Bevolking, familie en emancipatiezaken en welzijnsaspecten
Demografische gegevens
Per 1-1-2011 telde Litouwen 3,24 miljoen inwoners (-2,6%; veruit grootste daling EU, EU27 +0,3%, Eurostat). Dichtheid 09: 53 per km² (EU 116/ km²). Levensverwachting 2010 bij geboorte: 73,8 jaar (EU27 79,8j in 08; m 68,3j om 76,7j; v 79,2 om 82,7j). Het manvrouw verschil hierin was naar Eu maatstaf groot (10.9 om 6j) en werd na 2002 0,5 jaar kleiner (EU 0,6j kleiner). Mannen werden na 2002 gemiddeld 1,6 jaar ouder (EU +1,7j) en vrouwen 1,1 j (om 1,4j). Door het grote verschil telt Litouwen veel meer vrouwen dan mannen (15,3% meer in 2011, EU: 5% meer v). Er waren iets minder kinderen (onder 15 j 15%, EU 15,6%) en 65plussers (16,6 om 17,4%) dan gemiddeld. Naar leefsituatie was het volksdeel in huishoudens met afhankelijke kinderen groot (58,6%; NLS 57,6%; EU15 48,6%, meer details onder het kopje “achtergronden en ontwikkelingen”). In 2010 had een Litouwse vrouw gemiddeld 1,55 kind (EU27 1,6). Geboortecijfer 2010: 108 per 10.000 inwoners (EU 107/10.000); waarvan 29% buitenechtelijk (Eurolanden 36,9% in 09); huwelijkscijfer 2010: 57/10.000 inwoners (EU 45/10.000 in 09); scheidingscijfer: 30/10.000 (EU 20/10.000 in 2008); sterftecijfer 2009: 96/10.000 (hoogste EU na Bulgarije, EU 60/10.000, bron: Eurostat).
Etnische gegevens en diversiteit
Litouwen is naar etnische samenstelling het meest homogeen van de 3 Baltische staten. In 1923, kort na het begin van de eerste onafhankelijkheid, was 89% van de bevolking etnisch Litouws. De verhouding tussen Polen en Litouwers was lang goed, maar men raakte gebrouilleerd nadat Litouwen rond 1919 bij de strijd om onafhankelijkheid Vilnius e.o. aan de Polen moest laten. In 1923 waren de Joden de grootste minderheid (7,6%; in het destijds Poolse Vilnius 30%), gevolgd door Polen (3,2%, met Vilnius e.o. meegerekend ruim 15%), Russen (2,5%) en (Baltische) Duitsers (1,4%). In WOII vielen bijna alle joden ten prooi aan de nazi Holocaust. Aan het eind van de oorlog vonden veel Baltische Duitsers door toedoen van het rode leger een voortijdig einde. Het merendeel van de rest haalde het naoorlogse Duitsland. Veel Polen gingen aan het begin van de Sovjet tijd onder druk van de Litouwse communistische partij terug naar Polen. Later steeg hun aantal weer wat. In de Sovjet tijd ging m.n. door deportatie en pogingen tot Russificatie het aandeel Russen en inwoners uit andere Sovjet republieken omhoog. Toch slaagden Litouwers er dankzij een flinke inbreng in de Litouwse Sovjet in de Russificatie in toom te houden. In 1989 (laatste jaar Sovjet tijd) bereikte het aandeel Litouwers een minimum (net onder 80%), maar daarna groeide het weer naar 83,9% in 2011. Het segment Russen lag toen op zijn maximum (9,4%) en zakte naar 5,4% in 2011 (175.000 in getal). De Russen wonen redelijk gespreid over het land. Alleen in de noordoostelijke kerncentrale plaats Visaginas (29.000) zijn ze in de meerderheid (verder: Klaipėda 28%, ruim 50.000; Vilnius 13%, 70.000). Ook het Poolse volksdeel werd na 1989 kleiner en ging van 8,5% in 1959 naar 6,6%. De Polen zijn nog steeds geconcentreerd in het zuidoosten (totaal 212.000, Vilnius rond 100.000). Witrussen vormen met 1,3% (41.000; Vilnius 22.500) de 3e minderheid en Oekraïners met 0,6% (21.000) de 4e. De andere wat grotere minderheden (Joden, Duitsers, Tataren en Roma zigeuners) komen elk niet verder dan 0,1% van de bevolking (tussen 3000 en 4000).
De Karaïtes vormen een etnische minderheid die vanuit het Krim schiereiland in de Zwarte Zee naar Litouwen kwam (daarom vallen ze onder de Krim Tataren). Ze werden in 1397 door groothertog Vytautis uitgenodigd om in Trakai (niet ver van Vilnius) te komen wonen en hebben nog hun eigen taal en cultuur, waaronder een eigen joodse religie. In 2005 en 2006 waren ze regelmatig te zien op tv spotjes van Unesco over verscheidenheid van culturen. |
Tussen 2001 en 2004 immigreerden jaarlijks rond 5000 mensen naar Litouwen met Litouwers en Russen als grootste groepen. Daarna steeg hun aantal van 6800 in 05 naar 9300 in 08 om te eindigen op 5200 in 2010. Sinds 2004 zijn Litouwers die teruggaan in de meerderheid (van 60% in 2004 naar 80% in 2010). Het Litouwse staatsburgerschap kon men voor 2006 krijgen met één overgrootouder van Litouwse nationaliteit. Sindsdien is dit beperkt tot één generatie en verliezen Litouwers veelal hun nationaliteit als ze een andere aannemen. Tussen 2001 en 2005 steeg de emigratie p/j van 7200 naar 15.600. In 2006 lag ze op 12.600 om te stijgen naar 22.000 in 2009. In 2010 verlieten 83.000 Litouwers hun land. Sinds 2004 (EU lid) is het VK de meest populaire bestemming en in 2007 verving Ierland de VS als 2e reisdoel. Tussen 2004 en 2009 trokken rond 23.000 Litouwers naar het VK, gevolgd door de VS 12.000, Ierland 11.000, Duitsland 8000 en Spanje 4000 (overige landen 35.000). Ook in 2010 stond het VK bovenaan (40.000), met daarna overige landen 19.000, Ierland 13.000, Duitsland 3800, Spanje 3500 en de VS 2800. Het aantal jaarlijkse asielverzoeken is in Litouwen verwaarloosbaar klein.
De opinie over minderheden wordt mede gekleurd door geringe immigratie uit voor Litouwers verre en vreemde landen. Zo was begin 2005 het volksdeel dat integratie van minderheden erg belangrijk vond met 21% het kleinst binnen de EU (EU25 37%, Special Eurobarometer 225, wave 63.1) en het segment dat eind 2006 vond dat immigranten veel bijdragen aan hun land was met 20% ook klein (EU 40%, Standard EB 66). De waardering van immigranten op een schaal van 2,33 naar 1,52 was met 1,92 onder gemiddeld (19 van de EU27 landen hoger, Special EB 273, wave 66.3). In november 07 was het segment dat koos voor opofferen van eigen wortels ten bate van diversiteit het kleinst binnen de EU na dat in Bulgarije (kosmopolieten 4%, EU27 25%, NL 47%, Flash EB 217). Het segment dat koos voor het omgekeerde was iets groter dan gemiddeld (eigen identiteit, geen interculturele dialoog: 16 om 13%) en een relatief groot segment wilde kool en geit sparen (68 om 55%) of wist het wist (12 om 7%). Eind 2006 rekende een doorsnee segment immigratie (11%) en een klein segment integratie (2 om 10%; EB 273, wave 66.3) voor de komende generatie tot de 3 grootste punten van zorg. Begin 2009 koos 2% immigratie voor het land (om 7%) en 1% voor zichzelf (om 3%) bij de grootste 2 zorgpunten uit 14 opties. Sterke etnisch raciale spanningen worden weinig ervaren (14% in 2007, NLS 25%, EU15 41%, NL 57%, BE 43%, EQLS 2007, sept. 2009: 12%, NL 55%, BE 50%, EU 40%; EB 321 QA15.4). Ook de groep die veel spanning tussen religieuze groepen voelde was klein (11%, NLS 15%, EU15 33%, NL 40%, BE 30% in 07). De 3e editie van de 7 dimensies tellende Migrant Integration Policy Index meet immigrantvriendelijkheid in 31 landen; incl. de EU27 (http://www.mipex.eu/ veldwerk 2010). De Litouwers bezetten op deze lijst een 27e plek (score 40, EU 52). De tabel hieronder geeft nadere info over positie en scores op de 7 dimensies onder de 31 landen. Bij * betreft het een met meer landen gedeelde plek. Bij onderwijs gaat het over recht op educatie (incl. les in de taal van het nieuwe land en “de gruwel van Geert W” onderwijs in eigen taal & cultuur) en bij langdurig verblijf om de invloed van de lengte van het verblijf op de status van de vreemdeling. Onder naturalisatie vallen voorwaarden voor en zekerheid over de status en het toegestaan zijn van een dubbele nationaliteit.
