Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens

Per 1-1-2010 telde Zweden 9,34 miljoen inwoners (+0,9% t.o.v. 1-1-09; EU27 +0,4). Dichtheid 2010: 22 per km² (EU15 118/ km² in 07). Levensverwachting 2009: 81,5 jaar (m 79,4j; Eurolanden 77,5j in 2007; v 83,5 om 83,4j). Het manvrouw verschil hierin was naar Eu maatstaf klein (4,1 om 6,3 j) en is na 1998 bijna 2 jaar groter geworden (EL 0,3j kleiner). In 2010 telde Zweden 1% meer vrouwen dan mannen (EU25: v 5% meer). Er waren m.n. wat meer 65plussers dan gemiddeld (onder 15 jaar 16,6% in 2010; EU25 15,7% in 08; 65plussers 18,1% om 17,2% in 08). Qua leefsituatie is het volksdeel dat alleen woont het grootst binnen de EU na dat in Denemarken (20,7% in 2009, EU15 14,1% in 08) en het segment in een huishouden met een alleenstaande ouder het op 2 na grootst (6,6 om 4,6%). Ook het deel dat als paar zonder kinderen (29,2 om 25,5%) of in een paar met kinderen leeft (37,5 om 36,7%) ligt boven de EU15 normaal, zodat voor Zweden in een huishouding van 3 of meer volwassenen weinig overblijft (zonder kinderen 2,4 om 11,2%, met kinderen 3,5 om 7,8%). Het aandeel in huishoudens met kinderen ligt iets boven de EU15 normaal (52,3 om 49,1%). Een Zweedse kreeg in 2009 tij­dens haar leven gemiddeld 1,94 kind (EU27 1,6 kind in 2007). Geboortecijfer 2009: 12 per 1000 inwoners (EU27 10,7/1000); aandeel buitenechtelijke geboorten 2009: 54,4%; Eurolanden 34,2% in 2007); huwelijkscijfer 2009: 5,2/1000 inwoners (EU27 4,9/1000 in 07); scheidingscijfer 2008: 2,3/1000 (EU27 2,1/1000 in 2005); sterftecijfer 2007: 5,4/1000 (EU15 5,7/1000, bron: Eurostat).

Etnische gegevens en diversiteit

Na WOII bleven m.n. Finse oorlogswezen (rond 15.000), Deense joden en mensen uit de Baltische staten die naar Zweden waren gevlucht in het land wonen. Ook arriveerden alras arbeidsmigranten uit Finland en andere delen van Scandinavië. Tussen 1956 en de 80er jaren kwamen daar m.n. vluchtelingen bij uit Hongarije, Tsjechië (opstanden tegen de communisten), de VS (Vietnam weigeraars), Chili (aanhang van de linkse president Allende) en Turkije, Syrië, Libanon en Iran (o.m. 120.000 Assyrische christenen als slachtoffer van etnische zuiveringen en veel Koerden). De 90er jaren zorgden voor een toevloed vanuit de Balkan (uiteenvallen Joegoslavië) en het voormalige Oostblok (m.n. Polen, Baltische staten, Roemenië). Vooral door de Irak oorlogen van 2003 en 2007 mochten rond 70.000 Irakezen in het land blijven. Daar zijn intussen 32.000 Somaliërs bijgekomen. Onder de nieuw aangekomenen vallen ook Denen die bijv. een Thaise vrouw trouwden en door het strenge immigrantenbeleid niet meer in hun eigen land konden wonen. Zweden telt verder tussen 20.000 en 40.000 Roma zigeuners. In 2010 waren de belangrijkste redenen van immigranten werk (21%) en gezinshereniging (20%), gevolgd  door vrij verkeer uit een EU land 18%, studie 14% en vluchtelingen 12%.

Volgens het statistisch jaarboek 2011 (http://www.scb.se/, English) steeg naar etnische samenstelling het buiten Zweden geboren volksdeel tussen 1970 en van 2010 van 8,9 naar 14,3% en met de kinderen meegerekend van wie beide ouders in het buitenland waren geboren 18,6% (1,73 miljoen in getal). Buiten dat telde men nog 602.000 buitenlanders (6,5% bevolking). Daarmee heeft bijna 1 op de 4 bewoners van Zweden wortels in het buitenland. De herkomstregio van de Zweden van buitenlandse herkomst in volgorde van aandeel (incl. 2e generatie) zijn Azië 29%, Scandinavië buiten Zweden 21%, EU buiten Scandinavië 19%, Europa buiten de EU 18%; Afrika 8%, Zuid Amerika 5% en Noord Amerika 2,5% en de belangrijkste herkomstlanden Finland 15% (254.000), voormalig Joegoslavië 11% (Servië Montenegro/ rest Joegoslavië 7%, Bosnië 4%), Irak 9% (154.000); Polen 4,8% (83.100), Iran 4,7%, Turkije 4,3%, Duitsland 3,6%, Denemarken 3,5%, Noorwegen 3,1% (52.000), Libanon 2,7%, Somalië 2,6% en Chili 2,3% (40.200). De aandelen in Zweden geboren kinderen waren het grootst bij Turken 40%, Serviërs en Grieken 35% en Afrikanen, Chilenen, Hongaren, Finnen en Esten (rond 30%). Tussen 2000 en 2002 en tussen 2006 en 2009 lag het immigratie overschot boven de normaal van de EU25. Ook in Zweden werden de regels voor asielzoekers verscherpt. Het aantal asiel verzoeken steeg tussen 1996 en 2002 van 5800 naar 33.000 p/j. Daarna zakte het naar 17.500 in 2005 en het steeg vervolgens weer naar 36.200 in 2009. Het aantal toegekende staatsburgerschappen varieerde in deze periode tussen 28.900 (2004) en 51.200 (2006; 33.500 in 2007; 30.500 in 2008).

