Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens: inwonertal en etniciteit

Per 1-1-2008 telde Polen volgens Eurostat 38,1 miljoen inwoners. In 2007 hadden volgens deze bron 55.000 bewoners (0,13%) een niet Poolse nationaliteit (-15.000 t.o.v 2006); naar EU25 maatstaven een erg klein segment. Qua etniciteit bestond volgens “demographic yearbook 2007” van het Poolse CBS GUS de bevolking op basis van de volkstelling in 2002 voor 96,7% uit Polen (nazaten van volken die zich in de loop van de historie in het gebied vestigden;), rond 1,3% had een andere etniciteit (bijv zigeuner, Tataar of jood) en 2% (775.000 inwoners) was buiten Polen  geboren; het merendeel in de buurlanden Oekraïne 0,8%; Wit-Rusland 0,3%; Duitsland 0,3%, Litouwen 0,2% en Rusland 0,15%. Onder de rest (0,25%) vormden in Frankrijk geborenen (0,1%) het grootste segment. Het gedeelte Polen dat integratie van minderheden in hun cultuur erg belangrijk vond lag begin 2005 onder de Eu25 normaal (24 om 37%). In 2006 onderschreef 33% van de Polen de stelling dat immigranten veel bijdragen aan de samenleving. Dit ligt ook onder het EU25 gemiddelde (40%), maar het is wel de hoogste score binnen de 10 nieuwe EU landen. De doorsnee waardering van immigranten lag toen boven het EU25 gemiddelde (2,10 om 2,02 bij een schaal van 2,33 naar 1,52). De volksdelen die immigratie en integratie van vreemdelingen tot de 3 grootste punten van zorg rekenden voor zichzelf (respectievelijk 5 om 14% en 1 om 8%) of de komende generatie (6 om 10% en 3 om 7%) waren klein naar EU25 maatstaven. In november 2007 lag het deel dat voor de eigen identiteit koos en weinig heil zag in interculturele dialoog iets onder het EU27 gemiddelde (10 om 13%); het deel dat koos voor opofferen van de eigen wortels ten bate van diversiteit lag daar precies op (25%) en het gedeelte dat de kool en de geit wilde sparen lag er wat boven (60 om 55%).

De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen. Polen scoort op deze lijst met een gemiddelde van 44 onder het EU25 gemiddelde (53). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores bij de 6 dimensies onder de 28 landen (incl. de EU25) in 2007. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek.

Polen

Nederland

Eu25

Dimensie

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

25

27

70

9*

56

Gezinshereniging

66

8*

59

16

57

Langdurig verblijf

67

5*

66

10

59

Politieke deelname

14

24*

80

5

56

Naturalisatie

45

10*

51

8

43

Antidiscriminatie

46

20

81

5*

58

Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie valt naast voorwaarden voor ook de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Overige demografische gegevens

Levensverwachting 2006: 75,5 jaar (m 70,9; v 79,7; EU25 78,5j m 75,7; v 81,9 in 2004). Leeftijdsklassen 2007: jonger dan 15 jaar 15,8% (EU27 15,8%), ouder dan 64j: 10,6% (EU 16,9%). Volgens het CIA worldfactbook kreeg een Poolse vrouw in 2008 tij­dens haar leven gemiddeld 1,27 kind. Opbouw huishoudens 2002 (13,38 miljoen in getal bij de volkstelling): alleenstaand 25%, paar zonder kinderen 18%, gezin met kinderen 45%, éénoudergezin 7%, overige 5%. In Polen wonen veel bejaarden, ongehuwden en alleenstaande moeders bij familie in, vooral op het platteland. Van de huishoudens bestond 25% uit 1 persoon, 23% uit 2, 20% uit 3 en 32% uit 4 of meer. Het Poolse CBS verwacht dat het aantal huishoudens groeit en dat huishoudens kleiner worden (van 2,82 leden in 2002 naar 2,62 in 2008). Er komen meer 1 (verwachting 2008: 27%), 2 (27%) en 3 persoonshuishoudens (21%) en minder van 4 of meer leden (25%). Sterftecijfer 2006: 9,7/1000; geboortecijfer 2007: 10,2 per 1000 inwoners (EU27 10,6/1000); aandeel buitenechtelijk geboorten 2007: 19,5% (EU 33% in 2005), huwelijken 2007: 6,5/1000 (EU 4,9/1000 in 2005), scheidingen 2007: 1,7/1000 (EU 2/1000 in 2005). In 2007 kende Polen een emigratieoverschot van 20.500; 15.700 minder dan in 2006. Met name hierdoor nam de bevolking met bijna 10.000 af (-0,03% in 2007).

