Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens: inwonertal en etniciteit

Per 1-1-2009 telde Italië volgens Eurostat 60 miljoen inwoners, qua aantal het 4e land van de EU en 0,8% meer dan een jaar eerder. Dichtheid 2006: 200/km² (6e EU27). Italië heeft lang bekend gestaan als een emigratieland, maar dat is zeker al sinds 2000 achterhaald. In 2003 bereikte het immigratiesaldo een piek van 612.000 en in 2008 bedroeg het 484.000 (-2,7% t.o.v 2007). Etnische samenstelling 1-1-2008 naar land van herkomst: autochtoon 94,2%, Roemenië 1,05%, Noord-Afrika 0,93%, Albanië 0,67%, Azië buiten China 0,66%; Latijns Amerika 0,46%, overig Afrika 0,44%; China 0,26%, Oekraïne 0,22%., anders 1,09%. Het aantal asielverzoeken was relatief klein (10.400 in 2006; 3 keer zo klein als in Frankrijk of het VK; landen met een verglijkbaar inwoneraantal). In 2006 nam het aantal immigranten met 10% toe en in 2007 volgens ISTAT met 16,8% naar 3,4 miljoen (5,8% van de bevolking). Volgens een artikel in Corriere della Sera van 30-10-2007 telde Italië toen 3,7 miljoen legale immigranten; 6,2% van de bevolking en +21%, de grootste groei binnen de EU. Op 1-1-2007 hadden 2,4 miljoen buitenlanders een verblijfsvergunning en kwam 13% van de immigranten uit Roemenië en Bulgarije. Het aantal legale Roemenen steeg in 2007 na de toetreding tot de EU met 82% naar 625.000. Ook telt Italië erg veel illegale Roemenen die vaak onder erg armoedige omstandigheden leven. Roemenen hebben Noord-Afrikanen verdrongen als grootste immigrantengroep. In oktober 2007 was volgens het artikel in Corriere della Sera 74% van de legale immigranten economisch actief (13% meer dan in de totale bevolking) en 8,6% was werkloos; zo’n 2% boven het landsgemiddelde. Immigranten verdienden gemiddeld ruim €10.000 p/j en doen veel slecht betaald werk dat de Italianen zelf (bijv vanwege de werktijden) niet willen doen. Het vaakst gerapporteerde probleem onder hen was het huren van onderdak (57%) In Rome en omgeving, Lombardije en Venetië e.o zitten de grootste concentraties immigranten.

Het volksdeel dat in Italië qua opinie over minderheden integratie erg belangrijk vond lag begin 2005 iets boven de Eu25 normaal (39 om 37%). Het deel dat immigratie tot de 3 grootste punten van zorg rekende voor zichzelf (25 om 14%) of de komende generatie (19 om 10%) was eind 2006 relatief groot naar EU maatstaven. Hetzelfde gold m.b.t integratie van vreemdelingen (respectievelijk 11 om 8% en 12 om 7%). Het contingent dat de stelling onderschreef dat immigranten veel bijdragen aan het eigen land lag vrijwel op de EU25 normaal (41 om 40%; NL 53%, Zweden hoogste EU met 79%) en de doorsnee waardering van immigranten lag daar wat onder (1,90 om 2,02 bij een schaal van 2,33 naar 1,52). In november 2007 was het deel dat voor de eigen identiteit koos en weinig heil zag in interculturele dialoog iets groter dan gemiddeld in de EU27 (15 om 13%). Het deel dat koos voor opofferen van de eigen wortels ten bate van diversiteit (kosmopolieten) was het op 2 na kleinst (7 om 25%) en het gedeelte dat de kool en de geit wilde sparen hoorde bij de grootste (73 om 55%).

De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen; waaronder de EU25 landen. Italië scoorde in 2007 op deze lijst met een gemiddelde van 65 boven de EU25 normaal (53) en bezette een 7e plek in de totaalrangschikking. De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores bij de 6 dimensies onder de 28 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek.

