Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens: inwonertal en etniciteit

Per 1-1-2009 telde  Slovenië volgens Eurostat 2,03 miljoen inwoners. Tussen 1999 en 08 groeide de bevolking met 2%. Dichtheid 2008: 100/km² (EU15 118/ km²). Qua etnische samenstelling was volgens het Sloveense CBS (http://www.stat.si/eng/index.asp) bij de laatste volksteling in 2002 van 10% de etniciteit onbekend of niet ingevuld. Bij de overige 90% kwam men op 83% Slovenen (afstammend van een hele reeks volken die zich in de loop van de historie in het ge­bied hebben gevestigd). Per 1-1-2009 telde men 70.700 vreemdelingen (7,1%; ruim 73% mannen en 97% Europeanen). Daarvan kwam veruit de grootste groep (3,1%) ook uit voormalig Joegoslavië (Bosnië 1,6%; Servië 0,6%, Macedonië 0,4%; Kroatië 0,35%; Kosovo 0,15%). Onder de wat grotere groepen vielen verder Oekraïners en Aziaten (beide ruim 1000), Duitsers (700), Italianen (660) en Bulgaren (600). Tussen 1995 en 2008 kwamen 21.000 etnische Slovenen terug, de meesten uit voormalig Joegoslavië en Duitsland. Het aantal asiel verzoeken steeg van 35 in 1996 naar 745 in 1999. In het piekjaar 2000 waren het er 9.200 en tussen 2001 en 2005 tussen 600 en 1550 p/j. Daarna zakte het naar 750 in 06 en 350 in 07. Tussen 01 en 07 werden 18.000 staatsburgerschappen toegekend.

Het gedeelte Slovenen dat qua opinie over minderheden integratie erg belangrijk vond (35%) lag begin 2005 vrijwel op het Eu25 gemiddelde en het contingent dat eind 2006 onderschreef dat immigranten veel bijdragen aan het eigen land lag daar onder (28 om 40%). De doorsnee waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 lag vrijwel op de Eu normaal (1,98; EU25 2.02). Het deel dat immigratie (voor zichzelf 5%, EU27 14%, voor de komende generatie 4 om 10%) of integratie (4 om 8% en 4 om 7%) tot de 3 grootste punten van zorg rekende was relatief klein. Najaar 2008 rekende 1% immigratie voor zichzelf en 3% voor het land tot de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties (EU27 4 en 9%). Het volksdeel dat sterke etnisch raciale spanningen ervoer was vrij groot naar de maatstaf van de nieuwe EU landen (28% in 2007, EU12 25%, EU15 41%, NL 57%, BE 43%). In november 07 lag het deel dat voor eigen identiteit koos en geen heil zag in interculturele dialoog iets onder de EU27 normaal (12 om 13%) en het deel dat koos voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit lag daar verder onder (kosmopolieten 15 om 25%). Het deel dat kool en geit wil sparen was zo relatief groot (69 om 55%). De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen; waaronder de EU25. De Slovenen bezetten in 2007 op deze lijst samen met Fransen en Luxemburgers een gedeelde 10e plaats binnen de EU25 (55, EU gemiddelde 53). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 6 dimensies onder de 28 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek. Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie valt naast voorwaarden voor ook de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Dimensie MIPI

Slovenië

Nederland

Eu25

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

60

12*

70

9*

56

Gezinshereniging

71

5

59

16

57

Langdurig verblijf

63

13*

66

10

59

Politieke deelname

23

15

80

5

56

Naturalisatie

41

14*

51

8

43

Antidiscriminatie

79

8

81

5*

58

Naar EU27 laatstaf komen Slovenen veel in aanraking met andere culturen. In 2007 had 49% familie in het buitenland (uit Europa 28%; EU 37 en 22%) en 50% dito vrienden (uit Europa 29%; EU 44% en 27%). Desondanks voelen relatief velen zich verbonden met hun geboortestreek (91%, EU 85%, BE 84%, NL 77%), woonplaats (92%, NL 65%) of land (94%, EU 90%, BE 84%, NL 82%) en is men niet zo sterk internationaal georiënteerd. Zo was in 07 het deel dat een band voelt met Europa (66%, BE 74%, EU 67%, NL 57%) of de wereld (55%, BE 69%, NL 66%, EU 61%) aan de kleine kant. Wel was het segment dat zich Sloveen en Europeaan voelde (55%, EU 44%) groter dan het deel dat zich alleen Sloveen voelde (36%, EU 42%). Verder vonden erg veel Slovenen (88% in 2007, hoogste EU; EU 67%, NL 39%, BE 68%) Europa bij uitstek het continent van cultuur. Slovenen, Belgen en Nederlanders zien Europa vaak als het continent van verdraagzaamheid en respect voor natuur en milieu. Voor Slovenen en Belgen geldt hetzelfde m.b.t vrede, maar het aandeel Slovenen dat vrijheid van meningsuiting een Europese waarde vindt is kleiner dan in NL en BE (49%, EU 54%, NL 65%, BE 70%). De interesse in cultuuruitingen uit Europese landen (53% geïnteresseerd, EU 57%) of de rest van de wereld (49%, EU 56%) was in Slovenië naar EU maatstaven aan de kleine kant en iets kleiner dan in NL of BE. Het gedeelte voorstanders van culturele uitwisseling binnen de Eu was gemiddeld. Relatief velen in Slovenië zien daarbij een rol weggelegd voor Europese organisaties en (net als Nederlanders) voor burgerinitiatief (zoals deze ongesubsidieerde website). M.n een jaarlijkse Europese cultuurhoofdstad, evenementen, stimuleren van uitwisseling (bijv studenten) en reizen en TV programma’s over landen vinden Slovenen goede manieren om Europees contact te bevorderen. Als motieven om een nieuwe taal te leren; spreken elders kunnen studeren, een betere baan krijgen in eigen land, persoonlijke bevrediging, media uit een ander land beter kunnen volgen en zich meer Europeaan voelen relatief velen aan (EB 278, wave 67).

