Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten
Demografie: etniciteit
Reeds sinds de Franse revolutie is het overheidsbeleid erop gericht om de Fransen niet onder te verdelen naar etniciteit teneinde de eenheid, integratie en samensmelting te bevorderen. In 2004 hadden naar schatting 14 miljoen Fransen (20 à 25%) ouders of grootouders die in het buitenland waren geboren. In dat jaar was 8,1% van de bevolking (rond 5 miljoen) zelf buiten Frankrijk geboren. Daarvan had 41% een Frans paspoort. Van de bevolking met wortels in den vreemde kwam 33% uit een EU land (m.n Zuid Europa, Duitsland, het VK, Polen, Hongarije en Roemenië), 8% uit de rest van Europa (Turkije, Armenië), 30% uit Noord-Afrika (het vaakst uit Algerije en Marokko), 11% uit de rest van Afrika (veel uit Senegal), 13% uit Azië (Indochina, Libanon) en 3% uit Amerika of Oceanië. De huidige president Nicolas Sarkozy valt door zijn Hongaarse vader en half Joods Griekse/ half Franse moeder duidelijk onder de 2e generatie allochtonen.
Rond begin oktober 2006 lag het contingent Fransen dat de stelling onderschreef dat immigranten veel bijdragen aan hun land iets boven het EU gemiddelde (44 om 40%). Het aandeel dat de integratie van vreemdelingen in de eigen cultuur tot de 3 grootste punten van zorg rekende lag wat onder deze standaard (6 om 7%). In november 2007 was het volksdeel dat voor de eigen identiteit koos en weinig heil zag in interculturele dialoog kleiner dan de Eu25 doorsnee (10 om 13%). Hetzelfde gold voor het deel dat de middenweg prefereerde tussen eigen identiteit en dialoog (47 om 55%). Bijgevolg was het gedeelte dat koos voor opofferen van de eigen wortels ten bate van de diversiteit groter dan gemiddeld in de EU (kosmopolieten: 34 om 25%). De 6 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index (MIPI: zie op culturescope.ca onder citizenship & identity) meet de immigrantvriendelijkheid in 28 landen (naast de EU25 landen Noorwegen, Zwitserland en Canada). Frankrijk nam op deze lijst met een totaal gemiddelde van 55 een 11e positie in tezamen met Slovenië en Luxemburg. De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores bij de 6 dimensies van Frankrijk, Nederland en de EU25 in 2007. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek.
Frankrijk |
Nederland |
Eu25 |
|||
Dimensie |
Score |
Plek |
Score |
Plek |
Score |
Toegang arbeidsmarkt |
50 |
16* |
70 |
9* |
56 |
Gezinshereniging |
45 |
21 |
59 |
16 |
57 |
Langdurig verblijf |
48 |
24* |
66 |
10 |
59 |
Politieke deelname |
52 |
13 |
80 |
5 |
56 |
Naturalisatie |
54 |
7 |
51 |
8 |
43 |
Antidiscriminatie |
81 |
5* |
81 |
5* |
58 |
Bij langdurig verblijf gaat het om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie valt naast voorwaarden voor ook de zekerheid over de status en het wel of niet toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.
Overige demografische gegevens
Midden 2008 telde Frankrijk (de overzeese gebiedsdelen niet meegerekend) 61,9 miljoen inwoners (Bron: Insee). In 2006 kreeg een Franse vrouw tijdens haar leven gemiddeld 2 kinderen (hoogste geboortecijfer EU27; EU 1,5 kind) en de bevolking groeide in 2007 met 0,6% per jaar. In dat jaar was de gemiddelde levensverwachting 80,6 jaar (mannen 77,5; vrouwen 84,5); 19% van de bevolking was jonger dan 15 jaar en 16% ouder dan 64. Op 1/1-2005 telde Frankrijk 30,6 miljoen huishoudens (+1,8 miljoen ten opzichte van de volkstelling van 1999). Opbouw huishoudens 1999: 31,5% paren met kinderen, 31% alleenwonend, 25% kinderloze paren, 7,5% eenoudergezinnen, 5% samengestelde huishoudens. Huwelijkse staat 15plussers in 2007: alleenstaand: mannen 40%, vrouwen 33%; gescheiden m 7%, v 9%; verweduwd m 2,7% v 12,5%, getrouwd m 50%, v 46%. Geboortecijfer 2007: 12.8 per 1000 inwoners (EU 10,6/1000); aandeel buitenechtelijke geboorten 2006: 50,5% (4e EU27; EU 34%). Huwelijkscijfer 2007: 4,2/ 1000 (EU27 4,9/1000in 2005); echtscheidingscijfer 2006: 2,2/1000 (EU27 2/1000 in 2005).