Demografische achtergronden: communisme en roomse kerk

In de communistische periode werden de Polen waarden door de strot geduwd waar ze van­uit hun nationale identiteit (met de roomse godsdienst als hoofdonderdeel) geen bood­schap aan hadden. Hierdoor zijn een aantal ontwikkelingen op het vlak van emancipatie anders gelopen dan in de EU15 landen. Het arbeiderscollectief werd door de communisten erg belangrijk gevonden en traditionele gezinswaarden en religie werden als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeidskrachten nodig en de vrouw werd van staats­wege vooral gezien als werkende moeder. De wetgeving werd geënt op deze visie en de maatschappij werd er op ingericht. Echtscheiding en abortus werden in de 50er jaren van de 20e eeuw wettelijk mogelijk gemaakt; er werd betaald zwangerschapsverlof ingevoerd en er kwamen opvangfaciliteiten voor kinderen. Vrijwel alle vrouwen gingen min of meer noodge­dwongen werken; vaak in meer baantjes tegelijk. Naast hun werk moesten ze echter ook de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinderen op zich nemen; want mannen werden beschouwd als kostwinner en niet als werkende vader. Ook nu is in Polen de manvrouw taakverdeling op deze leest geschoeid.

Na de val van het communistische regime speelde de roomse lobby een belangrijke rol in nieuwe wetgeving. In de wetgeving werd het gezin de hoeksteen van de samenleving en echtscheiding werd erg moeilijk gemaakt. De traditionele manvrouw rolverdeling die Polen vanouds kent kwam terug in de nieuwe regelgeving en geslachtstereotypen werden be­krachtigd in schoolboeken. Er kwamen diverse beschermende maatregelen voor vrouwen die soms als bevoogdend worden ervaren. Zo werden vrouwen uitgesloten van ongeveer 90 beroepen; waaronder dat van bus en vrachtwagenchauffeur. De scheiding der seksen werkt door in beroepen en opleidingen en werkende vrouwen hebben vaak een baan in dienstver­lening of lichte industrie. Op het platteland geldt dit minder, want daar doen veel vrouwen zwaar onbetaald boerenwerk in familieverband. Abortus werd alleen nog mogelijk bij verkrachting of indien er reëel gevaar is voor het leven van de moeder of het on­geboren kind en ook de morning-afterpil werd illegaal. Er kwam tevens beschermende wetgeving voor zwangere vrouwen en moeders van jonge kin­deren. Het betaalde zwangerschapsverlof werd verlengd en moeders van kinderen tot 3 kre­gen recht op 2½ jaar onbetaald verlof. Ook mogen zwangere vrouwen en moeders van jonge kinderen geen overuren maken of nachtdiensten draaien. Eén van de ouders van een ziek kind heeft recht op maximaal 2 maanden per jaar verlof tegen doorbetaling van 80% van het loon. In de praktijk maakt deze wetgeving werkgevers erg huiverig om jonge vrouwen in dienst te nemen. Omdat kinderopvang voor werkende moeders niet meer gratis is neemt de grootmoeder zoals vanouds deze rol weer vaker op zich.

Uit opinieonderzoeken over abortus en euthanasie bleek dat de Poolse bevolking als geheel over deze onderwerpen liberaler dacht dan de bestaande wetgeving. In 1999 vond 55% van de Polen dat abortus moet kunnen bij een arm getrouwd stel dat vindt dat het geen (extra) kind kan onderhouden en 56% vond dat euthanasie in principe mogelijk moet zijn. Begin 2005 lag het aandeel Polen dat bescherming van het ongeboren leven erg hoog had zitten op het Eu25 gemiddelde (53%) en het deel dat het tamelijk belangrijk vond kwam iets boven deze standaard uit (35 om 33%; bron Eurobarometer 225/ wave 63.1). Landen met vergelijkbare scores kenden een liberalere wetgeving.

