijk groot op een wijze die opnieuw herinnert aan traditionele rolverdeling en masculiene manvrouw polariteit. Verder leden vrijwilligerswerk en politiek en andere sociale contacten er naar verhouding weinig onder het werk, maar bij mannen de eigen hobby’s wel.

Activiteit

Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had

Oostr

NL

BEL

EU27

m

v

m

v

m

v

m

V

Contact met familieleden

40

30

37

36

28

32

29

27

Andere sociale contacten

28

32

46

42

36

39

34

38

Eigen hobby’s/ interesses

52

56

44

51

43

59

47

56

Vrijwilligerswerk/ politiek

32

25

35

43

38

46

48

53

Qua studie en werk is het aandeel vrouwelijke hoger onderwijsstudenten na 1998 aardig omhoog gegaan, maar het lag in 2007 nog wel onder de EU27 normaal (53,7%, +4,5%: EU 55,2%; +2,4%). Begin 2005 was het volksdeel dat een universitaire studie voor mannen belangrijker vond dan voor vrouwen het grootste binnen de EU15 (32 om 17%: bron EB 225, wave 63.1). Oostenrijk stak in 2005 qua groei in opleidingsniveau bij hoog opgeleide vrouwen dan ook ongunstig af bij het EU25 gemiddelde. Het gedeelte laag opgeleide vrouwen is relatief klein, maar gaat minder sterk omhoog met de leeftijd dan in de EU (30-34j 16,4%, EU 22%; 50-54j 32%, Eu 39%). Het aandeel middelbaar opgeleide vrouwen was bij beide leeftijdsgroepen hoog en liep verder uit op het Eu gemiddelde (30-34j 63%, Eu 47%; 50-54j: 55%, Eu 43%) en het aandeel hoog opgeleide vrouwen bleef klein en raakte iets verder achter bij de Eu normaal (30-34j 20%, EU 31%: 50-54j 13%, Eu 19%). Het deel dat de stelling onderschreef dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen lag vrijwel op de EU standaard (85%; niet mee eens 13%, EU 12%). Naar beroep was de manvrouw polariteit naar EU maatstaven duidelijk aanwezig. Eind 2006 lag het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken op het EU25 gemiddelde (zorg en sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, administratie en horeca: 61%) en het aandeel mannen in mannenberoepen lag daar wat onder (39 om 42%), maar het gedeelte vrouwen in de top6 van vrouwen beroepen (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed.) was groot (44%, Eu 36%) evenals het deel mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, kleine zelfstandige, techniek ed. 32 om 26%). Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk was in 2007 zelfs het grootst binnen de Eu15 (25,5% om 18,3%).

Begin 2005 was qua hogere functies het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in Oostenrijk groot naar EU25 maatstaven (43 om 27%). Desondanks was het aandeel vrouwen in de politiek en onder leidinggevenden van grote ondernemingen (CEO etc) groot (ministers 53%, hoogste EU25; parlementariërs 31%, EU25 23%; CEO etc: manvrouw verhouding 2 op 1, in de Eu 3 op 1). Overal elders was het aandeel echter klein, zoals in bankbesturen 6% (EU 18%), in de directies van de 50 grootste ondernemingen en onder hoogleraren (beide 20e in de EU25) en in de top van de rechtspraak (19%; 16e van 22 EU landen). Bij dit alles gaat het om selecte groepen. De leiding van kleine ondernemingen telde echter 2 keer zoveel mannen als vrouwen terwijl het in de EU25 1,5 x zoveel is en ook in de industrie en dienstensector is onder zelfstandigen het contingent vrouwen klein (v 7%, m 13%; EU 12%, m 18%; met personeel v 2%, m 7%: EU v 3%, m 7%). Het gedeelte werknemers met een vrouw als directe superieur was eveneens aan de kleine kant (22,8%; EU25 24,5%).