Qua opinie over minderheden zijn Zweden tolerant en bij nare incidenten wordt van overheidswege altijd expliciet gewaarschuwd tegen vooroordelen t.o.v. bevolkingsgroep of religie. Het volksdeel dat integratie van minderheden erg belangrijk vond lag begin 2005 boven de EU25 normaal (50 om 37%, Special Eurobarometer 225, wave 63.1). Het deel dat onderschreef dat immigranten veel bijdragen aan het eigen land was eind 2006 het grootst binnen de EU (79 om 40%, Standard EB 66) en ook de waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 viel met 2,32 onder de EU top (Special EB 273, wave 66.3). In november 07 was het contingent dat koos voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit het grootst binnen de EU27 na dat in Denemarken (kosmopolieten 48%, EU 25%, NL 47%, Flash EB 217) en het segment dat voor eigen identiteit koos en geen heil zag in interculturele dialoog lag flink onder de EU27 normaal (6 om 13%). Ook voor de groep die kool en geit wilde sparen bleef relatief weinig over (39 om 55%). Het deel dat immigratie voor de komende generatie tot de 3 grootste punten van zorg rekende was eind 2006 relatief klein (7 om 10%), maar bij integratie was het aan de grote kant (10 om 7%; EB 273, wave 66.3). Hetzelfde gold najaar 2008 voor het segment dat immigratie voor het land (8 om 7%) bij de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties koos (voor zichzelf 4 om 4%). Sterke etnisch raciale spanningen werden in 2007 naar EU15 maatstaf nog niet zoveel ervaren (36%, EU15 41%, NL 57%, BE 43%, EQLS 2007), maar in sept. 2009 ervoer een iets boven gemiddeld aandeel Zweden zulke spanningen (45%, NL 55%, BE 50%, EU 40%). De groep die spanningen tussen religieuze groepen voelde lag in 2007 rond de EU15 normaal (30%, NL 40%, BE 30%). In 2010 kreeg een anti-immigratie partijtje voet aan de grond in het parlement.

De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen; incl. de EU25. De Zweden bezetten in 2007 op deze lijst de bovenste plek (score 88, EU 53). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 6 dimensies onder de 28 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek. Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie vallen de voorwaarden voor en de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Dimensie MIPI

Zweden

Nederland

Eu25

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

100

1

70

9*

56

Gezinshereniging

92

1

59

16

57

Langdurig verblijf

76

1

66

10

59

Politieke deelname

93

1

80

5

56

Naturalisatie

71

1*

51

8

43

Antidiscriminatie

94

1

81

5*

58

Zweden komen veel in aanraking met andere culturen en de mate van internationaal georiënteerd is groot (EB 278, wave 67, veldwerk voorjaar 2007). Het deel dat familie of vrienden in het buitenland of buitenlandse contacten had of kennis nam van buitenlandse media of boeken dan wel geïnteresseerd was in de buitenlandse keuken viel onder de EU top (QA 10). Ook bereidheid om vreemde talen te leren en talenkennis zijn wijdverbreid net als de interesse in het ontmoeten van mensen uit andere Europese landen (83%, EU 63%, BE 69%, NL 67%). De groep met culturele belangstelling voor eigen land en over de grens was gemiddeld (eigen land 69%; andere Europese landen 56%, rest wereld 53%). Hetzelfde gold voor het deel dat zich gehecht voelde aan plaats (85%) of regio (83%) van afkomst, maar de groep die een band ervoer met eigen land (94 om 90%), Europa (77 om 67%) of de wereld (73 om 61%) was groot. Een doorsnee aandeel Zweden (87%) was voor culturele uitwisseling binnen de Eu om tolerantie en openheid te bevorderen (binnen de wereld 94 om 90%). Een pioniersrol voor burgerinitiatief (zoals deze onbetaalde website) kreeg de meeste steun binnen de EU (52%, NL 43%, BE en EU 37%) en nationale overheden kregen als in initiatiefnemer relatief weinig aanhang (44%, Eu 50%). Erfgoed financieren (25%) en uitwisseling van studenten (50%), kunst en cultuur (24%), TV documentaires (33%) of film (12%) scoorden relatief goed onder Zweden als manieren om Europees contact te bevorderen. Het omgekeerde gold voor vreemde taalles op school ontwikkelen (47 om 56%) of een jaarlijkse Europese culturele hoofdstad (15 om 18%). Bij keus van 3 uit 9 maatschappelijke waarden kozen veel Zweden respect voor natuur en milieu (76 om 50%, NL 46%, BE 51%) en gelijkheid en solidariteit (43 om 37%). Tolerantie en openheid voor anderen (39%, NL 60%, BE 51%, EU 37%), vrede (65%) en vrijheid van meningsuiting (34%, NL 52%, BE 51%) scoorden vrijwel gemiddeld en culturele diversiteit (9%, EU 12%), respect voor de lessen van de geschiedenis (12%) en ondernemerschap (5%) kregen weinig aanhang. De groep die voelt dat de EU voor de 9 waarden staat was bij vrijheid van meningsuiting (69%), gelijkheid & solidariteit (67%), milieurespect (56%) en vrede (64%) relatief groot en bij culturele diversiteit (22 om 32%), tolerantie en openheid (43%), lessen geschiedenis (37%), ondernemerschap (36%) en vooruitgang en innovatie (26%) relatief klein.

Demografie: achtergrond en ontwikkelingen

In Zweden is de individualisering ver voortgeschreden. Het gedeelte alleenstaanden (ruim 27,3% van alle volwassenen, 1 van de 4 met kinderen) is flink groter dan gemiddeld in de EU (18,7%). Naar huishoudens lag het aandeel van alleenstaanden (al dan niet met eigen kinderen) in 2009 op 42% (2e EU na Denemarken; EU15 32%). huishoudens van alleenstaande ouders kwamen ook relatief veel voor (5,2 om 4,2%) en het aandeel met paren zonder kinderen (29,6%) lag een fractie boven de EU15 normaal. Het gedeelte dat uit een paar met kinderen bestond was aan de kleine kant (19,8 om 23,9%) en het segment andere huishoudens was erg klein (3,2 om 12,4%). Tussen 1970 en 1998 zakte het jaarlijkse aantal huwelijken min of meer sprongsgewijs van ruim 50.000 tot min­der dan 32.000 in 1998 (3,6/1000). Daarna ging het tegen de EU trend in weer omhoog naar 5,5/1000 in 2008 en daarmee kwam het boven de EU27 normaal (4,9/1000 in 07). In 2009 was het cijfer weer wat gezakt (5,2/1000). De huwelijks­leeftijd (man 35, vrouw 32,5 jaar bij een 1e huwelijk/ 49,5 en 44,5 jaar bij een 2e huwelijk) was in 2008 geste­gen tot de hoogste in de EU. Zweden kent en een wet die voorziet in een ge­lijke boedelverdeling bij het uit el­kaar gaan van samenwonenden (sambolag) waardoor velen het niet nodig vinden om te trouwen. Ook in de bevolkingstatistieken wordt nau­we­lijks on­derscheid gemaakt tussen gehuwd en onge­huwd samenwonen. De wetgeving over echtscheiding is van 1987. Bij afhankelijke kinderen tot 16 of wanneer één partner niet wil scheiden gaat een bedenktijd in van 6 tot 12 maanden. Daarna moeten de partners aangeven of de scheiding doorgaat. Het hoge ­schei­dingscijfer droeg aanvankelijk bij aan het grote aandeel alleenstaanden. Rond 1998 bereikte dit cijfer een piek van meer dan 60% van het aantal huwelijken, maar in 2008 was het (eveneens tegen de EU trend in) ge­zakt naar 42% (EU25: 42% in 2005). In 90% van de gevallen delen na een echtschei­ding beide ouders de voogdijschap van de kinderen. Het aandeel gescheiden vaders dat geen contact met de kinderen had daalde tussen 1982 en 2002 van 25 naar 10%.

