Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten

Demografische gegevens

Per 1-1-2012 telde Bulgarije volgens Eurostat 7,33 miljoen inwoners (-0,6%; EU27 +0,3% in 2011). De Bulgaarse bevolking daalde vanaf 2000 jaarlijks met 0,5 tot 0,8% met in 2001 een uitschieter van 3,2% (EU 0,2 à 0,4% stijging p/j). Dichtheid 2010: 69 per km² (EU 117/ km²). Levensverwachting 2010 bij geboorte: 74,5 jaar (EU27 80j in 09; m 70,3j om 76,7j; v 77,4 om 82,6j). Het manvrouw verschil hierin was naar Eu maatstaf aan de grote kant (7,1 om 5,9j) en werd na 2001 0,1 jaar groter (EU 0,6j kleiner). Mannen werden na 2001 gemiddeld 1,4 jaar ouder (EU 2j) en vrouwen 1,6j (om 1,5j). In 2011 telde Bulgarije 7% meer vrouwen dan mannen (EU: 5% meer). Er waren  minder kinderen (onder 15j 13,8%, EU 15,6%) en een fractie meer 65plussers dan gemiddeld  (17,7 om 17,4%). Naar leefsituatie leefde 56,2% in een huishouden met afhankelijke kinderen (NLS 57,6%; EU15 48,8% in 2010, meer details over de huishoudelijke samenstelling onder “ontwikkelingen vanaf 1989”). In 2010 had een Bulgaarse gemiddeld 1,5 kind (EU27 1,6k). Geboortecijfer 2011: 96 per 10.000 inwoners (EU 104/10.000); waarvan 56% buitenechtelijk (EU 37% in 09); huwelijkscijfer 2010: 29/10.000 inwoners (laagste EU, EU 45/10.000 in 09); scheidingscijfer: 14/10.000 (EU 20/10.000 in 08); sterftecijfer 2009: 97/10.000 (hoogste EU, EU 60/10.000, Eurostat).

Etnische gegevens en diversiteit

Naar etnische samenstelling (Ethnic groups) zakte het aandeel minderheden in de Bulgaarse bevolking tussen 1900 en 1975 gestaag van 23 naar 10% om daarna weer wat te groeien (15% in 2011). De Turken vormen nog de grootste groep, al is het stuivertje wisselen met het Roma deel van de bevolking. Het Turkse volksdeel is veelal een erfenis uit de Ottomaanse tijd. Tussen 1900 en 1950 slonk het van 14 naar 9% en sindsdien is daar weinig aan veranderd (8,8% bij de volkstelling van 2011). Het Roma volksdeel lag tussen 1900 en 1975 officieel op 2 à 3%, maar daarna werd het groter (3,7% in 1992, 4,9% in 2011). Het aandeel Roma is altijd onderschat omdat velen van hen niet voor hun etniciteit uitkwamen of niet werden meegeteld (analfabetisme). De andere minderheden zijn thans in feite splintergroepjes waarbij de Russen, Armeniërs en Vlachen in 2011 met ieder rond 0,1% (tussen 4000 en 10.000 leden) als grootste uit de bus kwamen. Een gedetailleerd overzicht van de minderheden is te vinden in Demographics of Bulgaria.

De Turkse minderheid (Turks) telde in 2011 officieel ruim 588.000 leden waarvan 480.000 geboren in Bulgarije. Ze leven vooral geconcentreerd in het zuiden en het noordoosten. De zuidelijke provincie Kardzhali kent een Turkse meerderheid. In 1989 verlieten ruim 300.000 Turken Bulgarije vanwege het assimilatie programma van partijleider Zhivkov. De campagne begon in 1984 (wellicht vanwege de relatief hoge geboortecijfers van het Turkse volksdeel) en Turken mochten hun eigen taal niet meer spreken en moesten al hun gebruiken afschaffen en christelijke namen aannemen. Er werden moskeeën vernield, plaatsnamen werden Bulgaars gemaakt en zelfs namen op graven werden veranderd in Bulgaarse equivalenten. Omdat het regime al snel daarna viel werden rechten van de Turken hersteld en een jaar later was de helft al weer terug. Thans zijn er Turkstalige media en hebben de Turken een eigen politieke partij die wel deelneemt aan regeringscoalities. In het onderwijs zijn de rechten echter beperkt. Turkstalige scholen zijn er niet en Turkse les wordt slechts gegeven als bijvak op verzoek. De Turken zijn uiteraard moslim, maar moeten niet worden verward met de 130.000 Pomaken (die zelf liever moslim Bulgaren worden genoemd).

Via de volkstelling van 2011 werd het aantal Roma begroot op 359.000, maar velen schatten de populatie op minstens 500.000. Ze bestaat in feite uit verschillende zigeuner volken waarvoor diverse bijnamen in omloop zijn. De meest populaire daarvan “țigani” zien sommigen van hen als geuzennaam en anderen als belediging. De meeste Roma leven in extreme armoede en worden door het grootste deel van de Bulgaren met achterdocht bejegend. Hun taal (het Romani) is beperkt erkend, hun achterstanden in onderwijs, werk en inkomen zijn enorm en hun woonomstandigheden veelal ten hemel schreiend. Er is veel geklaag over criminaliteit door Roma, maar het segment Roma dat daar zelf last van heeft is wellicht groter. Verschillen in inkomen nemen binnen de gemeenschap groteske vormen aan (bijv. woonvormen). In 2011 verdiende 90% minder dan 60% van modaal (hele bevolking 50%), slechts 19% (om 75%) had qua onderwijs een beroepskwalificatie en 35% (om 50%) werkte in loondienst (Roma). De meeste Roma moeten zien te overleven op een Bulgaarse bijstandsuitkering (€2,50 pp p/d naar koopkracht) of minder (velen staan niet geregistreerd) en dat vereist overlevingskunst. Wel hebben Roma nu eigen politieke en culturele organisaties en Bulgarije neemt met 9 landen deel aan het decennium van de Roma (2005-2015), een project om sociaal economische status en integratie te verbeteren. De Roma wonen over het land verspreid.

Al voordat Bulgarije bij de Eu kwam zochten veel Bulgaren werk in rijkere EU landen (vaak alleen seizoenswerk). In 2011 werd door het ministerie van BuZa het aantal vaste Bulgaarse emigranten geschat op ruim 2 miljoen (Bulgarian diaspora, incl. de Bulgaarstalige pagina), waaronder ruim 1 miljoen die het land na 1991 verlieten. Het grootste aandeel leeft in de VS (300.000), gevolgd door Oekraïne (205.000), Spanje (173.000), Griekenland (150.000), Duitsland, Italië en het VK (ieder rond 100.000). Onder EU landen kwam volgens deze bron Frankrijk op 35.000, Oostenrijk op 20.000, België op 6000 en NL op 3000. Het Bulgaarse CBS telde in 2007 3000 en in 2008 2100 emigranten met daarna een piek (19.000 in 09, 27.000 in 2010, 9500 in 2011). Het aantal geregistreerde werkreizen van Bulgaren (Tourism) varieerde tussen 2008 en medio 2009 maandelijks tussen 200.000 en 300.000. Daarna lag het t/m juli 2012 meestal tussen 80.000 en 180.000 p/m en dat blijft veel voor een land met ruim 7 miljoen inwoners. Daarbij hebben buurlanden duidelijk het grootste aandeel. Buiten dat scoort Duitsland hoog en geven elke maand zo tussen 800 en 1800 Bulgaren NL als bestemming op (BE scoort ook binnen die marge). Het aantal werkreizigers dat uit het buitenland aankomt ligt ongeveer de helft lager met een vergelijkbare verdeling naar herkomst (buurlanden, Duitsland) en duidelijke pieken in zomer en herfst. Lang niet alle werkmigratie geschiedt legaal zodat de werkelijke aantallen wellicht hoger liggen. Het aantal asielverzoeken p/j varieerde tussen 1997 en 2002 op van 370 naar 2890 om daarna te zakken naar 500 in 2006 (815 in 2007). Van 2008 t/m 2011 bewoog het tussen 745 en 1025 (890 in 2011) met erg weinig beslissingen (incl. afwijzingen).

Naar opinie over minderheden vond een onder gemiddeld volksdeel dat integratie van minderheden erg belangrijk is (32%, EU25 37%, Special Eurobarometer 225, wave 63.1, begin 2005) of dat immigranten veel bijdragen aan hun land (26 om 49% in 2012, Annex QE1.4). Ook de waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 was in 2006 met 1,79 onder gemiddeld (4 van de EU27 landen lager, European) net als het segment dat in november 07 koos voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit (kosmopolieten 3%, kleinste segment EU, EU27 25%, NL 47%, Intercultural). Het segment dat koos voor het omgekeerde was het grootst binnen de EU (eigen identiteit, geen interculturele dialoog: 27 om 13%). Een boven gemiddeld deel wilde kool en geit sparen (66 om 55%) en slechts 3% (om 7%) liet de vraag open. Eind 2006 rekende maar 2% (EU 14%) immigratie en 1% (om 14%) integratie tot de 3 grootste punten van zorg (European). Voor de komende generatie scoorde immigratie 7% (om 10%) en integratie 5% (om 7%). Najaar 2011 koos 1% immigratie voor het land (EU 7%, NL 9%, BE 14%) en 0% voor zichzelf (om 3 om 2 om 7%) bij de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties (76 , QA 7). Sterke etnisch raciale spanningen worden in BG naar EU maatstaf weinig ervaren, al was wel sprake van en stijgende tendens (10% in 2007, NLS 25%, EU15 41%, NL 57%, BE 43%, Full, sept. 2009: 13%, NL 55%, BE 50%, EU 40%; Annexes QA15.4, in 2011: BG 20%, NL 48%, BE 49%, EU 37%, Download table32). Voor de groep die veel spanning tussen religieuze groepen voelde gold in 07 hetzelfde (5%, NLS 15%, EU15 33%, NL 40%, BE 30% in 2007, BG 13%, NL 35%, BE 39%, EU 28% in 2011,). De 3e editie van de 7 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (http://www.mipex.eu/) meet voor 2011 immigrant vriendelijkheid in 31 landen; incl. de EU27. De Bulgaren bezetten op deze lijst een 26e plek (score 41, EU 52). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 7 dimensies onder de 31 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek. Bij onderwijs gaat het over recht op educatie (incl. les in de taal van het nieuwe land en “de gruwel van Geert W” onderwijs in eigen taal & cultuur) en bij langdurig verblijf om de invloed van de lengte van verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie vallen voorwaarden voor en zekerheid over de status en het toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Dimensie MIPI

Bulgarije

Nederland

Eu27

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

40

27

85

3

57

Gezinshereniging

51

23

58

19

60

Onderwijs

15

30

51

10*

39

Politieke deelname

17

28

79

3*

44

Langdurig verblijf

57

19*

68

6

59

Naturalisatie

24

27

66

5*

44

Antidiscriminatie

80

6

68

12

59

Qua contact met andere culturen en mate van internationaal georiënteerd zijn scoren de Bulgaren (mede doordat hun land een arm EU land is) onder de laagste binnen de EU (Full report, veldwerk voorjaar 2007, QA10). Het segment met familie in een EU land (18%) en het deel dat wel TV keek in een vreemde taal (15%) was (slechts) aan de kleine kant, maar op alle andere vragen scoorde men bij de laagste 5 binnen de EU (vrienden in andere EU landen 15 om 27%, vrienden van buiten de EU 9 om 17%, baan met buitenlandse contacten 2 om 9%, met buitenlanders contact via internet 6 om 14%, kranten/ boeken lezen in een andere taal 1 om 7%, de 3 jaar tevoren minstens 3 x de grens over geweest 5 om 27%, liefhebber van de buitenlandse keuken 14 om 45%). Bereidheid om vreemde talen te leren voor beroep of studie in eigen land was erg weinig verbreid (35 om 60%) en de groep met interesse in het ontmoeten van mensen uit andere Europese landen was wederom het kleinst (35 om 63%, BE 69%, NL 67%).

Hetzelfde gold voor het deel met culturele belangstelling (voor eigen land 52 om 69%; Europese landen 39 om 57%, rest wereld 35 om 56%). Een iets onder gemiddeld deel voelde zich gehecht aan Europa (63%) of de wereld (51%) en een boven gemiddeld deel aan eigen land (96%), regio (91%) of plaats van afkomst (93%). Ook was een iets onder gemiddeld volksdeel (84%) voor culturele uitwisseling met EU landen om tolerantie en openheid te bevorderen (met de wereld 80 om 88%). Veel steun in deze kreeg een pioniersrol voor EU instellingen (54 om 44%) en alle andere opties scoorden onder gemiddeld (overheid eigen land 46 om 50%, regio 15 om 25%, NGO’s 13 om 23%; burgerinitiatief 29%, NL 43%, BE en EU 37%). Om Europees contact te bevorderen zagen relatief velen wel wat in erfgoed behoud (25 om 22%) en films uitwisselen (11 om 8%). Weinig steun kregen exposities/ optredens 13 om 17%, tweelingsteden 22 om 27% en studenten uitwisseling 24 om 41% en de rest scoorde gemiddeld (meer vreemde taalles 56%, reisuitwisseling 32%, culturele hoofdstad 19%, TV uitwisseling van landen documentaires 23%). Bij keus van 3 uit 9 maatschappelijke waarden koos een boven gemiddeld segment Bulgaren culturele diversiteit (16%, EU 12%) en ondernemerschap (15 om 10%), een doorsnee deel sociale gelijkheid & solidariteit (39%), vooruitgang & innovatie (15%) of respect voor lessen van de geschiedenis (15%) en een onder gemiddeld deel koos natuur & milieu (45 om 50%, NL 46%, BE 51%), vrede (56%), gelijkheid & solidariteit (28 om 37%), vrijheid van meningsuiting (22 om 37%, NL en BE 50%) en tolerantie & openheid (28 om 37%, NL 60%, BE 51%, QA16). De groep die voelt dat Europa voor de 9 waarden staat was in alle gevallen klein tot erg klein.

Demografische geschiedenis en ontwikkelingen

Vroeger kende de Bulgaarse samenleving 3 klassen, boeren, ambachtslieden (esnafi) en landeigenaren (chorbadzhii). De belangrijkste samenlevingsvorm was de zadruga, een uitgebreide familie-eenheid die bestond uit zo’n 20 kerngezinnen van 4 generaties van mannen met hun aanhang en kinderen. Vrouwen die trouwden verruilden hun eigen zadruga voor die van hun man. Binnen een zadruga deelde men vrijwel alle bezittingen. Het zadruga stelsel was sterk patriarchaal. Vrouwen waren onderworpen aan het gezag van hun man. Aan de top van het stelsel stond een familiehoofd, die “de oude’ werd genoemd. Hij bemiddelde, sprak recht en had het laatste woord. Zijn vrouw had een vergelijkbaar gezag met betrekking tot vrouwenzaken in de gemeenschap. Binnen de zadruga speelden ook adoptiekinderen en peetouders een belangrijke rol. Kinderen werkten al mee vanaf hun 5e of 6e jaar en rond hun 12e beheersten meisjes de meeste huishoudelijke en jongens de meeste ambachtelijke vaardigheden. In de loop van de 19e eeuw raakte dit stelsel geleidelijk aan onderhevig aan erosie, maar bij de volkstelling van 1934 bestond bij de huishoudens nog steeds een indelingcategorie van 31 of meer leden. Tot in het begin van de communistische tijd bleef op het platteland het zadruga stelsel met zijn gearrangeerde huwelijken toonaangevend en ook toen stonden familiewaarden vooral op het Bulgaarse platteland erg hoog aangeschreven. Dat is nu nog zo.

Tijdens het communisme werd Todor Zhivkov een waar icoon. Hij was maar liefst 33 jaar lang partijleider; van 1954 tot het stelsel er in 1989 ook in Bulgarije aan moest geloven. Vanuit de communistische periode hebben voormalige Oostbloklanden een geheel eigen ontwikkeling op het vlak van emancipatie doorgemaakt. Het arbeiderscollectief werd door de communisten erg belangrijk gevonden en traditio­nele gezinswaarden en re­ligie wer­den als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeids­krachten nodig en de vrouw werd van staatswege vooral gezien als werkende moeder. In Bulgarije lag daarbij de nadruk op moederschap. Het aantal beroepen dat vrouwen konden uitoefenen werd beperkt, vrouwen kregen bepaalde voorrechten op de werkvloer en ze mochten al na 15 tot 20 jaar werken met pensioen. Vaak wilden vrouwen juist die beroepen uitoefenen waarop een beperking zat, omdat ze daarin beter konden verdienen. Echt­scheiding en abortus werden in de 50er jaren wettelijk mogelijk (abortus in BG beperkt); er werd betaald zwanger­schapsverlof ingevoerd en er kwamen opvangfaciliteiten voor kinderen. Naast hun werk moesten vrouwen echter wel de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinde­ren op zich nemen; want man­nen werden beschouwd als kostwinner en niet als wer­kende vader. Vooral tijdens het begin van het bewind van Zhivkov verhuisden veel plattelandsfamilies naar de steden om fabriekswerk te gaan doen. Boetes voor kinderloze gezinnen en een beperking van abortus ten spijt ging dit gepaard met een sterke daling in geboortecijfers. Dit stond bekend als “het demografisch probleem”. Het abortuscijfer lag in 1959 nog op 39% van het geboortecijfer maar bewoog het tussen 1960 en 1989 tussen 71 en 123% daarvan (Bulgaria).

Ontwikkelingen vanaf 1989

Na de regimewisseling in 1989 verliep de overgang naar een markteconomie weinig succesvol. De meeste jonge Bulgaarse mannen hadden een goede vakopleiding en zeker na 1995 zochten steeds meer van hen met succes hun geluk elders. Veel overgeblevenen wilden de handen vrijhouden om hetzelfde te kunnen doen. Jonge vrouwen die etnisch Bulgaars waren gingen vaker doorleren om hun kansen te vergroten en stelden zodoende het krijgen van kinderen uit. Wel trouwden ze relatief vaak alsnog om een kind te krijgen. Stellen die lager opgeleid waren hadden alleen maar verkering of gingen samenwonen in plaats van trouwen. Bij de Roma kan dit wel binnen het traditionele cultuurpatroon. Bij het etnisch Turkse vrouwelijke volksdeel leidde samenwonen vanuit het traditionele waardepatroon vaak tot het uitstellen van het krijgen van kinderen.