In 2002 telde Frankrijk 5 stedelijke agglomeraties met meer dan 1 miljoen inwoners; te weten Parijs 9,8 miljoen, Lyon en Marseille 1,4 m, Lille 1.2 m en Toulouse 1,1 m. In 2006 telde Parijs zelf 2,16 miljoen inwoners, gevolgd door Marseille 827.000, Lyon 467.000 en Toulouse 437.000. |
Leefsituatie van de jongere generatie
Kinderen gaan in Frankrijk naar EU maatstaven tamelijk jong de deur van hun ouderlijk huis uit, vrouwen wanneer ze gemiddeld 21,5 zijn en mannen wanneer ze 23,5 jaar oud zijn. In 2005 woonde van de 18 tot 25 jarigen 70% van de mannen en 56% van de vrouwen nog thuis (EU25 m 78% v 66%), maar bij de 25 tot 30 jarigen ging het nog maar om 11% van de vrouwen en 22% van de mannen (EU 28 en 42%). Bij de laatste leeftijdsgroep woonde onder degenen die de deur uit waren een relatief grote groep alleen (vrouwen 17%, mannen 24%; EU v 10 m 22%). Relatief weinig vrouwen stonden te boek als alleenstaande moeder (3%; EU 5%). Een naar EU maatstaven tamelijk groot deel van de groep woonde al dan niet getrouwd samen zonder kinderen (vrouwen 34 om 28%, mannen 41 om 37%). Het gedeelte dat een paar met kinderen vormde lag iets onder het EU gemiddelde (v 44 om 45%, m 32 om 30%) en het deel dat een andere woonsituatie kende (m 3 om 11%; v 2 om 12%) lag daar ver onder.
Relatievorming
De individualisering binnen de meeste westerse samenlevingen heeft ook vat gekregen op Frankrijk en de variatie in levensstijlen is navenant toegenomen. Frankrijk heeft lang bekend gestaan als een land waar men er naast de officiële levenspartner vaak een minnaar/ minnares op nahield. Wellicht heeft deze tendens ongehuwd samenwonen populair gemaakt. In het land werd in 1998 iets meer ongehuwd samengewoond dan in Nederland (18% om 16%), maar iets minder vaak door jongeren onder de 30 (50 om 55%). Het aantal samenwonende stellen steeg van 1,5 miljoen in 1990 naar 2,4 miljoen in 1999 en in dat laatste jaar betrof het één van de 6 paren. Sinds 1999 bestaan in Frankrijk samenlevingscontracten (PAC) en deze vallen statistisch onder geregistreerde huwelijken (het homohuwelijk wordt niet officieel erkend). Tussen 2000 en 2007 daalde desondanks het aantal huwelijken p/j van 305.000 naar 267.000. De gemiddelde leeftijd bij een 1e huwelijk steeg bij mannen van 30,2 naar 31,3j en bij vrouwen van 28 naar 29,3j. Het omslagpunt tussen vaker formeel alleenstaand of vaker gehuwd lag rond 2000 op 32 jaar. In 2001 behaalde het aantal echtscheidingen met 115.000 een dal. Daarna nam het toe tot 155.000 in 2005, maar in 2006 lag het op 139.000. In 2004 bedroeg het aantal echtscheidingen 49% van het aantal huwelijken (EU 42%, NL 41%). Het was in 2006 het hoogst na 4 jaar huwelijk (3% van alle huwelijken). Het aandeel import huwelijken bleef tussen 1982 en 2002 op ruim 2% hangen en het aandeel huwelijken tussen een Franse en een buitenlandse partner verdubbelde van 7 naar 14%. Van de 1,8 miljoen etnisch niet volledig Franse paren in 2004 had 53% één autochtone Franse partner (van 19% bij een Turkse partner tot ruim 70% bij een partner uit Italië of Amerika), bij 43% kwamen beide partners uit hetzelfde buitenland en bij 4% was sprake van een huwelijk tussen allochtonen uit verschillende landen.