In 2004 kwam het aantal geboorten voor het eerst sinds 1995 weer boven de 100.000. Het geboortecijfer ligt nu boven het EU27 gemiddelde (12 om 10,7/1000 in 2009). De gemiddelde leeftijd waarop een vrouw haar eerste kind krijgt verschoof van 27 naar 32 jaar. Relatief veel afhankelijke Zweedse kinderen leven niet bij hun beide biologische ouders. Doordat men het getrouwd zijn voor moeders niet belangrijk vindt was tussen 1994 en 2005 het aandeel buitenechtelijke geboorten het grootste binnen de EU. Tussen 1994 en 1999 steeg het nog licht, maar daarna bleef het rond 55% hangen. In de EU ging het in dezelfde periode omhoog van 23 naar 33% (Eurolanden 34,2% in 2007, Zweden 54,4% in 2009, hoogste EU na Estland). Het segment Zweden in een huishouden met een alleenstaande ouder is het op 2 na grootst binnen de EU (6,6 om 4,6%). Het aantal tiener geboorten is klein. In 2008 had 0,6% van de Zweedse meisjes tussen 15 en 19 kinderen (Eurolanden 1%, bron Eurostat). Op scholen wordt veel aandacht besteed aan seksueel voorlichting. Qua geboorteregeling zijn voorbehoedsmiddelen vrij of op recept verkrijgbaar en moderne anticonceptie (pil, spiraal) is (vrijwel) gratis. Het gebruik van moderne anticonceptie is in Noord Europa het hoogst binnen de EU. In 1975 werd abortus tot aan de 18e week gratis. Het aantal abortussen lag tussen 1985 en 2008 rond 25% van het aantal geboorten met een dalletje tussen 1990 en 1995 (toen rond 23%; 25,8% in 2008, onderaan de top10 van de EU27, http://www.johnstonsarchive.net/). Begin 2005 was het gedeelte Zweden dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk vindt aan de kleine kant (46%, EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 30%, EU 33%; Special EB 225/ wave 63.1)

Wikileaks man Julian Assange werd eind 2010 met zijn neus op het feit gedrukt dat de Zweedse wetgeving over ongewenste intimiteit erg streng is. Het trekken aan een arm van een vrouw door een man kan al als aanranding worden uitgelegd en het weigeren van een condoom of seks met een vrouw die zegt dat ze sliep kan onder verkrachting vallen. Met Zweedse vrouwen is dus voorzichtigheid geboden; helemaal bij druk achter de schermen vanuit de USA!

Zweedse huishoudens behoren tot de kleinste binnen de EU (2,1 leden, EU15 2,3 in 2008; 2 leden in 09). Dat komt m.n. door de vele huishoudens van alleenstaanden (42% in 2009; EU15 32%). Alleenstaanden wonen echter lang niet altijd alleen. Onder de 20,7% Zweden die leefden als alleenstaande (EU15 14,3%) viel bijv. ook het kroost van de 6,6% in een gezin van een alleenstaande ouder (EU 4,6%). Verder was het aandeel alleenstaanden onder 65 jaar relatief groot (64,2%; EU15 60%). Ook het volksdeel dat in een paar zonder kinderen leefde was aan de grote kant (29,2 om 25,5%) en ook hier hadden 65minners een flink aandeel (60 om 56%). Erg weinig Zweden leefden in een huishouden van 3 of meer volwassenen (2,4 om 11%). Het volksdeel in een paar met kinderen was ook relatief klein (19,8 om 23,9%). Het segment in een paar met 1 kind (38,4 om 44%) of met 2 kinderen (42.5 om 43,5) was daarbij onder en het deel in een paar met 3 of meer kinderen oververtegenwoordigd (17,5 om 13%). Slechts 3,5% van de Zweden leefde in een situatie met 3 of meer volwassenen met afhankelijke kinderen (EU15 8%); Al met al was het gedeelte van de Zweden in een huishouden met afhankelijke kinderen wat aan de kleine kant (47,7 om 49,2%).

Eind 2006 behoorde in Zweden het volksdeel dat van familie thuishulp verwachtte bij ziekte (34 om 43%), advies bij problemen of familiezaken (32 om 40%) of een luisterend oor bij een emotionele dip (22 om 29%) tot de kleinste binnen de EU25. M.b.t. lenen bij acute geldnood lag de verwachting ook iets onder de EU normaal (51 om 55%; EB 273, wave 66.3, QA4). M.n. de partner, maar ook vrienden, scoorden bij zulke situaties in Zweden relatief hoog. Acuut geld lenen deed men echter liever bij een bank o.i.d.

Leefsituatie van de jongere generatie

Kinderen gaan in Zweden net als in heel Noord Europa jong de deur uit. Dit maakt het aandeel huishoudens van personen onder de 30 relatief groot. Wel daalde het tussen 1994 en 2005 nogal sterk; van 21,7 naar 13,8% (EU15 van 11,5 naar 7,9%). Bij de 18-35 jarigen zijn de manvrouw verschillen in leefsituatie klein naar EU maatstaven. Het deel van de leeftijdsgroep dat nog zonder partner of kinderen bij de ouders inwoonde (mannen en vrouwen 10%, EU m 35%, v 26%) was in 2003 het kleinste binnen de EU25 en het gedeelte dat op zichzelf woonde (mannen 44 om 22%, vrouwen 31 om 16%) het grootst. Naar EU maatstaf was het deel dat samenwoonde als paar (m 17 om 15%; v 24 om 21%) of als onderdeel van een eigen gezinnetje (m 22 om 14%. v 23 om 21%) ook groot. Onder de vrouwen waren tamelijk veel alleenstaande ouders (5 om 4%). Voordeurdelers (m 6 om 11%, v 6 om 8%) en mensen die al dan niet met partner en kinderen met meerdere generaties van familie onder één dak leefden waren er ook bij deze leeftijdgroep weinig (1% van de mannen; Eu: m 2%, v 3%).