Homo-emancipatie

In 1975 werd ho­moseksualiteit uit het strafrecht gehaald, sinds 1998 worden gelijke seksrela­ties erkend als partij in contracten en in 2003 kregen zelfde sekseparen die samenwoonden dezelfde rechten als dito hetero’s (ongeregistreerd samenwonen). Op de werkvloer mag niet worden gediscrimineerd op basis van seksuele geaardheid en homo bijeenkomsten worden niet gedwarsboomd. Vooral op het platteland ligt een andere seksuele ge­aardheid echter nog moeilijk en het geldt daar als taboeonderwerp. In 1996 was landelijk de tolerantie voor homoseksualiteit nog laag (30%, EU15 45%, NL 77%), maar in 2006 lag het aandeel voorstanders van het Europees toestaan van het homohuwelijk (EU 49 om 44%) of van kinderadoptie door homoparen (EU 44 om 32%) boven de EU25 normaal. In 2008 kreeg een getrouwde man van de rechter toestemming om zich zonder te scheiden om te laten bouwen, maar in 2009 waren het homohuwelijk en KI/ adoptie door homoparen in Oostenrijk nog niet wettelijk mogelijk. In 2010 wordt geregistreerd partnerschap officieel en er gaan stemmen op om het homohuwelijk toe te staan. Bij de conservatieve coalitiepartner ÖVP is niet iedereen echter al zover.

De leefsituatie van 65plussers

In 2005 lag het aandeel 65-75 jarigen dat hun woning met hun kinderen deelde bij beide geslachten een fractie boven de EU25 normaal (vrouwen 20 om 18%, mannen 22 om 20%). Bij het deel dat alleen woonde was de verhouding vergelijkbaar (v 35%; Eu 30%: m 15 om 12%). Het gedeelte dat als paar samenwoonde was bij beide geslachten relatief klein (v 40%, EU25 48%, m 58%, EU 65%) en eveneens bij beide geslachten kende zo’n 5% een andere leefsituatie (EU v 4%; m 3%). Onder 75plussers was het deel dat met kinderen een huishouden deelde ook wat groter dan gemiddeld in de EU (v 20 om 18%, m 18 om 15%). Binnen deze groep woonde een gemiddeld aandeel op zichzelf (v 53%, m 20%). Het deel dat (nog) als paar samen woonde was aan de kleine kant (v 22%, EU 25%; m 58%, EU 62%) en het deel dat een andere leefsituatie kende (v 4%; m 3%) lag weer precies op de EU normaal. Het aandeel 65 plussers dat rond moest komen van minder dan 60% van modaal was klein naar EU25 maatstaf (v 15 om 21%; m 10 om 16%; The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Ook in Oostenrijk wordt vergrijzing en daarmee bejaardenzorg belangrijker. In de tabel die nu komt staan de gedeelten voorstanders in Oostenrijk, de EU27, België en NL van manieren om hulp in te vullen aan een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden. Bij kinderen intrekken scoorde relatief laag en hulp van kinderen thuis hoog. Ook lieten naar verhouding velen het open (de “hangt er van af” optie; bron special eurobarometer 283 wave 67.3; op basis van veldwerk van medio 2007).

Hulpopties

Oostr

NL

BE

EU27

Bij kinderen intrekken

17

4

17

30

Thuiszorg

28

52

38

27

Hulp van kinderen thuis

30

20

22

24

Verpleeghuis

9

18

19

10

Hangt er van af

12

5

4

6

Anders/weet niet

4

1

0

3

Totaal in %

100

100

100

100

De volgende tabel laat zien hoe in Oostenrijk het volksdeel dat zich zorgen maakt over verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsituatie relatief klein was.

Deel met zorgen over in %

Oostr

NL

BE

EU27

Slechte leefomstandigheden

65

70

71

70

Fysieke verwaarlozing

62

72

65

67

Onvoldoende zorg

61

68

66

66

Psychisch misbruik

57

57

70

64

Misbruik van bezit

61

64

73

67

Fysiek misbruik

42

37

55

52

Seksueel misbruik

20

25

43

31

Als potentiële daders scoorden bij de Oostenrijkers familie (9 om 5%) en bekenden (geen familie) relatief hoog (14 om 11%); thuiszorg (30%), staf van een verpleeghuis (31%) en de partner (9%) gemiddeld en ziekenhuis personeel en m.n kinderen (8%, laagste EU, EU 23%) naar verhouding laag. Qua 8 tegenmaatregelen m.b.t verwaarlozing of uitbuiting van oudere familieleden zag men wat vaker dan gemiddeld heil in strenge overheidscontrole (32 om 24%), vergoedingen voor mantelzorg (23 om 19%) en strengere regels en straffen. Betrekken van huisartsen, hulpverleners en geestelijken uit de eigen omgeving in de zorg (18%) en betere training (25%) en minder werkdruk (15%) voor het personeel scoorden gemiddeld en een beter inkomen voor zorgpersoneel scoorde relatief laag (18 om 22%) als tegenmaatregel.

