Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens

Per 1-1-2011 telde Roemenië volgens Eurostat 21,4 miljoen inwoners (-0,2%; EU27 +0,3%). Dichtheid 2010: 93 per km² (EU 117/ km²). Bij de volkstelling van 20 oktober 2011 kwam het Roemeense CBS echter niet verder dan 19,05m (21,7m census maart 2002) en daarvan werd ook nog ruim 3% (660.000 in getal) geboekt als tijdelijk absent. Levensverwachting 2009 bij geboorte: 74,3 jaar (EU27 79,8j in 08; m 70,6j om 76,7j; v 78,1 om 82,7j). Het manvrouw verschil hierin was naar Eu maatstaf aan de grote kant (7,5 om 6j) en werd na 2001 0,3 jaar groter (EU 0,6j kleiner). Mannen werden na 2001 gemiddeld 1,7 jaar ouder (EU ook) en vrouwen 2j (om 1,4j). In 2011 telde Roemenië 5,4% meer vrouwen dan mannen (EU: 5% meer). Er waren iets minder kinderen (onder 15j 15,2%, EU 15,6%) en 65plussers (14,9 om 17,4%) dan gemiddeld. Naar leefsituatie was het volksdeel in huishoudens met afhankelijke kinderen groot (61,3%; NLS 57,7%; EU15 48,5% in 2010, meer details over de huishoudelijke samenstelling onder “ontwikkelingen vanaf 1989”). In 2009 had een Roemeense gemiddeld 1,38 kind (EU27 1,6k). Geboortecijfer 2010: 99 per 10.000 inwoners (EU 107/10.000); waarvan 28% buitenechtelijk (Eurolanden 36,7% in 09); huwelijkscijfer 2010: 54/10.000 inwoners (EU 45/10.000 in 09); scheidingscijfer: 15/10.000 (EU 20/10.000 in 08); sterftecijfer 2009: 96/10.000 (bij EU top3, EU 60/10.000, Eurostat).

Etnische gegevens en diversiteit

Naar etnische samenstelling viel voor de oorlog 28% van de Roemeense bevolking onder een etnische minderheid. De grootste groepen waren Hongaren 8%, Duitsers 4,1%, joden 4%, Ruthenen & Oekraïners (3,2%), Russen (2,3%), Bulgaren (2%) en Roma (1,5%). Na de oorlog was dat nog maar 14%. Doordat Roemenië veel grondgebied kwijtraakte aan de Sovjet Unie vielen de Oekraïners, Ruthenen en Russen af. Van de joden overleefde de helft de Holocaust (in NL maar 10%). Daarna emigreerden de meesten van hen naar Israël en de VS. Na de oorlog werd het aantal etnische Duitsers door vertrek naar Duitsland met ruim 60% gereduceerd en tussen 1990 en 1996 trokken nog eens ruim 100.000 Duitsers weg (veelal niet naar Duitsland). De volkstelling van 2011 kwam tot 16,9 miljoen etnische Roemenen (88,6%) en 11,4% minderheden.

De Hongaarse minderheid geldt officieel nog steeds als grootste (9,4% in 1948, 6,5% in 2011, 1,24 miljoen in getal). In Centraal Roemenië zijn Hongaren in de meerderheid en de meesten van hen leven in het noordwestelijke part van het land (Transsylvanië); tot 1919 deel van de Oostenrijks Hongaarse dubbelmonarchie. Voor de oorlog en tijdens het bewind van Ceaușescu moesten de Hongaren Roemeens worden, maar nu zijn ze een erkende minderheid. Bij volkstellingen steeg het aandeel Roma zigeuners (“țigani” in  het Roemeens, maar dat zien de Roma zelf als scheldnaam) tussen 1948 en 2011 van 0,3% naar 3,2% (610.000 in getal). In werkelijkheid zijn ze echter met veel meer. Zo noemde president Traian Băsescu in 2010 een aantal van 1,5 miljoen en schattingen van NGO’s lopen op tot 2 miljoen. Daarmee wordt het de grootste minderheid. Volgens het bureau voor Europese grondrechten (fra.europa.eu) valt de kijk op Roma in Roemenië gunstig uit vergeleken met andere Centraal en Oost Europese landen met een grote Roma minderheid, maar dat komt mee doordat ze geïsoleerd wonen van de rest van de bevolking. Hun taal (het Romani) is beperkt erkend, hun achterstanden in onderwijs, werk en inkomen zijn enorm en hun woonomstandigheden veelal ten hemel schreiend. Er is veel geklaag over criminaliteit door Roma, maar het segment Roma dat daar zelf last van heeft (1 op de 3) is wellicht groter. Verschillen in inkomen nemen binnen de Roma gemeenschap groteske vormen aan (bijv. woonvormen). De meeste Roma moeten zien te overleven op een Roemeense bijstandsuitkering (€2 pp p/d naar koopkracht) of minder (ze staan lang niet allemaal geregistreerd) en dat vereist veel overlevingskunst. In centraal Roemenië en in regio langs de zuidoost en noordwest grens wonen de meeste Roma. Onder de kleine minderheden vielen in 2011 volksdelen die zichzelf zagen als Oekraïens (0,3%, 52.000), Duits (0,2%, 37.000), Turks (0,2%, 28.000) of Russisch (0,1%, 24.000) onder de grootste. Het segment Duitsers lag in 1977 op 1,6% (360.000). Velen keerden met geld van de West-Duitse overheid terug naar de “Heimat”.

Al voordat Roemenië bij de Eu kwam zochten veel Roemenen werk in rijkere EU landen (vaak alleen seizoenswerk). Naar vaste emigratie werden vanaf 1990 Italië (in 2010 rond 1 miljoen geregistreerd uit Roemenië, waarvan 10% Roma) en Spanje (800.000) het meest populair, met op grote afstand Duitsland (150.000) en Frankrijk (130.000; NL 16.000 in 2011, 5300 in 2000). Volgens het Roemeense statistisch jaarboek emigreerden tussen 1990 en 1992 rond 170.000 mensen uit Roemenië (etnische Duitsers 50%, Roemenen 33%, Hongaren 15%), maar sinds 1994 zijn de etnische Roemenen in de meerderheid (vanaf 2000 meer dan 90% van de emigranten). Tussen 1993 en 2000 registreerde men p/j tussen 13.000 en 26.000 emigraties en daarna (t/m 09) tussen 8000 en 13.000 (10.000 in 09). Het aantal geregistreerde werkreizen van Roemenen varieerde tussen 2005 en 2009 tussen 50.000 en 100.000 p/j met als populairste bestemmingen Duitsland, Italië, Spanje en Oostenrijk (BE tussen 1000 en 3000 p/j, NL tussen 500 en 2500). Het aantal asielverzoeken p/j varieerde tussen 1997 en 2002 tussen 1200 en 2300, maar tussen 2001 en 2007 tussen 900 en 400 p/j (660 in 07). Daarna ging het weer wat omhoog (885 in 2010, 1720 in 2011). In 2010 werden er 575 en in 2011 420 afgewezen. Roemenen die vertrekken scheppen ruimte voor arbeid immigranten uit landen die nog weer armer zijn dan Roemenië. T/m 2009 kwam men tot 133.000 immigranten. Van de rond 110.000 immigranten van tussen 1994 en 2009 kwamen er ruim 60.000 uit Moldavië. Daar spreken ze vrijwel dezelfde taal. Andere brongebieden (vooral na 2005) zijn Turkije, China, het midden oosten en Afrika. Tussen de immigranten zitten ook repatrianten. Uit Duitsland kwamen er rond 5500, uit Italië 4500 (m.n. na 2005) en uit de VS rond 4000 (ook sterk oplopend). Lang niet alle immigranten zijn legaal, zodat de werkelijke aantallen wellicht hoger liggen.