Dimensie MIPEX | Litouwen | Nederland | Eu27 | ||
Score | Plek | Score | Plek | Score | |
Toegang arbeidsmarkt | 46 | 23 | 85 | 3 | 57 |
Gezinshereniging | 59 | 18 | 58 | 19 | 60 |
Onderwijs | 27 | 17* | 51 | 10* | 39 |
Politieke deelname | 25 | 23* | 79 | 3* | 44 |
Langdurig verblijf | 57 | 19* | 68 | 6 | 59 |
Naturalisatie | 20 | 29 | 66 | 5* | 44 |
Antidiscriminatie | 55 | 19 | 68 | 12 | 59 |
Qua contact met andere culturen en mate van internationaal georiënteerd zijn scoren de Litouwers naar EU maatstaven wisselend (EB 278, wave 67, veldwerk voorjaar 2007). Het deel met familie in het buitenland of dat TV keek of kranten en boeken las in een andere taal was boven gemiddeld groot, maar een relatief klein deel had vrienden over de grens (Europa 22 om 27%, elders 11 om 17%) en het segment liefhebbers van de buitenlandse keuken was met 18% (EU 45%) erg klein (QA 10). De bereidheid om vreemde talen te leren voor beroep of studie in eigen land is echter relatief verbreid en de groep met interesse in het ontmoeten van mensen uit andere Europese landen was ook aan de grote kant (72 om 63%, BE 69%, NL 67%). Het deel met culturele belangstelling was klein (voor eigen land 49 om 69%; Europese landen 36 om 57%, rest wereld 35 om 56%). Een relatief klein deel voelde zich gehecht aan Europa (46 om 67%) of de wereld (38 om 61%), een modaal contingent aan eigen regio (83%) en een ruim gemiddeld deel aan eigen land (93%) of plaats van afkomst (87%). Een iets onder gemiddeld volksdeel was voor internationale culturele uitwisseling om tolerantie en openheid te bevorderen (met de EU 86%, wereld 82%). Een boven gemiddelde steun in deze kregen een pioniersrol voor burgerinitiatief (44%, NL 43%, BE en EU 37%) en voor nationale overheden (60%). EU instellingen scoorden gemiddeld (42%) en NGO’s met 11% het laagst binnen de EU (23%). Alleen tournees van exposities/ gezelschappen kreeg duidelijk een boven gemiddelde respons als manier om Europees contact te bevorderen (23 om 17%). Uitwisselingsprogramma’s voor studenten (43%) scoorde iets boven en tweelingsteden en TV documentaires over andere EU landen bleven iets onder gemiddeld. Jaarlijkse culturele hoofdsteden van Europa kreeg weinig respons (11 om 18%). Bij keus van 3 uit 9 maatschappelijke waarden kozen veel Litouwers culturele diversiteit (19%, EU 12%), respect voor lessen van de geschiedenis (25 om 17%) of gelijkheid en solidariteit (39 om 37%). Vrijheid van meningsuiting (30 om 37%, NL en BE ruim 50%), tolerantie en openheid (31 om 37%, NL 60%, BE 51%), vrede (45 om 61%), vooruitgang en innovatie (9 om 14%) natuur en milieu (45 om 50%, NL 46%, BE 51%) of ondernemerschap (9 om 10%) kregen relatief weinig aanhang (QA16). De groep die voelt dat Europa voor de 9 waarden staat was in alle gevallen klein naar EU maatstaf.
Demografie: achtergrond en ontwikkelingen
In de Sovjet Unie kenden Oostbloklanden (zo ook Litouwen) een hoger huwelijkscijfer dan de oude EU landen. Seksuele voorlichting en voorbehoedsmiddelen pasten niet in de communistische visie (kapitalistische decadentie), maar mensen konden zich weinig kinderen veroorloven. Abortus was wel toegestaan als manier om het kindertal binnen de perken te houden. Het werd al in 1955 legaal t/m de 12e week met een uitloop voor uitzonderingen. De abortuscijfers waren lang erg hoog, mede omdat de pil verboden bleef. In 1982 en 1987 werd de regeling vrijer omdat er veel illegale abortus was. Toch lag het Litouwse geboortecijfer in 1988 nog boven het gemiddelde van de EU. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en het zelfstandig worden moest men in de Baltische staten alles weer van de grond af aan opbouwen. De combinatie van herwonnen vrijheid en grote onzekerheid mondde in de 90er jaren uit in een losgeslagen periode, al vielen de gevolgen in Litouwen nog mee (mede door de relatief sterke invloed van de roomse kerk). De werkloosheid steeg explosief en het huwelijkcijfer zakte (in Litouwen tussen 1990 en 1995 van 9,8 naar 6,1 per 1000). Het echtscheidingscijfer bereikte in 1990 een piek van 3,4/1000 (veruit hoogste huidige EU27) en zakte naar 2,8 in 1995. Een flink deel van de bevolking raakte op drift. Dit ging m.n. onder laagopgeleide mannen gepaard met verloedering (m.n. overmatig drinken en roken in combinatie met slecht eten en ander risicogedrag). Tussen 1988 en 1995 zakte in Litouwen de levensverwachting bij geboorte bij mannen met ruim 4j naar 64,1j en bij vrouwen met ruim 1j naar 75,9j.
Uit opinieonderzoek kwamen tussen 1992 en 1995 tegenstrijdige signalen naar voren. Men stond in de Baltische staten in toenemende mate afwijzend tegenover echtscheiding. Het aandeel dat het acceptabel vond daalde van 17 naar 14% (NL 60%) en de hang naar nadruk op het gezinsleven werd sterker (v 90%; m 83%). Tegelijkertijd steeg echter het segment dat het huwelijk een achterhaald instituut vindt van 11 naar 24%. De acceptatie van alleenstaand ouderschap was in de Baltische staten hoger dan in de EU15 (60%) en bij vrouwen (79%) hoger dan bij mannen (67%). Het aandeel dat vindt dat een vrouw kinderen moet krijgen om vervulling te vinden zakte van 92% naar 73%. In 1994/95 was onder Litouwse vrouwen het gebruik van moderne anticonceptie laag (30,5%, laagste EU27 van nu na Polen en Bulgarije, veelal spiraaltjes en condooms, bron WHO). Het geboortecijfer zakte tussen 1988 en 1995 van 15,5 naar 11,4/1000 inwoners (huidige EU27 van 12,7 naar 10,7). Tussen 1988 en 1990 ging het abortuscijfer van 63% naar 86% van het aantal geboorten, hoger dan gemiddeld in de EU. In 1995 lag het op 75% om daarna sterk te dalen. HIV besmetting bleef een stuk lager dan in Estland en Letland en lag op gemiddeld EU25 niveau, maar geslachtsziekten als syfilis kwamen steeds meer voor. Hiermee liep Litouwen in 2001 wel in de pas met beide andere Baltische staten. Vreemd gaan was één van de oorzaken. In de Baltische staten vonden in 1999 nog ruim 5 keer zoveel mensen als in de EU15 (61 om 12%) dat dit door de beugel kan.