Werk en kinderen

Eind 2006 was het aandeel Zweden met een gezin dat qua kinderwens tevreden was met hun kindertal gemiddeld qua grootte (81%), net als de groep die er wel meer had gewild (18%). Bij kinderlozen was de groep die daar vrede mee had iets groter dan gemiddeld (21 om 18%, EB 273, QA 8), 71% (om 73%) had wel kinderen gewild en 8% (EU normaal) wist het niet. Zweden telde onder vrouwen van de leeftijd dat ze kinderen thuis hebben (25 t/m 54 j) na Denemarken het grootste aandeel met een baan binnen de Eu (81,9% in 09, -1,6% t.o.v. 08; EU15 72%, -0,5%). Onder vrouwen tussen 25 en 50 werkte 37% in deeltijd. Van hen deed 27,5% dat onvrijwillig (EU 35%, 23% onvrijwillig). Er werd dan ook erg veel gebruik gemaakt van formele kinderopvang (onder 3 j: 63% in 2009, EU15 33% in 08; 3-6j: 94 om 90%, 6-12j: 100 om 94%). Bij baby’s en peuters was het deel dat geen formele opvang kreeg klein (37%, EU15 67% in 2008, Eurostat). In september 2009 behoorde het volksdeel dat tevreden was over kwaliteit (84%, EU27 54%) en betaalbaarheid (70 om 41%) van formele opvang tot de top2 binnen de EU. Ook het gedeelte voorstanders van publieke voorzieningen voor opvang viel onder de EU top (95 om 88%). Desondanks was het deel dat zulke voorzieningen voorafgaand aan de basisschool nodig vond in Zweden relatief klein (58 om 68%, wenselijk 35 om 24%).

In 2009 viel 92% van de kinderen onder 3j die geen formele opvang kregen onder de zorg van ouders (Zweden kent goede betaalde verlofregelingen voor ouders met kleine kinderen). De aanhang van opvang thuis van kinderen tussen 0 en 3j was relatief klein, behalve door beide ouders of een au pair (door gediplomeerd iemand 16%, Eu ook 16%; au pair 16 om 12%, moeder 12 om 33%, vader 4 om 7%, beide ouders 56 om 39%, grootouders/ andere verwanten 15 om 23%, meer opties mogelijk, EB 321, wave 72,1). M.b.t. kleuters tussen 3 en 6 was de aanhang van formele opvang (incl. kleuterschool) erg groot (87%, bij top3 EU, EU27 63%) en scoorde opvang thuis matig (gediplomeerde 16 om 15%, au pair 13 om 10%), moeder 5 om 19%, vader 2 om 6%, beide ouders 32 om 31%, overige verwanten 14 om 25%). Van de kleuters ging 6% niet naar formele opvang (EU15 10%) en 3% (om 7%) werd alleen door hun ouders opgevangen.

In de tabel is te zien hoe Zweden begin 2005 op opvoedingswaarden scoorden. De wat calvinistisch aandoende waarden volharding, zorgzaamheid/ zuinigheid, werklust en gehoorzaamheid kregen naar EU maatstaf erg weinig aanhang. M.n. tolerantie, onafhankelijkheid en fantasie werden vaak aangevinkt (alle 3 hoogste EU).

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

ZW

NL

België

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

94

90

83

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

84

88

83

80

Volharding/ beslistheid

47

61

68

61

Gehoorzaamheid

36

50

63

56

Zorgzaamheid/ zuinigheid

33

36

52

54

Onafhankelijkheid

81

66

56

53

Fantasie

74

31

41

52

Hard werken/ werklust

12

38

59

47

In 2005 was qua balans werk privéleven het aandeel Zweden dat de werkuren goed in te passen vond in het privéleven gemiddeld groot (81%, Eu15 79%). Het gedeelte dat aangaf iedere dag minstens een uur aan de kinderen te kunnen besteden (31 om 27%) of dat genoeg tijd had voor koken en huishouden (55 om 47%) lag qua grootte iets boven de Eu normaal. In 2007 had naar EU15 maatstaf een doorsnee aandeel Zweden moeite met de balans tussen werk en gezinsleven. Het deel dat door het werk moeite had met voldoen aan familieplichten (18 om 26%) of afgeleid werd door beslommeringen over de privésituatie (5 om 11%) of door het werk te weinig tijd over hield voor vrijwilligerswerk (m 38 om 48%, v 44 om 52%) was relatief klein. Een doorsnee deel voelde zich door het werk regelmatig te moe voelden voor het huishouden (46%, EU15 45%) of hield te weinig tijd over voor hobby’s (m 49 om 47, v 55 om 55%), maar velen hielden te weinig tijd over voor contact met familieleden (m 33 om 30%, v 31 om 27%) en andere sociale contacten (m 56 om 33%, v 52 om 37%).

Discriminatie

Uit de tabel hierna blijkt hoe Zweden relatief tolerant zijn in vergelijking met Nederlanders, Belgen en de EU27 normaal voor wat afwijkt van de standaard (bron: Special Eurobarometer 317, wave 71.2; veldwerk van medio 2009).

Type premier/ president van het eigen land

Deel in % dat zich daar medio 2009 enigszins tot hoogst ongemakkelijk bij zou voelen