Naar opinie over minderheden vond een iets boven gemiddeld volksdeel dat integratie van minderheden erg belangrijk is (43%, EU25 37%, Special Eurobarometer 225, wave 63.1, begin 2005) of dat immigranten veel bijdragen aan hun land (43 om 40% in 06, Standard EB 66). Ook de waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 was met 1,99 iets boven gemiddeld (11 van de EU27 landen hoger, Special EB 273, wave 66.3) net als het segment dat in november 07 koos voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit (kosmopolieten 30%, EU27 25%, NL 47%, Flash EB 217). Het segment dat koos voor het omgekeerde was ook groter dan gemiddeld (eigen identiteit, geen interculturele dialoog: 22 om 13%). Een relatief klein segment wilde kool en geit sparen (32 om 55%) en velen (16 om 7%) lieten de vraag open. Eind 2006 rekende maar 5% (EU 14%) immigratie en 1% (om 14%) integratie tot de 3 grootste punten van zorg (EB 273, wave 66.3). Voor de komende generatie scoorde immigratie 12% (om 10%) en integratie 3% (om 7%). Najaar 2011 koos 3% immigratie voor het land (EU 7%, NL 9%, BE 14%) en 1% voor zichzelf (om 3 om 2 om 7%) bij de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties (standard EB 76, QA 7)

Sterke etnisch raciale spanningen worden in Roemenië naar de maatstaf van de oude EU (EU15) weinig en naar die van de nieuwe lidstaten ruim gemiddeld ervaren (27% in 2007, NLS 25%, EU15 41%, NL 57%, BE 43%, EQLS 2007, sept. 2009: 29%, NL 55%, BE 50%, EU 40%; EB 321 QA15.4). Voor de groep die veel spanning tussen religieuze groepen voelde gold in 07 hetzelfde (17%, NLS 15%, EU15 33%, NL 40%, BE 30%). De 3e editie van de 7 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index meet voor 2011 immigrantvriendelijkheid in 31 landen; incl. de EU27 (http://www.mipex.eu/). De Roemenen bezetten op deze lijst een met Hongarije gedeelde 21e plek (score 45, EU 52). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 7 dimensies onder de 31 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek. Bij onderwijs gaat het over recht op educatie (incl. les in de taal van het nieuwe land en “de gruwel van Geert W” onderwijs in eigen taal & cultuur) en bij langdurig verblijf om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie vallen voorwaarden voor en zekerheid over de status en het toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Dimensie MIPI

Roemenië

Nederland

Eu27

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

68

11*

85

3

57

Gezinshereniging

65

14*

58

19

60

Onderwijs

20

26

51

10*

39

Politieke deelname

8

31

79

3*

44

Langdurig verblijf

54

23

68

6

59

Naturalisatie

29

24

66

5*

44

Antidiscriminatie

73

11

68

12

59

Qua contact met andere culturen en mate van internationaal georiënteerd zijn scoren de Roemenen (mede doordat hun land een arm EU land is) naar EU maatstaf niet zo hoog (EB 278, wave 67, veldwerk voorjaar 2007). Het deel met familie in een EU land was nog relatief groot en het deel dat wel TV keek in een vreemde taal was van doorsnee grootte. Weinigen hadden echter familie of vrienden van buiten de EU of lazen kranten/ boeken in een andere taal. Het segment dat de 3 jaar tevoren minstens 3 x de grens over was geweest (8 om 27%) of liefhebber was van de buitenlandse keuken (14 om 45%, QA 10) viel onder de kleinste in de EU. Bereidheid om vreemde talen te leren voor beroep of studie in eigen land was onder modaal verbreid (50 om 60%) en de groep met interesse in het ontmoeten van mensen uit andere Europese landen was aan de kleine kant (54 om 63%, BE 69%, NL 67%). Hetzelfde gold voor het deel met culturele belangstelling (voor eigen land 62 om 69%; Europese landen 49 om 57%, rest wereld 47 om 56%). Een doorsnee deel voelde zich gehecht aan Europa (69%) of de wereld (59%) en een boven gemiddeld deel aan eigen land (93%), regio (92%) of plaats van afkomst (93%). Ook was een doorsnee volksdeel (89%) voor culturele uitwisseling met EU landen om tolerantie en openheid te bevorderen (met de wereld 84 om 88%). Veel steun in deze kreeg een pioniersrol voor EU instellingen (57 om 44%). Overheid van land (52%) of regio (28%) scoorden ruim gemiddeld en NGO’s (16 om 23%) of burger initiatief (24%, NL 43%, BE en EU 37%) laag. Om Europees contact te bevorderen zagen relatief velen wel wat in tweelingsteden (38 om 27%) en uitwisseling van landen documentaires op TV (29 om 23%). Weinig steun kregen uitwisselingsprogramma’s voor studenten (26 om 41%) en uitwisselen van films (6 om 8%) en de rest scoorde gemiddeld (reisuitwisseling 30%, erfgoed behoud 19%, culturele hoofdstad 18%, exposities/ optredens 16%). Bij keus van 3 uit 9 maatschappelijke waarden kozen relatief veel Roemenen culturele diversiteit (16%, EU 12%), ondernemerschap (13 om 10%), vooruitgang & innovatie (17 om 14%) of natuur & milieu (60 om 50%, NL 46%, BE 51%). Vrede (64%) of respect voor lessen van de geschiedenis kregen een doorsnee aanhang (16%) en gelijkheid & solidariteit (28 om 37%), vrijheid van meningsuiting (28 om 37%, NL en BE 50%) en tolerantie & openheid (23 om 37%, NL 60%, BE 51%) relatief weinig (QA16). De groep die voelt dat Europa voor de 9 waarden staat was in alle gevallen klein tot erg klein.

Demografie: achtergrond

Vanuit de communistische ideologie stond het arbeiderscollectief hoog in het vaandel en traditio­nele gezinswaarden en re­ligie wer­den als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeids­krachten nodig en de vrouw werd van staatswege gezien als werkende moeder. De wetgeving werd geënt op deze visie en de maatschappij werd er op ingericht. Echt­scheiding en abortus werden in de 50er jaren wettelijk mogelijk en er kwamen betaald zwanger­schapsverlof en gratis formele kinderopvang. Vrijwel alle vrou­wen gingen min of meer noodgedwongen werken. Naast hun werk moesten ze echter ook de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinde­ren op zich nemen. Omdat de bevolking arm was en voorbe­hoedsmiddelen onbekend waren, kwamen ongewenste zwangerschap en abortus veel voor. In 1966 wa­ren het er in Roemenië 4 op iedere geboorte.

Toen Nicolae Ceaușescu aan het bewind kwam, besloot hij dat de bevolking moest groeien van 19 naar 25 miljoen en hij had daarvoor een doordacht plan van aanpak. Via decreet 770 werd in 1966 moderne anticon­ceptie geheel en abortus vrijwel verboden en scheiden werd erg moeilijk gemaakt (na 1975 werd het iets makkelijker). Verder moest iedereen boven de 25 die geen kinderen had 10 tot 20% extra belasting gaan betalen. Moeders met meer dan 10 kinderen werden daarentegen beloond met de titel heldin, een gouden fokmedaille en tal van extra’s, waaronder een gratis auto en gratis vervoer. Te­gelijkertijd werd Roe­menië het meest vrije land binnen het Oostblok. Mode en muziek waren op westerse leest ge­schoeid, rockmuziek was erg populair en vooral in de stad liepen de vrouwen er verleidelijk bij. In de eerste paar jaar na het uitvaardigen van het decreet ging het ge­boortecijfer dan ook flink omhoog en het verarmde land had in de jaren daarna de groot­ste moeite om dit op te vangen. Kinderen van deze geboortegolf worden kinderen van het de­creet genoemd. Vaak overcompenseerden ouders het gevoel dat ze onge­wenst waren met misplaatste overbezorgdheid. De maatregelen werkten ook in de hand dat veel vrou­wen stierven door illegale abortussen, dat er veel straat­kinderen en wezen kwamen en dat aan eind 80er jaren een Aidsepidemie dreigde. In de 80er jaren was de armoede nog aanmerkelijk verschept doordat Ceau­şescu op alles had bezuinigd om de schulden aan westerse landen af te lossen en tegelijkertijd met enorme geld­verslindende prestigeobjecten als het volkspaleis begon. Daarbij had hij geen rekening gehouden met een 2e geboortegolf onder de intussen straatarm ge­worden bevol­king. Deze ontstond doordat de kinde­ren van het decreet de daarvoor benodigde leeftijd hadden bereikt en doordat de controles op abortus waren verscherpt. Omdat er geen geld was kostten abortussen die wel plaatsvonden meer levens. Kinderen van deze ge­boortegolf met af­wijkingen liet men ook na de val van het regime creperen in weeshuizen, soms tot de dood erop volgde en veel andere kin­deren ervan zijn tot op de dag van vandaag de dupe van hun slechte uitgangssitua­tie

Tussen 1992 en 2012 daalde het aantal kinderen in weeshuizen van de staat van 100.000 naar 67.000. Om het aantal verder terug te brengen is in 2012 de adoptiewetgeving versoepeld. Wel bleef een wet uit 2001 die adoptie door buitenlanders verbiedt gehandhaafd (bron http://www.balkaninsight.com/en/page/all-balkans-home).