In Litouwen bleef het vanaf 2000 nog lang sukkelen met de levensverwachting. Het MV verschil in leeftijd van overlijden bereikte in 2005 een piek van 12 jaar en zakte naar 10,9 j in 2010. Mannen werden toen gemiddeld 2,5 jaar ouder dan in 2005 (68,3j, EU27 76,7j) en vrouwen 1,4j ouder (79,2j, EU 82,7j). Ook nu worden Litouwers (m.n. mannen) naar EU maatstaf dus niet erg oud. Het huwelijkscijfer bereikte in 2001 een dieptepunt (4,5/1000 inwoners; EU27 4,9). Daarna steeg de trouwlust naar een waar crescendo in 2008 (7,2; hoogste EU na Cyprus) om te zakken naar 5,7 in 2010 (EU 4,5 in 2009). De doorsnee leeftijd bij een 1e huwelijk was het laagst binnen de EU (26j) bij een klein manvrouw verschil (m 27j, v 25j in 2008). Het aandeel 1e huwelijken (77% in 2008) lag onder de EU normaal. In 2001 was het segment 20plussers dat samenwoonde klein naar EU maatstaf (4,1% volgens OECD family database, in 8 EU landen kleiner), maar bij 20-34 jarigen was het gemiddeld (8,3%, in 13 landen kleiner). Als beide partners het er over eens zijn kunnen ze scheiden mits ze een jaar getrouwd zijn geweest en een contract hebben over de gevolgen (boedel, kinderen etc.). Als één partner het huwelijk wil ontbinden moeten beiden minstens een jaar gescheiden leven van tafel en bed. Verdere gronden zijn verdwijning, incapabel verklaring, gevangenneming, overspel en huiselijk geweld van een partner. Alimentatieplicht en voogdijschap over kinderen hangen mede af van de verantwoordelijkheden voor allerlei onheil (bron: Europese commissie). Het Litouwse echtscheidingscijfer bleef tussen 200 en 2010 het hoogst binnen de EU (tussen 2,8 en 3,4/1000 inwoners, 3 in 2010). In 2010 lag het op 53% van het aantal huwelijken (EU27 2/1000 en 43% in 2008). In 2007 waren bij 63% van de scheidingen kinderen betrokken (NL 56%).
Het geboortecijfer zakte na 1990 sterk en ging na 2004 weer omhoog. In 1990 lag het aantal kinderen per vrouw op 2 (het aantal nodig om de bevolking op pijl te houden). Daarna zakte het tot 1,26 in 2004 (EU 1.49) om vervolgens te stijgen naar 1,55 in 2010. Daarmee lag het weer vrijwel op de EU normaal. Doordat het uitsterven van de Litouwer overheid en parlement in toenemende mate zorgen baarde moedigt het sociale stelsel thans het krijgen van kinderen aan. De gemiddelde leeftijd waarop een vrouw haar eerste kind krijgt viel in 2008 met 25j onder de jongste binnen de EU (NL 29j), maar de doorsnee leeftijd van kinderen krijgen ging tussen 2000 en 2009 met 2,3 j omhoog naar 28,9j (Eurolanden 30,3j in 2008, +0,9j sinds 2000). Het aantal tienergeboorten was in 1980 al tamelijk hoog. In 2008 lag het op 18 per 1000 meisjes tussen 15 en 19 (6 na hoogste EU). Het segment Litouwers dat in een eenoudergezin leeft is groot naar de maatstaf van de NLS groep (4,7% in 09, EU15 4,8%, NLS 2,6%) en relatief veel afhankelijke kinderen leven niet bij hun beide biologische ouders. Tussen 1970 en 1995 steeg het aandeel buitenechtelijke geboorten van 3 naar 13% en daarna ging het naar 29% in 2010 (Eurolanden 37% in 09). Abortus mag in Litouwen t/m de 12e week op verzoek (om elke reden, bij kinderen tot 16 is toestemming van ouders nodig). Daarna is het beperkt toegestaan. Om medische redenen wordt het geheel vergoed, maar voor persoonlijke redenen geldt een eigen bijdrage die naar Litouwse maatstaven behoorlijk hoog is. Het land kent een actieve roomse antiabortus lobby. In 2008 werd een wetsvoorstel dat het vrijwel onmogelijk moest maken verworpen en in 2010 speelde een voorstel artsen het recht te geven om abortus te weigeren. Het aantal abortussen zakte tussen 2001 en 2010 fors (van 44% naar nog geen 20% van het aantal geboorten). Het cijfer was daarmee een stuk lager dan in beide andere Baltische staten en is naar EU maatstaf niet hoog. Begin 2005 viel het gedeelte Litouwers dat bescherming van het ongeboren leven erg belangrijk vindt onder de kleinste binnen de EU (37%, EU 53%; NL en BE 48%; tamelijk belangrijk 42%, EU 33%; Special EB 225/ wave 63.1).
De leefsituatie van Litouwers veranderde na 2005 in een aantal opzichten in de richting van het patroon van de EU15. Het aandeel alleenwonenden groeide na 2004 sneller dan gemiddeld en kwam in de buurt van de normaal van de EU15. Het aandeel 65plussers is daarbij (net als in de NLS) groter dan in de EU15 (49% om 52% om 40%). Het segment in en eenoudergezin was in 2005 naar alle maatstaven nog groot, maar zakte en lag in 2010 op de EU15 normaal. Het segment in een paar zonder kinderen bleef naar EU15 maatstaf klein en naar die van de NLS normaal. Het aandeel paren met minstens één 65plusser ontloopt elkaar niet veel (LT en NLS 43%, EU15 45%). Het gedeelte in een paar met kinderen bleef relatief groot. Daarbij telt Litouwen veel gezinnetjes met 1 kind. Het segment met meer dan 2 kinderen werd na 2005 kleiner. Het segment in een situatie met 3 of meer volwassenen zonder kinderen bleef relatief klein, vooral naar de maatstaf van de NLS en het gedeelte dat met 3 of meer volwassenen met kinderen leefde bleef groter dan in de EU15, maar kleiner dan in de NLS. Wel werd het anders dan gemiddeld in de NLS t.o.v. 2009 wat kleiner. In de nieuwe lidstaten is dit aandeel groot doordat vanwege gebrek aan voorzieningen of woningnood grootouders vaak bij een gezin met kinderen of alleenstaande moeders vaak bij ouders inwonen. De tabel hierna biedt inzicht in de leefsituatie in Litouwen in 2010 vergeleken met de 12 nieuwe lidstaten (NLS) en de oude EU15 waar ook NL en BE onder vallen. Het volksdeel dat leefde in een huishouden met afhankelijke kinderen was daarbij groot (58,6%; NLS 57,6%; EU15 48,6%).
Leefsituatie in % van de bevolking | Litouwen 2010 | NLS 2010 | EU15 2010 |
Alleenwonend | 12,9 | 8,8 | 14,6 |
In een eenoudergezin | 4,7 | 2,6 | 4,8 |
In een paar zonder kinderen | 17,7 | 18,0 | 25,8 |
In een paar met kinderen | 38,6 | 33,3 | 36,0 |
met 1 kind | 15,7 | 12,9 | 11,7 |
met 2 kinderen | 17,2 | 14,9 | 17,1 |
met meer dan 2 kinderen | 5,7 | 5,5 | 7,2 |
Met 3 of meer volwassenen | 10,8 | 15.7 | 11 |
Idem met kinderen | 15,3 | 22,7 | 7,9 |
In 2010 telde Litouwen naar huishoudens 31,5% alleenstaanden (EU15 32,4%, NLS 23,9), 4,9% eenoudergezinnen (EU15 3,9%, NLS 2,8%), 21,6% paren zonder kinderen (EU15 29,2%, NLS 24,5%), 26% paren met kinderen (EU15 22%, NLS 23,9%) en 15,9% samengestelde huishouden (EU15 12,2%, NLS 24,8%). Litouwse huishoudens zaten naar grootte dichter bij de EU15 dan bij de NLS in (2,5 leden; EU15 2,3, NLS 2,8 in 2010). Bij huishoudens van alleenstaanden was het aandeel onder 65j naar de maatstaf van de Eu15 klein (50%, NLS 46%, EU15 63%). Onder paren zonder kinderen telde 44% minstens één 65plusser (EU15 46%, NLS 44%). Bij de samengestelde huishoudens is het segment van 3 of meer volwassenen zonder kinderen in Litouwen en de EU15 kleiner dan in de NLS (8,2 om 8,1 om 12,6%) en het segment met kinderen hangt tussen beide in (7,7%, NLS 12,2%, EU15 4,1%). Wel is het kindertal in Litouwen vaak klein.