Overige demografische gegevens

Levensverwachting 2008: 79 jaar (m 75,5j; v 82,6j; EU27 78,5j; m 75,8; v 82 in 2006). Leeftijdsklassen 2009: jonger dan 15 jaar 14% (EU27 15,7% in 08), ouder dan 64j: 16,3% (EU25 17,1%). In 2007 telde Slovenië 745.000 huishoudens (gemiddelde grootte 2,75 personen; EU27 2,5). Opbouw huishou­dens 2005 (bron Eurostat): alleenstaand 22% (EU27 27,7%); éénoudergezin 4,3% (EU 4,3%); paren zonder kinderen 23,7% (EU 28,3%); paren met kinde­ren 31,6% (EU 24,8%); 3 of meer volwassenen 9,6% (EU 9,1%), 3 of meer volwassenen met kinderen 8,8% (EU 5,7%). Een Sloveense kreeg in 2007 tij­dens haar leven gemiddeld 1,38 kind (EU27 1,53 kind in 2006). Geboortecijfer 2009: 11 per 1000 inwoners (EU27 10,9/1000 in 08); aandeel buitenechtelijke geboorten 2007: 50,8% (EU 34% in 2006); huwelijkscijfer 2008: 3,13/1000 (EU27 4,9/1000 in 07); scheidingscijfer 2008: 1,1/1000 (EU27 2/1000 in 2005 volgens Eurostat); sterftecijfer 2007: 6,7/1000 (EU27 6,2/1000; Eurostat).

Communistische achtergrond

Vanuit de communistische periode zijn een aantal maatschappelijke ontwikkelingen op het vlak van emancipatie anders gelopen dan in westerse landen. Het arbeiderscollectief werd door de communisten erg belangrijk gevonden en traditionele gezinswaarden en re­ligie werden als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeidskrachten nodig en de vrouw werd van staatswege vooral gezien als werkende moeder. De wetgeving werd geënt op deze visie en de maatschappij werd er op ingericht. Echtscheiding en abortus werden in de 50er jaren van de 20e eeuw wettelijk mogelijk gemaakt; er werd betaald zwanger­schapsverlof ingevoerd en er kwamen opvangfaciliteiten voor kinderen. Vrijwel alle vrou­wen gingen min of meer noodgedwongen werken. Naast hun werk moesten ze echter ook de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinderen op zich nemen; want man­nen werden beschouwd als kostwinner en niet als werkende vader.

Demografische ontwikkelingen

Na 1991 (het jaar van de onafhankelijkheid) begonnen dingen te veranderen. Tussen 1994 en 2005 daalde het huwelijkscijfer sneller dan gemiddeld in de Eu; van 4,2 naar 2,9 per 1000 inwoners en daarmee werd het veruit het laagste binnen de EU25 al steeg het wel weer iets (3,13 in 08). De leeftijd bij een 1e huwelijk werd 2,6 jaar hoger, naar EU maatstaf een forse stijging (m 30,9j; v 28,4j in 08). Het scheidingscijfer steeg met 30% tot 1,3 per 1000 inwoners (EU 2 en +41% t/m 05). Daar bleef het t/m 07, maar in 2008 lag het op 1,1 (33% van het aantal huwelijken). Het aandeel buitenechtelijke ge­boorten ging sneller omhoog dan gemiddeld in de Eu (van 32 naar 51%). Daarmee kwam het bij de top 4 van de EU (EU 34% in 06). Het geboortecijfer zakte tussen 1984 en 2005 met 20% tot 9 per 1000 (3 na laagste EU). In 2008 lag het weer op 11/1000. De gemiddelde leeftijd waarop een vrouw een eerste kind kreeg nam tussen 1995 en 2008 toe met 1,8 jaar. Het cijfer voor tienergeboorten ging van 56/1000 in 1980 naar 5/1000 in 08. Ondanks verzet van de roomse lobby kent het land een liberale wetgeving m.b.t. ge­boorteregeling. In 2003 lag het gebruik van moderne anticonceptie bij de relevante groep vrouwen op 59% (10e EU25, 2e EU8). Sinds 1977 is in Slovenië het verzoek van de vrouw vol­doende grond voor een abortus. In 2000 had Slovenië het laagste abortuscijfer van de EU10, maar het was met 46% van het aantal geboorten nog ruim 2 keer zo hoog als het EU15 gemiddelde. In 2006 was het gezakt naar 30% (bron Johnstonsarchive). Begin 2005 was het aandeel Slovenen dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk vond vrij groot naar EU maatstaf (57%, EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 33%, EU 33%; Special EB 225/ wave 63.1).