Demografische ontwikkelingen na 1990

De Roomse kerk staat slechts natuur­lijke anticonceptie toe en in 2003 gebruikte 19% van de vrouwen (laagste EU25 na Grieken­land) de pil. Eén en ander heeft tot gevolg gehad dat er in Polen jaarlijks zo’n 50.000 illegale abortussen plaatsvinden en dat veel vrouwen zich in het buitenland laten aborteren. In 2003 bereikte het geboortecijfer een dieptepunt (9.2/1000), maar in 2007 was het weer gestegen naar 10,2 (Eu27 10,6). Het aandeel buitenechtelijke geboorten ging tussen 1996 en 2007 omhoog van 10,1 naar 19,5%, maar het bleef relatief laag (EU 36%). Het huwelijkscijfer was tussen 2001 en 2004 naar Poolse maatstaven ook laag (rond 5,1/1000), maar het bleef boven het EU gemiddelde en in 2007 lag het daar met 6,52 flink boven (EU 4,9 in 2005). Naar EU standaarden wordt er in Polen jong getrouwd. De gemiddelde leeftijd bij een 1e huwelijk lag in 2003 op 27 jaar (jongste EU na Litouwen). Het aandeel 1e huwelijken is hoog en daalde tussen 1980 en 2006 slechts licht (van 87,5 naar 85,6%). Het aantal scheidingen ging tussen 1994 en 2006 van 0,8 naar 1,9 per 1000 inwoners, maar in 2007 lag het weer op 1,7/1000 (EU27 2/1000 in 2005). In 2005 bereikte het aantal echtscheidingen met 33% van het aantal huwelijken een voorlopige piek (in de stad 3 keer zoveel als op het platteland; NL 45%; EU 41%), want in 2007 was het gezakt naar ruim 25% daarvan.

Leefsituatie van de jongere generatie

In 2003 behoorde het deel van de 18 tot 35 jarigen dat alleen woonde tot de kleinste binnen de EU (mannen 2%, EU10 6%, EU15 26%; vrouwen 3%, EU10 4%, EU15 18%) en hetzelfde geldt voor paren zonder kinderen (m 4 om 8 om 16%; v 4 om 8 om 24%). Het gedeelte in een gezinnetje met kinderen was ongeveer gemiddeld naar EU10 maatstaven (m 22 om 21%; v 23 om 26%) en het gedeelte in een éénoudergezin (m 0 om 1%, v 3 om 4%) lag iets onder het Eu gemiddelde. Naar EU10 maatstaven, maar zeker naar EU15 maatstaven was de groep die nog bij de ouders inwoonde groot (m 45 om 44 om 33%; v 37 om 33 om 25%). Hetzelfde geldt voor het gedeelte dat (al dan niet met partner en/of kinderen) met meerdere generaties van de eigen familie één huishouding vormde (m 8 om 6 om 1%; v  14 om 12 om 2%) of dat met lot of leeftijdgenoten een voordeur deelde (m 19 om 16 om 10%, v 16 om 13 om 7%).

Werk en kinderopvang

Tussen 1998 en 2003 daalde in Polen zelf het aandeel vrouwen tussen 15 en 65 met een baan van 44 naar 38% (EU15 44%) en het dito aandeel mannen van 59 naar 51% (EU15 61%). Tegelij­kertijd gingen veel Polen in EU15 landen werken omdat ze daar alleen meer konden verdie­nen dan een modaal tweeverdienergezin in Polen. Steeds meer werkzoekenden uit Oekraïne en Wit-Rusland trokken om vergelijkbare redenen naar Polen. In 2007 lag in Polen het aandeel werkenden onder vrouwen echter weer op 50,6% en bij mannen op 63,6%. Het segment dat in deeltijd werkte was klein naar EU27 maatstaven, vooral onder vrouwen (m 6,5 om 7,5%; v 12,5 om 31%). Net als in de meeste Nieuwe Eu landen is het aandeel werkenden met meer dan 35 werkuren p/w in de gezinsleeftijd (tussen 25 en 54j) naar EU maatstaven groot in Polen. In 2005 kende Polen 3 jaar inkomensafhankelijk betaald ouderschapsverlof (maximaal €8,70 p/d).