Dimensie

Italië

Nederland

Eu25

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

85

4

70

9*

56

Gezinshereniging

79

3

59

16

57

Langdurig verblijf

67

5*

66

10

59

Politieke deelname

55

10*

80

5

56

Naturalisatie

33

22*

51

8

43

Antidiscriminatie

69

11

81

5*

58

Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie valt naast voorwaarden voor ook de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Lampeduso

Via mensensmokkelaars komen veel bootvluchtelingen aan op het zuidelijkste eilandje van Italië Lampedusa. Het ligt 113 km uit de kust van Tunesië. Het opvangcentrum daar heeft plaats voor 850 mensen. Eind januari 2009 leefden er echter al meer dan 2000 in omstandigheden die steeds erbarmelijker werden omdat er elke week nieuwe bijkwamen. De immigranten werden voorheen na korte tijd doorgesluisd naar de wal, maar sinds 2009 wil de regering Berlusconi de nieuwkomers op Lampedusa houden om hun identiteit vast te stellen om ze terug te kunnen sturen. Wanneer dat vaststellen niet binnen 1½ jaar lukt moeten de immigranten volgens de Italiaanse wet worden vrijgelaten. Heftige protesten van de 5500 inwoners van het 25 km2 grote eilandje, die behalve van wat visserij m.n van het toerisme moeten rondkomen en het zwerk zien hangen, hebben weinig effect. Bij Berlusconi weegt het belang van zijn kiezers, die het liefst hebben dat Italië bekend staat als een immigrantonvriendelijk land, zwaarder dan andere belangen. Begin februari kondigde de regering aan dat men het beleid voortzet, maar dat het opvangcentrum er een dependance bij krijgt.

Overige demografische gegevens

Levensverwachting 2005: 80.4 jaar (m 78,6j; v 84,1 in 2007; EU25 78,5j in 2004; m 75,7; v 81,9). Leeftijdsklassen 2007: jonger dan 15 jaar 14,1% (EU27 15,8%), ouder dan 64j: 14,6% (EU 16,9%). Opbouw huishoudens rond 1/1-2006: alleenwonend 26%, alleenwonende ouder 8%, paar onder kinderen 20%, paar met kinderen 39%, anders 7% (vaak samengesteld; bron Italy in figures 2008). Kinderloze huishoudens 68% (EU25 67%). eenoudergezinnen 6% (EU 14%), huishoudens met kinderen 26% (EU 19%). Gemiddelde gezinsgrootte: 2,6 (in 1961: 3,6; EU 2,4 in 2005). In 2001 (laatste volkstelling ) telde Italië 21,8 miljoen huishoudens. Een Italiaanse vrouw kreeg in 2005 tij­dens haar leven gemiddeld 1,32 kind. Geboortecijfer 2008: 9,6 per 1000 inwoners (EU27 10,8/1000); aandeel buitenechtelijk geboorten 2007: 20,7% (3 na laagste EU25, EU 34% in 2006); huwelijkscijfer 2007: 4,21/1000 (EU15 4,45/1000 in 2006); echtscheidingscijfer 2007: 0,8/1000 (EU15 1,9/1000); sterftecijfer 2007: 9,6/1000 (EU27 gemiddelde van dat jaar).

Schets van de traditionele uitgangssituatie

Italië is, ondanks technologische vernieuwing en groeiende welvaart, lang een familie­cultuur geweest. Men bleef bij elkaar in de buurt wonen, ook indien de mogelijkheid niet aanwezig was om met familie een pand te delen. Op zondag met zijn allen eten be­hoorde tot de vaste gewoontes. De rol van de man was gezin of (bij het ouder worden) familiehoofd en vertegenwoordiger naar buiten en de vrouw was de baas bij het organise­ren van huishouding en private familierelaties. Een ander traditioneel kenmerk van de Ita­liaanse cultuur is dat kinderen sterk bij het familiegebeuren worden betrokken. Binnen dit patroon gaan ze vrijwel tegelijk met de ouders naar bed omdat ze overal mee naartoe worden genomen. Familieleden die bijv. besluiten om s’avonds uit eten te gaan naar een restaurant zorgen dat iedereen er picobello uitziet en de kinderen gaan mee. Wanneer men nadien elders nog even wat drinkt spelen ze in de buurt op straat. Vervolgens kon het heel goed kun­nen gebeuren dat men met de hele club aan de kuier ging (passeggiate) teneinde te zien en gezien te worden en her en der een praatje te maken. De kinderen in het gezelschap vermaakten zich intussen wel met elkaar.