Dat bleef niet zonder gevolgen voor de loop van de bevolking. Na de regimewijzi­ging lag het abortus­cijfer tussen 1990 en 1997 erg hoog, tussen 123 en 137% van het aantal geboorten. Daarna zakte het snel via 100% in 1998 naar 42% in 2010 en 2011 (29,5% van de zwangerschappen, nog wel 3 na hoogste EU: Percent). De vele abortussen gingen gepaard met een daling van het geboortecijfer van 13 baby’s per 1000 inwo­ners in 1988 naar 8 per 1000 in 1998. Tussen 1999 en 2010 bewoog het tussen 9 en 11/1000 (iets onder de Eu normaal; 9,6 in 2011, EU toen 10,4). Doordat het geboortecijfer tussen 2003 en 2011 lager was dan het sterftecijfer (tussen 14 en 15; 14,7 in 2011, EU 9,6) ontstond een sterfteoverschot (tussen 27.000 en 45.000 p/j, in totaal rond 330.000). M.n. tussen 1989 en 1993 vertrokken veel meer mensen uit Bulgarije dan er nieuw inkwamen. Daarna was de migratie balans redelijk neutraal, maar in 2007 ontstond weer een emigratie overschot met pieken in 2009 (15.000) en 2010 (24.000; 4800 in 2011). Eén en ander had tot gevolg dat de bevolking voortdurend kleiner werd. In 1988 was een piek bereikt van bijna 9 miljoen, maar daarna zakte ze gestaag door naar 7,32 miljoen per 1/1-2012 (-0,6%, EU +0,3%, Browse). De levensverwachting bij geboorte had rond 1998 een dieptepunt bereikt (71,9j) en steeg daarna naar 74,5j in 2010 (m 70,3j, EU 77j; v 77,4 om 82,8j). Het manvrouw verschil hierin was naar Eu maatstaf aan de grote kant (7,1 om 5.9j) en werd na 2001 een fractie groter (0,1j; EU 0,6j kleiner). Mannen werden na 2001 gemiddeld 1,4 jaar ouder (EU 2j) en vrouwen 1,6j (om 1,5j). Alleen in de Baltische staten en Roemenië worden mannen minder oud en de doorsnee leeftijd van overlijden van vrouwen was het laagst binnen de EU.

Het huwelijkscijfer lag in Bulgarije in 1986 nog boven het Eu gemiddelde, maar daarna zakte het alleen maar. In 1993 dook het onder de Eu normaal (rond 6/1000 inwoners) en in 2007 kwam het op 3,9/1000 (EU toen 4.9). Sindsdien valt het onder de laagste binnen de Eu. In 2011 was het cijfer het laagst (2,9; EU 4,5 in 2009). Het aandeel eerste huwelijken ligt daarbij erg hoog (van 98 naar 88% tussen 2001 en 2010, NL rond 80%, BE rond 75%). De doorsnee leeftijd bij een 1e huwelijk (27j) viel in 2008 onder de laagste binnen de EU bij een relatief groot manvrouw verschil: m 30j, v 25,5j (.pdf). Trouwen en kinderen krijgen wordt in de Bulgaarse steden meer en meer uit­gesteld omdat vrouwen vaker kiezen voor een opleiding en een baan. Bulgarije kent echter een relatief geringe verstede­lijking en op het platteland loopt de demo­grafische ont­wikkeling achter. Hier overheersen nog de overgeleverde tradities rond geboorte, huwelijk en sterven (zie feestdagen & folklore) en collectivistische waarden als respect voor ouderen, familie, hulpvaardigheid en gastvrijheid. In 2007 was het segment 20plussers dat samenwoonde relatief klein (4,2%, in 10 EU landen kleiner; bij 20-34 jarigen: 2,8%, in slechts 3 landen minder; OECD family database (.pdf).

Volgens continue kunnen partners in Bulgarije in gevolge de familiewet van 2009 met wederzijds goedvinden scheiden en ze mogen daarbij zelf een regeling maken voor de boedelverdeling en de situatie van kinderen. Daarbij toetst de rechter op het belang van de kinderen. Als ze dat niet doen geldt de landswet. Waar de wens van 1 kant komt zijn grote veranderingen in de omstandigheden of bedreiging van de belangen van de ander, kinderen of familie rechtsgrond. Daaronder vallen toestemming die onder dreiging is gegeven (mensenhandel en prostitutie zijn in Bulgarije maar al te bekend), verlating & scheiding van tafel en bed, ontrouw, moreel of fysiek wangedrag en verzwijgen (bijv. van een ongeneeslijke ziekte bij aanvang huwelijk). De rechter kan uitspraak doen over boedelverdeling en voogdij van kinderen. Het Bulgaarse echtscheidingscijfer lag tussen 1988 en 2010 vrijwel continue onder het EU gemiddelde. Tussen 1998 en 1994 zakte het van 1,4 naar 0,9/1000 inwoners. Vervolgens kroop het naar de EU normaal toe via 1,9 tussen 2003 en 2006 en 2,1 in 2007 (42% van de huwelijken, EU toen ook 2,1) om daarna te zakken naar 1,4 in 2011 (48% huwelijken, EU 2/1000 en 43% in 2008). In 2007 waren bij 52% van de scheidingen kinderen betrokken (NL 56%, BE 52%).

Het lage geboortecijfer vanaf 1993 resulteert in relatief weinig kinderen per vrouw. Tussen 1989 en 2001 kelderde dit aantal van 2 (2 is nodig om de bevolking op pijl te houden) naar 1,21 (bij laagste 4 EU, Eu toen 1,45). Daarna steeg het aantal weer naar 1,57 in 2009 (EU 1,59) om in 2010 uit te komen op 1,49. Doordat het lage geboortecijfer overheid en parlement toch wel zorgen baarde werd destijds via het sociale stelsel het krijgen van kinderen aangemoedigd. Vrouwen krijgen in Bulgarije jong kinderen. De gemiddelde leeftijd van de moeder bij geboorte steeg tussen 1993 en 2009 van 25,5 naar 26,6j (EU27 van 29,2 naar 29,8j; NL 30,7; BE 29,6j in 2009). In BG is het aandeel buitenechtelijke geboorten groot en het steeg relatief snel. Tussen 2000 en 2011 ging het van 38,4 naar 56,1% (+48%, Eu van 27,4 naar 37,3%, +38%). Het segment Bulgaren dat in een eenoudergezin leeft is desondanks klein (2,4 in 2010, EU15 4,9%, NLS 2,6%). Veel kinderen leven in een huishouden van 3 generaties. Het volksdeel in een gezin met 3 of meer volwassenen was het grootst binnen de EU (30,6%, NLS 22,6%, EU15 7,9% in 2010). Het gebruik van anticonceptie onder vrouwen in de vruchtbare leeftijd lag tussen 2006 en 2010 op 63,3% (NL 69%, BE 74,5%, click here).

Volgens Abortion law mag abortus in Bulgarije op verzoek van de vrouw tot de 20e week. Tussen week 12 en 20 (of eventueel daarna) mag het via het oordeel van een speciale commissie om medische redenen bij een levensbedreigende ziekte van de moeder. Abortus is in principe gratis (Bulgaria). Begin 2005 viel het gedeelte Bulgaren dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk vindt onder de kleinste binnen de EU (37%, EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 30 om 33%; Special EB 225/ wave 63.1). In Bulgarije is het aantal tienergeboorten (bij meisjes tussen 15 en 19j) het hoogst binnen de EU. Het zakte van 51 per 1000 meisjes tussen 1995 en 2000 naar 43/1000 tussen 2005 en 2010 (BE 14/1000, NL 5/1000, Epidemiology). M.n. Roma meisjes krijgen jong kinderen en bij de veelal straatarme Roma ligt het geboortecijfer veel hoger dan bij de rest van de Bulgaren omdat velen van hen dat nog zien als een investering voor de oude dag (het idee dat meer kinderen de kans vergroot dat er één tussen zit die rijk wordt en ouders kan onderhouden). Ook bij het Turkse volksdeel zijn de moeders relatief jong en de kindertallen groot (mede vanwege traditie/ geloof).

De leefsituatie van Bulgaren is vaak anders dan die van Nederlanders of Belgen. Ze past in het patroon van zuid Europa en in dat van de nieuwe Eu lidstaten. Tussen 2008 en 2010 was het segment alleenwonenden klein. In 2010 betrof het nog geen 7 van de 100 Bulgaren (Browse, population, living conditions, income and living conditions, housing conditions). Dat was ook naar de maatstaf van de nieuwe EU lidstaten (NLS) weinig (9%, EU15 en BE 15%, NL 16%, Denemarken hoogste EU met 24%). Het aandeel 65plussers is daarbij ook naar NLS maatstaf groot (66% om 51%, EU15 41%). Ook het segment dat in een eenoudergezin leefde was klein (2,4%; in 2009 nog 1,6%, NLS 2,6% EU15 4,6%). Het segment in een paar zonder kinderen (18%) lag op de normaal van de NLS (EU15 24%). Ook daarin was het aandeel ouderen weer groot (met minstens één 65plusser 55%, NLS 43%, EU15 48%). Het volksdeel in een paar met kinderen is weer erg klein (23%, NLS 32,5%, EU15 36% in 2010). Tussen 2006 en 2010 leefde rond 11% in een gezinnetje met 1 kind (9,9% in 2010) en de bijdrage van gezinnen met meer dan 2 kinderen zakte van 2,8% naar 1,9%. Daarmee waren beide het kleinst binnen de EU. Het segment in een 3 of meer volwassenen zonder kind situatie (19%) viel onder de grootste binnen de EU en het deel dat met 3 of meer volwassenen met kinderen leefde was het grootst binnen de EU (bijna 31%). Daarmee werd het volksdeel in huishoudens met afhankelijke kinderen toch nog behoorlijk (56%; NLS 57,6%; EU15 49%). In de NLS is dit aandeel groot doordat vanwege armoede, slechte voorzieningen en/of woningnood grootouders vaak bij een gezin met kinderen of alleenstaande moeders vaak bij ouders inwonen. De tabel hierna biedt inzicht in de leefsituatie in Bulgarije in 2010 vergeleken met de 12 nieuwe lidstaten (NLS) en de oude EU15 waar ook NL en BE onder vallen.

Leefsituatie in % van de bevolking

Bulgarije 2010

NLS 2010

EU15 2010

Alleenwonend

6,7

8,8

14,6

In een eenoudergezin

2,4

2,6

4,8

In een paar zonder kinderen

18

18,0

25,8

In een paar met kinderen

23,1

32,4

36,1

met 1 kind

9,9

11,9

11,7

met 2 kinderen

11,3

14,9

17,1

met meer dan 2 kinderen

1,9

5,6

7,1

Met 3 of meer volwassenen

19,1

15.7

11

Idem met kinderen

30,6

22,6

7,9

Bulgaarse huishoudens vielen tussen 2005 en 2010 met gemiddeld 2,9 leden naar grootte onder de EU top (EU15 2,3; NLS 2,8 in 2010). In 2010 telde Bulgarije 19,4% huishoudens van alleenstaanden (kleinste aandeel EU na Malta, EU15 32,3%, NLS 23,9), 2,8% eenoudergezinnen (EU15 4%, NLS 2,8%), 26% paren zonder kinderen (EU15 29,2%, NLS 24,5%), 18,8% paren met kinderen (EU15 22%, NLS 23,9%) en 32,9% samengestelde huishouden (bij EU top, EU15 12,2%, NLS 24,8%). Bij huishoudens van alleenstaanden was het aandeel onder 65j (34%, NLS 46%, EU15 63%) en het aandeel paren zonder kinderen onder 65j klein (47,4%, EU15 54,5%, NLS 56%). Bij de samengestelde huishoudens is het segment van 3 of meer volwassenen zonder kinderen in Bulgarije groot (15,9 om 12,6 om 8,1%) en het segment met kinderen slaat in Bulgarije alles (17%, NLS 12,2%, EU15 4,1%). Wel is het doorsnee kindertal klein.

In Bulgarije zijn, getuige het grote aandeel samengestelde huishoudens met kinderen, zeker naar EU15 maatstaf familiebanden nog hecht. Het volksdeel dat bij een 4tal specifieke omstandigheden hulp of steun van familie verwachtte was eind 2006 echter “slechts” ruim gemiddeld van grootte. Bij thuishulp bij ziekte lag het op 44% (om 43%, verder: partner 46 om 45%, vriend 2 om 5%, buur 3 om 2%, een ander 2 om 1%), bij advies bij privéproblemen of familiezaken op 42% (om 40%, partner 35 om 38%, vriend 15 om 14%, collega 1 om 1%, buur 1 om 1%, een ander 2 om 2%), bij een luisterend oor bij een emotionele dip op 28% (om 29%; partner 30 om 37%, vriend 32 om 24%, buur 5 om 2%; collega 1 om 2%, een ander 1 om 2%) en m.b.t. lenen bij acute geldnood op 43% (om 55%; partner 9 om 14%, vriend 19 om 6%, collega 3 om 1%, een ander 2 om 9%, buur 2 om 1%, niemand 14 om 10%, European QA4).

Leefsituatie van de jongere generatie

Volgens View publication gingen in Bulgarije in 2005 beide geslachten naar EU maatstaf laat de deur van het ouderlijk huis uit (m 31 om 26j, v 25 om 23j). Het deel dat nog bij hun ouders woonde was bij deze peiling groot (18 t/m 24j: v 69%, EU25 66%, m 89 om 78%; 25 t/m 29j: v 39 om 28%, m 70 om 42%). Van de 25-29 jarigen die de deur uit waren leefden weinigen (v 10%, EU 32%; mannen 17 om 37%) in een paar zonder kinderen en velen als paar met kinderen (v 45 om 42%. m 48 om 30%) of in een samengesteld huishouden (3 of meer volwassenen met of zonder kinderen: v 38 om 9%, m 19 om 11%) zodat voor alleenwonenden met of zonder kinderen weinig overbleef (v 0 om 11%, v met kinderen 0 om 5%; m 15 om 22%). Eurostat kwam op een klein segment huishoudens waarbij de aangever onder 30j was (5,5% in 2005, EU15 8%, EU27 9,7%, Browse). In 2007 (.pdf) woonde in Bulgarije van de 20-34 jarigen 6,5% alleen (in 9 EU landen minder) en 2,8% samen (4 minder). Verder was 19% getrouwd (laagste aandeel EU) en woonde 72% nog bij de ouders thuis of anders (met 3 of meer volwassenen met of zonder kinderen; erg veel nar EU maatstaf).

Werk en kinderen

Bulgaarse vrouwen zijn er vroeg bij met het krijgen van kinderen. Het segment vrouwen tussen 25 en 29j in een huishouden zonder kinderen is dan ook klein (27,4% in 2007, 3 na kleinste van 24 EU landen, NL 67%). Bij vrouwen tussen 40 en 44 was dit segment echter het grootst binnen de Eu na dat in Oostenrijk (31%, NL 24%, BE 20% (.pdf). Eind 2006 was een ruim gemiddeld deel met nageslacht naar kinderwens tevreden met hun kindertal (82%), 14% (om 18%) had er meer gewild, 2% (om 1%) minder en 1 (om 1%) geen. Bij kinderlozen was de groep die daar beslist vrede mee had het kleinst binnen de EU (5 om 19%, European QA8), 83% (EU 73%) had wel kinderen gewild en 12% (EU 8%) wist het niet. Bulgarije kent een doorsnee aandeel werkende moeders (70% in 2008, 15e EU27, NL 4e, BE 12e). Vergeleken met alle werkende vrouwen van de kinderleeftijd (25-49j: 78%) was het verschil ook gemiddeld (11%, BE 13%, NL ±7%). Van de moeders van kinderen tot 3 werkte slechts 26% en viel 9% onder een verlofregeling (EU 42 en 9%, NL 64 en 7%, BE 57 en 5%). Bij paren met kinderen hadden vaker dan in NL en BE beide ouders een voltijdbaan (BG 60%, BE 32%, NL 5% in 2008; één ouder deel, ander vol BG 1, BE 35, NL 59%; alleen verdieners BG 24, BE 23, NL 21%, beide ouders werkloos BG 10, BE 5, NL 3% (.pdf). In een eenoudergezin had in Bulgarije 63% een voltijdbaan (NL 15%, BE 35%), rond 2% had een deeltijdbaan (BE 22%, NL 48%) en 35% had geen betaald werk (BE 43%, NL 37%).