In 2003 ging 51% van de kin­deren tussen 3 en 6 (stad 65%, platteland 35%) naar opvang of kleuterschool. De onderwijsdeelname onder 4 jarigen was in 2004 de laagste binnen de Eu. In 2005 had 60% van de kinderen tussen 3 en 6 formele opvang. Het gedeelte voorstanders van het traditionele kostwinnersmodel met de bijpassende rolverdeling daalde in Polen tussen 1996 en 2004 van 43 naar 33% en het gedeelte dat meer zag in tweeverdienerschap en een gelijke verdeling van taken in zorg en huishouden steeg van 48 naar 59% (onder hoogopgeleiden, hogere inkomensgroepen en stedelingen groter). Onder tweeverdieners met kinderen tot 4 was het aandeel dat in 2003 meerdere keren per week problemen ondervindt met het voldoen aan familie verplichtingen aan de kleine kant (1,2 keer zo groot als bij de rest van de werkenden, EU25: 1,4 keer zo groot). Wel herkent een relatief groot deel van alle tweever­dieners zich in dit probleem (17%, EU10 15%, EU15 9%) en ook het deel dat zich vaak te moe voelt om het huishouden te doen was vrij groot (32%, EU25: 24%). Eind 2006 lag het aandeel tevredenen over de aanwezigheid van kinderopvang in de buurt op de EU25 normaal (55%), maar het deel dat tevreden was over de nabijheid van scholen in de woonomgeving lag erboven (78 om 71%).

Waarden in de opvoeding

Zoals de onderstaande tabel laat zien vonden relatief veel Polen begin 2005 naar EU25 en Nederlandse maatstaven gehoorzaamheid, zuinigheid/ netheid en fantasie belangrijke waarden om hun kinderen bij te brengen in de opvoeding. Onafhankelijkheid en vooral hard werken werden naar verhouding minder vaak als zodanig gekozen.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

PL

NL

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

86

90

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

81

88

80

Volharding/ beslistheid

61

61

61

Gehoorzaamheid

62

50

56

Zuinigheid/ geen troep maken

72

36

54

Onafhankelijkheid

50

66

53

Fantasie

56

31

52

Hard werken

27

38

47

Begin 2005 was het gedeelte Polen dat vond dat alle kinderen in het gezin waarin ze opgroeiden gelijk werden behandeld vrij groot naar Eu maatstaven (84 om 81%) en het deel dat het idee had dat er kinderen werden voorgetrokken relatief klein (11 om 14%).

Vrouwenemancipatie

Eind 2006 scoorden de Polen in hun visie op huishoudelijke taken gemiddeld naar EU25 maatstaven qua geëmancipeerdheid. Schoonmaken rekende 80% tot de taken van de vrouw des huizes (EU 81%) en 9% (EU 9%) vond het een taak van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 81 en 11% (EU 82 en 13%) en bij strijken op 85 en 9% (EU 85 en 8%). Qua studie en werk lag het aandeel vrouwelijke HO studenten tussen 1998 en 2006 iets boven het EU25 gemiddelde (in 2006: EU25 55,1% in 2006; +2,3% t.o.v 1998; Polen 57,4%). Het gedeelte Polen dat begin 2005 een universitaire studie voor mannen belangrijker vond dan voor vrouwen lag op dat gemiddelde (17%: bron Eurobarometer 225, wave 63.1) en het deel dat het met deze stelling oneens was lag daar iets onder (77 om 81%). Ook iets minder Polen dan gemiddeld in de EU25 onderschreven de stelling dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hadden op werk dan mannen (83 om 86%). In Polen is het aandeel vrouwen met hoger onderwijs relatief klein en het deel met een secundair vervolgdiploma erg groot naar EU maatstaven. In 2005 was­ onder vrouwen van 50 tot 55 jaar 10% (EU25 18%) HBO of universitair opgeleid en 70% (EU 43%) had een secundair vervolgonderwijsdiploma. Onder vrouwen tussen 30 en 35 jaar lagen deze cijfers op 13% (EU 30%) en 80% (EU 46%). Eind 2006 lag het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken boven het EU25 gemiddelde (zorg en sociaal werk, onderwijs, winkelpersoneel, overheid, administratie en horeca: 65 om 61%) evenals het aandeel vrouwen in de top6 van vrouwenberoepen (bediening, administratie, persoonlijke verzorging, huishouding ed.: 42 om 36%) en het gedeelte mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, kleine zelfstandige, techniek ed. 32 om 26%). In dit opzicht was de manvrouw polariteit naar EU maatstaven in Polen dus tamelijk sterk aanwezig. Het verschil in beloning van de geslachten bij gelijksoortig werk lag echter onder de EU27 normaal (12 om 15% 2006).