Opinieonderzoek en situatie tussen 1990 en 2003

Rond 1995 gedaan opinieonderzoek naar opvattingen over maatschappelijke verande­ringen en emancipatiezaken bevestigde de behoudendheid van Italianen in dit opzicht. Zo vond bijna 6 op de 10 van hen (59%, EU 51%) dat we beter af zijn wanneer we weer tra­ditioneel gaan leven. Eén op de drie geïnterviewden onderschreef de stelling dat gehuw­den gelukkiger zijn dan niet gehuwden (32%, EU 31%) en het volksdeel dat echtscheiding (43 om 60%) of homofilie (26 om 45%) tolereerde behoorde tot de laagste binnen de EU15. Opmerkelijk was dat Italianen ver­houdingsge­wijs wel weer tolerant stonden tegenover incidenteel vreemdgaan (20 om 12%). M.b.t. het buitenshuis werken van de gehuwde vrouw hadden velen onder hen echter weer hun be­denkingen. Weliswaar vond het merendeel (73%, EU 69%) dit het beste middel voor de zelf­standigheid van vrouwen, maar men voelde toch ook vaak dat de vrouw eigenlijke lie­ver een gezin wil (46%, EU 38%) en dat het gezinsleven er onder leidt (58%, EU 50%). Ruim één op de drie respondenten (34%, EU 25%) was in 1997 simpelweg van mening dat de vrouw gewoon achter het aanrecht thuishoort. “Huwe­lijksaversieven” (mensen die het grootste deel van hun leven formeel alleenstaand wa­ren) kwamen in Italië naar EU maatstaven weinig voor (4½, EU 7½% in 1998). Ook werd in het land zelden ongehuwd samengewoond (2% van de huishoudens in 1999, Neder­land 9%) en onder jongeren onder de 30 was het van hetzelfde laken een pak (5%, NL 55%).

In 2003 was het volksdeel dat bij een emotionele dip steun van familie verwachtte relatief klein (47%, EU25 52%), maar het deel dat dacht op steun van de familie te kunnen rekenen bij een financiële dip was naar verhouding groot (78 om 69%).

Recente demografische ontwikkelingen

Een opvallende trend in Italië is het kleiner worden van de huishoudens. Tussen 1971 en 2001 ging het aandeel 1 persoonshuishoudens van 13 naar 25% (26% in 2006) en het aan­deel 2 persoonshuishoudens van 22 naar 27%. Tegelijkertijd nam het aandeel huishou­dens van 5 of meer personen sterk af (van 22 naar 7%). Be­langrijke oorzaken hiervan zijn minder kinderen, vergrijzing en een niet te stuiten emancipatie en in­dividualisering. Het geboortecijfer behoort zeker vanaf 1998 tot de 3 laagste binnen de EU25. Van 2000 t/m 2008 bewoog het tussen 9,4 en 9,7/1000 inwoners (EU15 rond 10,4/100.000). De gemiddelde leeftijd bij een zwangerschap was in 2005 in Italië met 30,8 jaar met die in Spanje de hoogste binnen de EU25. Qua aandeel buitenechtelijk geboren kinderen leek men tussen 2000 en 2007 met een inhaalslag bezig, want het verdubbelde ruim van 9,7 naar 20,7%. Het deel één­oudergezinnen lag in 2006 volgens Eurostat op 6% van de huishoudens (EU25: 13%), maar volgens het Italiaanse CBS ISTAT op 8%. Het aantal legale abortussen onder vrouwen van de vruchtbare leeftijd daalde tussen 1982 en 2005 van 16 naar 9 per 1000. Daardoor kwam het rond 1995 gelijk te liggen met het niveau in NL dat toen aan het stijgen was. Het gebruik van moderne anticonceptiemiddelen lag in 2001 met 39% onder het Zuid-Europese gemiddelde van 45% (NL 75%).

Het aantal huwelijken bedroeg tot 1970 rond 7,5 per 1000 inwoners, maar het daalde m.n. met het ouder worden van de babyboomgeneratie. In 1996 lag het onder het Eu gemiddelde en het zakte met ups en downs verder naar 4,13 per 1000 in 2006 (laagste EU25 na Slovenië). In 2007 was het iets hoger (4,21/1000). Mede door de kloof tussen wetgeving en traditionele mentaliteit enerzijds en rea­liteit anderzijds stijgt het aantal echtscheidingen (scheidingen van tafel en bed + formele echtscheidingen). Het echtscheidingscijfer ligt laag (0,8/1000 1000 inwoners in 2006; EU15 1,9/1000), maar met scheidingen van tafel en bed meegerekend wijkt het weinig af van de Eu normaal. In 2005 telde men 47.000 echtscheidingen en 82.000 scheidingen van tafel en bed. In 2007 was 12,5% van de huwelijken gemengd; slechts 20% ervan met een Italiaanse bruid.