In Litouwen zijn zeker naar EU15 maatstaf familiebanden nog hecht. Er zijn bijv. veel samengestelde huishoudens met kinderen waarvan een tienermoeder of grootmoeder deel uitmaakt. Eind 2006 lag het volksdeel dat van familie thuishulp verwachtte bij ziekte op 58% (om 43%, verder: vriend 5 om 5%, buur 6 om 2%; partner 26 om 45%). Qua advies bij privéproblemen of familiezaken viel familie met 54% onder de EU top (om 40%, vriend 12 om 14%, collega 1 om 1%, partner 22 om 38%) evenals voor een luisterend oor bij een emotionele dip (39 om 29%, vriend 26 om 24%, buur 6 om 2%; partner 16 om 37%,). M.b.t. lenen bij acute geldnood scoorde familie gemiddeld (54%; vriend 15 om 6%, buur 4 om 1%, collega 3 om 1%, partner 8 om 14%, een ander 6 om 9%, niemand 7 om 10%, EB 273, wave 66.3, QA4). Hulp van familie of buren scoren dus relatief hoog, maar net als in Letland verwachten weinigen hulp van hun partner.
Leefsituatie van de jongere generatie
Vrouwen gingen in Litouwen volgens The life of man and women in Europe 2008 edition in 2005 naar EU maatstaf op een doorsnee leeftijd (24j in 2005) en mannen relatief laat (29j) de deur uit. Het deel dat nog bij hun ouders woonde was bij deze peiling groot (18 t/m 24j: v 80%, EU25 66%, m 87 om 78%; 25 t/m 29j: v 40 om 28%, m 63 om 42%). Van de 25-29 jarigen die de deur uit waren leefden weinigen (v 15%, EU 32%; mannen 14 om 37%) in een paar zonder kinderen en velen (v 49 om 42%. m 48 om 30%) als paar met kinderen of in een samengesteld huishouden (3 of meer volwassenen met of zonder kinderen: v 25 om 9%, m 35 om 11%) zodat voor alleenwonenden met of zonder kinderen weinig overbleef (v 11 om 16%, m 6 om 22%). Eurostat kwam op een relatief groot segment huishoudens waarbij de aangever onder 30j was (13,4% in 2005, EU15 8%, EU27 9,7%). Volgens OECD family database was in 2000 Litouwen het enige land waar 0% van de 20-34 jarigen nog thuis woonde. Verder kwam men onder de leeftijd groep op veel alleenstaanden (15,4%, 7 EU landen meer), een doorsnee segment dat samenwoonde (8,3%, NL 22%, BE 3%), een erg groot deel dat al getrouwd was (69%, grootste EU, NL 30%, BE 19%) en 7% in een andere leefsituatie.
Werk en kinderen
Litouwse vrouwen zijn er vroeg bij met het krijgen van kinderen en het segment kinderloze vrouwen tussen 25 en 29j is klein (26,5% in 2007, 2 na kleinste van 24 EU landen, NL 67%). Bij vrouwen tussen 40 en 44 was dit segment van doorsnee grootte (19,3%, NL 24%, BE 20%, OECD family database). Eind 2006 was het deel Litouwers met een gezin dat qua kinderwens tevreden was met hun kindertal aan de kleine kant (75 om 79%) en een iets boven gemiddeld segment had er meer gewild (21 om 18%). Bij kinderlozen was de groep die daar vrede mee had van doorsnee grootte (18%, EB 273, QA 8), 71% (EU 73%) had wel kinderen gewild en 11% (EU 8%) wist het niet. Litouwen kent een vrij groot aandeel werkende moeders (63% in 2008, 9e EU27, NL 4e, BE 12e). Vergeleken met alle werkende vrouwen van de kinderleeftijd (25-49j: 81%) was het verschil relatief groot (18%, BE 13%, NL ±7%). Dat komt mede doordat moeders relatief jong zijn en door verlofregelingen voor moeders met kleine kinderen. Van de moeders van kinderen tot 3 had 57% werk en viel 20% onder een verlofregeling (EU 50 en 6%, NL 72 en 13%, BE 62 en 8%). Bij paren met kinderen hadden vaker dan in NL en BE beide ouders een voltijdbaan (LT 61%, BE 32%, NL 5% in 2007; één ouder deel, ander vol LT 7, BE 35, NL 59%; alleen verdieners LT 24, BE 23, NL 21%, beide ouders werkloos LT 4, BE 6, NL 3%). In een eenoudergezin had in Litouwen 65% een voltijdbaan (NL 15%, BE 35%), rond 8% had een deeltijdbaan (BE 22%, NL 48%) en ruim een kwart had geen betaald werk (BE 43%, NL 37%). De situatie kan in 2009 en 2010 veranderd zijn omdat door de kredietcrisis velen hun baan verloren.
De aanhang van publieke kinderopvang van 0 t/m 6 jarigen was in sept. 2009 in LT het kleinst binnen de EU voor 0-3 jarigen (12 om 44%), maar aan de grote kant voor 3-6j (68 om 63%). Een iets onder gemiddeld segment Litouwers vond publieke voorzieningen voor de leeftijdgroep nodig (64 om 68%,; wenselijk 29 om 24%), maar een relatief klein deel was tevreden over kwaliteit (42 om 54%) en betaalbaarheid van formele opvang (35 om 41%, Special EB 321, wave 72.1). Veel Litouwers zijn voor opvang thuis door ouders van kinderen tussen 0 en 3j (beide ouders 39%, EU 39%; moeder 57 om 33%, vader 14 om 7%, grootouders/ andere verwanten 13 om 23%; au pair 8 om 12%, gediplomeerde oppas 2 om 16%, meer opties mogelijk). In 2009 ging maar 11% van de kinderen tot 3 naar formele opvang, waarvan ruim 80% meer dan 30 u (Eu27 27%; BE 33%; NL 49%, maar veelal minder dan 30u p/w). Het deel waarbij de ouders uitsluitend de opvang deden viel onder de EU top (76%, EU 51%, BE 59%, NL 22% in 2009). M.b.t. kleuters tussen 3 en 6 kreeg formele opvang (dagopvang, kleuterschool) de meeste aanhang (68%, EU27 63%) en de aanhang voor opvang thuis was veelal onder gemiddeld (gediplomeerd 5 om 15%, au pair 8 om 10%, overige verwanten 17 om 24%, beide ouders 26 om 31%, moeder 19 om 19%, vader 7 om 6%). Bij kleuters lag het gebruik van formele opvang eveneens flink onder het Eu gemiddelde (57%, ook voor 80% meer dan 30u; EU27 84%, NL 87%, veelal minder dan 30u, BE 99%). Ook hier viel opvang louter door ouders onder de EU top (33%, Eu 10%, NL 8%, BE 1%). In de tabel is te zien hoe Litouwers (LT) begin 2005 scoorden op opvoedingswaarden (bron EB 225). De waarden werklust, fantasie, onafhankelijkheid en gehoorzaamheid kregen naar EU maatstaf weinig aanhang en zorgvuldig/ spaarzaam naar verhouding veel.