Deze veranderingen resulteerden nauwelijks in kleinere huishoudens (de doorsnee grootte ging tussen 2000 en 2008 van 2,8 naar 2,7 personen), maar wel in en een andere huishoudelijke samenstelling. Het aantal éénpersoons huishoudens ging tussen 1999 en 2005 van 16 naar 22%, terwijl het in de EU15 (29% in 05) nauwelijks nog veranderde. Ook het aandeel eenoudergezinnen (van 1,4 naar 4,3%; EU15 4,3% in 05) en paren met kinderen ging omhoog terwijl het in de EU15 zakte (31,6%, +1,6%; EU 24,2%: -2%). De groei ging ten kosten van het aandeel samengestelde huishoudens (3 of meer volwassenen (9,6%, -4,7%: EU 8,8%: +1,2%; 3 of meer volwassenen met kinderen 8,8%, -5,8%; EU 4,4%, +0,1%). Veel ongehuwde moeders woonden bijv bij hun ouders in, maar wellicht is dat aan het veranderen. Tussen 1991 en 2002 ging het aandeel huishoudens van ongehuwd samenwonenden van 3 naar 6%.

In 1998 kende men even een emigratieoverschot, maar het immigratieoverschot keerde daarna terug. In 1999 was het 0,5% van de bevolking groot. Daarna zakte het naar 0,1% in 2004. In 2005 en 2006 lag het op 0,3% en daarna steeg het naar 0,7% in 07 en 0,9% in 08 en 09. De grootste toevloed bleef komen uit voormalig Joegoslavië; m.n uit Bosnië en m.n mannen die een baantje zoeken. De ontwikkeling naar vergrijzing is tamelijk sterk aanwezig naar EU maatstaf. In 2008 lag vanuit dat criterium het aandeel 0-14 jarigen verder onder de EU normaal dan het gedeelte 65 plussers. Het geboortecijfer was te laag om de bevolking op een natuurlijke manier op pijl te houden en tussen 1998 en 05 was sprake van een natuurlijke bevolkingsafname (sterfteoverschot). Het beleid van de overheid is er op gericht om de geboorteaanwas te stimuleren. Werkende ouders hebben vanaf 3 we­ken voor de geboorte van een kind in totaal recht op een jaar betaald zwanger­schap en ouderschapsverlof. Mede om het traditionele manvrouw rolpatroon enigszins te doorbreken moet de vader minstens een maand van het ouderschapsverlof voor zijn re­kening nemen. Ook kent men een geboortevergoeding en een tot het 3e kind progressief oplopende inkomensafhankelijke kinderbijslag met toeslag voor grote gezinnen. In 2006 overtrof het aantal borelingen het aantal benodigde lijkkisten met 750 en dit overschot steeg naar 3800 in 09.

In 2003 speelde de familie in Slovenië een tamelijk belangrijke rol. Bij een emotionele dip zou 58% steun zoeken bij familie (EU25 52%) en 40% bij bekenden (EU 43%). Bij acute financiële nood (€500 lenen) lagen deze cijfers op 64% bij familie (nieuwe lidstaten 62%) en 28% bij bekenden (om 21%). De groep die dan nergens steun dacht te kunnen vinden was klein (8%, EU10 17%). In 2007 lag het volksdeel dat bij een moeilijke kwestie, een emotionele dip of om geld te lenen steun van familie verwachtte op 75% (EU12 73%, NL 77%, BE 69%).

Leefsituatie van de jongere generatie

Kinderen gingen in 2005 in Slovenië naar EU25 maatstaven op late leeftijd de deur van hun ouderlijk huis uit, vrouwen op hun 27e en mannen op hun 29e (EU v 24j, m 27 j). Van de 18 tot 25 jarigen woonde 94% van de jongens en 86% van de meisjes nog bij hun ouders (EU25 m 78% v 66%) en bij de 25 tot 30 jarigen ging het bij vrouwen om 46% en bij mannen om 69% (EU25 v 28; m 42%). Bij de laatste leeftijdsgroep waren onder degenen die de deur uit waren de geslachtsverschillen in leefomstandigheden groot; net als in Italië. Het deel dat op zichzelf woonde was naar EU25 maatstaf klein bij de vrouwen (v 7%, EU25 10%: m 24 om 22%) en het gedeelte eenoudergezinnen was bij hen groot (8%, EU 5%). Het aandeel dat als paar zonder kinderen leefde was bij beide geslachten klein (v 17 om 32%: m 24 om 27%) en het aandeel paren met kinderen groot (v 51 om 42%, m 45 om 30%). Voor andere leefsituaties, bijv meerdere alleenstaanden op één adres en ongehuwde moeders bij familie in, bleef bij de vrouwen 16% over (EU 9%) en bij de mannen ook 16% (EU 11%; bron The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Werk en kinderopvang