Ontwikkelingen vanaf 1989

Het einde van Ceauşescu en communisme in 1989 ging gepaard met de onmiddellijke af­schaffing van decreet 770 en abortus werd weer legaal. Dat bleef niet zonder gevolgen voor de loop van de bevolking. Na de regimewijzi­ging explodeerde het abortus­cijfer in 1990 naar een ongekende 316% van het aantal geboorten. Daarna zakte het naar iets boven 100% tussen 1998 en 2003 en vervolgens naar 58% in 2008. Met 37% van de zwangerschappen die in een abortus eindigden (Johnston’s archive) stond men toen echter nog ruim bovenaan in de Eu. De vele abortussen gingen gepaard met een vrije val van het geboortecijfer van 17 baby’s per 1000 inwo­ners rond 1988 naar 11 per 1000 in 1993. Daarna bleef het veelal hangen rond 10; iets onder het EU gemiddelde (9,9 in 2010, EU toen 10,7). Doordat het geboortecijfer tussen 2002 en 2010 lager was dan het sterftecijfer (rond 12,2/1000; 12,1 in 2010, EU toen 9,7) ontstond een sterfteoverschot (tussen 31.000 en 60.000 p/j, in totaal rond 380.000). M.n. tussen 1990 en 1996 vertrokken veel meer mensen uit Roemenië dan er nieuw inkwamen. Ook daarna was sprake van een emigratie overschot. Eén en ander had een scherpe kentering in de bevol­kingsgroei tot ge­volg. In 1990 had de bevolking een piek bereikt van 23,2 miljoen. Daarna daalde ze vrij constant naar 21,7m bij de census van maart 2002. Per 1-1-2011 telde Roemenië volgens Eurostat 21,4m inwoners (-0,2%; EU27 +0,3%), maar bij de volkstelling van 20 oktober 2011 bleef het Roemeense CBS steken op 19,05m. Na 1990 daalde in Roemenië de levensverwachting eerst licht; van 71,5j naar 70,4j in 1996 (toen de laagste in de EU27). Daarna steeg ze geleidelijk naar 74,3j in 2009 (EU 80j). Het MV verschil in leeftijd van overlijden veranderde vrijwel niet en bleef aan de grote kant (7,6j in 1996, 7m5j in 2009, EU toen 5,9j). In 2009 werd een man gemiddeld 70,6j (EU 77j), 3,9j ouder dan in 1996 en een vrouw 78,1j (EUI 82,9j); 3,8j ouder. Alleen in de Baltische staten worden mannen minder oud en de doorsnee leeftijd van overlijden van vrouwen was in 2009 het laagst binnen de EU na die in Bulgarije.

Het huwelijkscijfer is in Roemenië hoog naar EU maatstaf. Pieken deden zich voor in 1990 (8,3/1000, wel­licht mede door de roes van de bevrijding, EU toen 6,3) en 2007 (8,8 om 4,9) en dalen in 2000 (6,1 om 5,2) en 2010 (5,4; EU 4,5 in 2009). Het aandeel eerste huwelijken ligt daarbij hoog (rond 86% tussen 2001 en 2010, NL rond 80%, BE rond 75%). De doorsnee leeftijd bij een 1e huwelijk (27j) viel in 2008 onder de laagste binnen de EU bij een relatief groot manvrouw verschil (m 29j, v 25j). Trouwen en kinderen krijgen wordt in de Roemeense steden meer en meer uit­gesteld omdat vrouwen vaker kiezen voor een opleiding en een baan. Roemenië kent echter een relatief geringe verstede­lijking en op het platteland loopt de demo­grafische ont­wikkeling achter. Hier overheersen nog de overgeleverde tradities rond geboorte, huwelijk en sterven (zie feestdagen en folklore) en collectivistische waarden als respect voor ouderen, familie, hulpvaardigheid en gastvrijheid. In 2002 was het segment 20plussers dat samenwoonde  relatief klein (4,3%, in 11 EU landen kleiner; OECD family database), maar bij 20-34 jarigen het vrijwel gemiddeld (7,4%, 12 landen minder).

Volgens http://www.international-divorce.com/ kunnen partners in Roemenië met wederzijds goedvinden scheiden mits ze een jaar getrouwd zijn geweest en geen kinderen hebben. Waar de wens van 1 kant komt gelden verlating & scheiding van tafel en bed, ontrouw, moreel of fysiek wangedrag en verzwijgen (bijv. van een ongeneeslijke ziekte bij aanvang huwelijk) als grond. De rechter kan uitspraak doen over boedelverdeling en voogdij van kinderen. Daarbij worden ouders, voogdijraad en kinderen vanaf 10j gehoord en de rechter maakt op basis van alle drie een afweging. Alimentatieplicht en voogdijschap over kinderen hangen mede af van de verantwoordelijkheden voor allerlei onheil. Bij hertrouwen van de ex die wordt onderhouden vervalt de alimentatieplicht. Het Roemeense echtscheidingscijfer lag tussen 1990 en 2010 vrijwel continue onder het EU gemiddelde. In Roemenië betreft het meestal 1,5 op 1000 inwoners en in de EU27 ging het van 1,6 naar 2 of 2,1. In 2010 lag het met 1,5 op 28% van het huwelijkscijfer (EU27 2/1000 en 43% in 2008). In 2007 waren bij 48% van de scheidingen kinderen betrokken (NL 56%, BE 52%).

Het lage geboortecijfer vanaf 1993 resulteert in relatief weinig kinderen per vrouw. Tussen 1989 en 1995 kelderde dit aantal van 2,22 (2 is nodig om de bevolking op pijl te houden) naar 1,33 en rond 2002 werd een dieptepunt bereikt van 1,27 (Eu toen 1,5). Daarna steeg het aantal weer wat naar 1,38 in 2009 (EU 1,59). Doordat het lage geboortecijfer overheid en parlement toch wel zorgen baarde moedigde men via het sociale stelsel het krijgen van kinderen weer aan. Vrouwen krijgen in Roemenië jong kinderen. De gemiddelde leeftijd van de moeder bij geboorte steeg tussen 1995 en 2009 van 25 naar 27j (EU27 van 29,2 naar 29,8j tussen 2003 en 2009; NL 30,7; BE 29,6j in 2009). In 2000 lag het aandeel buitenechtelijke geboorten iets onder de EU normaal (25,5 om 27,4%) en het steeg veel minder dan in de EU27 (28 om 37,3% in 2009). Het segment Roemenen dat in een eenoudergezin leeft valt onder de kleinste binnen de EU (1,4% in 2010, EU15 4,9%, NLS 2,6%). Veel kinderen leven in een huishouden van 3 generaties. Het gebruik van anticonceptie steeg in de 90er jaren wel, maar in 2000 viel het onder de 3 laagste binnen de EU27 (30% van de vrouwen in de vruchtbare leeftijd), mede omdat het relatief duur bleef. Ook uit recent onderzoek bleek dat in Roemenië de onwetendheid groot en de methoden niet echt modern zijn (Hollá 2010).

Volgens http://en.wikipedia.org/wiki/Abortion_law mag abortus in Roemenië t/m de 14e week op verzoek (om elke reden). Daarna is het toegestaan wanneer de zwangerschap bedreigend is voor het geestelijk of lichamelijke welzijn van de moeder. Abortus is in principe gratis. De Roemeense orthodoxe kerk laat de beslissing aan de familie. Begin 2005 was het gedeelte Roemenen dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk vindt naar EU maatstaf aan de grote kant (58%, EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 24 om 33%; Special EB 225/ wave 63.1). In Roemenië valt het aantal tienergeboorten (bij meisjes tussen 15 en 19j) onder de hoogste binnen de EU. In 1990 rees het in aantal met 51 per 1000 meisjes de pan uit. Daarna zakte het naar 33/1000 in 2003 om weer te stijgen naar 40/1000 in 2009 (EU toen 15/1000, NL 5/1000, BE 10/1000). M.n. Roma meisjes krijgen jong kinderen en bij de veelal straatarme Roma ligt het geboortecijfer veel hoger dan bij de rest van de Roemenen omdat velen van hen dat nog zien als  een investering voor de oude dag (het idee dat meer kinderen de kans vergroot dat er één tussen zit die rijk wordt en ouders kan onderhouden).

De leefsituatie van Roemenen is vaak anders dan die van Nederlanders of Belgen. Ze past in het patroon van zuid Europa en in dat van de nieuwe Eu lidstaten. Tussen 2008 en 2010 was het segment alleenwonenden klein. In 2009 betrof het bijna 8 van de 100 Roemenen en in 2010 ruim 7. Dat was ook naar de maatstaf van de nieuwe EU lidstaten (NLS) weinig (9%, EU15 en BE 15%, NL 16%, Denemarken hoogste EU met 24%). Het aandeel 65plussers is daarbij ook naar NLS maatstaf groot (59% om 52%, EU15 40%). Het segment in een eenoudergezin was het kleinste van de Eu na dat in Griekenland (1,7% in 09, 1,4% in 2010) en dat in een paar zonder kinderen (16,5%) het kleinst na dat in Polen en Slowakije. Ook daarin was het aandeel ouderen weer groot (met minstens één 65plusser 47%, NLS 43%, EU15 45%). Het gedeelte in een paar met kinderen is ook al klein. De bijdrage van gezinnetjes met 1 kind werd na 2008 wat kleiner (van 13,4 naar 12,8%) en die met meer dan 2 kinderen gingen zelfs van 6% naar 4,7%. Het deel in een 3 of meer volwassenen zonder kind situatie was naar de maatstaf van de NLS aan de kleine kant, maar naar die van de EU15 groot. Het gedeelte dat met 3 of meer volwassenen met kinderen leefde was het grootst in de EU na dat in Bulgarije en groeide mede vanwege de kredietcrisis van 26,6 naar 28,2%. Daarmee werd het volksdeel in een huishouden met afhankelijke kinderen nog het grootst binnen de EU na dat van de Ierse republiek en Grieks Cyprus (61,3%; NLS 57,6%; EU15 48,6%). In de NLS is dit aandeel groot doordat vanwege armoede, slechte voorzieningen en/ of woningnood grootouders vaak bij een gezin met kinderen of alleenstaande moeders vaak bij ouders inwonen. De tabel hierna biedt inzicht in de leefsituatie in Roemenië in 2010 vergeleken met de 12 nieuwe lidstaten (NLS) en de oude EU15 waar ook NL en BE onder vallen.