Leefsituatie van de jongere generatie

In Italië zijn onder de jongere generatie de sekseverschillen in leefsituatie groot naar EU maatstaven. Kinderen gaan in Italië naar EU maatstaven laat de deur van hun ouderlijk huis uit, vrouwen wanneer ze gemiddeld 27,5 zijn en mannen wanneer ze 30,5 jaar oud zijn (EU 24 en 27 jaar). Traditioneel wacht men daar in Italië mee totdat men zich na een huwelijk een eigen huis kan veroorloven. Veel onge­trouwde mannen blijven bij hun ouders wonen om te sparen voor een huis. Aan een huwelijkskandidate vragen om mee te betalen verkleint naar hun idee hun kan­sen. In 2005 woonde van de 18 tot 25 jarigen 92% van de mannen en 90% van de vrouwen nog thuis (EU25 m 78% v 66%), en bij de 25 tot 30 jarigen ging het om 52% van de vrouwen en 70% van de mannen (EU 28 en 42%). Daarmee behoorde men bij de EU top. Bij de laatste leeftijdsgroep woonde onder degenen die de deur uit waren relatief weinig vrouwen en tamelijk veel mannen alleen (v 8%, EU25 10%: m 27%, EU 22%). Ook stonden relatief weinig vrouwen te boek als alleenwonende moeder (1%; EU 5%). Een naar EU maatstaven klein deel van de groep woonde (veelal getrouwd) samen zonder kinderen (v 33 om 33%, m 32 om 37%). Het gedeelte dat een paar met kinderen vormde was relatief groot (v 54 om 43%, m 34 om 32%) en het deel dat een andere woonsituatie kende naar verhouding klein (6 om 9%; v 4 om 9%). Onder de laatste groep vielen veel ongehuwde moeders die bij familie inwoonden (The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Taakverdeling, kinderopvang en opvoedingswaarden

Tussen 1996 en 2007 steeg in Italië het aandeel werkende mannen minder en het gedeelte werkende vrouwen meer dan in de EU. In 2007 had 3% meer mannen een baan dan in 2007 (70,7%; EU15 74,2%, +4,2%), maar het aandeel werkende vrouwen ging met 10,6% omhoog naar 46,6% (EU15 59,7%: +9,5%). Vrouwen nemen minder vaak ge­noegen met de rol van huisvrouw en stellen het huwen en het krijgen van kinderen vaker uit. Tussen 1971 en 2000 ging de leef­tijd bij een 1e huwelijk om­hoog van 25 naar 30 jaar en het aan­deel tweeverdienerhuis­houdingen steeg. Tegelijker­tijd liep de voornamelijk door man­nen bedachte wetgeving zodanig achter bij deze ont­wikkeling dat het hebben van kinde­ren voor tweeverdieners vrijwel onmogelijk wordt ge­maakt. Dit terwijl de overheid zich wel degelijk zorgen maakte over de vergrijzing en het op termijn uitsterven van de natie. Rond 1999 was het geboortecijfer met 1,2 kind per vrouw het laagst binnen de EU. Daarna trad, m.n. in het noorden waar de geboortecijfers het laagst zijn, een licht herstel op (landelijk 1,32 kind in 2005). Kinder­vergoedingen waren tot voor kort in Italië vrijwel onbekend, pu­blieke kinderopvang ontbrak of was onbe­taalbaar (rond 2004 ging 6% van de kleintjes tot 3 naar een dure privé-crèche) en groot­moeders ed. zijn minder vaak in staat om, zoals vroeger, op de kleintjes te passen door­dat ze ver weg wonen. Parttime werken was tot in 2003 ook geen optie, want het werd van bo­venaf niet gestimuleerd. Werkgevers moesten voor een parttimer bijna evenveel premies betalen als voor een fulltime kracht. Ze zouden dus wel gek zijn om een parttimer in dienst te ne­men als dat niet hoefde. In 2003 staken werkende vrouwen met kinderen tot 16 naar EU maatstaven veel tijd in kinderzorg (6 om 4 uur p/d) en niet werkende vrouwen een gemiddelde hoeveelheid tijd. Ook ervoeren werkende ouders met kinderen tot 4 relatief vaak problemen met het vervullen van gezinsplichten (1,6 keer zo vaak dan andere werkenden: EU 1,4 keer zo vaak in 2003). Onder 25-50 jarige werkenden was het deel zonder flexibele werkuren groot naar EU25 maatstaven (v 92 om 72%, m 90 om 87%) in 2004). Daarom werden steeds vaker kindermeisjes aangetrokken uit het voormalige Oostblok (vaak uit Roemenië) en dat gebeurt ook nu nog.