Begin 2005 was qua hogere functies het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in Polen flink groter dan gemiddeld in de Eu (41 om 27%). Dit vertaalde zich in een klein aandeel vrouwelijke ministers (11%, EU27 28% in 2006) en parlementsleden (19 om 23% in 2006). Het gedeelte vrouwen bij de hoge rechtelijke macht was ook klein naar Eu25 maatstaven (7%; EU25 ruim 20%). Het bestuur van de centrale banken bestond voor ongeveer 15% uit vrouwen (rond EU25 normaal). Het verschil in aandeel mannen en vrouwen met hoge leidinggevende functies was naar EU maatstaven tamelijk groot (Polen 2,5% van de vrouwen  en 4,5% van de mannen; EU25 v 3,5%, m 5%). Hetzelfde gold echter voor het gedeelte vrouwen in de directie van de 50 grootste ondernemingen (12%, EU27 10% in 2006) en het aandeel vrouwelijke hoogleraren (19 om 15% in 2004). Bij dit alles gaat het uiteraard om selecte groepen. In 2005 lag zowel het gedeelte mannelijke als vrouwelijke zelfstandigen onder het EU25 gemiddelde (m 16 om 19%, v 11 om 12%), maar het vrouwenaandeel onder de zelfstandigen was relatief groot. Iets meer Poolse werknemers dan gemiddeld in de EU25 hadden een vrouw als directe superieur (28 in 25%).

Homo-emancipatie

Homoseksualiteitis in Polen al sinds 1932 niet meer strafbaar. Uit in 2001 gedaan opinieonder­zoek bleek dat 88% van de Polen deze geaardheid zag als een afwijking en 5% als normaal (het percentage dat wereldwijd gezien homoseksueel is); 47% van de Polen (precies het EU15 gemiddelde) was van mening dat het getolereerd moet worden en 30% vond het een ziekte die medische behandeling rechtvaardigt. Nogal wat Polen stelden homo’s gelijk met pedofielen die van achter bosjes jonge­tjes beloeren en homoseksuelen die in Polen openlijk voor hun geaardheid uitkomen worden vaak gepest. Toch vond nog 58% van de Polen dat het homohuwelijk in principe mogelijk moet zijn. In 2005 waaide er echter een andere wind. Door de huidige president Lech Kaczynski (toen nog bur­gemeester van Warschau) werd een demonstratie voor gelijkberechtiging van homo’s verboden en een antihomodemonstratie toegestaan. Na de door zijn PiS partij gewonnen verkiezingen werden op meerdere plaatsen in Polen homodemonstraties verboden of uit elkaar geslagen (sinds het uit elkaar slaan van zo’n demonstratie bij Poznan in november 2005 wordt gesproken van de slag bij Poznan). Thans wordt homoseksualiteit in Polen getolereerd zolang betrokkenen er geen ruchtbaarheid aan geven. Uit een in 2006 gehouden Europese enquête kwam naar voren dat 17% van de Polen (3 na laagste EU, EU 44%; NL hoogste met 82%) voorstander was van het Europees toestaan van het homohuwelijke en 7% (laagste Eu; EU 32%, NL hoogste met 69%) was voor het Europees toestaan van kinderadoptie door homoparen.

Het gekeerde politieke tij in Polen manifesteerde zich in 2007 in levendige mediaspeculaties omtrent de seksuele geaardheid van diverse toonaangevende figuren uit sprookjes en kinderseries. Zo hield men zich enige tijd onledig met de prangende vraag of teletubby Tinky Winky (de paarse teletubby met het rode tasje) wellicht homo is. Doordat de psychologen in het bureau van ombudsvrouw Ewa Sowinska zich over de kwestie hebben gebogen is ter geruststelling van Poolse ouders op wetenschappelijk verantwoorde wijze vastgesteld dat hier geen bewijs voor is.

De leefsituatie van 65plussers

In 2005 deelden in Polen zeker naar EU25 maatstaven relatief veel ouderen een huishouding met hun kinderen. Onder 65-75 jarigen betrof het 35% van de vrouwen en 34% van de mannen (EU v 18%, m 20%). Binnen deze leeftijdsgroep woonde 38% van de vrouwen en 55% van de mannen als paar (EU 45 en 66%) en 23% van de vrouwen (Eu 30%) en 8% van de mannen (EU 12%) woonde alleen. Bij vrouwen kende 4% en bij mannen 3% een andere leefsituatie (EU v 7%; m 2%). Bij 75plussers was het deel dat met kinderen een huishouden deelde ook groot (v 40 om 18%, m 30 om 12%). Binnen deze groep woonden relatief weinigen op zichzelf (v 38% om 53%, m 12 om 20%) en 15% van de vrouwen en 53% van de mannen woonde nog als paar samen (EU 25% en 62%). Onder vrouwen kende 7% en onder mannen 5% een andere leefsituatie (EU v 9% m 6%). Het aandeel 65 plussers dat rond moest komen van minder dan 60% van modaal lag flink onder de EU25 normaal (v 9 om 21%; m 5 om 16%).