In Slovenië heeft onder vrouwen van de leeftijd dat ze doorgaans kinderen krijgen of die thuis hebben (25 t/m 49 j) een erg groot deel een baan in loondienst. In 08 betrof het zelfs 87% van de leeftijdsgroep (hoogste EU27). Van hen werkte maar een klein deel in deeltijd (6%, EU27 29% in 08) en slechts 1 op de 16 van hen deed dit onvrijwillig (EU27 1 op de 4 in 08). Uiteraard maakt dit het belang van formele kinderopvang evident. Vrijwel alle kleuter en basisscholen voorzien hierin. Veelal zijn ze zo’n 12 uur p/d open. In 2008/09 werd ondanks de optie van betaald ouderschapsverlof zelfs 38% van de éénjarigen er heen gebracht. Bij 2 jarigen ging dat direct al naar 60% en bij 3 jarigen naar 77%. Van de kleuters gaat rond 90% naar de (niet verplichte) kleuterschool. M.n op het platteland doet familie nog vaak de kinderopvang (samengestelde huishoudens). In 2005 trof 2,5% van de werkende vrouwen tussen 20 en 45j vanwege kinderopvang werktijd regelingen (EU27 8%). Eind 2006 was het Sloveense volksdeel dat tevreden was over opvang faciliteiten en scholen in de buurt groot naar EU25 maatstaven (respectievelijk 77 om 55% en 82 om 71%, bron EB 273; wave 66.3). De kwaliteit van kindervoorzieningen gaf men in 07 een 7,1 als cijfer (EU27 6,2: EQLS 2007).

In de tabel is te zien dat men begin 2005 op alle opvoedingswaarden behalve gehoorzaamheid en fantasie boven het EU gemiddelde scoorde. De scores op hard werken, volharding/ beslistheid en zorgzaamheid vielen onder de top5 van de EU27.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

Slove

NL

België

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

84

90

83

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

87

88

83

80

Volharding/ beslistheid

81

61

68

61

Gehoorzaamheid

52

50

63

56

Zorgzaamheid/ netheid

65

36

52

54

Onafhankelijkheid

67

66

56

53

Fantasie

47

31

41

52

Hard werken/ werklust

82

38

59

47

Discriminatie

De tabel hierna geeft een indicatie van de positie van Slovenen t.o.v de EU27 normaal, Nederlanders en Belgen qua tolerantie voor wat afwijkt van de standaard (bron: Special Eurobarometer 317, wave 71.2).

Type premier/ president van het eigen land

Deel in % dat zich daar medio 2009 enigszins tot hoogst ongemakkelijk bij zou voelen

Slove

NL

België

EU27

Vrouw

10

17

20

21

Openlijk homo/ lesbisch

59

28

36

47

Gehandicapt

53

33

42

40

Gekleurd

57

59

57

55

Minderhedenreligie

49

61

70

51

Jonger dan 30

59

74

58

61

Ouder dan 75

79

81

73

73

Medio 2009 vonden relatief veel Slovenen dat in hun land erg veel discriminatie voorkomt van homo’s/ lesbo’s (16%, NL 13%, BE 11%, EU 12%) en van gehandicapten en relatief weinigen vonden dat er erg veel gediscrimineerd werd op etniciteit/ afkomst (11%, NL 28%, BE 23%, EU 16%), leeftijd (14%, NL 18%, BE 12%, EU 16%) of geloof (8%, NL en BE beide 15%, EU 9%). Het deel dat erg veel seksediscriminatie ontwaarde lag op de EU normaal (7%, NL 6%, BE 9%). Het volksdeel dat vond dat het de laatste 5 jaar erger is geworden met de discriminatie was bij alle vormen naar Eu27 maatstaf groot. Het segment dat in het jaar voor de vraagstelling zelf was gediscrimineerd of lastig gevallen lag in Slovenië bij leeftijd (8 om 6%), geslacht (4 om 3%%) en overige gronden (6 om 3%) boven de EU27 standaard en bij etniciteit daaronder (1 om 2%; het gekleurde volksdeel is in Slovenië erg klein). Bij de andere vormen was het gemiddeld (seksuele geaardheid 1%, geloof 1%, handicap 2%). Het deel dat er getuige van was geweest bij anderen lag alleen bij sekse discriminatie (6 om 5%) en overige vormen (6 om 3%) boven de Eu normaal. Bij etniciteit (8 om 12%), geaardheid (2 om 6%) en handicaps (4 om 6%) lag het daar onder en bij geloof (5%) en leeftijd (8%) er op.