De aanhang van publieke kinderopvang was in sept. 2009 in BG groot (voor 0-3 jarigen 54%, EU 44%, voor 3-6j 84 om 63%). Een erg groot segment Bulgaren vond publieke voorzieningen voor de leeftijdgroep nodig (82 om 68%,; wenselijk 12 om 24%), maar een erg klein deel was tevreden over kwaliteit (30 om 54%) en betaalbaarheid van formele opvang (18 om 41%, Report). Qua gewenste opvang voor kinderen tussen 0 en 3j scoorde formele opvang hoog (54 om 45%). Naar opvang thuis deed zorg door de moeder het erg goed (49 om 33%; verder: een au pair 13 om 12%, beide ouders 42 om 39%; vader 4 om 7%, grootouders/ andere verwanten 27 om 23%; gediplomeerde oppas 7 om 16%, meer opties mogelijk). In 2010 ging maar 7% van de kinderen tot 3 naar formele opvang, waarvan 85% meer dan 30u (Eu27 28%; BE 36%; NL 50%, veelal minder dan 30u p/w). Het deel waarbij de ouders uitsluitend de opvang doen viel onder de Eu top (92%, EU 52%, BE 55%, NL 21%; in 2009 nog 72% in BG). M.b.t. kleuters tussen 3 en 6 kreeg formele opvang (dagopvang, kleuterschool) relatief veel aanhang (84%, EU27 63%), maar de aanhang voor opvang thuis was veelal ook boven gemiddeld (beide ouders 36 om 31%, overige verwanten 32 om 24%, moeder 23 om 19%, au pair 11 om 10%, gediplomeerd 10 om 15%, vader 2 om 6%). Bij kleuters lag het gebruik van formele opvang ook al flink onder het Eu gemiddelde (54%, ruim 90% meer dan 30u; EU27 84%, NL 91%, 80% minder dan 30u, BE 99%) bij veel opvang louter door ouders (46%, Eu 11%, NL 6%, BE 1%). In de tabel is te zien hoe Bulgaren begin 2005 scoorden op opvoedingswaarden (bron Special EB 225). Van de waarden kreeg werklust de meeste aanhang binnen de Eu en volharding/ beslistheid de meeste na Griekenland. Ook zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid scoorden goed. Gehoorzaamheid, fantasie en tolerantie/ respect bleven naar verhouding wat onderbedeeld.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

BG

NL

België

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

78

90

83

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

88

88

83

80

Volharding/ beslistheid

82

61

68

61

Gehoorzaamheid

55

50

63

56

Zorgvuldigheid/ spaarzaamheid

70

36

52

54

Onafhankelijkheid

53

66

56

53

Fantasie

49

31

41

52

Hard werken/ werklust

90

38

59

47

In 2010 kon qua balans werk privéleven een tamelijk groot segment makkelijk een paar uur vrij krijgen voor iets privaats (38 om 33%) en een iets onder gemiddeld segment werknemers vond werk­uren heel goed in te passen in het privéleven (25 om 30%; EWCS 2010). In sept. 2009 was het segment dat aangaf vaker p/w door werk moeite te hebben met familie verantwoordelijkheden aan de kleine kant (6%, EU 7%, Report, QA41.2). Naar EU maatstaf hebben veel Bulgaren moeite met de balans tussen werk en gezinsleven (in 2011 door werk: regelmatig te moe voor huishouden 66 om 53%, veel moeite met voldoen aan familieplichten 39 om 30%; concentratieproblemen 20 om 14%, Download; in 2007 door privé te weinig tijd over voor: familie contact: man 29 om 28 om 30%; v 27 om 25 om 27%; overige sociale contacten m 42 om 36 om 33%, v 45 om 43 om 37%; hobby’s m 53 om 49 om 47%, v 64 om 58 om 55%; vrijwilligerswerk m 61 om 46 om 48%, v 69 om 55 om 53%, EN).

Discriminatie en racisme

De tabel hierna geeft een indruk van de mate waarin Bulgaren vergeleken met NL, BE en EU ingezetenen moeite hebben met wat afwijkt van de norm (Report, QE6).

Type premier/ president van het eigen land

Deel in % dat zich daar medio 2009 enigszins tot hoogst ongemakkelijk bij zou voelen

BG

NL

BE

EU27

Vrouw

17

17

20

21

Openlijk homo/ lesbo

64

28

36

47

Gehandicapt

56

33

42

40

Etnische minderheid

62

59

57

55

Minderhedenreligie

56

61

70

51

Jonger dan 30

50

74

58

61

Ouder dan 75

77

81

73

73

Bij 5 van de 7 nagevraagde items was dat segment groot naar EU maatstaf en bij gehandicapt en homo/ lesbo viel het onder de EU top. Het segment Bulgaren dat zich zelf zag als lid van een minderheid was bij etnisch het grootst binnen de Eu (15 om 5%). Geloof scoorde boven gemiddeld (6 om 4%) en gehandicapt (1 om 2%) of anders geaard laag (homo etc. 0 om 1%). Een onder gemiddeld volksdeel (77 om 85%) claimde bij geen enkele minderheid te horen. Het segment dat zich zelf in het jaar voor de vraagstelling gediscrimineerd of lastig gevallen voelde was van doorsnee grootte bij geaardheid (1%). Bij geloof (2 om 1%) en etniciteit 6 om 3% was het relatief groot en bij de andere 3 gronden en overige klein (handicaps 1 om 2%, sekse rol 2 om 3%, overige 2 om 3%, leeftijd 5 om 6%). Op 4 van de 6 vormen vonden weinig Bulgaren dat er in het land erg veel wordt gediscrimineerd (geloof 3 om 9%; geaardheid 5 om 12%, etniciteit 10 om 16%, sekserol 5 om 7%) en bij leeftijd (17%) en handicap (12%) was het segment van doorsnee grootte. Bij 4 van 6 vormen schatte een klein segment in dat het de 5 jaar tevoren veel erger was geworden met discriminatie (sekserol 3 om 5%, geaardheid 5 om 7%, geloof 3 om 6%, etniciteit 6 om 9%) en bij 2 was het groot (handicaps 10 om 6%, leeftijd 17 om 10%). Weinigen in het land claimen getuige te zijn geweest van discriminatie van anderen (geaardheid 1 om 6%, overige 1 om 3%, geloof 2 om 5%, sekserol 2 om 5%, handicaps 4 om 6%, etniciteit 9 om 12%, leeftijd 7 om 8%). Opvallend weinigen kenden persoonlijk homo/ lesbo’s (7 om 38%), een vrijwel gemiddeld deel kende gehandicapten (60%) of aanhangers van een ander geloof (59 om 64%) en velen kenden leden van een etnische minderheid (67 om 57%; Roma 51%, hoogste EU met Hongarije, EU 17%).

De vrees dat er door de kredietcrisis minder geld en aandacht is voor discriminatie bestrijding was in BG onder modaal verbreid (41 om 49%). Het deel dat inschatte dat ze discriminatie zou aanwakkeren was bij leeftijd (73 om 64%) en handicaps (60%) aan de grote en bij religie aan de kleine kant (36 om 42%). De rest scoorde gemiddeld. Een relatief klein segment vond dat media genoeg aandacht besteden aan discriminatie op het vlak van geaardheid 45 om 56%, sekserol 57 om 66%, leeftijd 55 om 59% en geloof 49 om 52%, maar bij handicaps 56 om 48% en etniciteit 63 om 55% was het boven gemiddeld. Onder Bulgaren bestaat naar EU maatstaf een boven gemiddelde steun voor gelijke kansen maatregelen t.a.v. werk of solliciteren rond etniciteit, sekserol en geloof (tussen 71 en 81%), maar t.a.v. geaardheid (50 om 63%) en handicaps (75%) is ze onder gemiddeld. Het deel dat vond dat er op hun werkplek genoeg tegen discriminatie werd gedaan viel onder de kleinste in de EU (sekse rol 19 om 27%, geaardheid 6 om 21%, etniciteit 14 om 23%, geloof 12 om 22%, handicaps 11 om 22%, leeftijd 19 om 26%) en het volksdeel dat inschatte dat men in dezen de eigen rechten kent was het kleinst binnen de EU (21 om 33%). Ook het deel dat vond dat er in hun land genoeg tegen elke vorm van discriminatie wordt gedaan is klein (34 om 49%). Net als in alle voormalige Oostbloklanden is wantrouwen t.o.v. overheden en instanties in BG wijdverbreid. Tribunalen (47%, EU 35%), instanties die gelijke rechten promoten (ook 47 om 35%) en NGO’s (23 om 18%) werden door een relatief groot segment aangevinkt als instantie om klachten te deponeren. Vakbonden (16 om 27%) en juristen (41 om 51%) scoorden laag en de politie (52%) iets onder gemiddeld.

Vrouwenemancipatie

Door de periode van communistische overheersing kent het voormalige Oostblok een eigen achtergrond qua emancipatie. De Sovjetoverheid vond het arbeiderscollectief erg belangrijk en traditionele gezinswaarden werden als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeids­krachten nodig en de vrouw werd van staatswege vooral gezien als werkende moeder. Stoere manwijven op trekkers en dito fabrieksarbeidsters werden door de Sovjetoverheid gepresenteerd als rolmodellen voor vrouwen. De wetgeving werd geënt op deze visie en de maatschappij werd er op ingericht. Er werd bijv. een vrij langdurig betaald zwangerschapsverlof ingevoerd en er kwamen gratis opvangfaciliteiten voor kinderen. Vrijwel alle vrouwen namen min of meer noodgedwongen een voltijdbaan waarin ze voor hetzelfde werk vaak minder verdienden dan mannen. Naast hun werk moesten vrouwen echter ook de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinde­ren op zich nemen; want mannen werden beschouwd als kostwinner en niet als wer­kende vader. Aan het begin van deze pagina is onder demografische geschiedenis en ontwikkeling vanaf 1989 meer te vinden over de specifieke situatie in Bulgarije.

Eind 2006 leken de naweeën qua manvrouw taakverdeling thuis mee te vallen. Wel stak men in Bulgarije relatief weinig tijd in zorg voor kind of familie (p/w: m 13u, EU27 26u; v 20 om 41u). Toch was het deel dat vond dat men hier te weinig tijd voor had niet groter dan gemiddeld in de EU en bij vrouwen was het flink kleiner dan bij mannen. Voor andere contacten, hobby’s en vrijwilligerswerk etc. hielden relatief veel Bulgaren door werk te weinig tijd over, echter zonder opvallende MV verschillen (zie de tabel hierna).

Activiteit

Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had

BG

NL

BE

EU27

M

V

m

v

m

v

m

v

Contact met familieleden

29

23

37

36

28

32

29

27

Andere sociale contacten

42

45

46

42

36

39

34

38

Eigen hobby’s/ interesses

53

64

44

51

43

59

47

56

Vrijwilligerswerk/ politiek

61

69

73

43

38

46

48

53

Medio 2009 was het volksdeel in BG dat vond dat sekserol discriminatie in hun land veel voorkomt het kleinst binnen de EU (20%, NL 38%, BE 39%), een onder gemiddeld deel (19 om 24%) vond dat deze vorm van discriminatie de laatste 5 jaar was toegenomen en de steun voor meer gelijke kansen maatregelen op dit vlak was boven gemiddeld (81%). Qua studie vond begin 2005 een doorsnee deel dat een universitaire studie voor mannen belangrijker is dan voor vrouwen (18%, oneens echter 73 om 81%, bron Eurobarometer 225, wave 63.1). Het segment laag opgeleiden (lager vervolgonderwijs of minder) is bij jonge vrouwen iets groter dan bij mannen (v 25-34j 19,5%, m 16,3% in 2011; 55-64j 27 om 28%). Er zijn in BG opmerkelijk veel meer hoog opgeleide jonge vrouwen dan dito mannen (35 om 20,3%, EU 39 om 30% in 2011) en het verschil is bij deze generatie sterk gegroeid t.o.v. de generatie tussen 55 en 65 (23 om 18%, EU 18 om 22%). BG kent bij beide leeftijdgroepen een relatief groot aandeel middelbaar opgeleiden (jong 55 om 53%, oud 47 om 43%). Het aandeel vrouwelijke studenten in het hoger onderwijs zakte tussen 1998 en 2010 tegen de EU trend in iets (van 59,5 naar 55,5%, EU van 53 naar 55,5%). Het gedeelte vrouwen in onderzoeksbanen bij overheid (54 om 38% in 2009), hoger onderwijs (42 om 39%) en bedrijfsleven (45 om 19%) valt al jaren lang onder de top van de EU van nu. Bulgarije stond 58e op de wereldranglijst voor onderwijsniveau (The Global Gender Gap Report 2011)

Het volksdeel dat onderschreef dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen was in 2005 aan de grote kant (90 om 86%; niet mee eens 6 om 12%). Toch was naar beroep manvrouw polariteit naar EU maatstaf in dat jaar tamelijk sterk aanwezig. Het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken (zorg & sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, horeca en administratie) lag met 58% iets onder de EU normaal (Eu 61%), maar het aandeel mannen in mannensectoren lag daar iets boven (47 om 42%) evenals de bijdrage van vrouwen aan de top6 van vrouwen beroepen (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed. 37 om 36%) of die van mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, techniek e.d., kleine zelfstandige: 28,6 om 25,5%; View publication). Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk valt in BG mee en steeg tussen 2006 en 2010 iets (van 12,4 naar 13%, EU van 17,7 naar 16,2%). In 2011 was men hier op de Global gender gap index 18e van de EU. Qua vrouwman ratio in deelname aan de arbeidsmarkt (0,79) stond men 12e. Naar hogere functies was het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in 2005 relatief groot (45%, EU 27%) en maar 43% bestreed deze visie (EU 66%). In 2011 was het aandeel vrouwen in de politieke top evenwel van doorsnee grootte (parlementsleden 21%, 13e EU27; ministers 18%, 19e). Met het aandeel vrouwen bij rechtelijke macht, hoge ambtenarij en topmanagement (32%) stond men 12e en met het segment vrouwelijke vakmensen en technici 4e van de EU na de 3 Baltische staten (61%). In 2006 was het aandeel vrouwen in het bestuur van de centrale bank van doorsnee grootte (17%) en met het aandeel vrouwen in de directie van de 50 bekendste ondernemingen (21%) was men 2e van de EU na Zweden. Bij dit alles gaat het om selecte groepen. In 2005 was in Bulgarije onder managers van kleine ondernemingen het aandeel mannen 3 x  zo groot als het aandeel vrouwen (EU 1½ x; directeuren/ CEO’s echter 2,5 om 3 x zoveel). In 2010 was het segment werknemers met een vrouw als directe superieur aan de grote kant (31,6%, EU27 28,5%, EWCS 2010 Survey Results).

Via http://www.weforum.org/s?s=gender+gap+report is te vinden dat in 2011 Bulgarije op plek 51 (17e van de EU) stond op de Global gender gap index die de mate van gelijke berechting van vrouwen wereldwijd meet. NL stond op 15 (6e Eu) en België op 13 (5e). T.o.v. 2009 waren Bulgarije (toen 38) en België sterk gestegen (van33). NL (toen 11) was gezakt. De gegevens over 2011 hierboven komen van deze link. De index kende toen 14 schalen. Via http://www.quotaproject.org/index.cfm is info te vinden over wettelijke quota en eventuele sancties in landen.

Emancipatie naar geaardheid

Op http://www.ilga-europe.org/ en via LGBT in Bulgaria‎ kan men info vinden over ontwikkeling en stand van zaken aangaande LGBT rechten en evenementen in de EU landen (LGBT is de Engelstalige afkorting voor lesbisch, homo, bi & transseksueel). Net als in de meeste andere voormalige Oostbloklanden hebben mensen die onder deze noemer vallen het in BG niet makkelijk. Er is echter flinke vooruitgang geboekt, mede doordat men van erg ver moest komen en thans onder de EU regels valt. Volgens de eerste eigen Bulgaarse strafwet uit 1899 werden homseksuele daden door 16 plussers bestraft met minimaal een half jaar gevangenis. Via de strafwet uit 1951 werd dat maximaal 3 jaar. Bij een herziening in 1968 werden de paragrafen die het strafbaar stelden echter verwijderd nadat een groep van experts in 1966 had besloten dat zelfde sekse geaardheid moest worden gezien als ziekte i.p.v. als misdaad. Via een nieuwe antidiscriminatiewet werd in 2003 discriminatie op geaardheid op alle levensgebieden verboden en werd de leeftijd waarop seks mag gelijk getrokken. Het Bulgaarse Helsinki comité beloofde dat bij wetswijziging in 2012 misdaad vanuit haat/ vooroordeel strafbaar zou worden. Transseksuelen vallen niet onder deze wetgeving. In de grondwet van 1991 is een huwelijk gedefinieerd als een verbintenis tussen man en vrouw. In BG zijn diverse beroemdheden in de amusementssector openlijk homoseksueel en in 2008 en 2009 was er veel debat op tv over erkenning van zelfde sekse relaties. Er werden echter geen stappen gezet en in 2012 liet president Boiko Borishov op de vraag naar invoering van het zelfde sekse huwelijk of adoptie door dito paren weten dat hij zich afvroeg of de samenleving er wel klaar voor was. Daarmee valt BG met nog 3 voormalige Oostbloklanden onder de 4 EU staten met een grondwettelijk verbod. Intussen zijn adoptie door alleenstaanden, opname in het leger (al zullen ze er daar niet gauw voor uitkomen), geslachtsverandering en bloeddonatie wel wettelijk mogelijk voor de groep.

De openlijke homoscene is te vinden in de 4 grote steden Sofia, Plovdiv, Varna en Burgas. M.n. op het platteland is het verschijnsel taboe. De samenleving heeft het liefst dat één en ander zich in het verborgene afspeelt en het openlijk uitkomen voor anders geaard zijn roept veelal aversie op als het te dichtbij komt. Zo stemde najaar 2009 de gemeenteraad van de middelgrote stad Pazardzhik voor een verbod op het publiekelijk demonstreren van geaardheid en in 2011 werden protesten van LBGT clubs niet erkend door de administratieve rechtbank van de stad. Vooral de orthodoxe kerk is fel tegen openlijkheid in deze. De eerste gaypride optocht, de Sofia pride van 2008 met zo’n 150 deelnemers, werd bestookt met Molotovcocktails, flessen en stenen en er werden zo’n 60 hooligans gearresteerd. In de jaren daarna verliepen de optochten vreedzamer met meer deelname en steun van politici en ambassades. In 2012 waren er 1500 deelnemers en diverse nevenactiviteiten (een filmfestival, een kunstfestival en een popconcert).