Leefsituatie in % van de bevolking

Roemenië 2010

NLS 2010

EU15 2010

Alleenwonend

7,3

8,8

14,6

In een eenoudergezin

1,4

2,6

4,8

In een paar zonder kinderen

16,5

18,0

25,8

In een paar met kinderen

31,7

33,3

36,0

met 1 kind

12,8

12,9

11,7

met 2 kinderen

14,2

14,9

17,1

met meer dan 2 kinderen

4,7

5,5

7,2

Met 3 of meer volwassenen

14,8

15.7

11

Idem met kinderen

28,2

22,7

7,9

Roemeense huishoudens vielen tussen 2008 en 2010 met gemiddeld 2,9 leden onder de EU top (EU15 2,3; NLS 2,8 in 2010). In 2010 telde Roemenië 21,3% huishoudens van alleenstaanden (EU15 32,4%, NLS 23,9), 1,7% eenoudergezinnen (EU15 3,9%, NLS 2,8%), 24% paren zonder kinderen (EU15 29,2%, NLS 24,5%), 25,2% paren met kinderen (EU15 22%, NLS 23,9%) en 27,8% samengestelde huishouden (EU15 12,2%, NLS 24,8%). Bij huishoudens van alleenstaanden was het aandeel onder 65j klein (42%, NLS 46%, EU15 63%) en het aandeel paren zonder kinderen onder 65j aan de kleine kant (53,3%, EU15 54,5%, NLS 56%). Bij de samengestelde huishoudens is het segment van 3 of meer volwassenen zonder kinderen in Roemenië, net als in de NLS, groter dan in de EU15 (12,2 om 12,6 om 8,1%) en het segment met kinderen is het grootst na dat in Bulgarije (15,6%, NLS 12,2%, EU15 4,1%). Wel is het doorsnee kindertal klein.

In Roemenië zijn, getuige het grote aandeel samengestelde huishoudens met kinderen, zeker naar EU15 maatstaf familiebanden nog hecht. Het volksdeel dat bij een 4tal specifieke omstandigheden hulp of steun van familie verwachtte was eind 2006 echter “slechts” ruim gemiddeld van grootte. Bij thuishulp bij ziekte lag het op 47% (om 43%, verder: partner 44 om 45%, vriend 3 om 5%, buur 3 om 2%, collega 1 om 1%), bij advies bij privéproblemen of familiezaken op 41% (om 40%, partner 40 om 38%, vriend 12 om 14%, collega 2 om 1%, buur 2 om 1%, een ander 1 om 3%), bij een luisterend oor bij een emotionele dip op 31% (om 29%; partner 36 om 37%, vriend 21 om 24%, buur 4 om 2%; collega 3 om 2%, een ander 1 om 2%) en m.b.t. lenen bij acute geldnood op 53% (om 55%; partner 16 om 14%, vriend 13 om 6%, collega 3 om 1%, een ander 3 om 9%, buur 2 om 1%, niemand 6 om 10%, EB 273, wave 66.3, QA4).

Leefsituatie van de jongere generatie

Volgens The life of man and women in Europe 2008 edition gingen in Roemenië in 2005 beide geslachten naar EU maatstaf laat de deur van het ouderlijk huis uit (m 29 om 26j, v 24 om 23j). Het deel dat nog bij hun ouders woonde was bij deze peiling groot (18 t/m 24j: v 74%, EU25 66%, m 91 om 78%; 25 t/m 29j: v 31 om 28%, m 60 om 42%). Van de 25-29 jarigen die de deur uit waren leefden weinigen (v 16%, EU 32%; mannen 25 om 37%) in een paar zonder kinderen en velen als paar met kinderen (v 51 om 42%. m 41 om 30%) of in een samengesteld huishouden (3 of meer volwassenen met of zonder kinderen: v 27 om 9%, m 21 om 11%) zodat voor alleenwonenden met of zonder kinderen weinig overbleef (v 5 om 11%, v met kinderen 2 om 5%; m 12 om 22%). Eurostat kwam op veruit het grootste segment huishoudens waarbij de aangever onder 30j was (43,3% in 2005, EU15 8%, EU27 9,7%). Volgens OECD family database woonde in 2002 in Roemenië 31,4% van de 20-34 jarigen nog thuis (7 landen minder). Verder kwam men onder de leeftijd groep op 3,1% alleenstaanden (kleinste aandeel met Malta), een doorsnee segment dat samenwoonde (7,4%, NL 22%, BE 3%) of onder overige leefsituaties viel (9,3%) en een groot deel dat “al getrouwd” was (49%, NL 30%, BE 19%; getrouwd zijn wordt in Roemenië sterk gezien als gewenste staat van zijn).

Werk en kinderen

Roemeense vrouwen zijn er vroeg bij met het krijgen van kinderen en het segment vrouwen tussen 25 en 29j in een huishouden zonder kinderen is klein (29,6% in 2007, 4 na kleinste van 24 EU landen, NL 67%). Bij vrouwen tussen 40 en 44 was dit segment van doorsnee grootte (21,6%, NL 24%, BE 20%, OECD family database). Eind 2006 was een ruim gemiddeld deel Roemenen met een gezin qua kinderwens tevreden met hun kindertal (81%) en 17% (om 18%) had er meer gewild. Bij kinderlozen was de groep die daar beslist vrede mee had relatief klein (14 om 19%, EB 273, QA 8), 73% (EU ook) had wel kinderen gewild en 13% (EU 8%) wist het niet. Roemenië kent een relatief klein aandeel werkende moeders (56% in 2008, 21e EU27, NL 4e, BE 12e). Vergeleken met alle werkende vrouwen van de kinderleeftijd (25-49j: 70%) was het verschil aan de grote kant (14%, BE 13%, NL ±7%). Dat komt mede doordat moeders relatief jong zijn en door verlofregelingen voor moeders met kleine kinderen. Van de moeders van kinderen tot 3 had 38% werk en viel 17% onder een verlofregeling (EU 42 en 9%, NL 64 en 7%, BE 57 en 5%). Bij paren met kinderen hadden vaker dan in NL en BE beide ouders een voltijdbaan (RO 50%, BE 32%, NL 5% in 2008; één ouder deel, ander vol RO 5, BE 35, NL 59%; alleen verdieners RO 30, BE 23, NL 21%, beide ouders werkloos RO 8, BE 5, NL 3%). In een eenoudergezin had in Roemenië 62% een voltijdbaan (NL 15%, BE 35%), rond 6% had een deeltijdbaan (BE 22%, NL 48%) en 32% had geen betaald werk (BE 43%, NL 37%). De kredietcrisis veroorzaakte in Roemenië relatief weinig baanverlies.

De aanhang van publieke kinderopvang was in sept. 2009 in RO ruim gemiddeld voor 0-3 jarigen (47%, EU 44%) en  aan de grote kant voor 3-6j (72 om 63%). Een erg groot segment Roemenen vond publieke voorzieningen voor de leeftijdgroep nodig (87 om 68%,; wenselijk 8 om 24%), maar een erg klein deel was tevreden over kwaliteit (30 om 54%) en betaalbaarheid van formele opvang (28 om 41%, Special EB 321, wave 72.1). Qua gewenste opvang voor kinderen tussen 0 en 3j scoorde formele opvang ruim gemiddeld (47%). Naar opvang thuis deed een au pair het opvallend goed (18%, EU 12%, verder: beide ouders 44 om 39%; moeder 35 om 33%, grootouders/ andere verwanten 26 om 23%; gediplomeerde oppas 15 om 16%, vader 5 om 7%, meer opties mogelijk). Kindermeisjes zijn in Roemenië mede door de grote armrijk verschillen niet onbekend en rond 2000 was een Roemeens kindermeisje bijv. in Italië erg in de mode. In 2009 ging maar 5% van de kinderen tot 3 naar formele opvang, waarvan 80% minder dan 30 u (Eu27 27%; BE 33%; NL 49%, ook veelal minder dan 30u p/w). Het deel waarbij de ouders uitsluitend de opvang doen was aan de kleine kant (42%, EU 51%, BE 59%, NL 22% in 2009). M.b.t. kleuters tussen 3 en 6 kreeg formele opvang (dagopvang, kleuterschool) relatief veel aanhang (72%, EU27 63%), maar de aanhang voor opvang thuis was veelal ook boven gemiddeld (beide ouders 41 om 31%, overige verwanten 30 om 24%, moeder 20 om 19%, gediplomeerd 16 om 15%, au pair 13 om 10%, vader 5 om 6%). Bij kleuters lag het gebruik van formele opvang eveneens flink onder het Eu gemiddelde (53%, voor 64% minder dan 30u; EU27 84%, NL 87%, veelal minder dan 30u, BE 99%) en opvang louter door ouders scoorde ruim gemiddeld (11%, Eu 10%, NL 8%, BE 1%). In de tabel is te zien hoe Roemenen (RO) begin 2005 scoorden op opvoedingswaarden (bron EB 225). De waarden werklust, zorgvuldig/ spaarzaam, volharding/ beslistheid en fantasie kregen naar EU maatstaf veel aanhang en gehoorzaamheid en tolerantie/ respect naar verhouding weinig.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