Kinderen en kinderopvang
Ook het krijgen van kinderen werd steeds vaker en langer uitgesteld; meer naarmate de vrouw hoger was opgeleid. Toch steeg de gemiddelde leeftijd van een vrouw bij de geboorte van een 1e kind tussen 1990 en 2003 in Frankrijk minder dan in de Eu (EU25 van 26 naar 28j, Frankrijk van 27 naar 28j). Vooral na 2000 wonnen onder sommige immigrantengroepen samenlevingsvormen terrein die de Franse cultuur niet eigen zijn en verpaupering in de hand werken. Het aandeel buitenechtelijk geboren kinderen (50,5 om 34% in 2006; in 1977 in Frankrijk nog 9%) ligt flink hoger dan in Nederland.
Abortus is sinds 1975 toegestaan en wordt voor 80% vergoed. Tussen toen en 2000 lag het aantal vrouwen dat zich liet aborteren jaarlijks rond 14 per 1000 (EU gemiddelde). Het gebruik van de pil en het spiraaltje steeg intussen van 52 naar 82%. Daardoor daalde het aandeel ongeplande zwangerschappen van 45 naar 33%. Volgens andere bronnen lag het gebruik van de anticonceptiepil in 2002 met 36% boven het EU gemiddelde. Desondanks kende het land in 2006 het hoogste geboortecijfers binnen de EU. De overheid stimuleert geboorten met gunstige verlofregelingen voor zwangere vrouwen en jonge moeders. De kinderopvang was redelijk maar duur. In 2006 gingen alle 4 en 5 jarigen naar de kleuterschool en 43% van de 0 tot 2 jarigen ging naar kinderopvang. Op school krijgen kinderen tussen de middag een gezonde warme lunch die vrijwel gratis is en Franse scholen en winkels houden al decennia lang rekening met tweeverdienende ouders met voltijdbanen. De schooldag duurt minstens tot half vijf s’middags en kinderen die niet direct opgehaald worden blijven op school om te tekenen of te sporten. Eind 2006 lag het aandeel Fransen dat tevreden was met de kinderopvang faciliteiten boven het EU gemiddelde (63 om 55%). Het gedeelte werknemers tussen 25 en 50 (de leeftijd waarop ze het vaakst een gezin met kinderen hebben) met flexibele werktijden lag in 2006 iets onder dat gemiddelde (vrouwen 22%; mannen 25%).
Emancipatie
In 2001 waren in Frankrijk de geslachtsverschillen qua types vrijetijdsbesteding opmerkelijk klein in vergelijking met de omliggende landen (incl. Nederland). Dansen, zingen, bioscoop en theaterbezoek, naar muziek luisteren, boeken en tijdschriften lezen of surfen op het internet waren bijv. bij beide geslachten ongeveer even populair. Hoewel deze praktijk anders zou kunnen doen vermoeden, was het land op het gebied van vrouwenemancipatie niet echt een voorloper. Het vrouwenkiesrecht werd ingevoerd in 1946 en pas sinds 1964 kunnen vrouwen zonder toestemming van de man een bankrekening openen of een zaak beginnen. Ook hechten Fransen nogal aan familietradities (bijv. het op zondag samen eten met de hele familie). Het Franse volk leek in haar opvattingen over maatschappelijke veranderingen en emancipatiezaken wat nostalgisch. Een meerderheid (60%; Nederlanders 33%) onderschreef rond 1996 de stelling dat we beter af zouden zijn wanneer we weer op de traditionele manier gingen leven en daarmee behoorde men tot de EU toppers. Ruim een kwart (26%, NL 19%) vond dat de vrouw achter het aanrecht thuishoort. Daarmee zat men toen rond het EU gemiddelde.