In 2006 gingen bijna alle peuters (97%, NL 77%) naar een peuter­speelzaal en alle 4 jarige kleuters gingen naar de kleuterschool, dus de opvangbe­hoefte is groot. In september 2003 werd de wetgeving aan­gepast en zo kon in 2004 het aandeel werkende vrouwen in deeltijd stijgen van 17,5 naar 25% (medio 2008: 28,2%: EU27 31%). In 2008 kende men 20 weken zwangerschapsverlof tegen 80% en een half jaar ouderschapsverlof tegen 30% van het loon. Moeders van kleine kinderen met een voltijdbaan mogen een half jaar lang dagelijks 2 uur minder lang werken of 2 keer een half jaar zorgverlof nemen tegen 30% tot het kind 3 wordt. Daarna kan men onder dezelfde conditie binnen 5 jaar nog maximaal 10 maanden verlof opnemen. In 2008 varieerde de gezinsuitkering van €10 tot €1133 p/m naar gelang het aantal afhankelijke gezinsleden en wel/niet invaliditeit en alleenstaand ouderschap. Buiten dat konden gezinnen met 3 of meer kinderen aanspraak maken op €125 p/m extra. Eind 2006 lag het aandeel Italianen dat tevreden was over kinderopvangfaciliteiten en scholen in de buurt rond de EU normaal (respectievelijk 56 om 55% en 70 om 71%).

Onder werkenden lag in 2003 het deel dat zich te moe voelde om het huishouden te doen (22%), problemen ervoer met voldoen aan gezinsplichten (10 om 9%) of zich moeilijk op het werk kon concentreren (2 om 3%) rond het EU15 gemiddelde. Zoals de onderstaande tabel laat zien scoorde men begin 2005 op opvoedingswaarden, met uitzondering van gehoorzaamheid, zorgzaamheid en fantasie, onder het EU gemiddelde.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

Italië

NL

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

70

90

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

68

88

80

Volharding/ beslistheid

59

61

61

Gehoorzaamheid

59

50

56

Zorgzaamheid/ geen troep maken

57

36

54

Onafhankelijkheid

49

66

53

Fantasie

56

31

52

Hard werken

25

38

47

Vrouwenemancipatie

Het volksdeel dat tevreden was over de taakverdeling met de partner m.b.t werk en huishouden was in 2003 kleiner dan gemiddeld in de EU15 (v 58%, laagste EU15; EU 70%, m 81 om 85%). Over het aantal uren betaald werk was 71% van de mannen en 65% van de vrouwen tevreden en m.b.t het aantal uren huishoudelijk werk lag de verhouding op 67% (m) en 59% (v). Eind 2006 scoorde men in Italië qua visie op huishoudelijke taken naar Nederlandse en EU25 maatstaven nog steeds traditioneel. Relatief velen rekenden toen schoonmaken tot de taken van de vrouw des huizes (85%: EU 81%, NL 76%) en 11% (EU 9%; NL 6%) vond het een taak van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 87% (EU 82%, NL 72%) en 12% (EU 13%; NL 14%) en bij strijken op 85% (Eu 85%, NL 79%) en 6% (EU 8%, NL 10%).

Qua studie en werk bleef tussen 1998 en 2006 het aandeel vrouwelijke hoger onderwijsstudenten iets boven de EU25 normaal (EU van 53 naar 55%, Italië van 55 naar 57%). Het volksdeel dat een universitaire studie voor mannen belangrijker vond dan voor vrouwen was begin 2005 echter groot naar EU25 maatstaven (30 om 17%: bron Eurobarometer 225, wave 63.1) en het deel dat het met deze stelling oneens klein (69 om 81%). In Italië hadden toen nog relatief weinig vrouwen een hoger onderwijsdiploma en de verschillen tussen generaties waren daarbij groot (50 t/m 55j: 8%, EU 18%; 30 t/m 35 j 19%: Eu 30%). Doordat onder ouderen het gedeelte met een middelbare opleiding naar verhouding ook klein is (50-55j 31%, EU 43%; 30-35j: 48%, EU 48%) zijn er in Italië onder de 30-35 jarigen relatief weinig en onder 50-55 jarigen relatief veel laag opgeleide vrouwen (50-55j 60 om 39%, 30-35j 20 om 22%). Ook de stelling dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hadden op werk dan mannen werd in Italië minder vaak onderschreven dan gemiddeld in de EU25 (79 om 86%) en 17% (EU 12%) was het er niet mee eens. Eind 2006 lag het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken iets onder het EU25 gemiddelde (zorg en sociaal werk, onderwijs, winkelpersoneel, overheid, administratie en horeca: 58 om 61%) evenals het aandeel vrouwen in de top6 van vrouwenberoepen (bediening, administratie, persoonlijke verzorging, huishouding ed.: 33 om 36%). Het gedeelte mannen in de top6 van mannenvakken was wel iets boven gemiddeld (montage, bouwvak, kleine zelfstandige, techniek ed. 29 om 26%). Al met al was de manvrouw polariteit hier naar EU maatstaven niet zo sterk aanwezig. Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk was in 2007 met 4,4% het kleinst binnen de Eu25 (EU 17,4%).