RO

NL

België

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

72

90

83

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

81

88

83

80

Volharding/ beslistheid

75

61

68

61

Gehoorzaamheid

42

50

63

56

Zorgvuldigheid/ spaarzaamheid

73

36

52

54

Onafhankelijkheid

49

66

56

53

Fantasie

60

31

41

52

Hard werken/ werklust

81

38

59

47

In 2010 vond qua balans werk privéleven een tamelijk groot segment het moeilijk om en paar uur vrij te krijgen voor iets privaats (73 om 65%) en een iets onder gemiddeld segment werknemers vond werk­uren goed in te passen in het privéleven (28 om 30%; EWCS 2010). In sept. 2009 was het segment dat aangaf vaker p/w door werk moeite te hebben met familie verantwoordelijkheden aan de grote kant (9%, EU 7%, EB 321, QA41.2). In 2007 hadden naar NLS en EU15 maatstaf veel Roemenen moeite met de balans tussen werk en gezinsleven (door werk: regelmatig te moe voor het huishouden 65 om 59 om 45%, veel moeite met voldoen aan familieplichten 45 om 41 om 26%; concentratieproblemen 17 om 16 om 11%; door privé te weinig tijd over voor: familie contact: man 36 om 28 om 30%; v 27 om 25 om 27%; overige sociale contacten m 41 om 36 om 33%, v 52 om 43 om 37%; hobby’s m 57 om 49 om 47%, v 64 om 58 om 55%; vrijwilligerswerk m 66 om 46 om 48%, v 73 om 55 om 53%). Bij 4 van de 7 items viel het deel dat ernstig tekort kwam toen onder de EU top.

Discriminatie en racisme

De tabel hierna geeft een indruk van de mate waarin Roemenen vergeleken met NL, BE en EU ingezetenen moeite hebben met wat afwijkt van de norm (EB 317, QE6).

Type premier/ president van het eigen land

Deel in % dat zich daar medio 2009 enigszins tot hoogst ongemakkelijk bij zou voelen

RO

NL

BE

EU27

Vrouw

23

17

20

21

Openlijk homo/ lesbo

71

28

36

47

Gehandicapt

53

33

42

40

Etnische minderheid

51

59

57

55

Minderhedenreligie

39

61

70

51

Jonger dan 30

31

74

58

61

Ouder dan 75

70

81

73

73

Bij 3 van de 7 nagevraagde items was dat segment groot naar EU maatstaf. Bij homo/ lesbo en vrouw viel het onder de EU top en bij jonger dan 30 onder de kleinste binnen de EU (bron: Special Eurobarometer 317, wave 71.2; veldwerk van medio 2009). Een groot segment Roemenen zag zich zelf als lid van een geloof (10 om 4%) of etnische minderheid (8 om 5%). Gehandicapt (0 om 2%) en anders geaard (homo etc. 0 om 1%) scoorden laag. Een iets onder gemiddeld volksdeel (79 om 85%) claimde bij geen enkele minderheid te horen. Het segment dat zich zelf in het jaar voor de vraagstelling gediscrimineerd of lastig gevallen voelde was van doorsnee grootte bij geloof (1%) en klein bij de andere gronden (etniciteit 1 om 3%, geaardheid 0 om 1%, handicaps 1 om 2%, sekse rol 2 om 3%, overige gronden 2 om 3%, leeftijd 5 om 6%). Op 4 van de 6 vormen vonden weinig Roemenen dat er in het land erg veel wordt gediscrimineerd (geloof 4%, EU27 9%; etniciteit 11 om 16%, leeftijd 13 om 16%, sekserol 6 om 7%) en bij 2 was het segment groot (geaardheid 19 om 12%, handicap 15 om 13%). Bij 3 van 6 vormen schatte een groot segment in dat het de 5 jaar tevoren veel erger was geworden met discriminatie (sekserol 7 om 5%, geaardheid 11 om 7%, handicaps 8 om 6%), bij leeftijd was het gemiddeld (10%) en bij geloof (4 om 6%) en etniciteit (7 om 9%) klein. Weinigen in het land claimen getuige te zijn geweest van discriminatie van anderen (geloof 1 om 5%, geaardheid 2 om 6%, etniciteit 5 om 12%, overige 2 om 3%, handicaps 4 om 6%, leeftijd 6 om 8%, sekserol 4 om 5%). Tenslotte kenden weinigen gehandicapten (38 om 58%) of aanhangers van een ander geloof (54 om 64%) en opvallend weinigen homo/ lesbo’s (3 om 38%) persoonlijk. Een etnische minderheid scoorde hier gemiddeld (55%), maar Roma kwamen erg hoog (42 om 17%).

De vrees dat er door de kredietcrisis minder geld en aandacht is voor discriminatie bestrijding was in Roemenië onder modaal verbreid (44 om 49%). Het deel dat inschatte dat ze discriminatie zou aanwakkeren was bij geaardheid (43%) aan de grote kant en bij leeftijd 55%, handicaps 50%, etniciteit 44% en religie 34% onder gemiddeld. Een relatief klein segment vond dat media genoeg aandacht besteden aan discriminatie (op het vlak van geaardheid 44 om 56%, sekserol 54 om 66%, leeftijd 49 om 59%, handicaps 39 om 48%, geloof 45 om 52%, etniciteit 51 om 55%). Onder Roemenen bestaat naar EU maatstaf een boven gemiddelde steun voor gelijke kansen maatregelen t.a.v. werk of solliciteren rond etniciteit, sekserol en geloof (tussen 75 en 80%), maar t.a.v. geaardheid (52%) en handicaps (75%) is ze onder gemiddeld. Het deel dat vond dat er op hun werkplek genoeg tegen discriminatie werd gedaan viel onder de kleinste in de EU (sekse rol 16 om 27%, geaardheid 11 om 21%, etniciteit 15 om 23%, geloof 14 om 22%, handicaps 14 om 22%, leeftijd 15 om 26%) en een iets onder gemiddeld volksdeel schatte in dat men in dezen de eigen rechten kent (30%). Ook het deel dat vond dat er in hun land genoeg tegen discriminatie wordt gedaan is aan de kleine kant (43 om 49%). Net als in alle voormalige Oostbloklanden is wantrouwen t.o.v. overheden en instanties in Roemenië wijdverbreid. Tribunalen (53%, hoogste Eu, EU 35%) en politie (61%) werden door een groter segment dan gemiddeld in de Eu aangevinkt als instantie om klachten te deponeren. Vakbonden (13 om 27%) en NGO’s (10 om 18%) kwamen in de kelder van de EU en juristen scoorden met 47% iets onder gemiddeld.

Vrouwenemancipatie

Door de periode van communistische overheersing kent het voormalige Oostblok een eigen achtergrond qua emancipatie. De Sovjetoverheid vond het arbeiderscollectief erg belangrijk en traditionele gezinswaarden werden als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeids­krachten nodig en de vrouw werd van staatswege vooral gezien als werkende moeder. Stoere manwijven op trekkers en dito fabrieksarbeidsters werden door de Sovjetoverheid gepresenteerd als rolmodellen voor vrouwen. De wetgeving werd geënt op deze visie en de maatschappij werd er op ingericht. Echtscheiding en abortus werden in de Sovjet Unie in de 50er jaren wettelijk mogelijk. Ook werd een vrij langdurig betaald zwangerschapsverlof ingevoerd en er kwamen gratis opvangfaciliteiten voor kinderen. Vrijwel alle vrouwen namen min of meer noodgedwongen een voltijdbaan waarin ze voor hetzelfde werk vaak minder verdienden dan mannen. Naast hun werk moesten vrouwen echter ook de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinde­ren op zich nemen; want mannen werden beschouwd als kostwinner en niet als wer­kende vader (meer over de specifieke situatie in Roemenië onder Nicolae Ceaușescu: boven bij achtergrond).