Welzijnsaspecten

Oostenrijk hoort bij de rijke EU landen en het volksdeel dat moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen of dat met betalingsachterstanden kampt is relatief klein. Begin 2009 was het volksdeel met angst om in armoede te vervallen t.o.v 2006 binnen de Eu het sterkst gedaald na dat in Italië (16%, -9%: EU27 25%, onveranderd). Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt ligt in Oostenrijk rond de EU normaal. Eind 2005 bedroeg het 7% (EU25 6%; eurobarometer 246, wave 64.3), in 2007 8% (EU27 8%; EU15 7%; EQLS 2007), in 2008 7,2% (EU27 8,5%; Eurostat) en begin 2009 23% (om 19%). In 2007 haalde men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn een score van 60% (gemiddeld naar EU maatstaven; EQLS survey 2007). Men scoort in Oostenrijk op vertrouwen in de mensheid relatief laag en op de mate van corruptie ook laag naar Eu27 maatstaven. Op het eerste nam men in 2007 in de rij van EU landen een 19e plaats in (EQLS 2007) en op de CPI (cor­ruptie perceptie­ index die de mate van corruptie meet vol­gens westerse rijke landen­ maat­staven) een 7e (6e in 2008). Men kan in het land dus waarden verwachten die zelf te vertrouwen zijn, maar hun gasten wantrouwen. Het vertrouwen in politieke instellingen was in het EQLS overzicht tamelijk groot naar EU maatstaven. Van de 27 EU landen scoorden er slechts 5 hoger.

Eind 2006 vertrouwde volgens EB 273/wave 66.3 van de Oostenrijkers 42% geen enkele politieke instelling (EU27 49%); 14% (EU 11%) vertrouwde er één, 19% (EU 11,5%) 2 en 24% (EU 18%) 3. Qua vertrouwen in nieuwsbronnen scoorde begin 2009 de TV het hoogst (68%, EU27 63%), gevolgd door kranten (47 om 43%), internet (25 om 22%), radio (23 om 31%) en tijdschriften (12 om 8%). Verder vertrouwde 10% (om 16%) geen enkel nieuwsmedium (Special EB 308, wave 71.1). De volgende tabel laat zien hoe Oostenrijk scoorde ten opzichte van de EU15 landen op een tiental aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en 2003). Hieruit blijkt dat men op 6 van de 10 aspecten boven en op 4 van de 10 (ouderenvoorzieningen, vertrouwen in anderen, geluk en tevredenheid) onder het EU15 gemiddelde zat.

Beoordeling levenskwaliteit in de EU15 in 2007 en in Oostenrijk in 2003 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10

EU15 2007

Oostenrijk 2003

Oostenrijk 2007

Gezondheidszorg

6,4

8,1

7,8

Kinderopvang

6,2

7

Ouderenvoorzieningen

6,3

5,7

Sociale dienstverlening (2003)

6,2

7,6

Staatspensioenstelsel

5

5,5

5,8

Onderwijsstelsel

6,3

8

7,5

Openbaar vervoer

6,4

7,2

Vertrouwen in de medemens

5,3

5,9

4,8

Tevredenheid met het leven

7,2

7,8

6,9

Geluksgevoel

7,6

7,9

7,3

In 2002 waren voor de Oostenrijkers de 3 belang­rijkste voor­waar­den voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid werk, onderdak en onder­wijs. In 2003 lag de gemiddelde tevredenheidscore op een 9tal levensgebieden op 89% (hoogste EU na Denemarken; EU15 80%). De score varieerde van 79% (tevreden­heid over in­ko­men) tot 96% (woonsituatie, persoonlijke veiligheid). In 2006 was bij een landelijke enquête 92% van de ondervraagden tevreden met hun vriendenkring (2004:86%), 88% met hun relatie, 84% met hun woonsituatie en 64% met hun financiële situatie. Daarbij waren 50plussers sceptischer dan jongeren. In Oostenrijk was eind 2006 het volksdeel dat zichzelf meer gelukkig dan ongelukkig vond iets kleiner dan gemiddeld in de EU (81 om 87%) en het deel dat zich herkende in de betiteling erg gelukkig liep wat verder achter (20 om 26%). Voor 64% van de Oostenrijkers voldeed het leven in 2007 aan de verwachtingen (12e EU27; NL 2e EU met 80%; BE 5e).