Nog bij een in 2003 afgenomen enquête rekende 85% van de Fransen (onder kinderlozen 76%) het gezin tot de 3 belangrijkste gebieden van het leven en de 2 andere waaruit gekozen kon worden (beroep of studie 40%, vrienden 37%) bleven hier ver bij achter. Het aandeel Fransen dat vond dat ze teveel of precies genoeg tijd staken in gezin en familiecontacten lag toen onder het EU25 gemiddelde (68 om 75%, Eurlife indicator). In 2003 lag de gemiddelde tijd die per week werd besteed aan betaald werk bij vrouwen op 36 u en bij mannen op 40 u (EU15 36 en 43 u). Vrouwen staken naar EU15 maatstaven weinig tijd in zorg en huishouden (18 om 23 uur) en bij mannen lag deze tijd vrijwel op het EU gemiddelde (10 om 11 uur). Qua tevredenheid over deze verdeling scoorden de vrouwen iets onder het EU15 gemiddelde (64 om 70% tevreden) en mannen iets daarboven (88 om 84% tevreden). Net als binnen Mediterrane EU landen wilden relatief velen wel minder gaan werken, maar deden dat niet omdat ze het geld niet konden missen (beide geslachten 76%; EU v 60%, m 66%). Ook waren velen bereid meer te gaan werken als dat beter betaalde (m 52%, EU 46%; v 44%, EU 36%). Eind 2006 scoorden de Fransen bij de verdeling van huishoudelijke taken vrij gunstig qua emancipatie. Schoonmaken rekende 77% toen tot de taken de taken van de vrouw des huizes (EU 81%) en 11% (EU 9%) vond het een taak van de man. Bij koken lagen deze cijfers op 77 en 17% (EU 82 en 13%) en bij strijken op 87 en 9% (EU 85 en 8%).
In 2006 lag de arbeidsparticipatie bij mannen iets onder het EU25 gemiddelde (69 om 71%) en bij vrouwen lag deze er vrijwel op (rond 68%). Bij mannen daalde de arbeidsdeelname tussen 2000 en 2006 licht (-0,5%; EU25 +0,5%). Bij vrouwen ging ze met 2,5% omhoog, maar deze stijging bleef achter bij het EU25 gemiddelde (+4%). Wel was het aandeel vrouwen onder de werkende bevolking tamelijk groot naar EU maatstaven (46 om 43%). Het gedeelte vrouwen met een deeltijdbaan (31%) lag rond het EU gemiddelde (30%). Ook het deel van de vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken (zorg en sociaal werk, winkelpersoneel, onderwijs, overheid, administratie en horeca) week weinig af van dat gemiddelde (62 om 61%). In de vrouwenberoepen top6 (bediening, administratie, persoonlijke verzorging, huishouding ed.) hadden wel relatief veel vrouwen een baan (42%, EU 37%), maar het gedeelte mannen dat werk had in de top6 van de mannenberoepen (montage, bouwvak, kleine zelfstandige, techniek ed.) lag op het EU gemiddelde (27%). Het gemiddelde inkomensverschil tussen man en vrouw bij gelijksoortig werk) was in 2006 met 11% klein naar EU maatstaven (EU25 15%, NL 18%).