Uit opinie onderzoek in 2002 kwam naar voren dat 37% van de Bulgaren vond dat homofilie maatschappelijk geaccepteerd zou moeten worden. Najaar 2006 viel het segment voorstanders van het homohuwelijk onder de 4 kleinste binnen de huidige EU (15%, EU 44%, BE 62%, NL 82%) en 12% (EU 32%, BE 43%, NL 69%) was toen voor kinderadoptie door zelfde sekseparen (Eurobarometer 66). Rond 2008 zou 46% geen homo inhuren, een even groot segment zou een aldus geaard kind onacceptabel vinden, 50% zou liever niet met een homo de werkkamer delen en tweederde zou een eigen kind niet op een school willen hebben met homo docenten. In dat jaar viel het segment met homofile vrienden/ kennissen onder de kleinste binnen de EU (7 om 34%) en het deel dat zich ongemakkelijk zou voelen met een dito buurman was het op 4 na grootst (24 om 11%; Discrimination QA6.3). Ook medio 2009 viel onder de Bulgaarse bevolking de houding op van vermijding en ontkenning (Report). Zo rekende 0% (EU 1%) zich tot een seksuele minderheid, gaf 7% toe homo’s te kennen (EU 38%) en meldde 1% (EU 6%) getuige geweest te zijn van discriminatie op geaardheid. Slechts 18% (om 28%) schatte in dat het in de 5 jaar tevoren erger was geworden met deze vorm van discriminatie. Het volksdeel dat zich ronduit ongemakkelijk zou voelen bij een president die openlijk homo is (64%) viel onder de EU top en het segment voor gelijke kansen maatregelen op dit vlak (50%) onder de laagste. Hetzelfde gold voor het deel dat vond dat er genoeg gedaan werd aan positieve discriminatie op anders geaard zijn op de werkplek (6 om 21%) of dat media er genoeg aandacht aan geven (45% om 56%).

De leefsituatie van 65plussers

In 2005 leefde een relatief groot aandeel ouderen in bij hun kinderen. Bij 65-75 jarigen betrof het 24,5% van de mannen en 26% van de vrouwen (EU 18 en 19%) en bij 75plussers 25% van de vrouwen (EU 18%) en 11% van de mannen (EU 14%, bron: View publication). Het segment alleenwonende 65plussers werd tussen 2008 en 2010 door de kredietcrisis wat kleiner; van 4,8 naar 4,4% van de bevolking (NLS 4,6%, EU15 5,5% in 2010) en het segment in een paar met op zijn minst één 65plusser groeide licht (van 9,1 naar 9,5%, EU15 11,7%, NLS 7,9% in 2010). Het gedeelte samengestelde huishoudens (bijv. 3 generaties onder1 dak) valt in BG onder de EU top, maar werd tegen de trend van de NLS wat kleiner (van 51,7 naar 49,7%, NLS van 37,6 naar 38,3%). De levensverwachting is in het land laag naar EU maatstaf. De gezonde verwachting voor 65plussers viel mee en steeg tussen 2008 en 2010 bij vrouwen van 9,4 naar 9,9j (EU van 8,5 naar 8,8j) en bij mannen van 8,7 naar 8,8j (EU van 8,3 naar 8,7j; Browse). In 2007 was het volksdeel dat vond dat afhankelijke mensen teveel op hun familie moeten leunen het grootst binnen de EU (95 om 71%; niet eens 3 om 22%; Health QA29). In de tabel die nu komt staan de 1e en 2e keus opgeteld in Bulgarije (BG), de EU27, België en NL aan manieren om hulp in te vullen voor een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden (bron Report; QA48T; veldwerk nazomer 2010). Bij kinderen intrekken en hulp van kinderen thuis vielen in de EU top en professionele thuiszorg en beschermd wonen/ bejaardenhuis scoorden laag.

Hulpopties in %

BG

NL

BE

EU27

Bij kinderen intrekken

61

8

24

32

Hulp/ zorg van kinderen thuis

74

54

52

57

Professionele thuiszorg

38

80

67

52

Bejaardentehuis/ beschermd wonen

22

44

48

32

Hangt er van af

1

8

6

6

Geen/weet niet/anders

1

2

2

5

Bulgaren hadden nazomer 2009 voor zorg voor ouders het grootste deel van hun gezinsinkomen over binnen de EU na de Roemenen (23,6 om 17,6%; NL 8,4%, BE 16,2%; Report, QA54). Nazomer 2010 vonden velen dat ze de lange termijnzorg voorzieningen in hun land niet goed konden beoordelen (32%, EU 23%). Het deel dat ze slecht vond was het grootst binnen de EU (51%, EU 33%, NL 29%, BE 13%) en het segment dat ze goed vond viel onder de kleinste (17%, NL 63%, BE 80%, EU 44%, QA46). Het segment dat ze betaalbaar achtte was nog kleiner (8%, NL 43%, BE 48%, EU 28%). Verder vond 53% ze te duur (om 46%, NL 43%, BE 44%) en 37% wist het niet (EU 22%, QA47). Het volksdeel dat inschatte dat verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsetting veel voorkomt viel in 2007 in Bulgarije onder de EU top (86%; EU 47%, NL 34%, BE 36%, Health, QA31). De volgende tabel laat zien hoe bij verdere navraag de zorgen waren verdeeld.

Deel met zorgen over (%)

BG

NL

BE

EU27

Slechte leefomstandigheden

79

70

71

70

Fysieke verwaarlozing

77

72

65

67

Geen adequate zorg

76

68

66

66

Psychisch misbruik

65

57

70

64

Misbruik van bezit

73

64

73

67

Fysiek misbruik

52

37

55

52

Seksueel misbruik

33

25

43

31

Als potentiële daders dachten Bulgaren relatief vaak aan kennissen of familie en niet vaak aan beroepskrachten thuis of partner of kinderen (QA32). Qua tegenmaatregelen zagen velen heil in meer inkomen voor zorgwerkers, geld voor mantelzorg en strengere regels/ normen. Minder werkdruk (1 om 14%) of betere opleiding voor zorgwerkers (14 om 24%), strenge overheidscontrole en meer betrokkenheid van eigen huisarts, sociaal werk of pastoraat (15 om 19%) kregen weinig aanhang (QA33).

Welzijnsaspecten in Bulgarije

De voormalige Oostbloklanden in de Eu moesten na de val van de Berlijnse muur hun economie en maatschappij in veel opzichten van de grond af aan weer opbouwen. Daardoor liggen bestaanszekerheid, leefom­standigheden en welvaartsniveau nog flink achter bij de oude EU. Het segment dat inkomensverschil nodig acht voor economische ontwikkeling was in 2009 in Bulgarije erg klein (28 om 44%, Report, veldwerk sept. 09, QA14). Naar verhouding velen onderschreven van harte dat de inkomensverschillen veel te groot zijn (72 om 52%) of dat rijken meer belasting moeten betalen (68 om 40%). Feitelijk zijn de inkomens verschillen groot, maar ze zijn na 2007 wel kleiner geworden. In 2010 verdiende de 20% topinkomens 6 x zoveel (in 2007 nog 7x zoveel) dan de 20% laagste (EU 5x; BE 3,9x, NL 3,7x zoveel), 21% (22% in 07) moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (NLS 17%; EU15 16,2%, BE 14,6%, NL 10,3%) en van de werkenden bleef 7,7% (6% in 07) onder deze grens (EU 8,5%, Browse). Het deel met sterke armrijk spanningen was in 09 klein (24 om 33%, NL 14%, BE 29%, QA15), maar het deel met moeite om de eindjes aan elkaar te knopen was het grootst binnen de EU (40%, NL 8%, EU27 12%, BE 11%, QA35). Ook voelden relatief velen een groot verschil tussen aspiraties en levensomstandigheden (39%, NL 10%, BE 14% in 2007, EN).

Aan oorzaken van armoe kregen in 2009 “onvermijdelijk gevolg van vooruitgang” (9 om 16%), pech (9 om 13%) en luiheid en wilzwakte (11 om 16%) naar EU maatstaf weinig aanhang en maatschappelijk onrecht veel (63 om 47%; QA8). Naar persoonlijke omstandigheden viel discriminatie (21 om 12%) onder de EU top. Gezondheidsproblemen of handicaps (34%) kreeg ook veel aanhang en weinig steun van familie/ vrienden kwam boven gemiddeld uit (18%). In de kelder van de EU scoorden verslaving (8 om 23%) en boven je stand leven (5 om 20%) en ook te weinig onderwijs (29 om 37%) of veel kinderen bleven laag. (QA9b). Naar beleidsoorzaken viel het deel dat te lage lonen (70 om 49%) of uitkeringen (48 om 29%) aanvinkte onder de EU top. Te dure huisvesting kreeg de minste aanhang binnen de EU (4 om 26%, QA9a). Maatschappelijk kreeg onvoldoende economische groei de hoogste steun (56 om 32%), slecht beleid scoorde erg hoog (47 om 35%) en inadequaat sociaal stelsel (25%) hoog. De minste aanhang binnen de Eu kreeg immigratie (1 om 20%) en ook mondialisering (6 om 16%) en winstbejag (17 om 29%) scoorden erg laag (QA19). Het geloof dat armoede vanzelf verdwijnt als het economisch goed gaat was naar EU maatstaf wijdverbreid (59 om 34%). In Bulgarije was het volksdeel dat een aantal sociaal maatschappelijke voorzieningen goed of betaalbaar vond erg klein naar EU maatstaf (QA46, 47 en 57).

Relatief veel Bulgaren zien om armoede te bestrijden voor de overheid een rol weggelegd qua bevorderen economische groei (76%, hoogste EU, EU 42%), creëren van banen (76 om 61%), betere (51 om 32%) en meer toegankelijke (37% om 27%) sociale voorzieningen en steun aan arme regio (30%). Het segment dat een rol zag qua sociale huisvesting (22 om 32%) en advies over het voorkomen van schulden (8 om 24%, QA22) was het kleinst binnen de Eu en ook bestrijding van discriminatie (9 om 18%) en zorg voor kinderopvang (15%) of vakopleiding (28%) scoorden laag. Men vertrouwde in sept. 09 de EU (64 om 45%) en de landsoverheid (49 om 36%) erg vaak om armoede te bestrijden. Godsdienstige instellingen (57 om 51%), NGO’s (19 om 63%), bedrijfsleven (17 om 32%) en burgerinitiatief (41 om 57%) kregen het minste vertrouwen binnen de EU en ook regionale/ lokale overheden (34 om 50%) scoorden laag (QA18).

Bij de potentiële risicogroepen scoorden nazomer 2009 in BG immigranten (0 om 15%) en verslaafden (9 om 26%) het laagste binnen de Eu. Ook vrouwen (2 om 6%), kinderen (8 om 20%) en laag opgeleiden (22 om 31%) werden weinig als zodanig gezien. Ouderen (59 om 41%) en zieken/ gehandicapten (55 om 29%) scoorden het hoogst binnen de Eu en ook Roma (16 om 6%), mensen met psychische problemen (19%), jongeren (33%) en alleenstaande ouders (28%) kwamen hoog uit (QA10). Het land kent een groot contingent staartarme en werkloze Roma, maar het aandeel arme werkenden (verdienste onder 60% van modaal) valt mee (7,7 om 8,4% in 2010). Wel was het volksdeel dat armoede in hun land wijdverbreid vond groot (92 om 73%, QA4). Ook het gedeelte dat inschatte dat er veel meer armoede was dan 3 jaar terug viel onder de EU top (in de buurt: 29%, Eu 11%, in het land 39 om 28%). Het deel dat moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen werd kleiner, maar bleef veruit het grootst binnen de EU. Het ging van 58% in 2003 (NLS 39%, EU15 10%; EQLS) via 41% in 2007 (NLS 25%) naar 40% in 2009 (EU 12%, NL en BE 8%, QA35). Hetzelfde geldt voor het segment dat zich een 3tal basale zaken niet kon veroorloven, al viel ook dat in 2009 nog onder de EU top (verwarming 22 om 7%, om de andere dag vlees/ kip/ vis op tafel 46 om 9%, een week op vakantie 66 om 33%, QA36). In 2009 voel het deel dat schulden vreesde mee (25%, EU 27%, QA26b). Naar betalingsachterstanden scoorde gas & licht hoog (35 om 19%) en huur 5 om 13%, hypotheek 4 om 13% of aflossen lening (16 om 18%, QA39) bleven onder gemiddeld. Een relatief groot segment vreesde basisvoedsel/ benodigdheden (25 om 13%) of onverwachte uitgaven (45 om 37%) niet te kunnen betalen, maar vrees voor dakloosheid scoorde weer laag (5 om 7%). Het segment dat zich maatschappelijk buitengesloten voelt is het grootst binnen de EU. Het ging van 38% in 2003 via 21% in 07 naar 30% om 09 (QA25f, EU27 van 13 via 9 naar 15%). De tabel hierna toont de mate waarin in 2011 spanningen tussen maatschappelijke geledingen werden gevoeld. De segmenten die deze fricties ervoeren waren veelal iets groter dan in 2007 (EN en EQLS 2007, spanning tussen etnische en geloofsgroepen komt in de NLS minder voor dan in de EU15).

Type spanning

Deel in % dat haar in sept. 2011 sterk ervaart

BG

NL

BE

EU27

Armrijk

24

20

33

36

Werkgever werknemer

15

23

30

32

Etnisch raciaal

20

48

50

40

Geloofsgroepen

13

36

39

28

Generaties

9

11

12

13

Manvrouw

5

6

12

10

De nieuwe EU lidstaten (NLS) scoren lager dan Noord en West Europese landen op  indicatoren voor vertrouwen en transparantie. Op vertrouwen in de medemens stond Bulgarije in 2007 25e op de EU27 ranglijst (score 4,1; NLS 4,8, EU15 5,3; Survey mapping tool) en op de CPI (Corruption perceptions index), die de mate van corruptie vol­gens westerse maat­staven meet, ook 25e. In 2009 was men 24e op de CPI en gedeeld 23e op vertrouwen in de medemens (Report, QA16). Toen neigde 15% ertoe de medemens te vertrouwen (EU 27%) en 57% (hoogste EU na Cyprus) vinkte wantrouwen af (EU 38%). Voorjaar 2012 kregen eigen overheden echter een doorsnee vertrouwen (politieke partijen 16%, EU 18%; regering 28% om 28%, parlement 17 om  28%, regio/ gemeenten 35 om 43%). Europese instellingen scoorden toen boven gemiddeld (EU 55 om 31%; Europese parlement 54 om 40%, commissie 51 om 36%, raad van Europa 44 om 32%, Centrale bank 48 om 35%, Hof 50 om 46%; Annex QA17). Bij media was het segment dat er geen vertrouwde in 2009 aan de grote kant (18%). De TV kwam het hoogst (79 om 63%; verder kranten 34 om 43%, radio 22 om 31%, internet 20 om 22%, tijdschrift 1 om 8%, QA23T van Annexes). Najaar 2011 was de volgorde TV (73 om 53%), radio (51 om 57%), pers (42 om 43%) en internet (40 om 37%; Annex, QA10).

Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt is in BG naar EU maatstaf groot. In 2007 betrof het 15% (EU15 7%, NLS 13%) en in sept.09 27% (hoogste EU, EU27 12%; Report, QA2.2). In 2011 scoorde men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn met 64% iets boven de Eu normaal. De tabel hierna waar de Bulgaren zich bevinden op 10 aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en EN of Explore). BG scoort veelal in de kelder van de EU.

Beoordeling levenskwaliteit in de EU in 2011 en in Bulgarije in 2011 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10

EU27 2011

BG 2011

BG 2007

Gezondheidszorg

6,3

4,5

4,7

Kinderopvang

6,2

5,0

4,6

Chronische zorgvoorzieningen

5,8

3,8

3,4

Sociale huisvesting

5,4

3,4

Staatspensioenstelsel

4,9

2,9

2,7

Onderwijsstelsel

6,3

4,9

4,9

Openbaar vervoer

6,4

5,3

5,3

Vertrouwen in de medemens

5,1

4,5

4,1

Tevredenheid met het leven

7,7

5,5

5,0

Geluksgevoel

7,4

6,3

5,8

Nazomer 2009 gaven Bulgaren hun levensstandaard een 5,9 (EU 6,7; Report QA2). Het gezinsleven kreeg een 6,4 (EU 7,7), de gezondheid een 6,1 (Eu 7,2) en het werk een 6,2 (EU 7,2). Verder was 48% niet tevreden met het leven (hoogste EU, EU27 12%), 50 (om 14%) niet met hun levensstandaard, 22 (om 7%) niet met hun gezinsleven, 22 (om 9%) niet met hun werk, 69 (om 25%) niet met hun zorgstelsel, 27 (om 12%) niet met hun gezondheid en 75 (om 37%) niet met het pensioenstelsel. Daarmee was tevredenheid ook toen het minst verbreid binnen de EU. Het volkdeel dat optimistisch was over de toekomst was echter van doorsnee grootte (62%; pessimistisch 36%; QA25f).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

In 2002 waren voor de Bulgaren de 3 belang­rijkste voor­waar­den voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid werk, partner en kinderen. De tabel hieronder laat zien welk volksdeel eind 2006 in BG 8 levensgebieden belangrijk vond vergeleken met NL, BE en de Eu (European social reality). Vrije tijd, werk, politiek, vrienden en helpen/ vrijwilligerswerk scoorden bij de laagste 3 binnen de EU.

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

BG

NL

BE

EU25

Werk

74

81

84

84

Gezin/familie

98

89

96

97

Vrienden

90

96

93

95

Vrije tijd

70

95

88

90

Politiek

21

68

42

43

Religie

42

40

41

52

Helpen/vrijwilligerswerk

62

85

80

79

Gezondheid

97

99

98

99

Voorjaar 2012 scoorde op 12 mogelijke punten van zorg, waarvan men 2 mocht aankruisen, voor het land als geheel de werkloosheid het hoogst (58%, EU 46%), gevolgd door de economie (45 om 35%). Naar Eu maatstaf werden zorg & sociale zekerheid (21 om 12%) en criminaliteit (21 om 11%) ook vaak aangevinkt en de staatschuld (2 om 19%), belasting (3 om 9%) en immigratie (2 om 8%) scoorden opvallend laag (Annex QA7). Voor zichzelf koos men het vaakst inflatie (51 om 45%), economie (27 om 19%), werkloosheid (27 om 19%) en ziekte & sociale zekerheid (26 om 15%). Hier scoorden m.n. belasting (5 om 14%), huisvesting (1 om 5%) en immigratie (0 om 3%) laag (Annex QA8).