Begin 2009 was 81% tevreden met hun leven (+4% t.o.v najaar 08; EU 77%; +2%). Verder was 79% tevreden met de levensstandaard (-5% t.o.v 06; EU27 75%; -8%), 58% met de werkmogelijkheden (-8%; 3 na hoogste Eu, EU 31%, -7%) en 89% (-1%) met de kwaliteit van het leven (EU27 83%; -3%). De Oostenrijkers scoorden naar EU27 maatstaven tamelijk gematigd qua toekomst verwachting. Dit bleek uit de verwachtingen voor het komende jaar over hun leven (beter: 17%, EU 22%, slechter 19 om 21%) en hun financiële (vooruit: 13%, EU 16%; achteruit 24 om 26%) of werksituatie (beter 12%, EU 15%; slechter 13 om 15%) en m.b.t de verwachtingen omtrent de landelijke economie (beter 13%, EU 15%; slechter 49 om 53%) en werkgelegenheid (groei 13%, EU 12%; neergang 55 om 61%). Voor de komende generatie viel het pessimisme voorjaar 09 naar Eu maatstaf mee (ze krijgen het moeilijker 51 om 64%). Het deel dat zich maatschappelijk buitengesloten voelt lag toen met 10% iets onder de EU normaal (12%, NL 4%; BE 11%).

De tabel hieronder toont dat in 2007 qua spanningen tussen maatschappelijke geledingen in Oostenrijk godsdienstige spanningen relatief veel werden ervaren.

Type spanning

Deel in % dat haar in 2007 sterk ervaart

Oostr

NL

BELGIË

EU15

Armrijk

19

12

23

27

Werkgever werknemer

16

19

22

31

Etnisch raciaal

41

57

43

41

Godsdienstige groepen

40

40

30

29

In 2007 werden spanningen tussen etnische groepen net zo vaak ervaren dan ge­middeld in de EU15. Wat dit betreft scoorde Nederland een stuk hoger. Racisme is in de Oostenrijkse media een groot discussiepunt en er is veel aandacht voor generalisaties en stamtafelvooroordelen. Het volksdeel dat fricties ervoer tussen arm en rijk en werkgevers en werknemers was klein naar EU15 maatstaf. Spanningen tussen de generaties (22 om 15%) scoorden in 2003 naar EU maat­staven het hoogst en ook fricties tussen beide geslachten kwa­men toen iets vaker voor dan gemiddeld binnen de Eu (13 om 12%).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

De tabel hieronder op basis van opinieonderzoek van eind 2006 laat zien welk volksdeel in Oostenrijk een aantal levensgebieden belangrijk vond in vergelijking met de EU25, NL en BE (Eurobarometer 273, wave 66.3). Daarbij kregen m.n politiek, werk en helpen/ vrijwilligerswerk; maar ook religie en vrije tijd relatief weinig aanhang.

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

Oostr

NL

BE

EU25

Werk

76

81

84

84

Gezin/familie

94

89

96

97

Vrienden

94

96

93

95

Vrije tijd

87

95

88

90

Politiek

38

68

42

43

Religie

44

40

41

52

Helpen/vrijwilligerswerk

69

85

80

79

Gezondheid

98

99

98

99

Voorjaar 2009 scoorden m.b.t 17 mogelijke punten van zorg onder Oostenrijkers voor het land als geheel de economische situatie (47%; EU normaal), stijgende prijzen (42 om 27%) en werkloosheid (41 om 54%) het hoogst. Voor zichzelf werd prijsstijgingen het vaakst gekozen (61%, EU 45%) gevolgd door de economische situatie (27%; EU ook), de werkloosheid (16 om 19%) en de pensioenen (16 om 15%).