Begin 2005 was qua hogere functies het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in Italië ook al groter dan gemiddeld in de Eu (37 om 27%). Dit vertaalde zich in een klein aandeel vrouwelijke ministers (23%, EU27 28% in 2006) en ook het gedeelte vrouwelijke parlementsleden bleef onder de EU standaard (17 om 23% in 2006). In het bestuur van de centrale banken zaten geen vrouwen (EU 18%) en de directie van de 50 grootste ondernemingen bestond voor 2% uit vrouwen (EU 10%). Het aandeel vrouwelijk hoogleraren leg echter iets boven het Eu gemiddelde (18 om 15%). Bij dit alles gaat het uiteraard om selecte groepen. Italië telt naar EU maatstaven veel zelfstandigen. In de industrie en dienstensector was onder hen het aandeel vrouwen relatief groot (m 33; v 24%: Eu 18% om 12%; met personeel 11 om 5%, EU 7 om 3%). Hetzelfde geldt voor het aandeel vrouwelijke leidinggevenden in het bedrijfsleven (kleine ondernemingen m 9; v 6,5%: EU 5,5 om 3,5%; directeuren en CEO’s: Italië m 1,2; v 0,3%: EU 0,6 om 0,2% van de werknemers). Minder Italiaanse werknemers dan gemiddeld in de EU25 hadden echter een vrouw als directe superieur (17,5 om 24,5%).

Homo-emancipatie

De Italiaanse wetgeving m.b.t. homo­filie is toleranter dan de sa­menleving. Geregistreerd partnerschap is landelijk evenwel niet mogelijk. In sommige regio’s en een aantal gemeenten kan het wel, maar er kunnen weinig rechten aan worden ontleend. De geaardheid is met schaamte omgeven en mishandelin­gen en pesterijen worden zelden gemeld. In 1997 tolereerde 26% homofilie en daarmee zat men in de onderste regionen van de EU15. In 2006 hoorde het gedeelte voorstanders van het Europees toestaan van het homohuwelijk (31 om 44%; NL hoogste met 82%) of van kinderadoptie door homoparen (24 om 32%, NL hoogste met 69%) bij de laagste 4 van de EU15.

De leefsituatie van 65plussers

In Italië is het aandeel 65plussers dat een huishouding deelt met hun kinderen de afgelopen decennia gezakt. Op het platteland is het echter nog groot en landelijk ligt het boven de Eu normaal. In 2005 betrof het onder 65-75 jarigen 25% van de vrouwen en 30% van de mannen (EU25 v 18%, m 20%). Binnen deze leeftijdsgroep was het deel dat als paar samenwoonde relatief klein (v 40%, EU25 48%, m 50%, EU 65%) en het deel dat alleen woonde gemiddeld (v 30%; Eu 30%: m 15% om 12%). Bij zowel vrouwen als vrouwen kende 5% een andere leefsituatie (EU v 4%; m 3%). Bij 75plussers was het deel dat met kinderen een huishouden deelde ook groter dan gemiddeld, maar minder opvallend (v 22 om 18%, m 18 om 15%). Binnen deze groep woonden relatief velen op zichzelf (v 56% om 53%, m 22 om 20%). Van de vrouwen woonde 19% (EU 25%) en van de mannen 56% (EU 62%) nog als paar samen. Onder vrouwen kende 3% en onder mannen 4% een andere leefsituatie (EU v 4% m 3%). Het aandeel 65 plussers dat rond moest komen van minder dan 60% van modaal lag boven de EU25 normaal (v 26 om 21%; m 19 om 16%; The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Net als in de meest EU landen treedt ook in Italië vergrijzing op. Daardoor wordt bejaardenzorg belangrijker. In de tabel die nu komt staan de aandelen voorstanders in Italië, de EU27 en Nederland van manieren om hulp in te vullen aan een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden (bron special eurobarometer 283 wave 67.3; het veldwerk van dit onderzoek is medio 2007 gedaan).