Vrouwenemancipatie

Medio 2009 lag het aandeel Slovenen dat vond dat in hun land veel seksediscriminatie voorkomt precies op de EU27 normaal (40%, NL 38%, BE 39%). Eind 2006 waren de opvattingen over de manvrouw taakverdeling naar EU25 maatstaven gematigd geëmancipeerd. Schoonmaken vond 71% een taak van de vrouw des huizes (EU 81%, NL 76%) en 7% (EU 9%; NL 6%) vond het een taak van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 77% (EU 82%, NL 72%) en 9% (EU 13%; NL 14%) en bij strijken op 87% (Eu 85%, NL 79%) en 7% (EU 8%, NL 10%). In 2007 staken mannen relatief veel en vrouwen relatief weinig tijd in kinder en mantelzorg (per week: m 31u, EU27 26u; v 37 om 41u) en beide staken een gemiddelde hoeveelheid tijd in huishouden en koken (m 9 om 8u, v 16 om 16u). Hetzelfde gold bij vrouwen m.b.t vrijwilligerswerk (5u) en mannen staken daar veel tijd in (8 om 6u; EQLS 2007). Het deel dat zich door het werk vaak te moe voelde om het huishouden te doen (54%, EU27 48%; NL en BE 37%) of moeite had met het vervullen van gezinsplichten (42%,, EU27 29%, NL 29%, BE 28%) was relatief groot en het deel dat zich vanwege familiesores niet op het werk kon concentreren gemiddeld (11%, EU 12%, BE 8%, NL 6). De tabel hierna laat zien in hoeverre bij beide geslachten werk privé-activiteiten in 2007 in de weg zat in Slovenië en in NL, België en de EU. In alle 4 de onderzochte opzichten was dat het geval en bij contacten met familieleden en andere sociale contacten in sterke mate. Het gedeelte Slovenen dat werk als belangrijk levensgebied uitkoos behoorde eind 06 tot de EU top.

Activiteit

Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had

Slove

NL

BEL

EU27

m

v

m

v

m

v

m

V

Contact met familieleden

43

36

37

36

28

32

29

27

Andere sociale contacten

40

45

46

42

36

39

34

38

Eigen hobby’s/ interesses

53

59

44

51

43

59

47

56

Vrijwilligerswerk/ politiek

50

55

35

43

38

46

48

53

Qua studie en werk lag het aandeel vrouwelijke hoger onderwijsstudenten na 1998 boven de E27 normaal en het steeg van 55 naar 58% (+3%; EU 55%, +2,5% in 08). Begin 2005 lag het volksdeel dat een universitaire studie voor mannen belangrijker vond dan voor vrouwen iets onder het EU gemiddelde (14 om 17%: bron EB 225, wave 63.1). Slovenië stak in 2005 qua groei in opleidingsniveau bij hoog opgeleide vrouwen dan ook vrij gunstig af bij het EU25 gemiddelde. Het gedeelte laag opgeleide vrouwen is relatief klein en gaat sterker omhoog met de leeftijd dan in de EU (30-34j 12%, EU 22%; 50-54j 32,5%, Eu 39%). Het aandeel middelbaar opgeleide vrouwen was bij beide groepen hoog en liep verder uit op de Eu normaal (30-34j 58%, Eu 47%; 50-54j: 49%, Eu 43%) en het aandeel hoog opgeleide vrouwen bleef vrijwel op deze standaard (30-34j 30%, EU 31%: 50-54j 19%, Eu 19%). Het deel dat de stelling onderschreef dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen was erg klein naar EU maatstaf (65% mee eens; niet mee eens 35%, één na hoogste EU; EU 12%). Naar beroep was de manvrouw polariteit naar EU maatstaven gematigd aanwezig. In 2005 lag het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken onder het EU25 gemiddelde (zorg en sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, administratie en horeca: 55 om 61%) en het aandeel mannen in mannenberoepen lag daar vrijwel op (41 om 42%). Hetzelfde geldt voor het gedeelte vrouwen in de top6 van vrouwen beroepen (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed. 35%), maar het deel mannen in de top6 van mannenvakken was tamelijk groot (montage, bouwvak, kleine zelfstandige, techniek ed. 30 om 26%). Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk was in 2007 naar EU27 maatstaf erg klein (8,3% om 17,6%).

Begin 2005 was qua hogere functies het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in Slovenië groot naar EU25 maatstaven (40 om 27%). Het aandeel vrouwen in de politieke top was dan ook klein (ministers 7%, laagste EU25 na Cyprus; parlementariërs 13%, EU25 23%, 2 na laagste EU25), maar bij topambtenaren bij de overheid stond men met 42% hoogste in de EU na Zweden evenals bij president directeuren van grote ondernemingen (20%). Ook in de top van de rechtspraak (37%; 7e van 22 EU landen) en bij bankbesturen 20% (EU 18%) scoorde men hoog, maar bij vrouwelijke hoogleraren vrij laag (13%, 14e van 23 EU25 landen). Onder CEO’s waren weer relatief veel vrouwen. Bij dit alles gaat het om selecte groepen. In de leiding van kleine ondernemingen was het aandeel vrouwen klein evenals onder zelfstandigen in de industrie en dienstensector. Het gedeelte werknemers met een vrouw als directe superieur behoorde in 2005 echter tot de 5 hoogste binnen de Eu (33 om 25%).