Demografische gegevens

Per 1-1-2012 telde Bulgarije volgens Eurostat 7,33 miljoen inwoners (-0,6%; EU27 +0,3% in 2011). De Bulgaarse bevolking daalde vanaf 2000 jaarlijks met 0,5 tot 0,8% met in 2001 een uitschieter van 3,2% (EU 0,2 à 0,4% stijging p/j). Dichtheid 2010: 69 per km² (EU 117/ km²). Levensverwachting 2010 bij geboorte: 74,5 jaar (EU27 80j in 09; m 70,3j om 76,7j; v 77,4 om 82,6j). Het manvrouw verschil hierin was naar Eu maatstaf aan de grote kant (7,1 om 5,9j) en werd na 2001 0,1 jaar groter (EU 0,6j kleiner). Mannen werden na 2001 gemiddeld 1,4 jaar ouder (EU 2j) en vrouwen 1,6j (om 1,5j). In 2011 telde Bulgarije 7% meer vrouwen dan mannen (EU: 5% meer). Er waren  minder kinderen (onder 15j 13,8%, EU 15,6%) en een fractie meer 65plussers dan gemiddeld  (17,7 om 17,4%). Naar leefsituatie leefde 56,2% in een huishouden met afhankelijke kinderen (NLS 57,6%; EU15 48,8% in 2010, meer details over de huishoudelijke samenstelling onder “ontwikkelingen vanaf 1989”). In 2010 had een Bulgaarse gemiddeld 1,5 kind (EU27 1,6k). Geboortecijfer 2011: 96 per 10.000 inwoners (EU 104/10.000); waarvan 56% buitenechtelijk (EU 37% in 09); huwelijkscijfer 2010: 29/10.000 inwoners (laagste EU, EU 45/10.000 in 09); scheidingscijfer: 14/10.000 (EU 20/10.000 in 08); sterftecijfer 2009: 97/10.000 (hoogste EU, EU 60/10.000, Eurostat).

Etnische gegevens en diversiteit

Naar etnische samenstelling (Ethnic groups) zakte het aandeel minderheden in de Bulgaarse bevolking tussen 1900 en 1975 gestaag van 23 naar 10% om daarna weer wat te groeien (15% in 2011). De Turken vormen nog de grootste groep, al is het stuivertje wisselen met het Roma deel van de bevolking. Het Turkse volksdeel is veelal een erfenis uit de Ottomaanse tijd. Tussen 1900 en 1950 slonk het van 14 naar 9% en sindsdien is daar weinig aan veranderd (8,8% bij de volkstelling van 2011). Het Roma volksdeel lag tussen 1900 en 1975 officieel op 2 à 3%, maar daarna werd het groter (3,7% in 1992, 4,9% in 2011). Het aandeel Roma is altijd onderschat omdat velen van hen niet voor hun etniciteit uitkwamen of niet werden meegeteld (analfabetisme). De andere minderheden zijn thans in feite splintergroepjes waarbij de Russen, Armeniërs en Vlachen in 2011 met ieder rond 0,1% (tussen 4000 en 10.000 leden) als grootste uit de bus kwamen. Een gedetailleerd overzicht van de minderheden is te vinden in Demographics of Bulgaria.

De Turkse minderheid (Turks) telde in 2011 officieel ruim 588.000 leden waarvan 480.000 geboren in Bulgarije. Ze leven vooral geconcentreerd in het zuiden en het noordoosten. De zuidelijke provincie Kardzhali kent een Turkse meerderheid. In 1989 verlieten ruim 300.000 Turken Bulgarije vanwege het assimilatie programma van partijleider Zhivkov. De campagne begon in 1984 (wellicht vanwege de relatief hoge geboortecijfers van het Turkse volksdeel) en Turken mochten hun eigen taal niet meer spreken en moesten al hun gebruiken afschaffen en christelijke namen aannemen. Er werden moskeeën vernield, plaatsnamen werden Bulgaars gemaakt en zelfs namen op graven werden veranderd in Bulgaarse equivalenten. Omdat het regime al snel daarna viel werden rechten van de Turken hersteld en een jaar later was de helft al weer terug. Thans zijn er Turkstalige media en hebben de Turken een eigen politieke partij die wel deelneemt aan regeringscoalities. In het onderwijs zijn de rechten echter beperkt. Turkstalige scholen zijn er niet en Turkse les wordt slechts gegeven als bijvak op verzoek. De Turken zijn uiteraard moslim, maar moeten niet worden verward met de 130.000 Pomaken (die zelf liever moslim Bulgaren worden genoemd).

Via de volkstelling van 2011 werd het aantal Roma begroot op 359.000, maar velen schatten de populatie op minstens 500.000. Ze bestaat in feite uit verschillende zigeuner volken waarvoor diverse bijnamen in omloop zijn. De meest populaire daarvan “țigani” zien sommigen van hen als geuzennaam en anderen als belediging. De meeste Roma leven in extreme armoede en worden door het grootste deel van de Bulgaren met achterdocht bejegend. Hun taal (het Romani) is beperkt erkend, hun achterstanden in onderwijs, werk en inkomen zijn enorm en hun woonomstandigheden veelal ten hemel schreiend. Er is veel geklaag over criminaliteit door Roma, maar het segment Roma dat daar zelf last van heeft is wellicht groter. Verschillen in inkomen nemen binnen de gemeenschap groteske vormen aan (bijv. woonvormen). In 2011 verdiende 90% minder dan 60% van modaal (hele bevolking 50%), slechts 19% (om 75%) had qua onderwijs een beroepskwalificatie en 35% (om 50%) werkte in loondienst (Roma). De meeste Roma moeten zien te overleven op een Bulgaarse bijstandsuitkering (€2,50 pp p/d naar koopkracht) of minder (velen staan niet geregistreerd) en dat vereist overlevingskunst. Wel hebben Roma nu eigen politieke en culturele organisaties en Bulgarije neemt met 9 landen deel aan het decennium van de Roma (2005-2015), een project om sociaal economische status en integratie te verbeteren. De Roma wonen over het land verspreid.

Al voordat Bulgarije bij de Eu kwam zochten veel Bulgaren werk in rijkere EU landen (vaak alleen seizoenswerk). In 2011 werd door het ministerie van BuZa het aantal vaste Bulgaarse emigranten geschat op ruim 2 miljoen (Bulgarian diaspora, incl. de Bulgaarstalige pagina), waaronder ruim 1 miljoen die het land na 1991 verlieten. Het grootste aandeel leeft in de VS (300.000), gevolgd door Oekraïne (205.000), Spanje (173.000), Griekenland (150.000), Duitsland, Italië en het VK (ieder rond 100.000). Onder EU landen kwam volgens deze bron Frankrijk op 35.000, Oostenrijk op 20.000, België op 6000 en NL op 3000. Het Bulgaarse CBS telde in 2007 3000 en in 2008 2100 emigranten met daarna een piek (19.000 in 09, 27.000 in 2010, 9500 in 2011). Het aantal geregistreerde werkreizen van Bulgaren (Tourism) varieerde tussen 2008 en medio 2009 maandelijks tussen 200.000 en 300.000. Daarna lag het t/m juli 2012 meestal tussen 80.000 en 180.000 p/m en dat blijft veel voor een land met ruim 7 miljoen inwoners. Daarbij hebben buurlanden duidelijk het grootste aandeel. Buiten dat scoort Duitsland hoog en geven elke maand zo tussen 800 en 1800 Bulgaren NL als bestemming op (BE scoort ook binnen die marge). Het aantal werkreizigers dat uit het buitenland aankomt ligt ongeveer de helft lager met een vergelijkbare verdeling naar herkomst (buurlanden, Duitsland) en duidelijke pieken in zomer en herfst. Lang niet alle werkmigratie geschiedt legaal zodat de werkelijke aantallen wellicht hoger liggen. Het aantal asielverzoeken p/j varieerde tussen 1997 en 2002 op van 370 naar 2890 om daarna te zakken naar 500 in 2006 (815 in 2007). Van 2008 t/m 2011 bewoog het tussen 745 en 1025 (890 in 2011) met erg weinig beslissingen (incl. afwijzingen).

Naar opinie over minderheden vond een onder gemiddeld volksdeel dat integratie van minderheden erg belangrijk is (32%, EU25 37%, Special Eurobarometer 225, wave 63.1, begin 2005) of dat immigranten veel bijdragen aan hun land (26 om 49% in 2012, Annex QE1.4). Ook de waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 was in 2006 met 1,79 onder gemiddeld (4 van de EU27 landen lager, European) net als het segment dat in november 07 koos voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit (kosmopolieten 3%, kleinste segment EU, EU27 25%, NL 47%, Intercultural). Het segment dat koos voor het omgekeerde was het grootst binnen de EU (eigen identiteit, geen interculturele dialoog: 27 om 13%). Een boven gemiddeld deel wilde kool en geit sparen (66 om 55%) en slechts 3% (om 7%) liet de vraag open. Eind 2006 rekende maar 2% (EU 14%) immigratie en 1% (om 14%) integratie tot de 3 grootste punten van zorg (European). Voor de komende generatie scoorde immigratie 7% (om 10%) en integratie 5% (om 7%). Najaar 2011 koos 1% immigratie voor het land (EU 7%, NL 9%, BE 14%) en 0% voor zichzelf (om 3 om 2 om 7%) bij de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties (76 , QA 7). Sterke etnisch raciale spanningen worden in BG naar EU maatstaf weinig ervaren, al was wel sprake van en stijgende tendens (10% in 2007, NLS 25%, EU15 41%, NL 57%, BE 43%, Full, sept. 2009: 13%, NL 55%, BE 50%, EU 40%; Annexes QA15.4, in 2011: BG 20%, NL 48%, BE 49%, EU 37%, Download table32). Voor de groep die veel spanning tussen religieuze groepen voelde gold in 07 hetzelfde (5%, NLS 15%, EU15 33%, NL 40%, BE 30% in 2007, BG 13%, NL 35%, BE 39%, EU 28% in 2011,). De 3e editie van de 7 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (http://www.mipex.eu/) meet voor 2011 immigrant vriendelijkheid in 31 landen; incl. de EU27. De Bulgaren bezetten op deze lijst een 26e plek (score 41, EU 52). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 7 dimensies onder de 31 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek. Bij onderwijs gaat het over recht op educatie (incl. les in de taal van het nieuwe land en “de gruwel van Geert W” onderwijs in eigen taal & cultuur) en bij langdurig verblijf om de invloed van de lengte van verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie vallen voorwaarden voor en zekerheid over de status en het toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.

Dimensie MIPI

Bulgarije

Nederland

Eu27

Score

Plek

Score

Plek

Score

Toegang arbeidsmarkt

40

27

85

3

57

Gezinshereniging

51

23

58

19

60

Onderwijs

15

30

51

10*

39

Politieke deelname

17

28

79

3*

44

Langdurig verblijf

57

19*

68

6

59

Naturalisatie

24

27

66

5*

44

Antidiscriminatie

80

6

68

12

59

Qua contact met andere culturen en mate van internationaal georiënteerd zijn scoren de Bulgaren (mede doordat hun land een arm EU land is) onder de laagste binnen de EU (Full report, veldwerk voorjaar 2007, QA10). Het segment met familie in een EU land (18%) en het deel dat wel TV keek in een vreemde taal (15%) was (slechts) aan de kleine kant, maar op alle andere vragen scoorde men bij de laagste 5 binnen de EU (vrienden in andere EU landen 15 om 27%, vrienden van buiten de EU 9 om 17%, baan met buitenlandse contacten 2 om 9%, met buitenlanders contact via internet 6 om 14%, kranten/ boeken lezen in een andere taal 1 om 7%, de 3 jaar tevoren minstens 3 x de grens over geweest 5 om 27%, liefhebber van de buitenlandse keuken 14 om 45%). Bereidheid om vreemde talen te leren voor beroep of studie in eigen land was erg weinig verbreid (35 om 60%) en de groep met interesse in het ontmoeten van mensen uit andere Europese landen was wederom het kleinst (35 om 63%, BE 69%, NL 67%).

Hetzelfde gold voor het deel met culturele belangstelling (voor eigen land 52 om 69%; Europese landen 39 om 57%, rest wereld 35 om 56%). Een iets onder gemiddeld deel voelde zich gehecht aan Europa (63%) of de wereld (51%) en een boven gemiddeld deel aan eigen land (96%), regio (91%) of plaats van afkomst (93%). Ook was een iets onder gemiddeld volksdeel (84%) voor culturele uitwisseling met EU landen om tolerantie en openheid te bevorderen (met de wereld 80 om 88%). Veel steun in deze kreeg een pioniersrol voor EU instellingen (54 om 44%) en alle andere opties scoorden onder gemiddeld (overheid eigen land 46 om 50%, regio 15 om 25%, NGO’s 13 om 23%; burgerinitiatief 29%, NL 43%, BE en EU 37%). Om Europees contact te bevorderen zagen relatief velen wel wat in erfgoed behoud (25 om 22%) en films uitwisselen (11 om 8%). Weinig steun kregen exposities/ optredens 13 om 17%, tweelingsteden 22 om 27% en studenten uitwisseling 24 om 41% en de rest scoorde gemiddeld (meer vreemde taalles 56%, reisuitwisseling 32%, culturele hoofdstad 19%, TV uitwisseling van landen documentaires 23%). Bij keus van 3 uit 9 maatschappelijke waarden koos een boven gemiddeld segment Bulgaren culturele diversiteit (16%, EU 12%) en ondernemerschap (15 om 10%), een doorsnee deel sociale gelijkheid & solidariteit (39%), vooruitgang & innovatie (15%) of respect voor lessen van de geschiedenis (15%) en een onder gemiddeld deel koos natuur & milieu (45 om 50%, NL 46%, BE 51%), vrede (56%), gelijkheid & solidariteit (28 om 37%), vrijheid van meningsuiting (22 om 37%, NL en BE 50%) en tolerantie & openheid (28 om 37%, NL 60%, BE 51%, QA16). De groep die voelt dat Europa voor de 9 waarden staat was in alle gevallen klein tot erg klein.

Demografische geschiedenis en ontwikkelingen

Vroeger kende de Bulgaarse samenleving 3 klassen, boeren, ambachtslieden (esnafi) en landeigenaren (chorbadzhii). De belangrijkste samenlevingsvorm was de zadruga, een uitgebreide familie-eenheid die bestond uit zo’n 20 kerngezinnen van 4 generaties van mannen met hun aanhang en kinderen. Vrouwen die trouwden verruilden hun eigen zadruga voor die van hun man. Binnen een zadruga deelde men vrijwel alle bezittingen. Het zadruga stelsel was sterk patriarchaal. Vrouwen waren onderworpen aan het gezag van hun man. Aan de top van het stelsel stond een familiehoofd, die “de oude’ werd genoemd. Hij bemiddelde, sprak recht en had het laatste woord. Zijn vrouw had een vergelijkbaar gezag met betrekking tot vrouwenzaken in de gemeenschap. Binnen de zadruga speelden ook adoptiekinderen en peetouders een belangrijke rol. Kinderen werkten al mee vanaf hun 5e of 6e jaar en rond hun 12e beheersten meisjes de meeste huishoudelijke en jongens de meeste ambachtelijke vaardigheden. In de loop van de 19e eeuw raakte dit stelsel geleidelijk aan onderhevig aan erosie, maar bij de volkstelling van 1934 bestond bij de huishoudens nog steeds een indelingcategorie van 31 of meer leden. Tot in het begin van de communistische tijd bleef op het platteland het zadruga stelsel met zijn gearrangeerde huwelijken toonaangevend en ook toen stonden familiewaarden vooral op het Bulgaarse platteland erg hoog aangeschreven. Dat is nu nog zo.

Tijdens het communisme werd Todor Zhivkov een waar icoon. Hij was maar liefst 33 jaar lang partijleider; van 1954 tot het stelsel er in 1989 ook in Bulgarije aan moest geloven. Vanuit de communistische periode hebben voormalige Oostbloklanden een geheel eigen ontwikkeling op het vlak van emancipatie doorgemaakt. Het arbeiderscollectief werd door de communisten erg belangrijk gevonden en traditio­nele gezinswaarden en re­ligie wer­den als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeids­krachten nodig en de vrouw werd van staatswege vooral gezien als werkende moeder. In Bulgarije lag daarbij de nadruk op moederschap. Het aantal beroepen dat vrouwen konden uitoefenen werd beperkt, vrouwen kregen bepaalde voorrechten op de werkvloer en ze mochten al na 15 tot 20 jaar werken met pensioen. Vaak wilden vrouwen juist die beroepen uitoefenen waarop een beperking zat, omdat ze daarin beter konden verdienen. Echt­scheiding en abortus werden in de 50er jaren wettelijk mogelijk (abortus in BG beperkt); er werd betaald zwanger­schapsverlof ingevoerd en er kwamen opvangfaciliteiten voor kinderen. Naast hun werk moesten vrouwen echter wel de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinde­ren op zich nemen; want man­nen werden beschouwd als kostwinner en niet als wer­kende vader. Vooral tijdens het begin van het bewind van Zhivkov verhuisden veel plattelandsfamilies naar de steden om fabriekswerk te gaan doen. Boetes voor kinderloze gezinnen en een beperking van abortus ten spijt ging dit gepaard met een sterke daling in geboortecijfers. Dit stond bekend als “het demografisch probleem”. Het abortuscijfer lag in 1959 nog op 39% van het geboortecijfer maar bewoog het tussen 1960 en 1989 tussen 71 en 123% daarvan (Bulgaria).

Ontwikkelingen vanaf 1989

Na de regimewisseling in 1989 verliep de overgang naar een markteconomie weinig succesvol. De meeste jonge Bulgaarse mannen hadden een goede vakopleiding en zeker na 1995 zochten steeds meer van hen met succes hun geluk elders. Veel overgeblevenen wilden de handen vrijhouden om hetzelfde te kunnen doen. Jonge vrouwen die etnisch Bulgaars waren gingen vaker doorleren om hun kansen te vergroten en stelden zodoende het krijgen van kinderen uit. Wel trouwden ze relatief vaak alsnog om een kind te krijgen. Stellen die lager opgeleid waren hadden alleen maar verkering of gingen samenwonen in plaats van trouwen. Bij de Roma kan dit wel binnen het traditionele cultuurpatroon. Bij het etnisch Turkse vrouwelijke volksdeel leidde samenwonen vanuit het traditionele waardepatroon vaak tot het uitstellen van het krijgen van kinderen.