Welzijnsaspecten in de oude en nieuwe EU landen en in Polen

De 8 voormalige Oostbloklanden onder de 25 EU landen (de EU8) hebben na hun herwon­nen vrijheid een soort shocktherapie ondergaan. Men moest plotseling zelf initiatief en ver­antwoordelijkheid nemen en alles van de grond af aan opbouwen terwijl passief verzet tegen het opgedrongen Sovjetregime bonton was. Het EU kandidaat-lidmaatschap vormde m.n. een stimulans voor de vrije markteconomie en een aanzet tot een inhaalrace t.o.v. de EU15 landen. Bestaanszekerheid, leefomstandigheden, welvaart en welzijn liggen echter nog achter bij de oude EU. In 2003 schatten in de 10 nieuwe landen ruim 2½ zoveel werknemers als in de EU15 (18 om 7%; Polen 18%) de kans op baanverlies binnen een half jaar hoog in. Eind 2006 lag het deel dat vertrouwde op baanbehoud in de EU15 9% hoger dan in de 12 nieuwe EU landen (90 om 81%; PL 77%). Relatief veel werknemers beoordeelden in 2003 de werkomstandigheden als gevaarlijk of ongezond (EU10 30%, EU15 14%) en hun werk als saai en vervelend (18 om 10%) en slechts weinigen vonden dat ze genoeg verdienen (21 om 43%) of dat de carrièreperspectieven goed zijn (26 om 36%). Eind 2006 vond in EU12 51% en in de EU15 41% hun baan gestrest (PL 43%). Ondanks de vaak hoge werkloosheid komen meer banen per huishouden (50 om 43%, Polen 42% in 2003) en bijbaantjes (Eu10: 8%, EU15: 5%, Polen 7,5%) re­latief veel voor. In de 12 nieuwe landen is het aandeel werkende vrouwen vrij hoog, maar het systeem is niet in­gesteld op deeltijdwerk. Dit komt dan ook veel minder voor dan in de EU15 (EU25 30% van de wer­kende vrouwen in 2003, EU8 10%, Polen 13%). Doordat de manvrouw taakverdeling traditioneel is draaien vrouwen naast hun voltijdbaan vaak ook volledig op voor huis­houden en kinderzorg.

De woonomstandigheden zijn in de EU12 ook slechter dan in de EU15. De woonkwaliteit loopt achter bij de EU15 en de woonomgeving wordt s’nachts vaker onveilig gevonden (32% waaronder veel bejaarde stadsbewoners, EU15 21%). Eind 2006 voelde in de EU15 73% zich in het donker alleen op straat veilig en in de EU12 63% (PL 65%). In 2003 had 23% van de huishoudens (EU15: 7%, PL 28%, hoogste EU25) minstens eens per jaar een betalingsachterstand in de gas en licht­rekening. Door armoede, woningnood en hoge huren blijven volwassen kinderen (inclu­sief ongehuwde moeders en pas getrouwden) naar EU15 maatstaven vaak noodgedwongen bij hun ou­ders inwo­nen, dikwijls om te sparen voor een eigen onderkomen. In 2003 hadden bijna 4 keer zoveel huishoudens als in de EU15 (39%; Polen 54%, hoogste EU25; EU15 10%) moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Basale zaken als huisverwarming, een dagelijks stukje vlees, een week va­kantie per jaar, versleten meubilair vervangen, nieuwe in plaats van 2e handskleren kopen en minstens eens p/m gasten voorzien van een maaltijd of drank leverden ruim 3 keer zo vaak problemen op als in de oude EU. Ook vinden relatief velen hun gezondheid slecht (16%, EU15 6%, PL 19% in 2003; 13% in 04). M.n onder gepensioneerden, gehandicapten, allochtonen, grote gezinnen en eenoudergezinnen is de nood hoog.