Het aandeel Franse werknemers met een vrouw als directe superieur lag in 2005 rond het EU25 gemiddelde (25,2 om 24,5%). Wel werden relatief veel hogere leidinggevende functies bezet door vrouwen (37 om 32%). Het aandeel vrouwelijke studenten in het hoger onderwijs lag in 2006 op het EU gemiddelde (55%) en het gedeelte vrouwelijke hoogleraren lag daar iets boven (16 om 15%). Frankrijk telde toen naar EU maatstaven weinig vrouwelijke parlementsleden (15 om 23%, Europarlement 30%) en vrouwen in de directie van de 50 grootste ondernemingen (7 om 10% ). Ook het aandeel vrouwelijke ministers was klein (10%, Eu25 22%). Onder hoge ambtenaren (20%) en juristen (rond 30%) kwam het aandeel vrouwen dichter bij de EU normaal.
Sinds 1999 kent Frankrijk geregistreerd partnerschap met gelijke rechten voor homo en heteroseksuelen, maar met minder rechten in de sfeer van voogdijschap, adoptie, belasting en uitkeringen dan bij een huwelijk. Discriminatie op grond van seksuele geaardheid op de werkvloer en elders werd in 2001 bij wet verboden. In 2006 lag het aandeel voorstanders van het Europees toestaan van het homohuwelijk (48%; EU 44%) of van kinderadoptie door homoparen (35 om 32%) iets boven het EU25 gemiddelde.
In juni 2004 werd in Bordeaux een huwelijk gesloten tussen 2 lesbiennes, maar dat werd even later ontbonden als zijnde onwettig. |
De leefsituatie van 65plussers
Het gedeelte 65plussers dat een huishouding met hun kinderen deelde was in 2005 klein naar Eu25 maatstaven. Onder 65-75 jarigen betrof het 7% van de vrouwen en 9% van de mannen (EU v 18%, m 20%) en bij 75plussers bij vrouwen 6% en bij mannen 4% (EU v 18%, m 12%). Onder de 65-75 jarigen woonde 55% van de vrouwen en 75% van de mannen als paar (EU 45 en 66%) en 33% van de vrouwen (Eu 30%) en 12% van de mannen (EU 12%) woonde alleen. Bij vrouwen kende zo’n 5% en bij mannen 4% een andere leefsituatie (EU 4% bij beide geslachten). Onder 75plussers woonde 57% van de vrouwen en 20% van de mannen op zichzelf (EU25 53 en 20%) en 30% van de vrouwen en 70% van de mannen woonde nog als paar samen (EU 25% en 62%). Onder beide geslachten had 6 à 7% een andere leefsituatie (EU 5% voor beide). Het aandeel 65 plussers dat rond moest komen van minder dan 60% van modaal lag bij vrouwen iets onder de EU25 normaal (v 18% m 16%;; EU v 21%, m 16%).
Welzijnsaspecten
In 2004 beoordeelde gemiddeld 7% van de Fransen (EU25 6%) de eigen gezondheid als slecht. Het deel van de Fransen dat in 2003 op een 9tal levensgebieden tevreden was met hun leven lag op 82% (EU15 80%). De tevredenheid over het inkomen (63%) was het minst wijdverbreid en de tevredenheid over huisvesting (92%) en gezinsleven (90%) het meest. Na onderdak vonden de Fransen in 2002 onderwijs en “uit kunnen gaan” de belangrijkste voorwaarden voor een goed leven. In 2005 betoonde 80% van hen zich meer tevreden dan ontevreden over hun leven (EU 82%; bron eurobarometer 225, wave 63.1). Het volksdeel dat meer optimistisch dan pessimistisch gestemd was over de toekomst was in 2003 met 45% (EU25 63%) het kleinste binnen de EU25 na dat van Slowakije. In Frankrijk werden toen naar EU maatstaven veel onderlinge spanningen tussen maatschappelijke geledingen ervaren (armrijk 46%, EU25: 35%; werkgever werknemer 48%, EU 36%; manvrouw 12 om 11%; generaties 23 om 16%, etnische spanningen 62 om 45%). Het gedeelte van de bevolking dat etnische spanningen ervoer was het grootst binnen de EU25 en het deel dat een generatiekloof onderkende was het grootst na Griekenland. In Frankrijk is het vertrouwen in de mensheid iets groter dan de mate van corruptie. Bij het eerste deelde men in 2003 binnen de EU een 8e en 9e plaats met het VK en op de CPI (de corruptieperceptieindex die de mate van corruptie meet volgens westerse rijkelandenmaatstaven) was men in 2007 12e EU land.