Eind 2006 leken de naweeën qua manvrouw taakverdeling thuis mee te vallen. M.n. vrouwen staken wat weinig tijd in zorg voor kind of familie (p/w: m 23u, EU27 26u; v 33 om 41u), maar mannen besteedden meer tijd dan gemiddeld aan huishouden/ koken (13 om 8u, v 15 om 16u). De tabel hierna toont in hoeverre in 2007 werk botste met privéactiviteiten in Roemenië, NL, België en de EU. M.n. hobby’s en vrijwilligerswerk hadden in RO te lijden onder werk; echter wel bij beide geslachten (EQLS 2007).

Activiteit

Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had

RO

NL

BE

EU27

M

V

m

v

m

v

m

v

Contact met familieleden

36

27

37

36

28

32

29

27

Andere sociale contacten

41

52

46

42

36

39

34

38

Eigen hobby’s/ interesses

57

64

44

51

43

59

47

56

Vrijwilligerswerk/ politiek

66

34

73

43

38

46

48

53

Medio 2009 was het volksdeel in RO dat vond dat sekserol discriminatie in hun land veel voorkomt van doorsnee grootte (38%, NL 38%, BE 39%), maar het deel dat vond dat deze vorm van discriminatie de laatste 5 jaar was toegenomen (29%) was aan de grote kant. De steun voor meer gelijke kansen maatregelen op dit vlak was gemiddeld (rond 75%). Qua studie vonden begin 2005 relatief velen in RO dat een universitaire studie voor mannen belangrijker is dan voor vrouwen (26%, EU25 17%, oneens 69 om 81%, bron EB 225, wave 63.1). Het land heeft bij vrouwen qua stijging van opleidingsniveau toch een inhaalslag gemaakt. Het segment laag opgeleiden (lager vervolgonderwijs of minder) is bij de jonge vrouwen iets groter dan bij mannen, maar is bij de oudere generatie veel groter (v 25-34j 25%, m 23% in 2010; 55-64j 52 om 29%). Er zijn in RO meer hoog opgeleide jonge vrouwen dan dito mannen (22,6 om 18,7% in 2010) en bij de oudere generatie is dat nog andersom (7 om 10%). Ook het aandeel vrouwen met een middelbare opleiding groeide sterk net als het aandeel vrouwelijke studenten in het hoger onderwijs (tussen 1998 en 2010 van 50 naar 56,3%, EU van 53 naar 55,5%). In 2004 lag het aandeel vrouwen in onderzoeksbanen in hoger onderwijs, bedrijfsleven en overheid tussen 40 en 49% en het viel daarmee onder de top van de EU van nu.

Via http://www.weforum.org/s?s=gender+gap+report is te vinden dat in 2011 Roemenië op plek 68 (21e van de EU) stond op de Global gender gap index die de mate van gelijke berechting van vrouwen wereldwijd meet. NL stond op 15 (6e Eu) en België op 13 (5e). T.o.v. 2009 was België sterk gestegen (toen op 33) en Roemenië een beetje (toen 70). NL (toen 11) was gezakt. De gegevens over 2011 hierboven komen van deze link. De index kende toen 14 schalen. Via http://www.quotaproject.org/index.cfm is info te vinden over wettelijke quota en eventuele sancties in landen.

Ook het volksdeel dat onderschreef dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen was in 2005 aan de kleine kant (79 om 86%; niet mee eens 17 om 12%). Naar beroep was manvrouw polariteit naar EU maatstaf in dat jaar opvallend aanwezig. Het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken (zorg en sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, horeca en administratie) viel met 68,3% onder de EU top (Eu 61%) evenals het aandeel mannen in mannensectoren (58,5 om 42%). Hetzelfde geldt voor de bijdrage van vrouwen aan de top6 van vrouwen beroepen (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed. 51 om 36%) of die van mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, techniek e.d., kleine zelfstandige: 43,7 om 25,5%; The life of man and women in Europe 2008 edition). Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk valt in RO erg mee, maar fluctueert nogal. In 2006 lag het op 8% en in 2010 op 12,5% (EU van 18 naar 16,5%). In 2011 was men hier op de Global gender gap index 10e van de EU. Qua vrouwman ratio in deelname aan de arbeidsmarkt (0,79) stond men 20e. Naar hogere functies was het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in 2005 het grootst binnen de EU (63%, EU 27%) en slechts 32% bestreed deze visie (EU 66%). Het aandeel vrouwen in de politieke top was in 2011 dan ook klein (parlementariërs 11%, 24e EU27; ministers 6%, 26e). Met het aandeel vrouwen bij rechtelijke macht, hoge ambtenarij en topmanagement (29%) was men 20e en met het segment vrouwelijke vakmensen en technici 8e van de EU (56%, wel na 7 andere voormalige Oostbloklanden). In 2006 was het aandeel vrouwen in het bestuur van de centrale bank van doorsnee grootte (13%) en de 50 bekendste ondernemingen telden een doorsnee aandeel vrouwen in de directie (11%). Bij dit alles gaat het om selecte groepen. In 2005 was in Roemenië onder managers van kleine ondernemingen het aandeel mannen 2,5 x  zo groot als het aandeel vrouwen, EU 1½ x; directeuren/ CEO’s echter 1,4 om 3x zoveel). In 2010 was ook het segment werknemers met een vrouw als directe superieur aan de kleine kant (26,3%, EU27 28,5%, 5thEWCS).

Emancipatie naar geaardheid

Op http://www.ilga-europe.org/ en via LGBT in Romania kan men info vinden over ontwikkeling en stand van zaken aangaande LGBT rechten en evenementen in de EU landen (LGBT is de Engelstalige afkorting voor lesbisch, homo, bi & transseksueel). Net als in de meeste andere voormalige Oostbloklanden hebben mensen die onder deze noemer vallen het in Roemenië niet makkelijk. Er is echter flinke vooruitgang geboekt, mede doordat men van erg ver moest komen en thans onder de EU regels valt. Volgens de Roemeense strafwet uit 1864 was sodomie een misdaad. Na 1936 werd zelfde sekse seks door de wetgever gedoogd zolang er niemand werd verkracht, maar dat werd in 1968 door Ceaușescu teruggedraaid. In 1996 werd alleen verkrachting nog expliciet strafbaar gesteld en werd voor transseksuelen na een ingreep het aanpassen van de identiteit in de burgerlijke stand mogelijk. Op 28 juni 2000 is het artikel geschrapt dat publiekelijk uit de kast komen tot misdaad bestempelt. Dat gebeurde onder druk van de Raad van Europa en vanwege de komst van een openlijk homofile VS ambassadeur. Verder is in dat jaar discriminatie op geaardheid op de meeste levensgebieden (incl. de werkvloer) strafbaar gesteld. Er zijn nadien vaak boetes uitgedeeld om te tonen dat het ernst is (in 2007 bijv. aan een satirisch TV programma vanwege homofoob commentaar op een presentator). Sinds 2000 mogen bijv. openlijke homoseksuelen ook in het leger (al zullen ze er daar niet gauw voor uitkomen). In 2002 is de leeftijd voor seks (ongeacht geaardheid) op 15 jaar gezet. Sinds 2004 organiseert de Roemeense LBGT club ACCEPT een filmfestival in Cluj-Napoca en in Boekarest de GayFest manifestatie met sinds 2005 ook een optocht. In dat jaar oordeelde het Roemeense hooggerechtshof dat IVF (reageerbuis bevruchting) bij ongehuwden moet kunnen, ongeacht geaardheid. In 2006 is geaardheid onder gebracht in wetgeving die misdaden uit haat verbiedt. De optochten leidden aan het begin tot heftige confrontaties waar veel politie aan te pas moest komen. Een poging in 2007 uit de rechts nationalistische hoek om ze wettelijk te verbieden strandde en de agressie werd nadien gekanaliseerd in tegendemonstraties. Later (bijv. in 2009) kreeg men steun via deelname van diplomaten en parlementariërs uit andere Eu landen. De belangrijke tegenstanders veroordeelden fysiek geweld van tegendemonstranten en tegendemonstraties werden duidelijk kleiner en waardiger. In 2010 deed als eerste partij uit eigen land de Groene partij officieel mee aan GayFest.

Ondanks dat de huidige president Traian Băsescu zich tijdens zijn verkiezingscampagne in 2004 al eens liet ontvallen dat hij niks tegen zelfde sekse huwelijken heeft, kent Roemenië tot op heden (voorjaar 2012) geen wettelijke basis voor zelfde sekse relaties. Pogingen van individuele parlementariërs tot legalisatie strandden tot dusver. Het verzet komt m.n. uit de hoek van de Roemeens orthodoxe kerk, rechts nationalisten en sociaal democraten (vroeger de communisten). Andere grote politieke partijen willen hun vingers er liever niet aan branden. De protestante Metropolitaanse Gemeenschapskerk, die bekend staat vanwege haar tolerantie ten opzichte van anders geaard zijn, zegende in 2006 het huwelijk in van de voorzitter van Accept. Omdat dit in Roemenië geen erkenning oplevert trouwde hij later dat jaar met zijn Spaanse partner in Spanje. Een wetsvoorstel uit 2008 om het verbod op bloeddonatie door homoseksuelen op te heffen hangt nog en adoptie door zelfde sekseparen is nog steeds verboden.