Homo-emancipatie

In 1976 werd ho­moseksualiteit uit de sfeer van het strafrecht gehaald. In 1998 werd discriminatie op grond van seksuele geaardheid op het werk verboden, maar een referendum in 2001 over goed­keuring van kinderadoptie door homoparen en KI bij alleenstaande vrouwen haalde het niet. Sinds juni 2005 is geregistreerd partnerschap voor homoparen mogelijk met beperkte rechten (erfrecht gedeeltelijk, geen rechten op het vlak van sociale zekerheid of als bloedverwanten). Zelfde sekse partners kunnen geen kinderen adopteren, ook niet elkaars biologische kinderen. Seksuele oriëntatie valt niet onder de wetgeving over hate crime. In 2007/08 gaf bij een enquête onder homo’s/ lesbo’s 63% aan in aanraking te zijn gekomen met vormen van homofoob geweld en discriminatie in allerlei situaties en bijv ook in de zorg. De homofobe aard van de incidenten wordt echter zelden bij instanties gemeld (slachtoffers doen dat liever niet) en de politie houdt er dan ook geen aparte statistieken van bij. Bij de homomanifestatie Ljubljana pride in juni 2008 en 2009 leek de politie weinig haast te maken om in te grijpen zodat deelnemers het ziekenhuis konden worden ingeslagen (bronnen ILGA Europe en Amnesty International). Eind 2006 was het gedeelte voorstanders van het Europees toestaan van het homohuwelijk (31%, EU25 44%) of van kinderadoptie door homoparen (17 om 22%) in Slovenië wel het grootste binnen de 10 nieuwe EU landen.

De leefsituatie van 65plussers

In 2005 lag het aandeel 65-75 jarigen dat hun woning met hun kinderen deelde bij beide geslachten flink boven de EU25 normaal (vrouwen 28,5 om 18%, mannen 32,5 om 20%). Het gedeelte dat alleen woonde lag vrijwel op deze standaard (v 32 om 30,5%: m 12 om 13,5%) en het deel dat als paar samenwoonde was bij beide geslachten relatief klein (v 35,5%; EU25 47%, m 52 om 63,5%). Bij vrouwen kende 4% en bij mannen 3,5% een andere leefsituatie (EU v 4,5%; m 3%). Onder 75plussers was de verhouding vergelijkbaar; vaak een met kinderen gedeeld huishouden (v 24%, EU 18%, m 24 om 13,5%); een gemiddeld aandeel alleenwonenden (v 55 om 52%, m 20,5 om 21,5%) en een klein aandeel dat als paar samenwoonde (v 13 om 24%; m 51 om 61%). Voor een andere leefsituatie bleef bij vrouwen 8% over (EU 6%) en bij mannen 3% (om 4%). Het aandeel 65 plussers dat rond moest komen van minder dan 60% van modaal was bij vrouwen groot en bij mannen klein naar EU25 maatstaf (v 26 om 21%; m 11 om 16%; The life of man and women in Europe 2008 edition van Eurostat).

Ook in Slovenië wordt vergrijzing en daarmee bejaardenzorg belangrijker. In de tabel die nu komt staan de gedeelten voorstanders in Slovenië, de EU27, België en NL van manieren om hulp in te vullen aan een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden. De verpleeghuisoptie scoorde in Slovenië het hoogst binnen de EU. Thuiszorg en hulp van kinderen thuis scoorden relatief laag (bron special eurobarometer 283 wave 67.3; op basis van veldwerk van medio 2007).

Hulpopties

Slove

NL

BE

EU27

Bij kinderen intrekken

29

4

17

30

Thuiszorg

16

52

38

27

Hulp van kinderen thuis

17

20

22

24

Verpleeghuis

32

18

19

10

Hangt er van af

4

5

4

6

Anders/weet niet

2

1

0

3

Totaal in %

100

100

100

100

De volgende tabel laat zien hoe in Slovenië het volksdeel dat zich zorgen maakt over verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsituatie relatief klein was.

Deel met zorgen over in %

Slove

NL

BE

EU27

Slechte leefomstandigheden

60

70

71

70

Fysieke verwaarlozing

59

72

65

67

Geen adequate zorg

56

68

66

66

Psychisch misbruik

58

57

70

64

Misbruik van bezit

66

64

73

67

Fysiek misbruik

39

37

55

52

Seksueel misbruik

17

25

43

31

Als potentiële daders dachten de Slovenen vaak aan eigen kinderen (32 om 23%), partner (14 om 8%), familie (10 om 5%) en bekenden (geen familie: 19 om 11%). Thuiszorg (19 om 30%), staf van een verpleeghuis (19 om 32%) en ziekenhuis personeel (8% om 11%) scoorden naar verhouding laag. Qua 8 tegenmaatregelen m.b.t verwaarlozing of uitbuiting van oudere familieleden zag men vaker dan gemiddeld heil in strengere regels en standaarden (21 om 15%) en strengere straffen (36 om 26%). Minder werkdruk van zorgpersoneel (5 om 14%), beter inkomen zorgpersoneel (18 om 22%) en betrekken van huisartsen, hulpverleners en geestelijken uit de eigen omgeving in de zorg (14 om 19%) konden op relatief weinig steun rekenen en de steun voor de andere maatregelen was ongeveer gemiddeld (strengere overheidscontrole 23%, vergoedingen voor mantelzorg 20%, betere training zorgverleners 22%).