Beoordeling levenskwaliteit in de EU en in Frankrijk in 2003 op een: schaal van 1 (minimaal) t/m 10 (uitmuntend) |
|||
EU15 |
EU10 |
Frankrijk |
|
Gezondheidszorg |
6,4 |
5,0 |
7,1 |
Sociale dienstverlening |
6,2 |
4,5 |
6,4 |
Staatspensioenstelsel |
5,3 |
4,5 |
4,8 |
Onderwijsstelsel |
6,3 |
5,8 |
6,1 |
Vertrouwen in de medemens |
5,8 |
4,8 |
5,8 |
Tevredenheid met het leven |
7,3 |
6,1 |
6,9 |
Geluksgevoel |
7,6 |
6.9 |
7,3 |
Eind 2006 waren de Fransen relatief optimistisch over de toekomst. Zo verwachtten naar verhouding velen onder hen voor het komende jaar dat hun leven beter zou worden (45%, EU25 35%, slechter 7 om 10%), dat hun eigen financiële situatie erop vooruit zou gaan (30 om 25%; achteruit 13 om 16%) en dat hun werksituatie zou verbeteren (29 om 21%; slechter 5 om 7%). Het optimisme over de landelijke economie (beter 18 om 20%, slechter 37 om 34%) en werkgelegenheid (groei 22 om 22%, neergang 37 om 33%) was naar EU maatstaven echter niet erg wijdverbreid.
Belang van levensgebieden en punten van zorg
De navolgende tabel laat zien welk deel van de Fransen een aantal levensgebieden belangrijk vindt in vergelijking met EU Europeanen en Nederlanders. De tabel is gebaseerd op opinieonderzoek van eind 2006 (bron Eurobarometer 273, wave 66.3).
Levensgebied |
Deel dat het koos als belangrijk (%) |
||
EU25 |
Frankrijk |
NL |
|
Werk |
84 |
92 |
81 |
Gezin/familie |
97 |
98 |
89 |
Vrienden |
95 |
95 |
96 |
Vrije tijd |
90 |
86 |
95 |
Politiek |
43 |
48 |
68 |
Religie |
52 |
38 |
40 |
Helpen/vrijwilligerswerk |
79 |
82 |
85 |
Gezondheid |
99 |
99 |
99 |
De navolgende tabel geeft vanuit hetzelfde perspectief info over het volksdeel dat de onderstaande zaken rangschikte onder de 3 grootste en de 3 kleinste punten van zorg (de top3 zijn vetgedrukt en de laagste 3 zijn gearceerd).
Punt van zorg |
Deel dat het koos bij top3 (%) |
||
EU25 |
Frankrijk |
NL |
|
Pensioenen |
30 |
31 |
10 |
Immigratie |
14 |
12 |
8 |
Gezondheidszorg |
26 |
14 |
30 |
Terrorisme |
25 |
19 |
24 |
Integratie buitenlanders |
8 |
9 |
23 |
Hulp verlenen |
7 |
6 |
28 |
Kosten levensonderhoud |
35 |
44 |
19 |
Economische groei |
7 |
8 |
3 |
Ouderenzorg |
13 |
11 |
25 |
Werkloosheid |
36 |
39 |
5 |
Misdaad |
26 |
12 |
31 |
Armrijk kloof |
17 |
22 |
25 |
Onderwijs |
13 |
25 |
18 |
Milieu |
13 |
23 |
24 |
Globalisering |
4 |
9 |
3 |
Vervoer |
2 |
1 |
4 |