Najaar 2006 was in het land het segment voorstanders van het homohuwelijk het kleinst binnen de huidige EU (11%, EU 44%, BE 62%, NL 82%) en slechts 8% (EU 32%, BE 43%, NL 69%) was toen voor kinderadoptie door zelfde sekseparen. Uit een enquête rond dezelfde tijd van “British counsel ” onder jongeren tussen 15 en 25 uit Roemeense steden kwam naar voren dat 39% voor verruiming van rechten was en dat 36% de status-quo goedkeurde. In Roemenië vindt men de schone schijn belangrijk en hangt men de vuile was niet buiten en ook medio 2009 viel onder de Roemeense bevolking de houding op van vermijding en ontkenning (special Eurobarometer 317). Zo rekende 0% zich tot een seksuele minderheid, voelde 0% zich gediscrimineerd op geaardheid, gaf 3% toe homo’s te kennen (veruit laagste EU) en meldde 2% (EU6%) getuige geweest te zijn van discriminatie op geaardheid. Intussen schatte wel 37% (om 28%) in dat het erger was geworden met deze vorm van discriminatie. Het volksdeel dat zich ronduit ongemakkelijk zou voelen bij een president die openlijk homo is (52%) viel onder de top3 van de EU en het segment voorstanders van gelijke kansen maatregelen op dit vlak (52%) onder de laagste 3. Hetzelfde geldt voor het deel dat vond dat er genoeg gedaan werd aan positieve discriminatie op anders geaard zijn op de werkplek (11 om 21%) of dat media er genoeg aandacht aan geven (44%; “weet niet” met 28% hoogste EU).

De leefsituatie van 65plussers

In 2005 viel het aandeel ouderen dat bij hun kinderen inwoont onder de EU top. Bij 65-75 jarigen betrof het bij beide geslachten 32% (EU 18 en 19%) en bij 75plussers 30% van de vrouwen (EU 18%) en 23% van de mannen (EU 14% bron: The life of women and men in Europe 2008). Het segment alleenwonende 65plussers werd in 2010 door de kredietcrisis wat kleiner; van 4,5 naar 4,3% van de bevolking (NLS 4,6%, EU15 5,5% in 2010) evenals het segment in een paar met op zijn minst één 65plusser (van 7,8 naar 7,7%, EU15 11,7%, NLS 7,9% in 2010) en het segment samengestelde huishoudens (bijv. 3 generaties onder1 dak), dat in Roemenië al veruit het grootst was binnen de EU, groeide. De levensverwachting is in het land laag naar EU maatstaf. Ook de gezonde levensverwachting voor 65plussers bleef laag en zakte van 2008 op 2009 bij vrouwen van 7,8 naar 7,1j (EU van 8,5 naar 8,4j) en bij mannen van 7,8 naar 7,2j (EU 8,3-8,4j). In 2007 was het volksdeel dat vond dat afhankelijke mensen teveel op hun familie moeten leunen van doorsnee grootte naar EU maatstaf (70%; niet eens 24 om 22%; EB283, wave 57.3 QA 29). In de tabel die nu komt staan de 1e en 2e keus opgeteld in Roemenië (RO), de EU27, België en NL aan manieren om hulp in te vullen voor een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden (bron special EB 355 wave 74.1; QA48T; veldwerk nazomer 2010). Bij kinderen intrekken viel in de EU top en professionele thuiszorg en beschermd wonen/ bejaardenhuis scoorden laag.

Hulpopties in %

RO

NL

BE

EU27

Bij kinderen intrekken

71

8

24

32

Hulp/ zorg van kinderen thuis

62

54

52

57

Professionele thuiszorg

34

80

67

52

Bejaardentehuis/ beschermd wonen

24

44

48

32

Hangt er van af

1

8

6

6

Geen/weet niet/anders

3

2

2

5

Roemenen hadden nazomer 2009 voor zorg voor ouders het grootste deel van hun gezinsinkomen over binnen de EU (24,3 om 17,6%; NL 8,4%, BE 16,2%; EB 321, wave 72.1, QA 54). Nazomer 2010 vonden velen dat ze de lange termijnzorg voorzieningen in hun land niet goed konden beoordelen (34%, EU 23%). Het deel dat ze slecht vond was het grootst binnen de EU (50%, EU 33%, NL 29%, BE 13%) en het segment dat ze goed vond viel onder de kleinste (16%, NL 63%, BE 80%, EU 44%). Het segment dat ze betaalbaar achtte was ook klein (16%, NL 43%, BE 48%, EU 28%). Verder vond 52% ze te duur (om 46%, NL 43%, BE 44%) en 31% wist het niet (EU 22%, QA 47). Het volksdeel dat inschatte dat verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsetting veel voorkomt was in 2007 in RO veruit het grootst binnen de EU (86%; EU 47%, NL 34%, BE 36%, EB 283, wave 67.3, QA 31). De volgende tabel laat zien hoe bij verdere navraag de zorgen waren verdeeld.

Deel met zorgen over (%)

RO

NL

BE

EU27

Slechte leefomstandigheden

84

70

71

70

Fysieke verwaarlozing

86

72

65

67

Geen adequate zorg

84

68

66

66

Psychisch misbruik

76

57

70

64

Misbruik van bezit

78

64

73

67

Fysiek misbruik

71

37

55

52

Seksueel misbruik

57

25

43

31

Als potentiële daders dachten Roemenen relatief vaak aan kennissen of partner en aan verpleegkundigen in een verpleeghuis en niet vaak aan de staf of aan beroepskrachten thuis. Qua tegenmaatregelen zagen velen heil in meer inkomen voor zorgwerkers, geld voor mantelzorg en strengere regels. Meer overheidscontrole, betere/ meer opleiding of minder werkdruk voor zorgwerkers kregen weinig aanhang.

Welzijnsaspecten in Roemenië

De voormalige Oostbloklanden in de Eu (Roemenië al helemaal vanwege het beleid van Ceaușescu) moesten na de val van de Berlijnse muur hun economie en maatschappij in veel opzichten van de grond af aan weer opbouwen. Daardoor liggen bestaanszekerheid, leefom­standigheden en welvaartsniveau nog flink achter bij de oude EU. Het segment dat inkomensverschil nodig acht voor economische ontwikkeling was in 2009 in RO aan de kleine kant (39 om 44% special EB 321 wave 72.1, veldwerk sept. 09, QA14). Naar verhouding velen onderschreven van harte dat de inkomensverschillen veel te groot zijn (65 om 52%) en een iets boven gemiddeld segment was het er helemaal mee eens dat rijken meer belasting moeten betalen (43%). Feitelijk zijn de inkomens verschillen groot, maar ze zijn na 2007 wel flink kleiner geworden. In 2010 verdiende de 20% topinkomens 6x zoveel (in 2007 nog 7,8x zoveel) dan de 20% laagste (EU 5x; BE 3,9x, NL 3,7x zoveel), 21% (25% in 07) moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (NLS 17,1%; EU15 16,5%, BE 15%, NL 11%) en van de werkenden bleef 17,3% (21,5% in 07) onder deze grens (hoogste aandeel EU, EU 8,5%). Het deel met sterke armrijk spanningen was in 09 aan de grote kant (35%, NL 14%, BE 29%, QA15) en relatief velen hadden moeite de eindjes aan elkaar te knopen (24%, NL 8%, EU27 12%, BE 11%, QA35). Ook voelden naar verhouding velen een groot verschil tussen aspiraties en levensomstandigheden (34%, NL 10%, BE 14% in 2007).

Aan oorzaken van armoe kregen in 2009 “onvermijdelijk gevolg van vooruitgang” (12%) en pech (9%) naar EU maatstaf relatief weinig en zowel maatschappelijk onrecht (51%) als luiheid en wilzwakte (19%) tamelijk veel aanhang (QA8). Veel Roemenen associëren armoede met de rond 1,5 miljoen Roma zigeuners in hun land en naar persoonlijke omstandigheden vielen opgroeien in een arm gezin (40%) en veel kinderen (21%) onder de EU top. Te weinig onderwijs /opleiding (21%) kwam in de kelder van de EU en ook verslaving (15%) en boven je stand leven (16%) kregen relatief weinig aanhang (QA9). Qua beleid werd te lage inkomens (64%) of uitkeringen (42%) erg vaak; slechte zorg/ preventie (11%) vaak en te hoge werkloosheid (34%) en “te dure huisvesting” (16%) erg weinig aangevinkt. Maatschappelijk kreeg onvoldoende economische groei erg veel (50%), inadequaat sociaal stelsel (23%) veel, mondialisering (11%) weinig en het globale financiële stelsel (13%) of immigratie (3 om 20%) erg weinig aanhang (QA19). Het geloof dat armoede vanzelf verdwijnt als het economisch goed gaat was naar EU maatstaf wijdverbreid (59 om 34%). In Roemenië was het volksdeel dat een aantal sociaal maatschappelijke voorzieningen goed of betaalbaar vond erg klein naar EU maatstaf (vaak het kleinst binnen de EU; EB 321 QA46, 47 en 57). Relatief veel Roemenen zien om armoede te bestrijden voor de overheid een rol weggelegd in het creëren van banen (75 om 61%), bevorderen van economische groei (66 om 42%), goede sociale voorzieningen (43% om 32%), steun aan arme regio (33%) en betere toegang tot financiële dienstverlening (11%) en naar verhouding weinigen in zorg voor kinderopvang (14%), vakopleiding (29%), bestrijding discriminatie (15%), huisvesting (32%) en m.n. advies over het voorkomen van schulden (8 om 24%, QA22). Men vertrouwde in sept. 09 de EU (60 om 45%) en godsdienstige instellingen (57 om 51%) vaker dan gemiddeld omarmoede te bestrijden (eigen regering 24 om 36%; regionale/ lokale overheden 39 om 50%, NGO’s 40 om 63%, burgerinitiatief 44 om 57%, bedrijfsleven 28 om 32%; EB 321, QA18).