Dat bleef niet zonder gevolgen voor de loop van de bevolking. Na de regimewijzi­ging lag het abortus­cijfer tussen 1990 en 1997 erg hoog, tussen 123 en 137% van het aantal geboorten. Daarna zakte het snel via 100% in 1998 naar 42% in 2010 en 2011 (29,5% van de zwangerschappen, nog wel 3 na hoogste EU: Percent). De vele abortussen gingen gepaard met een daling van het geboortecijfer van 13 baby’s per 1000 inwo­ners in 1988 naar 8 per 1000 in 1998. Tussen 1999 en 2010 bewoog het tussen 9 en 11/1000 (iets onder de Eu normaal; 9,6 in 2011, EU toen 10,4). Doordat het geboortecijfer tussen 2003 en 2011 lager was dan het sterftecijfer (tussen 14 en 15; 14,7 in 2011, EU 9,6) ontstond een sterfteoverschot (tussen 27.000 en 45.000 p/j, in totaal rond 330.000). M.n. tussen 1989 en 1993 vertrokken veel meer mensen uit Bulgarije dan er nieuw inkwamen. Daarna was de migratie balans redelijk neutraal, maar in 2007 ontstond weer een emigratie overschot met pieken in 2009 (15.000) en 2010 (24.000; 4800 in 2011). Eén en ander had tot gevolg dat de bevolking voortdurend kleiner werd. In 1988 was een piek bereikt van bijna 9 miljoen, maar daarna zakte ze gestaag door naar 7,32 miljoen per 1/1-2012 (-0,6%, EU +0,3%, Browse). De levensverwachting bij geboorte had rond 1998 een dieptepunt bereikt (71,9j) en steeg daarna naar 74,5j in 2010 (m 70,3j, EU 77j; v 77,4 om 82,8j). Het manvrouw verschil hierin was naar Eu maatstaf aan de grote kant (7,1 om 5.9j) en werd na 2001 een fractie groter (0,1j; EU 0,6j kleiner). Mannen werden na 2001 gemiddeld 1,4 jaar ouder (EU 2j) en vrouwen 1,6j (om 1,5j). Alleen in de Baltische staten en Roemenië worden mannen minder oud en de doorsnee leeftijd van overlijden van vrouwen was het laagst binnen de EU.

Het huwelijkscijfer lag in Bulgarije in 1986 nog boven het Eu gemiddelde, maar daarna zakte het alleen maar. In 1993 dook het onder de Eu normaal (rond 6/1000 inwoners) en in 2007 kwam het op 3,9/1000 (EU toen 4.9). Sindsdien valt het onder de laagste binnen de Eu. In 2011 was het cijfer het laagst (2,9; EU 4,5 in 2009). Het aandeel eerste huwelijken ligt daarbij erg hoog (van 98 naar 88% tussen 2001 en 2010, NL rond 80%, BE rond 75%). De doorsnee leeftijd bij een 1e huwelijk (27j) viel in 2008 onder de laagste binnen de EU bij een relatief groot manvrouw verschil: m 30j, v 25,5j (.pdf). Trouwen en kinderen krijgen wordt in de Bulgaarse steden meer en meer uit­gesteld omdat vrouwen vaker kiezen voor een opleiding en een baan. Bulgarije kent echter een relatief geringe verstede­lijking en op het platteland loopt de demo­grafische ont­wikkeling achter. Hier overheersen nog de overgeleverde tradities rond geboorte, huwelijk en sterven (zie feestdagen & folklore) en collectivistische waarden als respect voor ouderen, familie, hulpvaardigheid en gastvrijheid. In 2007 was het segment 20plussers dat samenwoonde relatief klein (4,2%, in 10 EU landen kleiner; bij 20-34 jarigen: 2,8%, in slechts 3 landen minder; OECD family database (.pdf).

Volgens continue kunnen partners in Bulgarije in gevolge de familiewet van 2009 met wederzijds goedvinden scheiden en ze mogen daarbij zelf een regeling maken voor de boedelverdeling en de situatie van kinderen. Daarbij toetst de rechter op het belang van de kinderen. Als ze dat niet doen geldt de landswet. Waar de wens van 1 kant komt zijn grote veranderingen in de omstandigheden of bedreiging van de belangen van de ander, kinderen of familie rechtsgrond. Daaronder vallen toestemming die onder dreiging is gegeven (mensenhandel en prostitutie zijn in Bulgarije maar al te bekend), verlating & scheiding van tafel en bed, ontrouw, moreel of fysiek wangedrag en verzwijgen (bijv. van een ongeneeslijke ziekte bij aanvang huwelijk). De rechter kan uitspraak doen over boedelverdeling en voogdij van kinderen. Het Bulgaarse echtscheidingscijfer lag tussen 1988 en 2010 vrijwel continue onder het EU gemiddelde. Tussen 1998 en 1994 zakte het van 1,4 naar 0,9/1000 inwoners. Vervolgens kroop het naar de EU normaal toe via 1,9 tussen 2003 en 2006 en 2,1 in 2007 (42% van de huwelijken, EU toen ook 2,1) om daarna te zakken naar 1,4 in 2011 (48% huwelijken, EU 2/1000 en 43% in 2008). In 2007 waren bij 52% van de scheidingen kinderen betrokken (NL 56%, BE 52%).

Het lage geboortecijfer vanaf 1993 resulteert in relatief weinig kinderen per vrouw. Tussen 1989 en 2001 kelderde dit aantal van 2 (2 is nodig om de bevolking op pijl te houden) naar 1,21 (bij laagste 4 EU, Eu toen 1,45). Daarna steeg het aantal weer naar 1,57 in 2009 (EU 1,59) om in 2010 uit te komen op 1,49. Doordat het lage geboortecijfer overheid en parlement toch wel zorgen baarde werd destijds via het sociale stelsel het krijgen van kinderen aangemoedigd. Vrouwen krijgen in Bulgarije jong kinderen. De gemiddelde leeftijd van de moeder bij geboorte steeg tussen 1993 en 2009 van 25,5 naar 26,6j (EU27 van 29,2 naar 29,8j; NL 30,7; BE 29,6j in 2009). In BG is het aandeel buitenechtelijke geboorten groot en het steeg relatief snel. Tussen 2000 en 2011 ging het van 38,4 naar 56,1% (+48%, Eu van 27,4 naar 37,3%, +38%). Het segment Bulgaren dat in een eenoudergezin leeft is desondanks klein (2,4 in 2010, EU15 4,9%, NLS 2,6%). Veel kinderen leven in een huishouden van 3 generaties. Het volksdeel in een gezin met 3 of meer volwassenen was het grootst binnen de EU (30,6%, NLS 22,6%, EU15 7,9% in 2010). Het gebruik van anticonceptie onder vrouwen in de vruchtbare leeftijd lag tussen 2006 en 2010 op 63,3% (NL 69%, BE 74,5%, click here).

Volgens Abortion law mag abortus in Bulgarije op verzoek van de vrouw tot de 20e week. Tussen week 12 en 20 (of eventueel daarna) mag het via het oordeel van een speciale commissie om medische redenen bij een levensbedreigende ziekte van de moeder. Abortus is in principe gratis (Bulgaria). Begin 2005 viel het gedeelte Bulgaren dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk vindt onder de kleinste binnen de EU (37%, EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 30 om 33%; Special EB 225/ wave 63.1). In Bulgarije is het aantal tienergeboorten (bij meisjes tussen 15 en 19j) het hoogst binnen de EU. Het zakte van 51 per 1000 meisjes tussen 1995 en 2000 naar 43/1000 tussen 2005 en 2010 (BE 14/1000, NL 5/1000, Epidemiology). M.n. Roma meisjes krijgen jong kinderen en bij de veelal straatarme Roma ligt het geboortecijfer veel hoger dan bij de rest van de Bulgaren omdat velen van hen dat nog zien als een investering voor de oude dag (het idee dat meer kinderen de kans vergroot dat er één tussen zit die rijk wordt en ouders kan onderhouden). Ook bij het Turkse volksdeel zijn de moeders relatief jong en de kindertallen groot (mede vanwege traditie/ geloof).

De leefsituatie van Bulgaren is vaak anders dan die van Nederlanders of Belgen. Ze past in het patroon van zuid Europa en in dat van de nieuwe Eu lidstaten. Tussen 2008 en 2010 was het segment alleenwonenden klein. In 2010 betrof het nog geen 7 van de 100 Bulgaren (Browse, population, living conditions, income and living conditions, housing conditions). Dat was ook naar de maatstaf van de nieuwe EU lidstaten (NLS) weinig (9%, EU15 en BE 15%, NL 16%, Denemarken hoogste EU met 24%). Het aandeel 65plussers is daarbij ook naar NLS maatstaf groot (66% om 51%, EU15 41%). Ook het segment dat in een eenoudergezin leefde was klein (2,4%; in 2009 nog 1,6%, NLS 2,6% EU15 4,6%). Het segment in een paar zonder kinderen (18%) lag op de normaal van de NLS (EU15 24%). Ook daarin was het aandeel ouderen weer groot (met minstens één 65plusser 55%, NLS 43%, EU15 48%). Het volksdeel in een paar met kinderen is weer erg klein (23%, NLS 32,5%, EU15 36% in 2010). Tussen 2006 en 2010 leefde rond 11% in een gezinnetje met 1 kind (9,9% in 2010) en de bijdrage van gezinnen met meer dan 2 kinderen zakte van 2,8% naar 1,9%. Daarmee waren beide het kleinst binnen de EU. Het segment in een 3 of meer volwassenen zonder kind situatie (19%) viel onder de grootste binnen de EU en het deel dat met 3 of meer volwassenen met kinderen leefde was het grootst binnen de EU (bijna 31%). Daarmee werd het volksdeel in huishoudens met afhankelijke kinderen toch nog behoorlijk (56%; NLS 57,6%; EU15 49%). In de NLS is dit aandeel groot doordat vanwege armoede, slechte voorzieningen en/of woningnood grootouders vaak bij een gezin met kinderen of alleenstaande moeders vaak bij ouders inwonen. De tabel hierna biedt inzicht in de leefsituatie in Bulgarije in 2010 vergeleken met de 12 nieuwe lidstaten (NLS) en de oude EU15 waar ook NL en BE onder vallen.

Leefsituatie in % van de bevolking

Bulgarije 2010

NLS 2010

EU15 2010

Alleenwonend

6,7

8,8

14,6

In een eenoudergezin

2,4

2,6

4,8

In een paar zonder kinderen

18

18,0

25,8

In een paar met kinderen

23,1

32,4

36,1

met 1 kind

9,9

11,9

11,7

met 2 kinderen

11,3

14,9

17,1

met meer dan 2 kinderen

1,9

5,6

7,1

Met 3 of meer volwassenen

19,1

15.7

11

Idem met kinderen

30,6

22,6

7,9

Bulgaarse huishoudens vielen tussen 2005 en 2010 met gemiddeld 2,9 leden naar grootte onder de EU top (EU15 2,3; NLS 2,8 in 2010). In 2010 telde Bulgarije 19,4% huishoudens van alleenstaanden (kleinste aandeel EU na Malta, EU15 32,3%, NLS 23,9), 2,8% eenoudergezinnen (EU15 4%, NLS 2,8%), 26% paren zonder kinderen (EU15 29,2%, NLS 24,5%), 18,8% paren met kinderen (EU15 22%, NLS 23,9%) en 32,9% samengestelde huishouden (bij EU top, EU15 12,2%, NLS 24,8%). Bij huishoudens van alleenstaanden was het aandeel onder 65j (34%, NLS 46%, EU15 63%) en het aandeel paren zonder kinderen onder 65j klein (47,4%, EU15 54,5%, NLS 56%). Bij de samengestelde huishoudens is het segment van 3 of meer volwassenen zonder kinderen in Bulgarije groot (15,9 om 12,6 om 8,1%) en het segment met kinderen slaat in Bulgarije alles (17%, NLS 12,2%, EU15 4,1%). Wel is het doorsnee kindertal klein.

In Bulgarije zijn, getuige het grote aandeel samengestelde huishoudens met kinderen, zeker naar EU15 maatstaf familiebanden nog hecht. Het volksdeel dat bij een 4tal specifieke omstandigheden hulp of steun van familie verwachtte was eind 2006 echter “slechts” ruim gemiddeld van grootte. Bij thuishulp bij ziekte lag het op 44% (om 43%, verder: partner 46 om 45%, vriend 2 om 5%, buur 3 om 2%, een ander 2 om 1%), bij advies bij privéproblemen of familiezaken op 42% (om 40%, partner 35 om 38%, vriend 15 om 14%, collega 1 om 1%, buur 1 om 1%, een ander 2 om 2%), bij een luisterend oor bij een emotionele dip op 28% (om 29%; partner 30 om 37%, vriend 32 om 24%, buur 5 om 2%; collega 1 om 2%, een ander 1 om 2%) en m.b.t. lenen bij acute geldnood op 43% (om 55%; partner 9 om 14%, vriend 19 om 6%, collega 3 om 1%, een ander 2 om 9%, buur 2 om 1%, niemand 14 om 10%, European QA4).

Leefsituatie van de jongere generatie

Volgens View publication gingen in Bulgarije in 2005 beide geslachten naar EU maatstaf laat de deur van het ouderlijk huis uit (m 31 om 26j, v 25 om 23j). Het deel dat nog bij hun ouders woonde was bij deze peiling groot (18 t/m 24j: v 69%, EU25 66%, m 89 om 78%; 25 t/m 29j: v 39 om 28%, m 70 om 42%). Van de 25-29 jarigen die de deur uit waren leefden weinigen (v 10%, EU 32%; mannen 17 om 37%) in een paar zonder kinderen en velen als paar met kinderen (v 45 om 42%. m 48 om 30%) of in een samengesteld huishouden (3 of meer volwassenen met of zonder kinderen: v 38 om 9%, m 19 om 11%) zodat voor alleenwonenden met of zonder kinderen weinig overbleef (v 0 om 11%, v met kinderen 0 om 5%; m 15 om 22%). Eurostat kwam op een klein segment huishoudens waarbij de aangever onder 30j was (5,5% in 2005, EU15 8%, EU27 9,7%, Browse). In 2007 (.pdf) woonde in Bulgarije van de 20-34 jarigen 6,5% alleen (in 9 EU landen minder) en 2,8% samen (4 minder). Verder was 19% getrouwd (laagste aandeel EU) en woonde 72% nog bij de ouders thuis of anders (met 3 of meer volwassenen met of zonder kinderen; erg veel nar EU maatstaf).

Werk en kinderen

Bulgaarse vrouwen zijn er vroeg bij met het krijgen van kinderen. Het segment vrouwen tussen 25 en 29j in een huishouden zonder kinderen is dan ook klein (27,4% in 2007, 3 na kleinste van 24 EU landen, NL 67%). Bij vrouwen tussen 40 en 44 was dit segment echter het grootst binnen de Eu na dat in Oostenrijk (31%, NL 24%, BE 20% (.pdf). Eind 2006 was een ruim gemiddeld deel met nageslacht naar kinderwens tevreden met hun kindertal (82%), 14% (om 18%) had er meer gewild, 2% (om 1%) minder en 1 (om 1%) geen. Bij kinderlozen was de groep die daar beslist vrede mee had het kleinst binnen de EU (5 om 19%, European QA8), 83% (EU 73%) had wel kinderen gewild en 12% (EU 8%) wist het niet. Bulgarije kent een doorsnee aandeel werkende moeders (70% in 2008, 15e EU27, NL 4e, BE 12e). Vergeleken met alle werkende vrouwen van de kinderleeftijd (25-49j: 78%) was het verschil ook gemiddeld (11%, BE 13%, NL ±7%). Van de moeders van kinderen tot 3 werkte slechts 26% en viel 9% onder een verlofregeling (EU 42 en 9%, NL 64 en 7%, BE 57 en 5%). Bij paren met kinderen hadden vaker dan in NL en BE beide ouders een voltijdbaan (BG 60%, BE 32%, NL 5% in 2008; één ouder deel, ander vol BG 1, BE 35, NL 59%; alleen verdieners BG 24, BE 23, NL 21%, beide ouders werkloos BG 10, BE 5, NL 3% (.pdf). In een eenoudergezin had in Bulgarije 63% een voltijdbaan (NL 15%, BE 35%), rond 2% had een deeltijdbaan (BE 22%, NL 48%) en 35% had geen betaald werk (BE 43%, NL 37%).

De aanhang van publieke kinderopvang was in sept. 2009 in BG groot (voor 0-3 jarigen 54%, EU 44%, voor 3-6j 84 om 63%). Een erg groot segment Bulgaren vond publieke voorzieningen voor de leeftijdgroep nodig (82 om 68%,; wenselijk 12 om 24%), maar een erg klein deel was tevreden over kwaliteit (30 om 54%) en betaalbaarheid van formele opvang (18 om 41%, Report). Qua gewenste opvang voor kinderen tussen 0 en 3j scoorde formele opvang hoog (54 om 45%). Naar opvang thuis deed zorg door de moeder het erg goed (49 om 33%; verder: een au pair 13 om 12%, beide ouders 42 om 39%; vader 4 om 7%, grootouders/ andere verwanten 27 om 23%; gediplomeerde oppas 7 om 16%, meer opties mogelijk). In 2010 ging maar 7% van de kinderen tot 3 naar formele opvang, waarvan 85% meer dan 30u (Eu27 28%; BE 36%; NL 50%, veelal minder dan 30u p/w). Het deel waarbij de ouders uitsluitend de opvang doen viel onder de Eu top (92%, EU 52%, BE 55%, NL 21%; in 2009 nog 72% in BG). M.b.t. kleuters tussen 3 en 6 kreeg formele opvang (dagopvang, kleuterschool) relatief veel aanhang (84%, EU27 63%), maar de aanhang voor opvang thuis was veelal ook boven gemiddeld (beide ouders 36 om 31%, overige verwanten 32 om 24%, moeder 23 om 19%, au pair 11 om 10%, gediplomeerd 10 om 15%, vader 2 om 6%). Bij kleuters lag het gebruik van formele opvang ook al flink onder het Eu gemiddelde (54%, ruim 90% meer dan 30u; EU27 84%, NL 91%, 80% minder dan 30u, BE 99%) bij veel opvang louter door ouders (46%, Eu 11%, NL 6%, BE 1%). In de tabel is te zien hoe Bulgaren begin 2005 scoorden op opvoedingswaarden (bron Special EB 225). Van de waarden kreeg werklust de meeste aanhang binnen de Eu en volharding/ beslistheid de meeste na Griekenland. Ook zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid scoorden goed. Gehoorzaamheid, fantasie en tolerantie/ respect bleven naar verhouding wat onderbedeeld.