ZW

NL

België

EU27

Vrouw

6

17

20

21

Openlijk homo/ lesbisch

19

28

36

47

Gehandicapt

18

33

42

40

Etnische minderheid

32

59

57

55

Minderhedenreligie

45

61

70

51

Jonger dan 30

61

74

58

61

Ouder dan 75

72

81

73

73

Op de 6 onderzochte vormen vonden relatief veel Zweden dat er in hun land erg veel werd gediscrimineerd op etniciteit (19%, EU27 16%). Bij de andere vormen lag de score bij erg veel rond of onder de EU normaal (sekse 8 om 7%, geloof 10 om 9%, handicaps 14 om 13%, geaardheid 10 om 12%, leeftijd 12 om 16%). Het deel dat vond dat het met deze vormen van discriminatie in de afgelopen 5 jaar veel erger was geworden lag op of onder de EU normaal (geloof 6 om 6%, etniciteit 8 om 9%, leeftijd 5 om 10%; handicaps 3 om 6%; sekse 2 om 5%; geaardheid 3 om 7%). Relatief velen vonden dat ze onder het stempel gehandicapt (4 om 2%) of anders geaard (2 om 1%) vielen. Een geloofsminderheid scoorde hier gemiddeld (4%) en een etnische minderheid onder gemiddeld (4 om 5%). Het segment dat zichzelf in het jaar voor de vraagstelling gediscrimineerd of lastig gevallen voelde was boven gemiddeld bij sekse (7 om 3%), leeftijd (9 om 6%) en handicaps (3 om 2%). Bij de 3 andere items was het gemiddeld (etniciteit 3%, geaardheid 1%, geloof 1%). In Zweden kenden velen leden van een etnische (75%; Roma zigeuners echter 9 om 18%) of religieuze minderheid (70%), gehandicapten (63%) of homo’s/ lesbo’s etc. (59%). Het segment dat getuige was geweest van discriminatie van anderen was bij alle vormen groot (sekse 14 om 5%, geloof 11 om 5%, handicap 12 om 6%, etniciteit 20 om 12%, leeftijd 14 om 8%, geaardheid 9 om 6%). Hier scoorde men al met al het hoogst binnen de EU.

Relatief veel Zweden vermoedden dat de kredietcrisis zou bewerkstelligen dat er minder geld gestoken wordt in anti discriminatie (68 om 49%) of dat ze discriminatie zou aanwakkeren. Bij leeftijd (61%), geaardheid (60%), geslacht (74%) en etniciteit (58%) vond een (iets) boven gemiddeld deel dat de media genoeg aandacht aan besteden aan discriminatie, maar bij geloof (48 om 52%) en m.n. handicaps (31 om 48%) was dat aandeel aan de kleine kant. Onder Zweden bestaat voor gelijke kansen maatregelen t.a.v. werk of solliciteren relatief weinig steun. T.a.v. etniciteit kregen maatregelen m.b.t. solliciteren echter wel veel aanhang (79 om 67%). Relatief weinig Zweden vonden dat in hun land genoeg wordt gedaan tegen discriminatie (31%, EU 49%), maar het deel die vond dat er op hun werkplek genoeg tegen werd gedaan viel onder de EU top. Vakbonden en groeperingen voor gelijke rechten werden naar verhouding veel gezien als instanties om klachten te deponeren. Een flinke minderheid (43%, EU 52%) schatte in dat men de eigen rechten niet kent bij discriminatie.

Zweden was het eerste land ter wereld waar niet de straatprostituees, maar hun klanten werden beboet. In 1999 werd op instigatie van het Zweedse Europarlementslid Marianne Eriksson een wet van deze strekking ingevoerd. Tot aan 2004 was hierdoor de straatprostitutie met 25% gedaald.

Vrouwenemancipatie

Zweden is een Scandinavisch land en staat als zodanig bekend vanwege beleid voor gelijke rechten van de seksen. Medio 2009 was het volksdeel dat vond dat sekse discriminatie in hun land veel voorkomt relatief groot (52%, EU 40%, NL 38%, BE 39%), maar het deel dat vond dat deze vorm van discriminatie de laatste 5 jaar was toegenomen was aan de kleine kant (20 om 24%) en steun voor meer gelijke kansen maatregelen op dit vlak was relatief klein (62 om 75%). Qua opvatting over de manvrouw taakverdeling was eind 2006 het aandeel Zweden dat hechtte aan enkele traditionele invullingen van de manvrouw polariteit het kleinst binnen de EU25. Zo was bij 62% van de paren schoonmaken een taak van de vrouw des huizes (EU 81%, NL 76%) en bij 19% (EU 9%; NL 6%) een taak van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 66% (EU 82%, NL 72%) en 21% (EU 13%; NL 14%) en bij strijken op 71% (Eu 85%, NL 79%) en 12% (EU 8%, NL 10%). In 2007 staken mannen relatief veel en vrouwen weinig  tijd in zorg voor kind of familie (p/w: m 31u, EU15 26u; v 38 om 42u) en in huishouden en koken (m 8 om 8u, v 13 om 16u). De tabel hierna laat zien in hoeverre bij beide geslachten werk privéactiviteiten in 2007 in de weg zat in Zweden en in NL, België en de EU. M.n. sociale contacten buiten familie hadden bij Zweden te lijden onder het werk en anders dan gemiddeld in de EU voelden meer mannen dan vrouwen zich erdoor beperkt in hun sociale contacten. Relatief veel Zweden vinden zowel werk als vrije tijd, vrienden en vrijwilligerswerk/ politiek belangrijk (Special EB 273).

Activiteit

Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had

ZW

NL

Belg

EU15

m

V

m

v

m

v

m

v

Contact met familieleden

33

31

37

36

28

32

30

27

Andere sociale contacten

56

52

46

42

36

39

33

37

Eigen hobby’s/ interesses

49

55

44

51

43

59

47

55

Vrijwilligerswerk/ politiek

38

44

35

43

38

46

48

52

Qua studie was begin 2005 naar EU25 maatstaf het segment Zweden dat een universitaire studie voor mannen belangrijker vond dan voor vrouwen erg klein (6%, EU25 17%, oneens met de stelling 92%, EU25 81%, bron EB 225, wave 63.1). Zweden steekt qua groei in niveau van opleiding bij vrouwen gunstig af bij de EU15 normaal. Het segment laag opgeleide vrouwen (hooguit lager vervolgonderwijs) is klein en gaat sterker omhoog met de leeftijd dan in de EU (25-34j 11%, EU15 20% in 2009; 55-64j 33 om 48%). Het gedeelte middelbaar opgeleide vrouwen bleef bij beide leeftijdgroepen vrijwel gelijk en kwam bij de jongere groep onder de Eu normaal (25-34j 41 om 43%; 55-64j: 37 om 34%). Het aandeel hoog opgeleide vrouwen behoort bij beide leeftijdgroepen tot de Eu top, maar gaat minder sterk omhoog met de leeftijd als in de EU15 (30-34j 48,5 om 37%: 55-64j 30 om 17,5%; wellicht komt bij een hoog niveau een verzadigingspunt in zicht). Tussen 1998 en 2008 steeg het aandeel vrouwelijke hoger onderwijsstudenten iets sterker dan in de EU27 en het bleef relatief groot (60 om 55% in 08). Het aandeel vrouwen in onderzoeksbanen was in 2004 in hoger onderwijs en bedrijfsleven groot naar de maatstaf van de EU27. Bij de overheid bleef het wat achter.