Opvoedingswaarde | Volksdeel dat deze in 2005 erg belangrijk vond in %. | |||
LT | NL | België | EU25 | |
Tolerantie en respect voor de ander | 79 | 90 | 83 | 82 |
Verantwoordelijkheidsgevoel | 80 | 88 | 83 | 80 |
Volharding/ beslistheid | 60 | 61 | 68 | 61 |
Gehoorzaamheid | 44 | 50 | 63 | 56 |
Zorgvuldigheid/ spaarzaam | 60 | 36 | 52 | 54 |
Onafhankelijkheid | 41 | 66 | 56 | 53 |
Fantasie | 37 | 31 | 41 | 52 |
Hard werken/ werklust | 22 | 38 | 59 | 47 |
In 2010 vonden qua balans werk privéleven naar verhouding weinig werknemers dat de werkuren goed in te passen waren in het privéleven (14 om 30%). In 2007 hadden naar EU15 maatstaf veel en naar NLS maatstaf weinig veel Litouwers moeite met de balans tussen werk en gezinsleven (door werk: regelmatig te moe voor het huishouden 53%, moeite met voldoen aan familieplichten 39%; te weinig tijd over voor familie contact: mannen 38%, NLS 28%, EU15 30%; v 37 om 25 om 27%). Een groot deel hield te weinig tijd over voor hobby’s (m 56 om 49 om 47%, v 62 om 58 om 55%), maar het deel dat te weinig tijd overhield voor vrijwilligerswerk (m 39 om 46 om 48%, v 34 om 55 om 53%) of overige sociale contacten (m 28%, v 30%) viel qua grootte mee. In sept. 2009 was het segment dat aangaf vaker p/w door werk moeite te hebben met familie verantwoordelijkheden relatief groot (11%, EU 7%, EB 321, QA41.2).
Discriminatie en racisme
Uit de tabel hierna blijkt hoe in vergelijking met Nederlanders, Belgen en de EU27 relatief veel Litouwers moeite hebben met wat afwijkt van de norm (EB 317, QE6).
Type premier/ president van het eigen land | Deel in % dat zich daar medio 2009 enigszins tot hoogst ongemakkelijk bij zou voelen | |||
LT | NL | BE | EU27 | |
Vrouw | 6 | 17 | 20 | 21 |
Openlijk homo/ lesbisch | 69 | 28 | 36 | 47 |
Gehandicapt | 53 | 33 | 42 | 40 |
Etnische minderheid | 61 | 59 | 57 | 55 |
Minderhedenreligie | 52 | 61 | 70 | 51 |
Jonger dan 30 | 56 | 74 | 58 | 61 |
Ouder dan 75 | 77 | 81 | 73 | 73 |
Bij 5 van de 7 nagevraagde items was dat segment groot naar EU maatstaf en bij anders geaard en etnische minderheid viel het onder de EU top. Bij “vrouw” was het echter erg klein (de Litouwse president Dalia Grybauskaitė is een ongehuwde dame). Naar EU15 maatstaf waren de afwijkingen meer uitgesproken dan naar die van de NLS landengroep (bron: Special Eurobarometer 317, wave 71.2; veldwerk van medio 2009). Een boven gemiddeld segment Litouwers zag zich zelf als lid van een etnische (6 om 5%) of gehandicapte minderheid (3 om 2%). Geloof (2 om 4%) en anders geaard (0 om 1%) scoorden hier laag. Een doorsnee volksdeel claimde bij geen enkele minderheid te horen (85%). Het segment dat zich zelf in het jaar voor de vraagstelling gediscrimineerd of lastig gevallen voelde was gemiddeld bij geaardheid (1%) of handicaps (2%) en relatief klein bij geloof 0 om 1%, etniciteit 1 om 3%, sekse 2 om 3%, leeftijd 5 om 6% en overige gronden (2 om 3%). Op 5 van 6 onderzochte vormen vonden weinig Litouwers dat er in het land erg veel wordt gediscrimineerd (geloof 3%, EU27 9%; etniciteit 4 om 16%; handicaps 10 om 13%, sekse 6 om 7%, leeftijd 14 om 16%) en bij geaardheid was het een doorsnee deel (12%). Bij 4 van 6 vormen schatte een groot segment in dat het de 5 jaar tevoren veel erger was geworden met discriminatie (sekse 6 om 5%, geaardheid 9 om 7%, leeftijd 13 om 10%; handicaps 7 om 6%) en bij 2 was dat klein (geloof 3 om 6%, etniciteit 4 om 9%). Weinigen in het land claimen getuige te zijn geweest van discriminatie van anderen (geaardheid 2 om 6%, etniciteit 4 om 12%, geloof 2 om 5%, handicaps 3 om 6%, sekse 3 om 5%, overige 2 om 3%, leeftijd 6 om 8%). Tenslotte kenden velen gehandicapten (63 om 58%), weinigen zigeuners (12 om 17%) of aanhangers van een ander geloof (55 om 64%) en opvallend weinigen homo/ lesbo’s (7 om 38%) persoonlijk. Een etnische minderheid scoorde hier gemiddeld (59%).
LT is niet vrij van racisme. M.n. zigeuners, Tsjetsjenen, moslims en vluchtelingen zijn de dupe. In 2007 werd in havenstad Klaipėda een Somaliër die zich in de media over racisme had uitgelaten zo zwaar toegetakeld dat hij enkele weken later het leven liet. |
De vrees dat er door de kredietcrisis minder geld en aandacht is voor discriminatie bestrijding was in Litouwen tamelijk wijd verbreid (52%). Het deel dat inschatte dat ze discriminatie zou aanwakkeren was bij handicaps (62%) en sekse (46%) aan de grote kant en bij religie (29%) en etniciteit (40%) relatief klein. Geaardheid (38%) en leeftijd (66%) scoorden hier gemiddeld. Een ruim gemiddeld segment vond dat de media genoeg aandacht besteden aan discriminatie op het vlak van handicaps (57%), etniciteit (59%), geloof 55% en geaardheid (58%). Bij sekse was het aan de kleine kant 61%. Onder Litouwers bestaat naar EU maatstaf weinig steun voor gelijke kansen maatregelen t.a.v. werk of solliciteren en het deel dat vond dat er op hun werkplek genoeg tegen discriminatie werd gedaan viel onder de kleinste van de EU (sekse 15 om 27%, geaardheid 9 om 21%, etniciteit 14 om 23%, geloof 12 om 22%, handicaps 11 om 22%, leeftijd 17 om 26%). Toch schatte een ruim gemiddeld volksdeel in dat men in dezen de eigen rechten kent (36%). Net als in alle voormalige Oostbloklanden is wantrouwen t.o.v. overheden en instanties in Litouwen wijdverbreid. Tribunalen, gelijke rechten clubs en “overige” werden door een groter segment dan gemiddeld in de Eu aangevinkt als instantie om klachten te deponeren. Vakbonden (13 om 27%) en NGO’s (6 om 13%) scoorden het laagst binnen de EU en ook politie en juristen scoorden laag.
Vrouwenemancipatie
Door de periode van communistische overheersing kent het voormalige Oostblok een eigen achtergrond qua emancipatie. De Sovjetoverheid vond het arbeiderscollectief erg belangrijk en traditionele gezinswaarden werden als bourgeois bestempeld. Er waren veel arbeidskrachten nodig en de vrouw werd van staatswege vooral gezien als werkende moeder. Stoere manwijven op trekkers en dito fabrieksarbeidsters werden door de Sovjetoverheid gepresenteerd als rolmodellen voor vrouwen. De wetgeving werd geënt op deze visie en de maatschappij werd er op ingericht. Echtscheiding en abortus werden in de Sovjet Unie in de 50er jaren wettelijk mogelijk. Ook werd een vrij langdurig betaald zwangerschapsverlof ingevoerd en er kwamen gratis opvangfaciliteiten voor kinderen. Vrijwel alle vrouwen namen min of meer noodgedwongen een voltijdbaan waarin ze voor hetzelfde werk vaak minder verdienden dan mannen. Naast hun werk moesten vrouwen echter ook de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinderen op zich nemen; want mannen werden beschouwd als kostwinner en niet als werkende vader.