Opvoedingswaarde

Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %.

BG

NL

België

EU25

Tolerantie en respect voor de ander

78

90

83

82

Verantwoordelijkheidsgevoel

88

88

83

80

Volharding/ beslistheid

82

61

68

61

Gehoorzaamheid

55

50

63

56

Zorgvuldigheid/ spaarzaamheid

70

36

52

54

Onafhankelijkheid

53

66

56

53

Fantasie

49

31

41

52

Hard werken/ werklust

90

38

59

47

In 2010 kon qua balans werk privéleven een tamelijk groot segment makkelijk een paar uur vrij krijgen voor iets privaats (38 om 33%) en een iets onder gemiddeld segment werknemers vond werk­uren heel goed in te passen in het privéleven (25 om 30%; EWCS 2010). In sept. 2009 was het segment dat aangaf vaker p/w door werk moeite te hebben met familie verantwoordelijkheden aan de kleine kant (6%, EU 7%, Report, QA41.2). Naar EU maatstaf hebben veel Bulgaren moeite met de balans tussen werk en gezinsleven (in 2011 door werk: regelmatig te moe voor huishouden 66 om 53%, veel moeite met voldoen aan familieplichten 39 om 30%; concentratieproblemen 20 om 14%, Download; in 2007 door privé te weinig tijd over voor: familie contact: man 29 om 28 om 30%; v 27 om 25 om 27%; overige sociale contacten m 42 om 36 om 33%, v 45 om 43 om 37%; hobby’s m 53 om 49 om 47%, v 64 om 58 om 55%; vrijwilligerswerk m 61 om 46 om 48%, v 69 om 55 om 53%, EN).

Discriminatie en racisme

De tabel hierna geeft een indruk van de mate waarin Bulgaren vergeleken met NL, BE en EU ingezetenen moeite hebben met wat afwijkt van de norm (Report, QE6).

Type premier/ president van het eigen land

Deel in % dat zich daar medio 2009 enigszins tot hoogst ongemakkelijk bij zou voelen

BG

NL

BE

EU27

Vrouw

17

17

20

21

Openlijk homo/ lesbo

64

28

36

47

Gehandicapt

56

33

42

40

Etnische minderheid

62

59

57

55

Minderhedenreligie

56

61

70

51

Jonger dan 30

50

74

58

61

Ouder dan 75

77

81

73

73

Bij 5 van de 7 nagevraagde items was dat segment groot naar EU maatstaf en bij gehandicapt en homo/ lesbo viel het onder de EU top. Het segment Bulgaren dat zich zelf zag als lid van een minderheid was bij etnisch het grootst binnen de Eu (15 om 5%). Geloof scoorde boven gemiddeld (6 om 4%) en gehandicapt (1 om 2%) of anders geaard laag (homo etc. 0 om 1%). Een onder gemiddeld volksdeel (77 om 85%) claimde bij geen enkele minderheid te horen. Het segment dat zich zelf in het jaar voor de vraagstelling gediscrimineerd of lastig gevallen voelde was van doorsnee grootte bij geaardheid (1%). Bij geloof (2 om 1%) en etniciteit 6 om 3% was het relatief groot en bij de andere 3 gronden en overige klein (handicaps 1 om 2%, sekse rol 2 om 3%, overige 2 om 3%, leeftijd 5 om 6%). Op 4 van de 6 vormen vonden weinig Bulgaren dat er in het land erg veel wordt gediscrimineerd (geloof 3 om 9%; geaardheid 5 om 12%, etniciteit 10 om 16%, sekserol 5 om 7%) en bij leeftijd (17%) en handicap (12%) was het segment van doorsnee grootte. Bij 4 van 6 vormen schatte een klein segment in dat het de 5 jaar tevoren veel erger was geworden met discriminatie (sekserol 3 om 5%, geaardheid 5 om 7%, geloof 3 om 6%, etniciteit 6 om 9%) en bij 2 was het groot (handicaps 10 om 6%, leeftijd 17 om 10%). Weinigen in het land claimen getuige te zijn geweest van discriminatie van anderen (geaardheid 1 om 6%, overige 1 om 3%, geloof 2 om 5%, sekserol 2 om 5%, handicaps 4 om 6%, etniciteit 9 om 12%, leeftijd 7 om 8%). Opvallend weinigen kenden persoonlijk homo/ lesbo’s (7 om 38%), een vrijwel gemiddeld deel kende gehandicapten (60%) of aanhangers van een ander geloof (59 om 64%) en velen kenden leden van een etnische minderheid (67 om 57%; Roma 51%, hoogste EU met Hongarije, EU 17%).

 De vrees dat er door de kredietcrisis minder geld en aandacht is voor discriminatie bestrijding was in BG onder modaal verbreid (41 om 49%). Het deel dat inschatte dat ze discriminatie zou aanwakkeren was bij leeftijd (73 om 64%) en handicaps (60%) aan de grote en bij religie aan de kleine kant (36 om 42%). De rest scoorde gemiddeld. Een relatief klein segment vond dat media genoeg aandacht besteden aan discriminatie op het vlak van geaardheid 45 om 56%, sekserol 57 om 66%, leeftijd 55 om 59% en geloof 49 om 52%, maar bij handicaps 56 om 48% en etniciteit 63 om 55% was het boven gemiddeld. Onder Bulgaren bestaat naar EU maatstaf een boven gemiddelde steun voor gelijke kansen maatregelen t.a.v. werk of solliciteren rond etniciteit, sekserol en geloof (tussen 71 en 81%), maar t.a.v. geaardheid (50 om 63%) en handicaps (75%) is ze onder gemiddeld. Het deel dat vond dat er op hun werkplek genoeg tegen discriminatie werd gedaan viel onder de kleinste in de EU (sekse rol 19 om 27%, geaardheid 6 om 21%, etniciteit 14 om 23%, geloof 12 om 22%, handicaps 11 om 22%, leeftijd 19 om 26%) en het volksdeel dat inschatte dat men in dezen de eigen rechten kent was het kleinst binnen de EU (21 om 33%). Ook het deel dat vond dat er in hun land genoeg tegen elke vorm van discriminatie wordt gedaan is klein (34 om 49%). Net als in alle voormalige Oostbloklanden is wantrouwen t.o.v. overheden en instanties in BG wijdverbreid. Tribunalen (47%, EU 35%), instanties die gelijke rechten promoten (ook 47 om 35%) en NGO’s (23 om 18%) werden door een relatief groot segment aangevinkt als instantie om klachten te deponeren. Vakbonden (16 om 27%) en juristen (41 om 51%) scoorden laag en de politie (52%) iets onder gemiddeld.

Vrouwenemancipatie

Door de periode van communistische overheersing kent het voormalige Oostblok een eigen achtergrond qua emancipatie. De Sovjetoverheid vond het arbeiderscollectief erg belangrijk en traditionele gezinswaarden werden als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeids­krachten nodig en de vrouw werd van staatswege vooral gezien als werkende moeder. Stoere manwijven op trekkers en dito fabrieksarbeidsters werden door de Sovjetoverheid gepresenteerd als rolmodellen voor vrouwen. De wetgeving werd geënt op deze visie en de maatschappij werd er op ingericht. Er werd bijv. een vrij langdurig betaald zwangerschapsverlof ingevoerd en er kwamen gratis opvangfaciliteiten voor kinderen. Vrijwel alle vrouwen namen min of meer noodgedwongen een voltijdbaan waarin ze voor hetzelfde werk vaak minder verdienden dan mannen. Naast hun werk moesten vrouwen echter ook de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinde­ren op zich nemen; want mannen werden beschouwd als kostwinner en niet als wer­kende vader. Aan het begin van deze pagina is onder demografische geschiedenis en ontwikkeling vanaf 1989 meer te vinden over de specifieke situatie in Bulgarije.

Eind 2006 leken de naweeën qua manvrouw taakverdeling thuis mee te vallen. Wel stak men in Bulgarije relatief weinig tijd in zorg voor kind of familie (p/w: m 13u, EU27 26u; v 20 om 41u). Toch was het deel dat vond dat men hier te weinig tijd voor had niet groter dan gemiddeld in de EU en bij vrouwen was het flink kleiner dan bij mannen. Voor andere contacten, hobby’s en vrijwilligerswerk etc. hielden relatief veel Bulgaren door werk te weinig tijd over, echter zonder opvallende MV verschillen (zie de tabel hierna).

Activiteit

Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had

BG

NL

BE

EU27

M

V

m

v

m

v

m

v

Contact met familieleden

29

23

37

36

28

32

29

27

Andere sociale contacten

42

45

46

42

36

39

34

38

Eigen hobby’s/ interesses

53

64

44

51

43

59

47

56

Vrijwilligerswerk/ politiek

61

69

73

43

38

46

48

53

Medio 2009 was het volksdeel in BG dat vond dat sekserol discriminatie in hun land veel voorkomt het kleinst binnen de EU (20%, NL 38%, BE 39%), een onder gemiddeld deel (19 om 24%) vond dat deze vorm van discriminatie de laatste 5 jaar was toegenomen en de steun voor meer gelijke kansen maatregelen op dit vlak was boven gemiddeld (81%). Qua studie vond begin 2005 een doorsnee deel dat een universitaire studie voor mannen belangrijker is dan voor vrouwen (18%, oneens echter 73 om 81%, bron Eurobarometer 225, wave 63.1). Het segment laag opgeleiden (lager vervolgonderwijs of minder) is bij jonge vrouwen iets groter dan bij mannen (v 25-34j 19,5%, m 16,3% in 2011; 55-64j 27 om 28%). Er zijn in BG opmerkelijk veel meer hoog opgeleide jonge vrouwen dan dito mannen (35 om 20,3%, EU 39 om 30% in 2011) en het verschil is bij deze generatie sterk gegroeid t.o.v. de generatie tussen 55 en 65 (23 om 18%, EU 18 om 22%). BG kent bij beide leeftijdgroepen een relatief groot aandeel middelbaar opgeleiden (jong 55 om 53%, oud 47 om 43%). Het aandeel vrouwelijke studenten in het hoger onderwijs zakte tussen 1998 en 2010 tegen de EU trend in iets (van 59,5 naar 55,5%, EU van 53 naar 55,5%). Het gedeelte vrouwen in onderzoeksbanen bij overheid (54 om 38% in 2009), hoger onderwijs (42 om 39%) en bedrijfsleven (45 om 19%) valt al jaren lang onder de top van de EU van nu. Bulgarije stond 58e op de wereldranglijst voor onderwijsniveau (The Global Gender Gap Report 2011)

Het volksdeel dat onderschreef dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen was in 2005 aan de grote kant (90 om 86%; niet mee eens 6 om 12%). Toch was naar beroep manvrouw polariteit naar EU maatstaf in dat jaar tamelijk sterk aanwezig. Het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken (zorg & sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, horeca en administratie) lag met 58% iets onder de EU normaal (Eu 61%), maar het aandeel mannen in mannensectoren lag daar iets boven (47 om 42%) evenals de bijdrage van vrouwen aan de top6 van vrouwen beroepen (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed. 37 om 36%) of die van mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, techniek e.d., kleine zelfstandige: 28,6 om 25,5%; View publication). Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk valt in BG mee en steeg tussen 2006 en 2010 iets (van 12,4 naar 13%, EU van 17,7 naar 16,2%). In 2011 was men hier op de Global gender gap index 18e van de EU. Qua vrouwman ratio in deelname aan de arbeidsmarkt (0,79) stond men 12e. Naar hogere functies was het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in 2005 relatief groot (45%, EU 27%) en maar 43% bestreed deze visie (EU 66%). In 2011 was het aandeel vrouwen in de politieke top evenwel van doorsnee grootte (parlementsleden 21%, 13e EU27; ministers 18%, 19e). Met het aandeel vrouwen bij rechtelijke macht, hoge ambtenarij en topmanagement (32%) stond men 12e en met het segment vrouwelijke vakmensen en technici 4e van de EU na de 3 Baltische staten (61%). In 2006 was het aandeel vrouwen in het bestuur van de centrale bank van doorsnee grootte (17%) en met het aandeel vrouwen in de directie van de 50 bekendste ondernemingen (21%) was men 2e van de EU na Zweden. Bij dit alles gaat het om selecte groepen. In 2005 was in Bulgarije onder managers van kleine ondernemingen het aandeel mannen 3 x  zo groot als het aandeel vrouwen (EU 1½ x; directeuren/ CEO’s echter 2,5 om 3 x zoveel). In 2010 was het segment werknemers met een vrouw als directe superieur aan de grote kant (31,6%, EU27 28,5%, EWCS 2010 Survey Results).

Via http://www.weforum.org/s?s=gender+gap+report is te vinden dat in 2011 Bulgarije op plek 51 (17e van de EU) stond op de Global gender gap index die de mate van gelijke berechting van vrouwen wereldwijd meet. NL stond op 15 (6e Eu) en België op 13 (5e). T.o.v. 2009 waren Bulgarije (toen 38) en België sterk gestegen (van33). NL (toen 11) was gezakt. De gegevens over 2011 hierboven komen van deze link. De index kende toen 14 schalen. Via http://www.quotaproject.org/index.cfm is info te vinden over wettelijke quota en eventuele sancties in landen.

Emancipatie naar geaardheid

Op http://www.ilga-europe.org/ en via LGBT in Bulgaria‎ kan men info vinden over ontwikkeling en stand van zaken aangaande LGBT rechten en evenementen in de EU landen (LGBT is de Engelstalige afkorting voor lesbisch, homo, bi & transseksueel). Net als in de meeste andere voormalige Oostbloklanden hebben mensen die onder deze noemer vallen het in BG niet makkelijk. Er is echter flinke vooruitgang geboekt, mede doordat men van erg ver moest komen en thans onder de EU regels valt. Volgens de eerste eigen Bulgaarse strafwet uit 1899 werden homseksuele daden door 16 plussers bestraft met minimaal een half jaar gevangenis. Via de strafwet uit 1951 werd dat maximaal 3 jaar. Bij een herziening in 1968 werden de paragrafen die het strafbaar stelden echter verwijderd nadat een groep van experts in 1966 had besloten dat zelfde sekse geaardheid moest worden gezien als ziekte i.p.v. als misdaad. Via een nieuwe antidiscriminatiewet werd in 2003 discriminatie op geaardheid op alle levensgebieden verboden en werd de leeftijd waarop seks mag gelijk getrokken. Het Bulgaarse Helsinki comité beloofde dat bij wetswijziging in 2012 misdaad vanuit haat/ vooroordeel strafbaar zou worden. Transseksuelen vallen niet onder deze wetgeving. In de grondwet van 1991 is een huwelijk gedefinieerd als een verbintenis tussen man en vrouw. In BG zijn diverse beroemdheden in de amusementssector openlijk homoseksueel en in 2008 en 2009 was er veel debat op tv over erkenning van zelfde sekse relaties. Er werden echter geen stappen gezet en in 2012 liet president Boiko Borishov op de vraag naar invoering van het zelfde sekse huwelijk of adoptie door dito paren weten dat hij zich afvroeg of de samenleving er wel klaar voor was. Daarmee valt BG met nog 3 voormalige Oostbloklanden onder de 4 EU staten met een grondwettelijk verbod. Intussen zijn adoptie door alleenstaanden, opname in het leger (al zullen ze er daar niet gauw voor uitkomen), geslachtsverandering en bloeddonatie wel wettelijk mogelijk voor de groep.

De openlijke homoscene is te vinden in de 4 grote steden Sofia, Plovdiv, Varna en Burgas. M.n. op het platteland is het verschijnsel taboe. De samenleving heeft het liefst dat één en ander zich in het verborgene afspeelt en het openlijk uitkomen voor anders geaard zijn roept veelal aversie op als het te dichtbij komt. Zo stemde najaar 2009 de gemeenteraad van de middelgrote stad Pazardzhik voor een verbod op het publiekelijk demonstreren van geaardheid en in 2011 werden protesten van LBGT clubs niet erkend door de administratieve rechtbank van de stad. Vooral de orthodoxe kerk is fel tegen openlijkheid in deze. De eerste gaypride optocht, de Sofia pride van 2008 met zo’n 150 deelnemers, werd bestookt met Molotovcocktails, flessen en stenen en er werden zo’n 60 hooligans gearresteerd. In de jaren daarna verliepen de optochten vreedzamer met meer deelname en steun van politici en ambassades. In 2012 waren er 1500 deelnemers en diverse nevenactiviteiten (een filmfestival, een kunstfestival en een popconcert).