Het volksdeel dat de stelling onderschreef dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen was in 2005 ook relatief groot (93%, EU25 86%; niet mee eens 6 om 12%). Naar beroep was de manvrouw polariteit naar EU maatstaf in dat jaar echter wel degelijk aanwezig. Het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken (zorg en sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, administratie en horeca: 71 om 61%) was het grootst binnen de EU en ook het aandeel mannen in mannensectoren was erg groot (51 om 42%). Er werkten veel vrouwen in de top6 van vrouwen beroepen (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed. 42,8 om 35,6%). Bij mannen in de top6 van mannenvakken was het surplus minder uitgesproken (montage, bouwvak, kleine zelfstandige, techniek ed. 27,6 om 25,5%). Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk lag in 2007 met 18% vrijwel op het Eu15 gemiddelde (16% in 2009). Qua hogere functies was het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in Zweden het kleinst binnen de EU (12%, EU 27%) en 85% bestreed deze visie (EU 66%). Het aandeel vrouwen in de politieke top is het grootst binnen de Eu (ministers en topambtenaren 50% in 2006, parlementariërs 45% in 2010; men heeft in politieke partijen vrijwillig een half om half verhouding als norm gesteld) en er zaten ook veel vrouwen in de top van de centrale bank (30% vrouw, 3 na hoogste 26 Eu landen) en van de 50 bekendste ondernemingen (23%, hoogste EU27). Bij dit alles gaat het om selecte groepen. In 2005 waren onder managers van kleine ondernemingen 1,8 keer zoveel mannen dan vrouwen (EU 1½ x zoveel) en ook bij zelfstandigen met personeel lag de manvrouw verhouding wat uit het lood (6,7 op 3; EU 7 op 3,5). Het aandeel werknemers met een vrouw als directe superieur was echter wel weer groot naar EU maatstaf (33%, EU15 24%, 4th European working conditions survey).

In 2009 stond Zweden 4e op de Global gender gap index die de mate van gelijke berechting van vrouwen wereldwijd meet en in 2008 3e. Nederland zakte van de 9e naar de 11e en België van de 29e naar de 32e plek (http://www.rte.ie/news/2009/1027/genderreport.pdf). Via http://www.quotaproject.org/index.cfm is info te vinden over wettelijke quota en eventuele sancties in landen.

Emancipatie naar geaardheid

Op http://www.ilga-europe.org/ is info te vinden over ontwikkelingen en stand van zaken aangaande LBGT rechten in o.m. de EU landen. Zweden was er wat dat betreft vroeg bij met de meeste dingen. Al in 1944 werd zelfde sekse seks voor 17plussers uit de strafwet gehaald. In 1972 werd het zich laten ombouwen wettelijk mogelijk en in 2007 wilde men dit recht uitbreiden tot gehuwden, niet Zweden en ongesteriliseerden. Sinds 1976 mogen homo’s in het leger. In 1979 was Zweden het eerste land ter wereld dat homoseksualiteit schrapte van de officiële lijst van ziekten. In strafwetgeving rond discriminatie en door haat ingegeven misdaad geldt sinds 1987 geaardheid als rechtsgrond. In 2009 is daar transseksualiteit aan toegevoegd. Verder verdween toen de speciale ombudsman voor LBGT zaken (HomO genaamd) van het toneel en travestie werd uit de officiële lijst van ziektebeelden gehaald. In 1988 worden zelfde sekserelaties erkend en er kwamen samenlevingscontracten. Sinds 1 mei 2009 kan men kiezen voor het homohuwelijk met dezelfde rechten als heterohuwelijken. Sinds februari 2003 hebben zelfde sekse partners dezelfde adoptierechten als heteropartners en in 2005 werd KI toegestaan bij lesbische vrouwen. Rond 2010 speelde het recht voor homoseksuele mannen op bloeddonorschap.

Qua opinie was najaar 2006 het gedeelte voorstanders van het Europees toestaan van het homohuwelijk (71%, EU 44%) of van kinderadoptie door zelfde sekseparen (51%, EU 32%) het grootst binnen de EU na dat in NL. Medio 2009 vonden relatief veel Zweden dat discriminatie op geaardheid in hun land veel voorkomt (57%, EU27 48%, NL 54%, BE 45%), maar het segment dat vond dat het de laatste 5 jaar erger is geworden was aan de kleine kant (23 om 28%, minder erg geworden: 71 om 60% Special EB 317, wave 71.2). Bij deze enquête rekende 2% zich bij de homo/ lesbo minderheid (EU 1%) en 1% voelde zich in het jaar vooraf gediscrimineerd vanwege geaardheid (EU ook 1%). Het segment dat deze vorm van discriminatie bij anderen had gezien was groot (9 om 6%), maar dat is in Zweden bij andere vormen van discriminatie nog sterker het geval.

Het oudste jaarlijkse LBGT evenement in Zweden is Stockholm Pride rond begin augustus (sinds 1988) met een week lang voornamelijk lezingen, exposities en optredens. Verder kennen Göteborg, Malmö, Uppsala en een aantal kleinere plaatsen LBGT evenementen.

De leefsituatie van 65plussers

Het ouderen en gehandicaptenbeleid in Zweden is er op gericht om zelfredzaam­heid zo lang mogelijk te waarborgen. Woonsituaties met aangepaste voorzieningen, thuishulp en ondersteuning van mantelzorg zijn dan ook groeiende fenomenen. In Zweden is het aandeel huishoudens van 65plussers naar verhouding klein (29,5%, EU15 35% in 2005). Tussen 2004 en 2008 lag het segment alleenwonende 65plussers onder de totale bevolking boven de EU15 normaal (7,4%; EU15 rond 5,7%). Het gedeelte in een paar met op zijn minst één 65plusser was gemiddeld qua grootte (11,8%), maar wel relatief sterk gegroeid (9,6% in 06, +23%, EU15 +3%). De levensverwachting ligt in Zweden rond de EU normaal met een relatief klein manvrouw verschil (al groeit dat wel), maar de gezonde levensverwachting voor 65plussers is het hoogst binnen de EU (v 13,8j in 2008 , EU27 8,0j in 07; m 12,9 om 8,7j). In 2007 vond een doorsnee volksdeel dat afhankelijke mensen teveel op hun familie moeten leunen (71%; niet mee eens 25%, EU27 33%).

In de tabel die nu komt staan de 1e en 2e keus opgeteld in Zweden, de EU27, België en NL qua manieren om hulp in te vullen aan een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden (bron special EB 321 wave 72.1; QA38T; veldwerk: nazomer 2009). Thuiszorg door kinderen en bij kinderen intrekken scoorde naar EU27 maatstaf het laagst en professionele thuiszorg en bejaardentehuis etc. vielen onder de EU top.