De sociale stelsels zijn volstrekt onvol­doende om te voorzien in een bestaansminimum. De meerderheid van de bevolking (62%, EU15 42%; PL 60%) had daar dan ook weinig vertrouwen in en men is creatief ge­worden in de basale overlevingskunst. Dit maakt het aandeel huishoudens dat er een moestuin of (pluim)vee op nahoudt groot (stad 22%, platteland 65%, EU15: 5 en 18%); stropen, vissen en verzamelen populair en de informele economie (ruilhandel, dienst en we­derdienst, zwart klussen, smokkelen, omkopen) belangrijk. Door de situatie is naar westerse rijke landen­maatstaven de maatschappij weinig transparant en de corruptie-index hoog (Po­len samen met Litouwen hoogste EU25 in 2008). Het vertrouwen in politieke instellingen is in de EU12 kleiner dan in de EU15 en in Polen was dit eind 2006 veruit het kleinst binnen de hele EU. Van de Polen vertrouwde toen 81% geen enkele politiek instelling; 9% vertrouwde er 1, 6% 2 en 5% 3. Spanningen tussen arm en rijk (51 om 31%, PL 52%, hoogste EU 25) en tussen leidinggevenden en werknemers (47 om 34%; PL 53%, hoogste EU25 met Litou­wen) werden in 2003 in de EU10 vaker ervaren dan in de oude EU en etnische (34 om 46%, PL 23%) en manvrouw spanningen (8 om 12%, PL 9%) minder vaak. De belangrijkste etni­sche minderheden in de EU8 zijn voormalige Sovjetburgers en zigeuners.

Beoordeling levenskwaliteit in de EU in 2003: schaal 1 (minimaal) t/m 10 (perfect)

EU15

EU10

Polen

Gezondheidszorg

6,4

5,0

4.7

Sociale dienstverlening

6,2

4,5

4,0

Staatspensioenstelsel

5,3

4,5

4,3

Onderwijsstelsel

6,3

5,8

5,8

Vertrouwen in de medemens

5,8

4,8

4,7

Tevredenheid met het leven

7,3

6,1

6.2

Geluksgevoel

7,6

6.9

6.9

Ook eind 2006 was het volksdeel dat tevreden was met de levensstandaard (EU12 68%, EU15 88%; PL 76%) en de kwaliteit van het leven (77 om 90%; PL 79%) in de 12 nieuwe Eu landen beduidend kleiner dan in de EU15 landen. Eind 2006 waren de Polen naar EU maatstaven echter tamelijk optimistisch over de toekomst. Dit bleek uit de verwachtingen voor het komende jaar over het leven (beter: 37%; EU25 35%, slechter 11 om 10%), de financiële situatie (beter: 28%, EU 25%; achteruit 15 om 16%) of de werksituatie (beter 20 om 21%; slechter 5 om 7%). Ook de verwachtingen over de landelijke economie (beter 21 om 20%, slechter 27 om 34%) en werkgelegenheid (groei 29 om 22%, neergang 21 om 33%) waren toen boven gemiddeld.

Belang van levensgebieden en punten van zorg

De navolgende tabel laat zien welk deel van de Polen een aantal levensgebieden belangrijk vindt in vergelijking met EU Europeanen en Nederlanders. De tabel is gebaseerd op opinieonderzoek van eind 2006 (bron Eurobarometer 273, wave 66.3). Religie scoort hierbij in Polen het hoogst binnen de EU.

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

EU25

Polen

NL

Werk

84

82

81

Gezin/familie

97

98

89

Vrienden

95

94

96

Vrije tijd

90

90

95

Politiek

43

36

68

Religie

52

87

40

Helpen/vrijwilligerswerk

79

79

85

Gezondheid

99

99

99

Familie speelt in Polen een belangrijke rol en dat is niet alleen uit nood. Men waardeert familie meer dan gemiddeld (een 9,8 op een schaal van 1 t/m 10; 18 EU landen 9,4 in 2002) en het deel van de Polen dat hun aandeel in de gezinstaken te groot vindt (20%; EU25 25% in 2003) of dat zich door familie buitengesloten voelt (4 om 6% in 2002) is naar verhouding klein. Het deel dat vindt dat de familie bijspringt in noodsituaties is daarentegen weer groot (72 om 64% in 2002). In 2002 verzorgden relatief velen tussen 15 en 65 thuis een hulpbehoevend of ouder familielid (18%; EU15 11%; EU10 15%) en ook in 2005 woonden veel 65plussers bij familie in.