Relatief weinigen zagen qua armoede immigranten (2%, Eu 15%), alleenstaande ouders (13 om 23%), verslaafden (17 om 26%), werklozen (40 om 56%) of chronisch zieken/ gehandicapten (26%) als risicogroepen. Vrouwen (10%), kinderen (24%), ouderen (48%), jongeren (39%, hoogste EU, EU 21%), Roma (12 om 6%) en mensen met onvast werk (34% QA 10) scoorden wel hoog. De kredietcrisis leidde in 2009 in Roemenië (behalve in het onderwijs) tot relatief weinig baanverlies. Naast het grote contingent staartarme en werkloze Roma is het aandeel arme werkenden in RO echter het grootst binnen de EU (17 om 8,5%) en daarmee het volksdeel dat armoede in hun land wijdverbreid vond (90 om 73%, QA4). Ook het gedeelte dat inschatte dat er veel meer armoede was dan 3 jaar terug was in de nazomer groot (in de buurt: 23%, Eu 11%, in het land 40 om 28%). Het deel dat moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen werd kleiner. Het ging van 40% in 2003 (NLS 39%, EU15 10%) via 29% in 2007 (NLS 25%) naar 24% in 2009 (EU 12%, NL en BE 8%, EB 321 QA35). Hetzelfde geldt voor het segment dat zich een 3tal basale zaken niet kon veroorloven, al viel ook dat in 2009 nog onder de EU top (verwarming 16 om 7%, om de andere dag vlees/ kip/ vis op tafel 19 om 9%, een week op vakantie 58 om 33%). In 2009 vreesden naar verhouding velen  schulden (40%, EU 27%, QA26), betalingsachterstanden (gas & licht 35 om 19%, huur 16 om 13%, hypotheek 17 om 13%, aflossen lening 26 om 18%, QA39), het niet kunnen betalen van basis benodigdheden (24 om 13%), onverwachte uitgaven (44 om 37%) of dakloosheid (9 om 7%). Het segment dat zich maatschappelijk buitengesloten voelt is na 2003 kleiner geworden en kwam in 09 onder de Eu normaal (van 19 naar 12%, EU27 15%, QA 25f). De tabel hierna toont de mate waarin in 2009 spanningen tussen maatschappelijke geledingen werden gevoeld. De segmenten die deze fricties ervoeren waren veelal kleiner dan in 2003, maar iets groter dan in 2007 (spanning tussen etnische en geloofsgroepen komt in de NLS minder voor dan in de EU15, QA15).

Type spanning

Deel in % dat haar in september 09 sterk ervaart

RO

NL

BE

EU27

Armrijk

35

14

29

32

Werkgever werknemer

36

18

27

33

Etnisch raciaal

29

55

50

40

Geloofsgroepen (in 2007)

17

40

30

29

Generaties

19

13

14

15

De nieuwe EU lidstaten (NLS) scoren lager dan Noord en West Europese landen op  indicatoren voor vertrouwen en transparantie. Op vertrouwen in de medemens stond RO in 2007 weliswaar 9e op de EU27 ranglijst (score 5,5; EU15 5,3; EQLS 2007), maar op de CPI (cor­ruptie perceptie­ index), die de mate van corruptie vol­gens westerse maat­staven meet, 26e. In 2009 was men nog steeds 26e op de CPI en gedeeld 13e op vertrouwen in de medemens (EB 321 QA 16). Verder neigde 26% ertoe de medemens te vertrouwen (EU 27%) en 41% vinkte wantrouwen aan (EU 38%). Najaar 2011 kregen eigen overheden erg weinig vertrouwen (politieke partijen 8%, EU 13%, regering 10% om 24%, parlement 9%, laagste EU, EU 24%; regio/ gemeenten 33 om 45%). Europese instellingen scoorden toen boven gemiddeld (EU 50 om 34%, Europese parlement 61 om 41%, commissie 51 om 36%, centrale bank 44 om 36%). Bij media was het segment dat er geen vertrouwde in 2009 aan de kleine kant (14%). De TV kwam het hoogst (80 om 63%; verder kranten 31 om 43%, radio 30 om 31%, internet 19 om 22%, tijdschrift 6 om 8%, QA23T van EB 308). Najaar 2011 was de volgorde TV (61 om 53%), radio (57 om 57%), pers (46 om 43%) en internet (36 om 37%; Standard EB 76, QA10).

Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt is in Roemenië doorgaans relatief groot. In 2007 betrof het 12% (EU15 7%, NLS 13%) en in sept.09 16% (EU27 12%; EB 321, QA 2.2). In 2007 stond men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn met 54% laagste na Malta in de EU rangorde (EQLS survey 2007). De tabel hierna toont hoe Roemenen scoren t.o.v. de EU op 10 aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en 2003).

Beoordeling levenskwaliteit in de EU in 2007 en in RO in 2003 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10

EU27 2007

RO 2003

RO 2007

Gezondheidszorg

6,1

5,6

5,5

Kinderopvang

6,2

5,3

Ouderenvoorzieningen

5,6

4,4

Sociale dienstverlening (2003)

6,2

5,6

Staatspensioenstelsel

4,8

5,2

4,2

Onderwijsstelsel

6,3

6,4

5,9

Openbaar vervoer

6,3

6,3

Vertrouwen in de medemens

5,2

5,4

5,5

Tevredenheid met het leven

6,7

6,2

6,5

Geluksgevoel

7,5

7,2

7,0

Nazomer 2009 gaven Roemenen hun zorgvoorzieningen nog maar een 4,3 (EU27 5,8; EB 321 QA 57) en hun pensioenstelsel een 4 (EU 4,8). Naar tevredenheid werd het leven bedeeld met een 5,8 (EU 6,8; QA 1) en de levensstandaard met een 5.9 (EU 6,7; QA 2). Het vertrouwen in de medemens kreeg een 4,8 (EU 4,9, QA 16); het gezinsleven een 7,5 (EU 7,7), de gezondheid een 7 (Eu 7,2) en het werk een 6.9 (EU 7.2). Verder was 28% niet tevreden met het leven (hoogste EU na Bulgarije, EU27 12%), 25 (om 14%) niet met hun levensstandaard, 12 (om 7%) niet met hun gezinsleven, 13 (om 9%) niet met hun werk, 52 (om 25%) niet met hun zorgstelsel, 16 (om 12%) niet met hun gezondheid en 52 (om 37%) niet met het pensioenstelsel. Het volkdeel dat optimistisch was over de toekomst was aan de kleine kant (53%, EU 61%; pessimistisch 44 om 37%; QA25).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

In 2002 waren voor de Roemenen de 3 belang­rijkste voor­waar­den voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid werk, partner en onderdak. De tabel hieronder laat zien welk volksdeel eind 2006 in Roemenië 8 levensgebieden belangrijk vond vergeleken met NL, BE en de Eu (Eurobarometer 273, wave 66.3). Politiek, vrienden en helpen/ vrijwilligerswerk scoorden bij de laagste 3 binnen de EU en religie haalde de top5.

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

RO

NL

BE

EU25

Werk

87

81

84

84

Gezin/familie

99

89

96

97

Vrienden

83

96

93

95

Vrije tijd

75

95

88

90

Politiek

21

68

42

43

Religie

82

40

41

52

Helpen/vrijwilligerswerk

63

85

80

79

Gezondheid

97

99

98

99

Voorjaar 2009 scoorde op 17 mogelijke punten van zorg, waarvan men 2 mocht aankruisen, voor het land als geheel de economische situatie het hoogst (48%, +13% t.o.v. najaar 2008; EU 47%, +10%), gevolgd door de inflatie (42%, -6%: EU 27%, -10%) en de werkloosheid (28%, +17% t.o.v. najaar 08; EU 47%, +10%). Voor zichzelf koos men inflatie (52%, -2%, EU 45%, -5%), economie (28%, +0%, EU 27%, +4%) en  zorgstelsel (24%, +4%: EU 17%, +1%).