Eind 2006 leken de naweeën qua manvrouw taakverdeling mee te vallen. M.n. vrouwen staken nog wat weinig tijd in zorg voor kind of familie (p/w: m 24u, EU27 26u; v 36 om 41u), maar mannen besteedden iets meer tijd dan gemiddeld aan huishouden en koken (9 om 8u, v 15 om 16u). De tabel hierna toont in hoeverre bij beide geslachten werk botste met privéactiviteiten in 2007 in Litouwen (LT), NL, België en de EU. M.n. contact met familieleden had te lijden onder werk. Voor het overige vielen de verschillen mee, vooral naar de maatstaf van de 12 NLS landen en bij vrouwen (EQLS 2007).
Activiteit | Percentage dat er door het werk te weinig tijd voor had | |||||||
LT | NL | BE | EU27 | |||||
M | V | m | v | m | v | m | v | |
Contact met familieleden | 38 | 37 | 37 | 36 | 28 | 32 | 29 | 27 |
Andere sociale contacten | 28 | 30 | 46 | 42 | 36 | 39 | 34 | 38 |
Eigen hobby’s/ interesses | 50 | 48 | 44 | 51 | 43 | 59 | 47 | 56 |
Vrijwilligerswerk/ politiek | 39 | 34 | 35 | 43 | 38 | 46 | 48 | 53 |
Medio 2009 was het volksdeel dat vond dat sekse discriminatie in hun land veel voorkomt relatief klein (33%, EU 40%, NL 38%, BE 39%), maar het deel dat vond dat deze vorm van discriminatie de laatste 5 jaar was toegenomen (31%) was aan de grote kant. De steun voor meer gelijke kansen maatregelen is in Litouwen überhaupt klein (op dit vlak 68 om 75%). Qua studie vonden begin 2005 maar weinig en in LT dat een universitaire studie voor mannen belangrijker is dan voor vrouwen (12%, EU25 17%, oneens met de stelling 80 om 81%, bron EB 225, wave 63.1) en het land steekt qua opleidingsniveau van vrouwen gunstig af bij de EU27 normaal. Het segment laag opgeleiden (lager vervolgonderwijs of minder) is bij hen klein en kleiner dan bij mannen en zakt tegen de Eu trend in met de leeftijd (v 25-34j 9,1%, EU27 17,5% in 2010; 55-64j 13,5 om 43%). Het aandeel hoog opgeleide vrouwen is groot bij beide leeftijdgroepen. Vooral bij jonge vrouwen is het groter dan bij mannen en het grootst binnen de EU (v 25-34j 55 om 37,5%: 55-64j 26 om 17%). Het aandeel vrouwelijke hoger onderwijsstudenten is dan ook fors (rond 60% tussen 1998 en 2009, 59% in 2009; EU van 53 naar 55,5%). In 2004 lag het aandeel vrouwen in onderzoeksbanen in hoger onderwijs, bedrijfsleven en overheid tussen 36 en 49% en het viel daarmee onder de top van de huidige EU27.
Een doorsnee volksdeel onderschreef in 2005 dat bij baanschaarste vrouwen evenveel recht hebben op werk dan mannen (85%; niet mee eens 8 om 12%). Naar beroep was manvrouw polariteit naar EU maatstaf in dat jaar duidelijk aanwezig. Vooral mannen leken in dit opzicht echte mannen te moeten zijn. Het aandeel vrouwen met banen in 6 beroepssectoren waarin veel vrouwen werken (zorg en sociaal werk, onderwijs, overheid, winkelpersoneel, horeca en administratie) was met 63% ruim gemiddeld en de bijdrage van vrouwen aan de top6 van vrouwen beroepen was van doorsnee grootte (bediening, administratie, huishouden, persoonlijke verzorging ed. 34,5%). Het aandeel mannen in mannensectoren was echter het 1 na grootst binnen de EU (56 om 42%) evenals het segment mannen in de top6 van mannenvakken (montage, bouwvak, techniek e.d., kleine zelfstandige: 38,3 om 25,5%; The life of man and women in Europe 2008 edition). Het verschil in beloning naar geslacht voor gelijksoortig werk zakte tussen 2007 en 2010 van boven naar onder de EU normaal (van 20 naar 14,5%; EU van 18 naar 17%). In 2011 stond men qua vrouwman ratio in deelname aan de arbeidsmarkt (0,91) 3e in de EU. Qua hogere functies viel het volksdeel dat mannen geschikter vond als politiek leider dan vrouwen in 2005 onder de grootste binnen de EU (41%, EU 27%) en slechts 46% bestreed deze visie (EU 66%). Qua aandeel vrouwen in de politieke top scoorde men (de presidente even daargelaten) ook in 2011 laag (parlementariërs 19%, 18e EU27; ministers 14%, 22e). Het aandeel vrouwen bij rechtelijke macht, hoge ambtenarij en topmanagement (40%) was echter het grootste van de EU na dat in Letland en het aandeel vrouwelijke vakmensen en technici viel met 67% onder de wereldtop. In 2006 viel het aandeel vrouwen in het bestuur van de centrale bank (25%) onder de top5 binnen de EU. De 50 bekendste ondernemingen telden een doorsnee aandeel vrouwen in de directie (10%). Bij dit alles gaat het om selecte groepen. In 2005 was in Litouwen onder managers van kleine ondernemingen het aandeel mannen 2,2 x zo groot als het aandeel vrouwen, EU 1½ x; directeuren/ CEO’s 1,2 om 3x zoveel). Ook bij zelfstandigen met personeel was de MV verhouding vrij evenwichtig (1,8 op 3,2; EU 7 op 3,5). In 2005 was het segment werknemers met een vrouw als directe superieur het grootst binnen de EU (34,5%, EU27 24,5%, 4thEWCS).
Via http://www.weforum.org/reports is te vinden dat in 2011 Litouwen op plek 37 (14e van de EU) stond op de Global gender gap index die de mate van gelijke berechting van vrouwen wereldwijd meet. NL stond op 15 (6e Eu) en België op 13 (5e). T.o.v. 2009 was België sterk gestegen (toen op 33) en Litouwen (toen 30) en NL (toen 11) waren gezakt. De gegevens over 2011 hierboven komen van deze link. Via http://www.quotaproject.org/index.cfm is info te vinden over wettelijke quota en eventuele sancties in landen. |
Emancipatie naar geaardheid
Op http://www.ilga-europe.org/ en via wikipedia is info te vinden over ontwikkelingen en stand van zaken aangaande LBGT rechten en evenementen in de EU landen (LBGT is de Engelstalige afkorting voor lesbisch, biseksueel, homo en transseksueel). Zelfde sekse seks was in de Sovjet tijd verboden, maar werd kort na de hernieuwde onafhankelijkheid in 1993 gelegaliseerd. In verband met de EU toetreding werd de leeftijd voor seks (ongeacht geaardheid) in 2004 gesteld op 14 jaar en in 2005 werd via een wet op gelijke behandeling discriminatie op geaardheid verboden in werk en onderwijs en bij toegang tot goederen en diensten. In deze periode voerde roddelkrant Respublika een antie LBGT campagne. In 2007 verbood de gemeenteraad van Vilnius 2 keer een publieke LBGT manifestatie uit “veiligheidsoverwegingen” (dit terwijl men eerder bezoeken van de Amerikaanse president, de Britse koningin en de paus wel aandurfde). In 2008 strandde een poging om het discriminatie verbod weer op te heffen in het parlement. Wel kwam er ondanks protest van presidente Dalia Grybauskaité in 2009 een wet door die propaganda voor homoseksuele, biseksuele en polygame relaties verbiedt. In september laakte het Europese parlement de wet en het vroeg een oordeel van het Europese bureau voor grondrechten. Via een veroordeling door het Litouwse parlement verklaarde dit dat het daartoe niet bevoegd is. Een protest van de presidente droeg er in 2010 wellicht toe bij dat een eerste gaypride optocht in Vilnius op het nippertje door mocht gaan. De optocht vond in een redelijk goedmoedige sfeer plaats in een buitenwijk (er staan filmpjes op youtube), maar de massaal aanwezige politie moest uiteindelijk toch traangas inzetten om zo’n 2000 tegendemonstranten uit de buurt te houden.