Hulpopties in %

ZW

NL

BE

EU27

Bij kinderen intrekken

8

9

26

43

Hulp van kinderen thuis

27

51

53

56

Professionele thuiszorg

87

82

62

53

Bejaardentehuis/ beschermd wonen

71

47

44

32

Hangt er van af

3

5

7

6

Geen/weet niet/anders

2

3

3

5

Zweden hadden voor zorg voor hun ouders weinig van hun gezinsinkomen over, deels omdat ze gewend zijn dat het uit belastinggeld wordt betaald (8,7%, laagste EU27, EU 17,5%, NL 8,4%, BE 16.2%; QA 54). Relatief velen achtten de lange termijn zorgvoorzieningen in hun land kwalitatief goed (53%, NL 60%, BE 82%, EU 44%: slecht 33%, EU 33%, NL 31%, BE 12%) en betaalbaar (48%, NL 45%, BE 50%, EU 29%; te duur 21%, laagste Eu na Denemarken, EU 45%, NL 40%, BE 44%; QA 46). Het volksdeel dat vond dat verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsetting veel voorkomt was in Zweden erg klein (19%; EU 47%, NL 34%, BE 36% in 2007, EB 283, wave 67.3, QA 30). De volgende tabel laat zien hoe de zorgen waren verdeeld.

Deel met zorgen over (%)

ZW

NL

BE

EU27

Slechte leefomstandigheden

69

70

71

70

Fysieke verwaarlozing

55

72

65

67

Geen adequate zorg

45

68

66

66

Psychisch misbruik

32

57

70

64

Misbruik van bezit

25

64

73

67

Fysiek misbruik

20

37

55

52

Seksueel misbruik

5

25

43

31

Als potentiële daders dachten Zweden relatief vaak aan beroepskrachten thuis, verzorging en partner en niet zo vaak aan eigen kinderen, familieleden, kennissen of ziekenhuispersoneel. Qua tegenmaatregelen zagen opvallend velen heil in meer opleiding (45 om 24%) en minder werkdruk (48 om 14%) voor zorgwerkers. Meer regulering en toezicht en strenger straffen kregen relatief weinig aanhang.

Welzijnsaspecten in Zweden

Zweden kent een sociaal liberale verzorgingsstaat (naar Nederlandse verhoudingen zou D66 er de grootste partij kunnen worden). Qua kijk op armen viel het volksdeel dat armoede definieerde in termen van te weinig geld voor sociale deelname (43 om 24%) of afhankelijkheid van liefdadigheid en uitkeringen (33 om 21%) onder de EU top. Het deel dat het zag als onvermijdelijk gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen was het grootst binnen de EU (30 om 16%, NL 26%, BE 20%, special EB 321 wave 72.1, veldwerk sept. 09). Maatschappelijk onrecht als oorzaak scoorde een fractie boven de Eu normaal (49%). Slechts weinig Zweden gooien het op luiheid of wilzwakte (4%, laagste EU, EU 16%) en ook pech kreeg niet zoveel steun (10 om 13%). Het omgekeerde geldt voor ziekte, handicaps en verslaving als oorzaak (ruim 40%, EU 20%). Verkeerd beleid kreeg ook nogal veel aanhang (41 om 35%). Qua beleid en maatschappij scoorden te veel werkloosheid 68 om 52%, gebrekkig sociaal stelsel 29 om 19%, slechte huisvesting 29 om 26%, winstbejag 31 om 29% en wereldwijd financieel beleid 26 om 23% relatief hoog en globalisering 7 om 16% en te lage lonen bij ons (16 om 49%) laag. Relatief weinig Zweden (76 om 88%) vonden de inkomensverschillen in hun land te groot en velen vonden die nodig voor de ontwikkeling van de economie (61 om 44%). De groep die dacht dat door BBP groei de armoede als sneeuw voor de zon verdwijnt was echter het kleinst binnen de EU (11 om 34%) en een overheidsbeleid gericht op een eerlijker verdeling van de welvaart kreeg een ruim gemiddelde steun (84%). Strijd tegen discriminatie als anti armoede maatregel kreeg de grootste steun binnen de Eu (33 om 18%). In sept. 2009 was het volksdeel dat een aantal sociaal maatschappelijke voorzieningen goed vond relatief groot in Zweden (zorgstelsel 68 om 42%, chronische zorgvoorzieningen 53 om 44%, kinderopvang 84 om 54%, pensioenstelsel 25 om 21%, sociale huisvesting 45 om 38%, sociale steun 53 om 48%, publieke werkvoorziening 35 om 35%; EB21, wave 72.1, QA46 en QA57).

Qua welstand was najaar 09 het deel dat de indruk deelde dat in hun land veel armoede voorkomt klein (37%, NL 59%, EU 73%, BE 75%) en het deel dat inschatte dat er meer armoede was dan 3 jaar eerder modaal (81%, EU 84%). Slechts 4% had moeite om de eindjes aan elkaar te knopen (kleinste aandeel EU, EU27 12%, NL 8%, BE 11%; Special EB 321/wave 72.1) en het segment dat zich een aantal basale zaken niet kon veroorloven (verwarming 1%, om de andere dag vlees/ kip/ vis op tafel 2%, een week op vakantie 14%) viel onder de kleinste 3 binnen de Eu. De groep die binnen een jaar verslechtering van de eigen geldsituatie verwachtte was met 14% iets kleiner dan gemiddeld in de EU (17%). Nazomer 09 kende 0% vrees voor dakloosheid (laagste EU, EU en BE 7%, NL 1%). Het segment dat toen sterke armrijk spanningen voelde (19%, EU27 32%, QA15) en de groep die de inkomensverschillen in hun land veel te groot vond (41%, EU15 52%, QA14.2) kwamen ook ergens onderaan in de Eu ranglijst. Feitelijk zijn deze ook klein. Tussen 2005 en 2009 verdienden de 20% hoogste inkomens rond 3,5 x zoveel dan de 20% laagste (3,7 x in 09, EU15 4,9 x zoveel; NL en BE 4x zoveel in 09) en tussen 10 en 14% moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (13,3% in 08, EU15 16,1%; BE 14,6%, NL 11,1% in 08). De verschillen groeiden tussen 2005 en 2009 wel relatief sterk in Zweden (meer rechtse regering). Ook het segment dat zich maatschappelijk buitengesloten voelt was relatief klein (8%, EU27 15%). De tabel hierna toont de mate waarin in Zweden spanningen tussen maatschappelijke geledingen werden gevoeld in vergelijking met Nederland, België en de Eu.