Welzijnsaspecten in de voormalige Oostbloklanden en in Slovenië

Het EU kan­didaat-lid­maatschap vormde in de nieuwe EU landen een stimulans voor de vrije markteconomie en het was vaak de aanzet tot een inhaalrace t.o.v. de EU15 landen. Slovenië had de beste uitgangspositie binnen de 10 voormalige Oostbloklanden in de EU (de EU10) en is met de inhaalrace ver gevorderd. Bestaansze­kerheid, leefom­standigheden, welvaartsniveau en welzijn liggen er niet ver meer achter bij de oude EU en qua beoordeling van diverse aspecten van de kwaliteit van het leven zit men dichter bij het EU15 gemiddelde dan bij dat van de EU10. De woon­omstandighe­den (kwaliteit, betaalbaarheid en veiligheid) zijn ook in Slovenië echter slechter dan in de EU15. Door armoede, woningnood en hoge woon­lasten blijven kinde­ren (incl. ongehuwde moeders en pas ge­trouwden) relatief vaak noodge­dwongen bij hun ou­ders inwo­nen, dikwijls om te sparen voor een eigen onderdak. M.n onder gepensio­neerden, gehandi­capten, zigeu­ners en eenouder­gezinnen is de nood hoog. De sociale stelsels zijn in de EU10 nog vol­strekt onvol­doende om te voor­zien in een be­staansminimum. De meerderheid van de be­volking had daar dan ook weinig ver­trouwen in, maar in Slovenië is dit deel veruit het kleinst in de EU10 (49% in 03, EU15 42%). Erg veel Sloveense huishoudens houden er een moestuin of (pluim)vee op na (65% in 07, hoogste EU27) en dit past in het patroon van de EU10 (EU5 15%, EU10 47%). Ja­gen en verza­melen is po­pulair en een informele econo­mie (dienst en weder­dienst, zwart klus­sen, smokkelen, omkopen) is niet onbekend. Overlevingsnood­zaak is echter minder dan el­ders in de EU10 de hoofddrijfveer.

Naar wes­terse rijkelan­denmaat­staven is in Slovenië de maatschappij redelijk transpa­rant en de cor­ruptie niet al te hoog (in de meest EU10 landen is dat, mede door de armoede, wel anders). Spannin­gen tus­sen arm en rijk worden in de EU10 (in Slovenië ook) vaker erva­ren dan in de oude EU en etni­sche en godsdienstige span­nin­gen minder vaak. De belangrijkste etnische minder­he­den in de EU10 zijn voor­malige Sovjet­burgers en zi­geu­ners. In Slovenië zijn dit naast wat zigeuners vooral voor­malige Joegoslaven. In de EU10 landen is het aan­deel werkende vrouwen vrij hoog, maar het systeem is niet ingesteld op deeltijd­werk zodat dit veel min­der voor­komt dan in de EU15. De man­vrouw taakverdeling is in Slovenië minder traditioneel dan in de meeste EU10 landen.

Welzijnsaspecten

Het volksdeel dat moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen was in 2007 het kleinst binnen de EU10 (38%, EU10 59%, EU15 32%). September 09 lag het met 13% vrijwel op de Eu27 normaal. Toen vond 78% van de bevolking dat armoede in hun land wijdverbreid is (EU27 73%). Het volksdeel dat met betalingsachterstand kampte was in 07 kleiner dan gemiddeld in de EU15 (10 om 12%). Begin 2009 had 22% angst om in armoede te vervallen (+3% t.o.v 06; EU27 25%, onveranderd) en 5% vreesde toen dakloosheid (EU 10%, NL 1%, BE 9%; Special EB 308). Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt ligt in Slovenië rond of wat boven de EU normaal. Eind 2006 bedroeg het 20% (EU25 16%; Eurobarometer 66), in 2007 12% (EU27 8%; EU15 7%; EQLS 2007), in 2008 14% (EU27 8,5%; Eurostat) en begin 09 18% (EU 19%; EB 308). In 2007 haalde men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn een score van 60% (gemiddeld naar EU maatstaven; EQLS survey 2007).

Men scoort in Slovenië zowel op vertrouwen in de mensheid als op de mate van corruptie gemiddeld naar Eu27 maatstaf. Op het eerste nam men in 2007 in de rij van EU landen een 12e plaats in (EQLS 2007) en op de CPI (cor­ruptie perceptie­ index die de mate van corruptie meet vol­gens westerse rijke landen­ maat­staven) een 13e (12e in 2008). Het gezegde “zo de waard is vertrouwt hij zijn gasten” zou in het land dus opgeld moeten doen. Het vertrouwen in politieke instellingen was in het EQLS overzicht niet al te groot naar EU maatstaven. Van de 27 EU landen scoorden er 8 lager. Begin 2009 had volgens Special EB 308 wave 71.1 van de Slovenen 46% (+10% t.o.v najaar 08) vertrouwen in de (nieuwe) regering (EU 38%, +4%), 42% (+8%) in het (nieuwe) parlement (EU 36%, +2%), 58% (-2%) in de EU (EU 47%, geen verandering) en 54% (-8%) in de Europese centrale bank (EU 39%, -9%). Qua vertrouwen in nieuwsbronnen scoorde toen de TV het hoogst (67%, EU27 63%), gevolgd door kranten (37 om 43%), internet (29 om 22%), radio (26 om 31%) en tijdschriften (3 om 8%). Verder vertrouwde 21% (om 16%) geen enkel nieuwsmedium. De volgende tabel laat zien hoe Slovenië scoorde t.o.v de EU15 landen op 10 aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en 2003). Hieruit blijkt dat men weinig meer afweek van de EU15 normaal.