Uit opinie onderzoek in 2002 kwam naar voren dat 37% van de Bulgaren vond dat homofilie maatschappelijk geaccepteerd zou moeten worden. Najaar 2006 viel het segment voorstanders van het homohuwelijk onder de 4 kleinste binnen de huidige EU (15%, EU 44%, BE 62%, NL 82%) en 12% (EU 32%, BE 43%, NL 69%) was toen voor kinderadoptie door zelfde sekseparen (Eurobarometer 66). Rond 2008 zou 46% geen homo inhuren, een even groot segment zou een aldus geaard kind onacceptabel vinden, 50% zou liever niet met een homo de werkkamer delen en tweederde zou een eigen kind niet op een school willen hebben met homo docenten. In dat jaar viel het segment met homofile vrienden/ kennissen onder de kleinste binnen de EU (7 om 34%) en het deel dat zich ongemakkelijk zou voelen met een dito buurman was het op 4 na grootst (24 om 11%; Discrimination QA6.3). Ook medio 2009 viel onder de Bulgaarse bevolking de houding op van vermijding en ontkenning (Report). Zo rekende 0% (EU 1%) zich tot een seksuele minderheid, gaf 7% toe homo’s te kennen (EU 38%) en meldde 1% (EU 6%) getuige geweest te zijn van discriminatie op geaardheid. Slechts 18% (om 28%) schatte in dat het in de 5 jaar tevoren erger was geworden met deze vorm van discriminatie. Het volksdeel dat zich ronduit ongemakkelijk zou voelen bij een president die openlijk homo is (64%) viel onder de EU top en het segment voor gelijke kansen maatregelen op dit vlak (50%) onder de laagste. Hetzelfde gold voor het deel dat vond dat er genoeg gedaan werd aan positieve discriminatie op anders geaard zijn op de werkplek (6 om 21%) of dat media er genoeg aandacht aan geven (45% om 56%).

De leefsituatie van 65plussers

In 2005 leefde een relatief groot aandeel ouderen in bij hun kinderen. Bij 65-75 jarigen betrof het 24,5% van de mannen en 26% van de vrouwen (EU 18 en 19%) en bij 75plussers 25% van de vrouwen (EU 18%) en 11% van de mannen (EU 14%, bron: View publication). Het segment alleenwonende 65plussers werd tussen 2008 en 2010 door de kredietcrisis wat kleiner; van 4,8 naar 4,4% van de bevolking (NLS 4,6%, EU15 5,5% in 2010) en het segment in een paar met op zijn minst één 65plusser groeide licht (van 9,1 naar 9,5%, EU15 11,7%, NLS 7,9% in 2010). Het gedeelte samengestelde huishoudens (bijv. 3 generaties onder1 dak) valt in BG onder de EU top, maar werd tegen de trend van de NLS wat kleiner (van 51,7 naar 49,7%, NLS van 37,6 naar 38,3%). De levensverwachting is in het land laag naar EU maatstaf. De gezonde verwachting voor 65plussers viel mee en steeg tussen 2008 en 2010 bij vrouwen van 9,4 naar 9,9j (EU van 8,5 naar 8,8j) en bij mannen van 8,7 naar 8,8j (EU van 8,3 naar 8,7j; Browse). In 2007 was het volksdeel dat vond dat afhankelijke mensen teveel op hun familie moeten leunen het grootst binnen de EU (95 om 71%; niet eens 3 om 22%; Health QA29). In de tabel die nu komt staan de 1e en 2e keus opgeteld in Bulgarije (BG), de EU27, België en NL aan manieren om hulp in te vullen voor een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden (bron Report; QA48T; veldwerk nazomer 2010). Bij kinderen intrekken en hulp van kinderen thuis vielen in de EU top en professionele thuiszorg en beschermd wonen/ bejaardenhuis scoorden laag.

Hulpopties in %

BG

NL

BE

EU27

Bij kinderen intrekken

61

8

24

32

Hulp/ zorg van kinderen thuis

74

54

52

57

Professionele thuiszorg

38

80

67

52

Bejaardentehuis/ beschermd wonen

22

44

48

32

Hangt er van af

1

8

6

6

Geen/weet niet/anders

1

2

2

5

Bulgaren hadden nazomer 2009 voor zorg voor ouders het grootste deel van hun gezinsinkomen over binnen de EU na de Roemenen (23,6 om 17,6%; NL 8,4%, BE 16,2%; Report, QA54). Nazomer 2010 vonden velen dat ze de lange termijnzorg voorzieningen in hun land niet goed konden beoordelen (32%, EU 23%). Het deel dat ze slecht vond was het grootst binnen de EU (51%, EU 33%, NL 29%, BE 13%) en het segment dat ze goed vond viel onder de kleinste (17%, NL 63%, BE 80%, EU 44%, QA46). Het segment dat ze betaalbaar achtte was nog kleiner (8%, NL 43%, BE 48%, EU 28%). Verder vond 53% ze te duur (om 46%, NL 43%, BE 44%) en 37% wist het niet (EU 22%, QA47). Het volksdeel dat inschatte dat verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsetting veel voorkomt viel in 2007 in Bulgarije onder de EU top (86%; EU 47%, NL 34%, BE 36%, Health, QA31). De volgende tabel laat zien hoe bij verdere navraag de zorgen waren verdeeld.

Deel met zorgen over (%)

BG

NL

BE

EU27

Slechte leefomstandigheden

79

70

71

70

Fysieke verwaarlozing

77

72

65

67

Geen adequate zorg

76

68

66

66

Psychisch misbruik

65

57

70

64

Misbruik van bezit

73

64

73

67

Fysiek misbruik

52

37

55

52

Seksueel misbruik

33

25

43

31

Als potentiële daders dachten Bulgaren relatief vaak aan kennissen of familie en niet vaak aan beroepskrachten thuis of partner of kinderen (QA32). Qua tegenmaatregelen zagen velen heil in meer inkomen voor zorgwerkers, geld voor mantelzorg en strengere regels/ normen. Minder werkdruk (1 om 14%) of betere opleiding voor zorgwerkers (14 om 24%), strenge overheidscontrole en meer betrokkenheid van eigen huisarts, sociaal werk of pastoraat (15 om 19%) kregen weinig aanhang (QA33).

Welzijnsaspecten in Bulgarije

De voormalige Oostbloklanden in de Eu moesten na de val van de Berlijnse muur hun economie en maatschappij in veel opzichten van de grond af aan weer opbouwen. Daardoor liggen bestaanszekerheid, leefom­standigheden en welvaartsniveau nog flink achter bij de oude EU. Het segment dat inkomensverschil nodig acht voor economische ontwikkeling was in 2009 in Bulgarije erg klein (28 om 44%, Report, veldwerk sept. 09, QA14). Naar verhouding velen onderschreven van harte dat de inkomensverschillen veel te groot zijn (72 om 52%) of dat rijken meer belasting moeten betalen (68 om 40%). Feitelijk zijn de inkomens verschillen groot, maar ze zijn na 2007 wel kleiner geworden. In 2010 verdiende de 20% topinkomens 6 x zoveel (in 2007 nog 7x zoveel) dan de 20% laagste (EU 5x; BE 3,9x, NL 3,7x zoveel), 21% (22% in 07) moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (NLS 17%; EU15 16,2%, BE 14,6%, NL 10,3%) en van de werkenden bleef 7,7% (6% in 07) onder deze grens (EU 8,5%, Browse). Het deel met sterke armrijk spanningen was in 09 klein (24 om 33%, NL 14%, BE 29%, QA15), maar het deel met moeite om de eindjes aan elkaar te knopen was het grootst binnen de EU (40%, NL 8%, EU27 12%, BE 11%, QA35). Ook voelden relatief velen een groot verschil tussen aspiraties en levensomstandigheden (39%, NL 10%, BE 14% in 2007, EN).

Aan oorzaken van armoe kregen in 2009 “onvermijdelijk gevolg van vooruitgang” (9 om 16%), pech (9 om 13%) en luiheid en wilzwakte (11 om 16%) naar EU maatstaf weinig aanhang en maatschappelijk onrecht veel (63 om 47%; QA8). Naar persoonlijke omstandigheden viel discriminatie (21 om 12%) onder de EU top. Gezondheidsproblemen of handicaps (34%) kreeg ook veel aanhang en weinig steun van familie/ vrienden kwam boven gemiddeld uit (18%). In de kelder van de EU scoorden verslaving (8 om 23%) en boven je stand leven (5 om 20%) en ook te weinig onderwijs (29 om 37%) of veel kinderen bleven laag. (QA9b). Naar beleidsoorzaken viel het deel dat te lage lonen (70 om 49%) of uitkeringen (48 om 29%) aanvinkte onder de EU top. Te dure huisvesting kreeg de minste aanhang binnen de EU (4 om 26%, QA9a). Maatschappelijk kreeg onvoldoende economische groei de hoogste steun (56 om 32%), slecht beleid scoorde erg hoog (47 om 35%) en inadequaat sociaal stelsel (25%) hoog. De minste aanhang binnen de Eu kreeg immigratie (1 om 20%) en ook mondialisering (6 om 16%) en winstbejag (17 om 29%) scoorden erg laag (QA19). Het geloof dat armoede vanzelf verdwijnt als het economisch goed gaat was naar EU maatstaf wijdverbreid (59 om 34%). In Bulgarije was het volksdeel dat een aantal sociaal maatschappelijke voorzieningen goed of betaalbaar vond erg klein naar EU maatstaf (QA46, 47 en 57).

Relatief veel Bulgaren zien om armoede te bestrijden voor de overheid een rol weggelegd qua bevorderen economische groei (76%, hoogste EU, EU 42%), creëren van banen (76 om 61%), betere (51 om 32%) en meer toegankelijke (37% om 27%) sociale voorzieningen en steun aan arme regio (30%). Het segment dat een rol zag qua sociale huisvesting (22 om 32%) en advies over het voorkomen van schulden (8 om 24%, QA22) was het kleinst binnen de Eu en ook bestrijding van discriminatie (9 om 18%) en zorg voor kinderopvang (15%) of vakopleiding (28%) scoorden laag. Men vertrouwde in sept. 09 de EU (64 om 45%) en de landsoverheid (49 om 36%) erg vaak om armoede te bestrijden. Godsdienstige instellingen (57 om 51%), NGO’s (19 om 63%), bedrijfsleven (17 om 32%) en burgerinitiatief (41 om 57%) kregen het minste vertrouwen binnen de EU en ook regionale/ lokale overheden (34 om 50%) scoorden laag (QA18).

Bij de potentiële risicogroepen scoorden nazomer 2009 in BG immigranten (0 om 15%) en verslaafden (9 om 26%) het laagste binnen de Eu. Ook vrouwen (2 om 6%), kinderen (8 om 20%) en laag opgeleiden (22 om 31%) werden weinig als zodanig gezien. Ouderen (59 om 41%) en zieken/ gehandicapten (55 om 29%) scoorden het hoogst binnen de Eu en ook Roma (16 om 6%), mensen met psychische problemen (19%), jongeren (33%) en alleenstaande ouders (28%) kwamen hoog uit (QA10). Het land kent een groot contingent staartarme en werkloze Roma, maar het aandeel arme werkenden (verdienste onder 60% van modaal) valt mee (7,7 om 8,4% in 2010). Wel was het volksdeel dat armoede in hun land wijdverbreid vond groot (92 om 73%, QA4). Ook het gedeelte dat inschatte dat er veel meer armoede was dan 3 jaar terug viel onder de EU top (in de buurt: 29%, Eu 11%, in het land 39 om 28%). Het deel dat moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen werd kleiner, maar bleef veruit het grootst binnen de EU. Het ging van 58% in 2003 (NLS 39%, EU15 10%; EQLS) via 41% in 2007 (NLS 25%) naar 40% in 2009 (EU 12%, NL en BE 8%, QA35). Hetzelfde geldt voor het segment dat zich een 3tal basale zaken niet kon veroorloven, al viel ook dat in 2009 nog onder de EU top (verwarming 22 om 7%, om de andere dag vlees/ kip/ vis op tafel 46 om 9%, een week op vakantie 66 om 33%, QA36). In 2009 voel het deel dat schulden vreesde mee (25%, EU 27%, QA26b). Naar betalingsachterstanden scoorde gas & licht hoog (35 om 19%) en huur 5 om 13%, hypotheek 4 om 13% of aflossen lening (16 om 18%, QA39) bleven onder gemiddeld. Een relatief groot segment vreesde basisvoedsel/ benodigdheden (25 om 13%) of onverwachte uitgaven (45 om 37%) niet te kunnen betalen, maar vrees voor dakloosheid scoorde weer laag (5 om 7%). Het segment dat zich maatschappelijk buitengesloten voelt is het grootst binnen de EU. Het ging van 38% in 2003 via 21% in 07 naar 30% om 09 (QA25f, EU27 van 13 via 9 naar 15%). De tabel hierna toont de mate waarin in 2011 spanningen tussen maatschappelijke geledingen werden gevoeld. De segmenten die deze fricties ervoeren waren veelal iets groter dan in 2007 (EN en EQLS 2007, spanning tussen etnische en geloofsgroepen komt in de NLS minder voor dan in de EU15).

Type spanning

Deel in % dat haar in sept. 2011 sterk ervaart

BG

NL

BE

EU27

Armrijk

24

20

33

36

Werkgever werknemer

15

23

30

32

Etnisch raciaal

20

48

50

40

Geloofsgroepen

13

36

39

28

Generaties

9

11

12

13

Manvrouw

5

6

12

10

 De nieuwe EU lidstaten (NLS) scoren lager dan Noord en West Europese landen op  indicatoren voor vertrouwen en transparantie. Op vertrouwen in de medemens stond Bulgarije in 2007 25e op de EU27 ranglijst (score 4,1; NLS 4,8, EU15 5,3; Survey mapping tool) en op de CPI (Corruption perceptions index), die de mate van corruptie vol­gens westerse maat­staven meet, ook 25e. In 2009 was men 24e op de CPI en gedeeld 23e op vertrouwen in de medemens (Report, QA16). Toen neigde 15% ertoe de medemens te vertrouwen (EU 27%) en 57% (hoogste EU na Cyprus) vinkte wantrouwen af (EU 38%). Voorjaar 2012 kregen eigen overheden echter een doorsnee vertrouwen (politieke partijen 16%, EU 18%; regering 28% om 28%, parlement 17 om  28%, regio/ gemeenten 35 om 43%). Europese instellingen scoorden toen boven gemiddeld (EU 55 om 31%; Europese parlement 54 om 40%, commissie 51 om 36%, raad van Europa 44 om 32%, Centrale bank 48 om 35%, Hof 50 om 46%; Annex QA17). Bij media was het segment dat er geen vertrouwde in 2009 aan de grote kant (18%). De TV kwam het hoogst (79 om 63%; verder kranten 34 om 43%, radio 22 om 31%, internet 20 om 22%, tijdschrift 1 om 8%, QA23T van Annexes). Najaar 2011 was de volgorde TV (73 om 53%), radio (51 om 57%), pers (42 om 43%) en internet (40 om 37%; Annex, QA10).

Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt is in BG naar EU maatstaf groot. In 2007 betrof het 15% (EU15 7%, NLS 13%) en in sept.09 27% (hoogste EU, EU27 12%; Report, QA2.2). In 2011 scoorde men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn met 64% iets boven de Eu normaal. De tabel hierna waar de Bulgaren zich bevinden op 10 aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en EN of Explore). BG scoort veelal in de kelder van de EU.

Beoordeling levenskwaliteit in de EU in 2011 en in Bulgarije in 2011 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10

EU27 2011

BG 2011

BG 2007

Gezondheidszorg

6,3

4,5

4,7

Kinderopvang

6,2

5,0

4,6

Chronische zorgvoorzieningen

5,8

3,8

3,4

Sociale huisvesting

5,4

3,4

Staatspensioenstelsel

4,9

2,9

2,7

Onderwijsstelsel

6,3

4,9

4,9

Openbaar vervoer

6,4

5,3

5,3

Vertrouwen in de medemens

5,1

4,5

4,1

Tevredenheid met het leven

7,7

5,5

5,0

Geluksgevoel

7,4

6,3

5,8

Nazomer 2009 gaven Bulgaren hun levensstandaard een 5,9 (EU 6,7; Report QA2). Het gezinsleven kreeg een 6,4 (EU 7,7), de gezondheid een 6,1 (Eu 7,2) en het werk een 6,2 (EU 7,2). Verder was 48% niet tevreden met het leven (hoogste EU, EU27 12%), 50 (om 14%) niet met hun levensstandaard, 22 (om 7%) niet met hun gezinsleven, 22 (om 9%) niet met hun werk, 69 (om 25%) niet met hun zorgstelsel, 27 (om 12%) niet met hun gezondheid en 75 (om 37%) niet met het pensioenstelsel. Daarmee was tevredenheid ook toen het minst verbreid binnen de EU. Het volkdeel dat optimistisch was over de toekomst was echter van doorsnee grootte (62%; pessimistisch 36%; QA25f).

Belang van levensgebieden en punten van zorg

In 2002 waren voor de Bulgaren de 3 belang­rijkste voor­waar­den voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid werk, partner en kinderen. De tabel hieronder laat zien welk volksdeel eind 2006 in BG 8 levensgebieden belangrijk vond vergeleken met NL, BE en de Eu (European social reality). Vrije tijd, werk, politiek, vrienden en helpen/ vrijwilligerswerk scoorden bij de laagste 3 binnen de EU.

Levensgebied

Deel dat het koos als belangrijk (%)

BG

NL

BE

EU25

Werk

74

81

84

84

Gezin/familie

98

89

96

97

Vrienden

90

96

93

95

Vrije tijd

70

95

88

90

Politiek

21

68

42

43

Religie

42

40

41

52

Helpen/vrijwilligerswerk

62

85

80

79

Gezondheid

97

99

98

99

Voorjaar 2012 scoorde op 12 mogelijke punten van zorg, waarvan men 2 mocht aankruisen, voor het land als geheel de werkloosheid het hoogst (58%, EU 46%), gevolgd door de economie (45 om 35%). Naar Eu maatstaf werden zorg & sociale zekerheid (21 om 12%) en criminaliteit (21 om 11%) ook vaak aangevinkt en de staatschuld (2 om 19%), belasting (3 om 9%) en immigratie (2 om 8%) scoorden opvallend laag (Annex QA7). Voor zichzelf koos men het vaakst inflatie (51 om 45%), economie (27 om 19%), werkloosheid (27 om 19%) en ziekte & sociale zekerheid (26 om 15%). Hier scoorden m.n. belasting (5 om 14%), huisvesting (1 om 5%) en immigratie (0 om 3%) laag (Annex QA8).