Hulpopties

IT

EU27

NL

Bij kinderen intrekken

28

30

4

Thuiszorg

30

27

52

Hulp van kinderen thuis

22

24

20

Verpleeghuis

7

10

18

Hangt er van af

6

6

5

Anders/weet niet

7

3

1

Totaal in %

100

100

100

De volgende tabel laat zien dat in Italië het volksdeel dat zich zorgen maakt over verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsituatie relatief groot was.

Vormen van misbruik

IT

EU27

NL

Slechte leefomstandigheden

74

70

70

Fysieke verwaarlozing

69

67

72

Onvoldoende zorg

69

66

68

Psychisch misbruik

71

64

57

Misbruik van bezit

77

67

64

Fysiek misbruik

59

52

37

Seksueel misbruik

37

31

25

Ook bleek dat men in dezen eigen kinderen (18%, EU 23%, NL 24%), kennissen (9 om 11 om 15%) of tehuispersoneel (27 om 32 om 31%) relatief weinig en thuishulp relatief vaak wantrouwt als potentiële daders (37 om 32 om 31%). De tabel hieronder toont dat opvallend weinigen in Italië brood zagen in het verlagen van de werkdruk van beroepskrachten in de zorg als tegenmaatregel m.b.t verwaarlozing of uitbuiting.

Maatregelen tegen misbruik

IT

EU27

NL

Verhogen inkomen beroepskrachten

13

22

12

Verlagen werkdruk beroepskrachten

3

14

37

(Vervangend) inkomen voor verzorgende familieleden

17

19

14

Betere training helpenden (beroeps, familie, vrijwillig)

22

24

24

Strengere regels

20

15

14

Meer overheidscontrole

23

24

24

Meer coördinatie betrokken partijen

21

19

28

Misbruik zwaarder straffen

28

26

18

Anders/ weet niet

10

10

7

Welzijnsaspecten

Tussen 1994 en 1998 lag het aandeel Italianen van 15plus dat de eigen gezondheid als slecht zag rond 13%, maar in 2004 ging het nog maar om 5% (rond Eu15 gemiddelde; bron Eurlife indicator). Eind 2005 beoordeelde 74% de eigen gezondheid als goed tot erg goed (EU25 71%) en 5% vond haar slecht tot erg slecht (EU 5%, bron eurobarometer 245, wave 64.3). In 2007 haalde men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn een score van 59% (vrij laag naar EU15 maatstaven; EQLS survey 2007). Het deel van de Italianen dat op een 9tal gebieden redelijk tot erg tevreden was met hun leven lag met 72% onder het EU gemiddelde (EU15: 80%, EU25 77%). Slechts 27% (laagste EU15 na Portugal en Griekenland) was content met het zorgstelsel, maar 90% (hoogste score) was tevreden met hun gezinsleven. In 2002 vonden de Italia­nen een baan de belangrijkste voorwaarde voor een goed leven, gevolgd door onderdak en onderwijs. Het volksdeel dat meer optimistisch dan pes­simistisch gestemd was over de toekomst lag met 69% weliswaar boven het EU gemiddelde (64%), maar voor 56% (grootste aandeel EU25) was dit een kwestie van een glas half vol noemen in plaats van half leeg zodat de balans gemakkelijk naar de andere kant kon doorslaan. De Italianen gaven in 2003 hun zorgstelsel de op 3 na laagste beoordeling in de EU15 en hun sociale stelsel de op 2 na laagste. Het wantrouwen ten opzichte van het eigen sociale stelsel (51% weinig vertrouwen, EU 55%) was naar EU maatstaven echter kleiner dan het ge­brek aan vertrouwen in het staatspensioenstelsel (62%; EU15 42%). Naar Eu maatstaven werd relatief weinig frictie gevoeld tussen diverse maatschappelijke geledingen (armrijk spanningen Italianen 21%, EU15 31%; werkgeverwerknemerfricties 30 om 34%; man­vrouw 7 om 12%, generaties 8 om 15%; etnische groepen 40 om 46%).