Beoordeling levenskwaliteit in de EU15 in 2007 en in Slovenie in 2003 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10

EU15 2007

Slovenië 2003

Slovenië 2007

Gezondheidszorg

6,4

5,7

5,8

Kinderopvang

6,2

7,1

Ouderenvoorzieningen

6,3

6,2

Sociale dienstverlening (2003)

6,2

5,6

Staatspensioenstelsel

5

5,1

4,9

Onderwijsstelsel

6,3

6,2

6,8

Openbaar vervoer

6,4

5,8

Vertrouwen in de medemens

5,3

5,4

5,2

Tevredenheid met het leven

7,2

6,1

7,2

Geluksgevoel

7,6

6,9

7,7

In 2002 waren voor de Slovenen de 3 belang­rijkste voor­waar­den voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid werk, partner en onderdak. In 2003 lag de gemiddelde tevredenheidscore op een 9tal levensgebieden op 81% (EU15 80%). De score varieerde van 58% (tevreden­heid over zorgstelsel) tot 94% (woonsituatie). In Slovenië was eind 2006 het volksdeel dat zichzelf meer gelukkig dan ongelukkig vond iets groter dan gemiddeld in de EU (89 om 87%) en het deel dat zich herkende in de betiteling erg gelukkig lag precies op de EU normaal (26%). Voor 52% van de Slovenen voldeed het leven in 2007 aan de verwachtingen (13e EU27; NL 2e EU met 80%; BE 5e).

Begin 2009 was tevredenheid onder de Slovenen naar EU maatstaven wijdverbreid. Van hen was 20% erg tevreden met hun leven (-7% t.o.v najaar 08; EU27 17%; -1%) en 66% redelijk tevreden (+8%; EU 58%, geen verandering); 75% was tevreden met de levensstandaard (-8% t.o.v 06; EU27 75%; -8%), 58% met de werkmogelijkheden (-8%; 3 na hoogste Eu, EU 31%, -7%) en 89% (-1%) met de kwaliteit van het leven (EU27 83%; -3%). Men scoorde naar EU27 maatstaven gematigd qua toekomst verwachting. Dit bleek uit de verwachtingen voor het komende jaar over leven (beter: 20%, EU 22%, slechter 24 om 21%), financiën (vooruit: 16%, EU 16%; achteruit 28 om 26%), werk (beter 12%, EU 15%; slechter 14 om 15%), landelijke economie (beter 17%, EU 15%; slechter 54 om 53%) en werkgelegenheid (groei 12%, neergang 61%, beide EU gemiddelde). Voor de komende generatie was men enigszins pessimistisch (ze krijgen het moeilijker 67%, +4%: EU 64%, +2%), maar relatief weinigen voelden zich maatschappelijk buitengesloten (6%, +4%; EU 12%, +3%; NL 4%; BE 11%).

De tabel hieronder toont dat in 2007 qua spanningen tussen maatschappelijke geledingen in Slovenië m.n werkgever werknemerspanningen hoog scoorden.

Type spanning

Deel in % dat haar in 2007 sterk ervaart

Slove

NL

België

EU15

Armrijk

34

12

23

27

Werkgever werknemer

44

19

22

31

Etnisch raciaal

28

57

43

41

Godsdienstige groepen

20

40

30

29

Spanningen tussen de generaties (21 om 16%) scoorden in 2003 naar EU25 maat­staf  ook hoog en fricties tussen beide geslachten kwa­men toen iets minder vaak voor dan gemiddeld binnen de Eu (11 om 12%).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

De tabel hieronder op basis van opinieonderzoek van eind 2006 laat zien welk volksdeel in Slovenië een aantal levensgebieden belangrijk vond in vergelijking met de EU25, NL en BE (Eurobarometer 273, wave 66.3). Zowel werk als vrije tijd en vrijwilligerswerk en familie en vrienden kregen relatief veel aanhang. Voor politiek gold het omgekeerde.

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

Slove

NL

BE

EU25

Werk

92

81

84

84

Gezin/familie

99

89

96

97

Vrienden

99

96

93

95

Vrije tijd

95

95

88

90

Politiek

27

68

42

43

Religie

51

40

41

52

Helpen/vrijwilligerswerk

88

85

80

79

Gezondheid

100

99

98

99

Voorjaar 2009 scoorden m.b.t 17 mogelijke punten van zorg waarvan men 2 mocht aankruisen onder Slovenen voor het land als geheel de economische situatie (58%, +29% t.o.v najaar 08; EU 47%, +10%), werkloosheid (47%, +31%; EU 47%, +10%) en de stijgende prijzen (27%, -30%: EU 16%, -12%) het hoogst. Voor zichzelf werd prijsstijgingen het vaakst gekozen (43%, EU 45%) gevolgd door de pensioenen (23%, EU 15% en de economische situatie (20%, +7%; EU 27%, +4%).