Litouwen kent een sterke roomse en rechts populistische antihomo lobby. Onder de bevolking is het fenomeen weinig populair en de dominante houding is ontkenning (zie ook onder het kopje “discriminatie”). Het volksdeel dat homoseksualiteit acceptabel vindt is in Letland en Litouwen tussen 1990 en 1999 weliswaar iets gestegen (van 2 naar 5%; het gemiddelde aandeel homofielen onder de mensheid), maar deze acceptatiegraad was in vergelijking met de Eu15 (45%, NL 77%) zo laag dat veel pubers in hun homo-erotische ontwikkelingsfase (waar volgens de aloude, maar nog alom gerespecteerde Kinsey rapporten 70 tot 80% van de leeftijdsgroep aan onderhevig is), wellicht grote problemen ervaren. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat het aandeel voorstanders van het homohuwelijk klein is. Najaar 2006 lag het op 17% (EU 44%) en 12% (om 32%) was toen voor kinderadoptie door zelfde sekseparen. Uit een 2tal enquêtes in Litouwen in 2009 kwam naar voren dat 88% discriminatie afkeurde en 70% discriminatie op geaardheid. Tussen 15 en 30% zou niet meer met een bekende willen praten als die homo bleek te zijn en 60% zou geen lid willen zijn van een club waar homo’s bij horen. Van de Litouwers zag 67% zelfde sekse geaardheid als ziekte en 82% zag het als negatieve afwijking. Toch was 65% tegen homo discriminatie op de werkvloer en 42% was voor een vorm van legaal partnerschap voor zelfde sekse paren. Het aandeel voorstanders van huwelijk (13%) en kinderadoptie (14%) bleef echter erg klein. Een openlijk homo parlementslid keurde 30% goed en 16% een homo optocht in Vilnius.
Officieel is in Litouwen anders geaard zijn in het leger toegestaan. Bloedtransfusie door homoseksuele mannen is bij wet verboden. Hetzelfde geldt voor het homo huwelijk en voor zelfde sekse relaties bestaat geen enkele vorm van wettelijke erkenning. Daardoor is officiële adoptie of pleegouderschap door zelfde sekse paren uiteraard onmogelijk (bij anders geaarde individuen mag het trouwens ook niet). Ook reageerbuisbevruchting bij lesbische vrouwen is verboden en het aanpassen van seksuele identiteit bij de burgerlijke stand door transseksuelen ligt erg moeilijk.
De leefsituatie van 65plussers
Bij het Litouwse ministerie van sociale zekerheid en werk is geen specifieke info te vinden over ouderen beleid. In 2005 viel het aandeel ouderen dat bij hun kinderen inwoonde onder de EU top. Bij 65-75 jarigen betrof het 35% van de vrouwen (EU 18%) en 30% van de mannen (om 19%) en bij 75plussers 28% van de vrouwen (EU 18%) en 27% van de mannen (EU 14% bron: The life of women and men in Europe 2008). In 2007 was het volksdeel dat vond dat afhankelijke mensen teveel op hun familie moeten leunen kleiner dan gemiddeld in de EU27 (61 om 71%; niet eens 27 om 22%; EB283, wave 57.3 QA 29). Het segment alleenwonende 65plussers groeide tussen 2005 en 2010 wel meer dan gemiddeld; van 5,1 naar 6,4% van de bevolking (NLS 4,6%, EU15 5,5% in 2010). Het volksdeel in een paar met op zijn minst één 65plusser werd wat kleiner (van 8,6 naar 7,8%, EU15 11,7%, NLS 7,9% in 2010). De levensverwachting is in Litouwen laag naar EU maatstaf, vooral bij mannen. Ook de gezonde levensverwachting voor 65plussers bleef nog laag, maar steeg tussen 2005 en 2009 wel relatief sterk (v 6,7 j in 2009, EU 8,3j; m 5,9 om 8,2j). In de tabel die nu komt staan de 1e en 2e keus opgeteld in Litouwen (LT), de EU27, België en NL aan manieren om hulp in te vullen voor een bejaarde ouder die zich thuis alleen niet meer kan redden (bron special EB 321 wave 72.1; QA48T; veldwerk nazomer 2009). Thuiszorg door kinderen en bij kinderen intrekken viel in top en professionele thuiszorg in de kelder van de EU. Ook beschermd wonen/ bejaardentehuis scoorde laag.
Hulpopties in % | LT | NL | BE | EU27 |
Bij kinderen intrekken | 68 | 9 | 26 | 43 |
Hulp/ zorg van kinderen thuis | 70 | 51 | 53 | 56 |
Professionele thuiszorg | 26 | 82 | 62 | 53 |
Bejaardentehuis/ beschermd wonen | 24 | 47 | 44 | 32 |
Hangt er van af | 3 | 5 | 7 | 6 |
Geen/weet niet/anders | 4 | 3 | 3 | 5 |
Litouwers hadden voor zorg voor ouders een naar EU maatstaf ruim gemiddeld deel van hun gezinsinkomen over (18,7%, NL 8,4%, BE 16,2%; QA 54). Velen (42%) vonden dat ze de lange termijnzorg voorzieningen in hun land niet goed konden beoordelen, slechts weinigen vonden ze kwalitatief goed (23%, NL 60%, BE 82%, EU 44%) en een doorsnee deel vond ze slecht (35%, NL 31%, BE 12%). Het segment dat ze betaalbaar achtte was klein (17%, NL 45%, BE 50%, EU 29%) en 39% vond ze te duur (om 45%, NL 40%, BE 44%; weet niet 36 om 22%, QA 47). Het volksdeel dat inschatte dat verwaarlozing of uitbuiting van ouderen in een hulpsetting veel voorkomt was in Litouwen aan de grote kant (58%; EU 47%, NL 34%, BE 36% in 2007, EB 283, wave 67.3, QA 30). De volgende tabel laat zien hoe bij verdere navraag de zorgen waren verdeeld.
Deel met zorgen over (%) | LT | NL | BE | EU27 |
Slechte leefomstandigheden | 71 | 70 | 71 | 70 |
Fysieke verwaarlozing | 70 | 72 | 65 | 67 |
Geen adequate zorg | 74 | 68 | 66 | 66 |
Psychisch misbruik | 67 | 57 | 70 | 64 |
Misbruik van bezit | 75 | 64 | 73 | 67 |
Fysiek misbruik | 55 | 37 | 55 | 52 |
Seksueel misbruik | 37 | 25 | 43 | 31 |
Als potentiële daders dachten Litouwers relatief vaak aan eigen kinderen, familie en vooral kennissen en niet vaak aan beroepskrachten thuis of in een verpleeghuis. Qua tegenmaatregelen zagen velen heil in meer inkomen voor zorgwerkers en geld voor mantelzorg. Meer opleiding en minder werkdruk voor zorgwerkers en meer betrekken van verwanten, artsen en sociaal/ pastoraal werkers in de zorg kregen weinig aanhang.
Welzijnsaspecten in Litouwen
De voormalige Oostbloklanden in de Eu moesten na de val van de Berlijnse muur hun economie en maatschappij in veel opzichten van de grond af aan opnieuw opbouwen. Daardoor liggen bestaanszekerheid, leefomstandigheden en welvaartsniveau nog achter bij de oude EU. Vanuit hun Sovjet achtergrond zijn veel Litouwers nogal allergisch voor staatsmacht en marktliberaal denken kreeg onder hen een grote aanhang. Het segment dat inkomensverschil nodig acht voor economische ontwikkeling was in 2009 nog aan de grote kant (51% special EB 321 wave 72.1, veldwerk sept. 09, QA14), maar het deel dat van harte onderschreef dat de inkomensverschillen veel te groot zijn (70%) of dat rijken meer belasting moeten betalen (46%) was ook relatief groot. Feitelijk vallen de inkomens verschillen onder de EU top. In 2010 verdiende de 20% topinkomens 7,3 x zoveel dan de 20% laagste (EU 4,9 x; NL 4 x, BE 3,9 x zoveel), 20% moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (NLS 17,1%; EU15 16,5%, BE 15%, NL 11%) en van de werkenden bleef 12,3% onder deze grens (EU 8,5%). Deze verschillen werden in 2009 en 2010 groter. Het deel met sterke armrijk spanningen was groot (47%, EU27 32%, NL 14%, BE 29%) en relatief velen hadden moeite de eindjes aan elkaar te knopen (18%, NL 8%, EU27 12%, BE 11%, QA35). Ook het volksdeel dat veel verschil voelde tussen aspiraties en levensomstandigheden was groot naar EU maatstaf (40%, NL 10%, BE 14% in 2007).