Italië scoort zowel op vertrouwen in de mensheid als op de mate van corruptie laag naar Eu maatstaven. Op het eerste nam men in 2007 een 15e plaats in binnen de EU27 (EQLS 2007) en op de CPI (de cor­ruptieperceptie­index die de mate van corruptie meet vol­gens westerse rijkelanden­maat­staven) een 19e (22e in 2008). Het vertrouwen in politieke instellingen is in Italië klein naar EU25 maatstaven. In 2007 stond men op de EQLS wat dit betreft 17e binnen de EU25. Eind 2006 vertrouwde 68% van de Italianen geen enkele politiek instelling (3 na hoogste EU: EU27 49%); 9% (EU 11%) vertrouwde er één, 11% (EU 11,5%) 2 en 13% (EU 18%) 3. In 2008 was in Italië, net als in 8 Noord, Zuid en West-Europese landen, onder opinieleiders het vertrouwen in ngo’s het grootst (63%, gedeeld hoogste), gevolgd door godsdienstige 49% (hoogste), media 43%, bedrijf 41% en overheidsinstellingen 29% (één na laagste; Edelman trust barometer 2008).

Beoordeling levenskwaliteit in de oude en de nieuwe EU landen (EU10) en in Italië in 2003 op een schaal van 1 (minimaal) t/m 10 (uitmuntend)

EU15

EU10

Italië

Gezondheidszorg

6,4

5,0

5,8

Sociale dienstverlening

6,2

4,5

5,7

Staatspensioenstelsel

5,3

4,5

5,3

Onderwijsstelsel

6,3

5,8

6,2

Vertrouwen in de medemens

5,8

4,8

5,7

Tevredenheid met het leven

7,3

6,1

7,2

Geluksgevoel

7,6

6.9

7,5

In 2007 gaven de Italianen tevredenheid met het leven een 6,6 (EU15 7,2: EU12 6,3) en geluksgevoel kreeg toen een 7 (EU15 7,6; EU12 7,3; bron EQLS 2007). Eind 2006 was het volksdeel dat meer gelukkig dan ongelukkig of erg gelukkig was kleiner dan gemiddeld in de EU25 (respectievelijk 84 om 87% en 16 om 26%). De tevredenheid met de levensstandaard (85%; EU15 88%; EU25 83%) en de kwaliteit van het leven (85% EU15 90%, EU25: 86%) lag iets onder het gemiddelde in de EU15 en wat boven de EU25 normaal. Eind 2006 waren de Italianen naar EU25 maatstaven tamelijk neutraal over hun eigen toekomst. Dit bleek uit de verwachtingen voor het komende jaar over het leven (beter: 35%; EU 35%, slechter 11 om 10%), de financiële situatie (beter: 28%, EU 25%; achteruit 15 om 16%) of de werksituatie (beter 26 om 22%; slechter 11 om 7%). Hetzelfde gold m.b.t de verwachtingen omtrent de landelijke economie (beter 24 om 20%, slechter 36 om 34%) en werkgelegenheid (groei 22 om 22%, neergang 34 om 33%; bron Eurobarometer 273, wave 66.3).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

De navolgende tabel laat zien welk deel van de Italianen een aantal levensgebieden belangrijk vindt in vergelijking met EU Europeanen en Nederlanders. De tabel is gebaseerd op opinieonderzoek van eind 2006 (bron Eurobarometer 273, wave 66.3). Daarbij scoorde religie in Italië 4 na en werk 3 na hoogste binnen de EU27.

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

EU25

Italië

NL

Werk

84

90

81

Gezin/familie

97

97

89

Vrienden

95

95

96

Vrije tijd

90

92

95

Politiek

43

50

68

Religie

52

78

40

Helpen/vrijwilligerswerk

79

88

85

Gezondheid

99

99

99

De navolgende tabel biedt vanuit dezelfde bron informatie over het volksdeel dat de onderstaande zaken eind 2006 rangschikte onder de 3 grootste en de 3 kleinste punten van zorg (de top3 zijn vetgedrukt en de laagst scorende 3 zijn gearceerd).

Punt van zorg

Deel dat het koos bij top3 (%)

EU25

Italië

NL

Pensioenen

38

29

10

Immigratie

14

25

8

Gezondheidszorg

26

18

30

Terrorisme

25

28

24

Integratie buitenlanders

8

11

23

Hulp verlenen

7

5

28

Kosten levensonderhoud

35

45

19

Economische groei

7

11

3

Ouderenzorg

13

6

25

Gehandicaptenzorg

4

2

6

Werkloosheid

36

34

5

Misdaad

26

27

31

Armrijk kloof

17

10

25

Vervoer

2

1

4

Onderwijs

13

3

18

Milieu

13

10

24

Globalisering

4

3

3

Italië scoorde naar EU maatstaven het op één na hoogst op immigratie. De score op gehandicaptenzorg was het laagst, die op onderwijs behoorde tot de 2 laagste en die op ouderenzorg tot de 3 laagste.