Type spanning

Deel in % dat haar in september 09 sterk ervaart

ZW

NL

België

EU27

Armrijk

19

14

29

32

Werkgever werknemer

12

18

27

33

Etnisch raciaal

45

55

50

40

Geloofsgroepen (in 2007)

30

40

30

29

Generaties

9

13

14

15

Het volksdeel dat armrijk, werkgever werknemer en generatie spanningen ervoer viel, net als in 2003, onder de 5 kleinste binnen de EU en was tegen de EU trend in kleiner geworden. De groep met etnische spanningen was in Zweden nog even groot, maar deze was in de Eu als geheel iets kleiner geworden (45% in 03).

Zweden scoort met Denemarken en Finland altijd erg hoog op (westerse) indicatoren voor vertrouwen en transparantie. Van opvallend veel bedrijven en instanties zijn bijv. jaarverslagen al te vinden op de openingspagina op het internet. Op vertrouwen in de medemens stond Zweden in 2007 3e op de EU ranglijst (score 6,8; EU15 5,3; EQLS 2007) en ook op de CPI (cor­ruptie perceptie­ index), die de mate van corruptie vol­gens westerse maat­staven meet, was men 3e EU land. In 2009 was men 2e Eu land op de CPI en opnieuw 3e op vertrouwen in de medemens (EB 321 QA 6.1). In september van dat jaar neigde 53% ertoe de medemens te vertrouwen (EU 27%) en 21% verkoos wantrouwen als uitgangshouding (EU 38%). Zweden vertrouwden 4 van 7 onderzochte instanties om armoede te bestrijden vaker dan gemiddeld (landsregering 53 om 36%; regionale en lokale overheden 61 om 50%, NGO’s 75 om 63%, godsdienstige instellingen 56 om 51%, de EU 43 om 45%, burger initiatief 54 om 57%, private ondernemingen 29 om 32%; QA18). Ook vertrouwen in de eigen politieke instellingen is erg wijdverbreid (parlement 48%, Eu 16%; regering 44 om 16%). Begin 2009 genoten Europese instellingen iets meer vertrouwen dan gemiddeld in de EU (EU 48 om 47%; Europese parlement 51 om 45%; Europese centrale bank 46 om 39%, Special EB 308 wave 71.1 annex QA 11). Hetzelfde gold voor media en het segment dat geen er geen één van vertrouwde was erg klein (2 om 16%). De TV scoorde het hoogst, maar bleef als enige onder de EU normaal (57 om 63%). Ze werd gevolgd door radio (55 om 31%), kranten (48 om 43%), internet (25 om 22%) en tijdschriften (14 om 8%).

Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt ligt in Zweden doorgaans wat onder de EU normaal. Eind 2006 (EU 5%), in 2007 (Eu 7%; Special EB 272e, EQLS 07) en in september 09 betrof het 6% (EU 12%; EB 321, QA 2.2). In 2007 viel men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn met 67% onder de met 5 landen gedeelde EU top (EQLS survey 2007). De tabel hierna toont hoe Zweden scoorde t.o.v. de EU15 op 10 aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en 2003). De scores op de 6 aspecten die in 2003 ook de revue passeerden gingen relatief sterk omhoog en bij de meeste aspecten viel in 2007 men onder de top5 van de EU27. De ouderenvoorzieningen vielen toen echter uit de toon.

Beoordeling levenskwaliteit in de EU15 in 2007 en in Zweden in 2003 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10

EU15 2007

ZW 2003

ZW 2007

Gezondheidszorg

6,4

6,7

7,6

Kinderopvang

6,2

7,6

Ouderenvoorzieningen

6,3

6,1

Sociale dienstverlening (2003)

6,2

6,1

Staatspensioenstelsel

5,0

5,2

5,6

Onderwijsstelsel

6,3

6,7

7,4

Openbaar vervoer

6,4

6,8

Vertrouwen in de medemens

5,3

6,2

6,8

Tevredenheid met het leven

7,2

7,8

8,3

Geluksgevoel

7,6

7,9

8,2

In de nazomer van 2009 gaven de Zweden hun zorgvoorzieningen een 6,9 (EU27 5,8; EB 321 QA 57) en het pensioenstelsel kreeg een 5,3 (EU 4,8). Qua tevredenheid werden het leven (EU 6,8; QA 1) en de levensstandaard bedeeld met een 7,8 (beide 2e EU, EU 6,7; QA 2). Het vertrouwen in de medemens kreeg een 6,5 (EU 4,9, QA 16); het gezinsleven een 8,1 (EU 7,7), de gezondheid een 7,5 (Eu 7,2) en het werk een 7,4 (EU 7,2). Verder was 5% niet tevreden met het leven (EU27 12%), 6% (om 14%) niet met hun levensstandaard of gezinsleven (EU 7%), 8% (om 12%) niet met hun gezondheid en 9% (om 9%) niet met hun werk. Relatief velen waren optimistisch over de toekomst (88%, 2e EU, EU 61%) en weinigen pessimistisch (11% om 37%).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

In 2002 waren voor de Zweden de 3 belang­rijkste voor­waar­den voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid vrije tijd, vakantie en uit de sleur geraken. De tabel hieronder laat zien welk volksdeel eind 2006 in Zweden een aantal levensgebieden belangrijk vond in vergelijking met de EU25, NL en BE (Eurobarometer 273, wave 66.3).

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

ZW

NL

BE

EU25

Werk

88

81

84

84

Gezin/familie

97

89

96

97

Vrienden

97

96

93

95

Vrije tijd

94

95

88

90

Politiek

56

68

42

43

Religie

30

40

41

52

Helpen/vrijwilligerswerk

83

85

80

79

Gezondheid

98

99

98

99

Voorjaar 2009 scoorde op 17 mogelijke punten van zorg, waarvan men 2 mocht aankruisen, voor het land als geheel de werkloosheid het hoogst (53%, +15% t.o.v. najaar 08; EU 47%, +10%) gevolgd door de economische situatie (52%, +9%; EU 47%, +10%) en de gezondheidszorg (25%, -0%: EU 12%, -4%). Voor zichzelf koos men het zorgstelsel het vaakst als zorgenkind nr. 1 (31%, +3%; EU17%, +1%) gevolgd door de economie (30%, -2%; EU 27%, +4%) en de pensioenen (24%, +9%; Eu 15%, gelijk).