De navolgende tabel biedt vanuit dezelfde bron informatie over het volksdeel dat de onderstaande zaken eind 2006 rangschikte onder de 3 grootste en de 3 kleinste punten van zorg (de top3 zijn vetgedrukt en de laagst scorende 3 zijn gearceerd).

Punt van zorg

Deel dat het koos bij top3 (%)

EU25

Polen

NL

Pensioenen

38

39

10

Immigratie

14

5

8

Gezondheidszorg

26

39

30

Terrorisme

25

16

24

Integratie buitenlanders

8

1

23

Hulp verlenen

7

3

28

Kosten levensonderhoud

35

38

19

Economische groei

7

4

3

Ouderenzorg

13

8

25

Gehandicaptenzorg

4

4

6

Werkloosheid

36

53

5

Misdaad

26

32

31

Armrijk kloof

17

18

25

Vervoer

2

2

4

Onderwijs

13

8

18

Milieu

13

3

24

Globalisering

4

1

3

Cultuurgroepentypologie van de Poolse markt

De hier vermelde cijfers en enquête-uitslagen gelden voor de gemiddelde Pool. Binnen de cultuur van autochtone Polen kunnen echter subgroepen worden onderschei­den die qua gedrag en opinies van dit beeld kunnen afwijken. Het onderzoeksbureau Pentor kwam rond 2004 uit op de onderstaande 6 types Polen.

De gearriveerde Pool

Contactgericht, dynamisch, kalm, zelfvertrouwen, zorg voor familie. Wijst populisme af; open voor buitenlandse artikelen, maar let erg op kwaliteit en betrouwbaarheid. Geïnteresseerd in modetrends, maar nog meer in esthetiek. Consumptie om te showen geen prioriteit. Verstandig aankoopbeleid, geen schulden maken. Meestal goed opgeleid, niet onbemiddeld en stadsbewoner.

De scepticus

Kritische consument. Zet dankzij goede algemene vorming vraagtekens bij zowel de huidige gang van zaken in Polen als bij internationale ontwikkelingen. Wil zelf kunnen kiezen en niks opgedrongen krijgen. Tegen elke vorm van extremisme of trend. Koopt alleen uit noodzaak of oprechte wens. Impliciete waarden die niet demonstratief worden getoond zijn tolerantie, begrip, kwaliteit en schoonheid. Meestal wat ouder, redelijk tot goed opgeleid en met modaal inkomen.

De carrièremaker

Voorstander van markteconomie en concurrentie. Ambitie belangrijkste norm. Open voor emoties, risico’s en het onbekende. Vaak zelf beginnend carrièremaker. Sterk gericht op uiterlijk en presentatie. Honger naar modetrends (bijv dure merkartikelen) en rolmodellen om na te volgen. Bereid om op de pof te kopen, vaak spijt van impulsaankopen. Meestal jong, vaak MBO niveau.

De gefrustreerde materialist

Gefrustreerd doordat de financiële middelen niet aansluiten bij de hoge materiële ambities. Rebels, non-conformistisch, miskend. Steekt zich vaak diep in de schulden en is dikwijls achteraf ontevreden met keuzes. Meer belust op effect en op indruk maken dan op kwaliteit, merk of herkomst. Erg trend en reclamegevoelig. Meestal 20 tot 30 jaar jong. Vaak een opleiding op VMBO niveau met een laag inkomen, relatief veel jonge boeren en dito lagere ambtenaren.

De gewone Pool

Sterk praktisch gericht op de werkelijkheid van het hier en nu. Stemming varieert tussen populistische gevoelens van miskenning en gezapige rust en conformisme. Achterdocht t.o.v. de markteco­nomie, buitenlandse nieuwlichterij en kerkelijke bemoeienis met openbare leven. Gericht op zeker, vertrouwd en Pools. Tegen trends en show of modeaankopen. Koopt degelijk, gezond, praktisch en goedkoop. Zelden onder 30+ en meestal met een modaal inkomen.

De bekrompen Pool

Bang voor verlies van traditionele normen en waarden, angst voor wat vreemd en anders is. Streng rooms (luistert bijv alleen Radio Marya) of socialistisch of ultranationalistisch. Mijdt emoties en onbekende contacten en wijst mode en trends af. Niet geïnteresseerd in cultuur, merken en markt. Koopt bij voorkeur Pools, maar wil zichzelf zoveel mogelijk bedruipen (zelf knutselen en klussen, eigen moestuin en vee, ruileconomie e.d). Vaak ouder, laag opgeleid, laag inkomen.