Aan oorzaken van armoe kregen in 2009 “onvermijdelijk gevolg van vooruitgang” (12%) en pech (10%) naar EU maatstaf relatief weinig en zowel maatschappelijk onrecht (51%) als luiheid en wilzwakte (23%) tamelijk veel aanhang. Verslaving scoorde het hoogst binnen de Eu (55 om 23%) en boven je stand leven, arm nest, gediscrimineerd, verlaten, kinderschare en te weinig opleiding laag. Qua beleid werd te lage inkomens/ uitkeringen (60%) of te hoge werkloosheid (60%) relatief vaak aangevinkt en “te dure huisvesting” (14%) weinig. Maatschappelijk kregen slecht beleid (49%, EU 35%; QA19), onvoldoende economische groei (49%) en een inadequaat sociaal stelsel (33%) veel en globalisering (4 om 16%), immigratie (5 om 20%) en winstbejag (14 om 29%) erg weinig aanhang. Het geloof dat armoede vanzelf verdwijnt als het economisch goed gaat was het meest wijdverbreid binnen de Eu (65 om 34%). Relatief veel Litouwers zien om armoede te bestrijden voor de overheid een rol weggelegd in het creëren van banen (75 om 61%) en bevorderen van economische groei (63 om 42%) en relatief weinigen in steun aan arme regio (15 om 25%), bestrijding van discriminatie (11 om 18%), huisvesting (20 om 37%), advies over het voorkomen van schulden (19 om 24%) en kinderopvang (10 om 18%). Het volksdeel dat een aantal sociaal maatschappelijke voorzieningen goed of betaalbaar vond was in Litouwen erg klein naar EU maatstaf (EB 321; QA46, 47 en 57).
Naar verhouding weinigen zagen qua armoede immigranten (1%, laagste Eu), kinderen (7 om 20%), jongeren (14%), alleenstaande ouders (15%), mensen met onvast werk (10%, laagste EU) en slecht opgeleiden (26%) als risicogroepen en velen verslaafden (55 om 26%, hoogste EU), gehandicapten (44%), gestoorden (16%) en werklozen (69 om 56%, bij EU top, QA 10). De kredietcrisis hakte er in 2009 in Litouwen behoorlijk in en het volksdeel dat armoede in hun land wijdverbreid vond (79 om 73%, QA4) of inschatte in dat er veel meer armoede was dan 3 jaar terug was in de nazomer groot (in de buurt: 18%, Eu 11%, in het land 36 om 28%). Het deel dat moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen zakte van 34% in 2003 (NLS 39%, EU15 10%) naar 11% in 2007 (NLS ook 25%), maar lag in 2009 weer op 18% (EU 12%, NL en BE 8%, EB 321 QA35). Ook het segment dat zich een 3tal basale zaken niet kon veroorloven werd kleiner, maar bleef relatief groot (verwarming 8 om 7%, om de andere dag vlees/ kip/ vis op tafel 15 om 9%, een week op vakantie 40 om 33% in 2009). Vrees voor schulden (23%, EU 27%) viel nog mee, maar vrees voor betalingsachterstand qua gas & licht (30 om 19%) en huur (18 om 13%, QA39) en het niet kunnen betalen van basis benodigdheden (14 om 13%) kwam veel voor en vrees voor dakloosheid (17 om 7%) viel in 09 qua verbreiding onder de EU top2. Relatief velen voelden armrijk spanning (zie de tabel). Het segment dat zich maatschappelijk buitengesloten voelt is na 2003 kleiner geworden en kwam onder de Eu normaal (11%, EU27 15%, QA 25f). De tabel hierna toont de mate waarin in 2009 spanningen tussen maatschappelijke geledingen werden gevoeld. De segmenten die deze fricties ervoeren waren veelal kleiner dan in 2003 (spanning tussen etnische en geloofsgroepen komt in de NLS minder voor dan in de EU15, QA15).
Type spanning | Deel in % dat haar in september 09 sterk ervaart | |||
LT | NL | BE | EU27 | |
Armrijk | 47 | 14 | 29 | 32 |
Werkgever werknemer | 34 | 18 | 27 | 33 |
Etnisch raciaal | 12 | 55 | 50 | 40 |
Geloofsgroepen (in 2007) | 11 | 40 | 30 | 29 |
Generaties | 16 | 13 | 14 | 15 |
De nieuwe EU lidstaten (NLS) scoren lager dan Noord en West Europese landen op (westerse) indicatoren voor vertrouwen en transparantie. Op vertrouwen in de medemens stond Litouwen in 2007 22e op de EU27 ranglijst (score 4,4; EU15 5,3; EQLS 2007) en op de CPI (corruptie perceptie index), die de mate van corruptie volgens westerse maatstaven meet, ook 22e. In 2010 was men 20e Eu land op de CPI en in 2009 gedeeld 13e op vertrouwen in de medemens (EB 321 QA 16). In september van dat jaar neigde 24% ertoe de medemens te vertrouwen (EU 27%) en 36% verkoos toch maar wantrouwen als uitgangshouding (EU 38%). De regering kreeg van 9% van de Litouwers het vertrouwen (EU16%) en het parlement van 5% (ook om 16%). Begin 2009 scoorden Europese instellingen boven gemiddeld (Europese parlement 55 om 45%, commissie 53 om 42%, centrale bank 44 om 39%, Special EB 308 wave 71.1 annex QA 11) en men vertrouwde in sept. 09 de EU als enige vaker dan gemiddeld om armoede te bestrijden (vertrouwen in: de EU 59 om 45%, eigen regering 27 om 36%; regionale/ lokale overheden 33 om 50%, NGO’s 57 om 63%, godsdienstige instellingen 48 om 51%, burgerinitiatief 53 om 57%, bedrijfsleven 31 om 32%; EB 321, QA18). Van de media vertrouwde een doorsnee segment er geen (17%). De TV scoorde het hoogst (67 om 63%), gevolgd door kranten (36 om 43%), radio (29 om 31%), internet (27 om 22%), en tijdschriften (3 om 8%, QA23T van EB 308).
Het aandeel 15plussers dat de eigen gezondheid onder de maat vindt is in Litouwen doorgaans relatief groot. In 2007 betrof het 20% (hoogste EU, EU15 7%, NLS 13%) en in september 09 17% (EU27 12%; EB 321, QA 2.2). In 2007 stond men op een 5tal indicatoren voor geestelijk welzijn met 58% op een gedeelde 22e plek in de EU rangorde (EQLS survey 2007). De tabel hierna toont hoe Litouwers scoren t.o.v. de EU op 10 aspecten van levenskwaliteit (bronnen: EQLS 2007 en 2003).
Beoordeling levenskwaliteit in de EU in 2007 en in Litouwen in 2003 en 2007: schaal van 1 (minimaal) t/m 10 | |||
EU27 2007 | LT 2003 | LT 2007 | |
Gezondheidszorg | 6,1 | 5,1 | 5,2 |
Kinderopvang | 6,2 | – | 6,6 |
Ouderenvoorzieningen | 5,6 | – | 5,0 |
Sociale dienstverlening (2003) | 6,2 | 5,2 | – |
Staatspensioenstelsel | 4,8 | 5,0 | 4,4 |
Onderwijsstelsel | 6,3 | 6,0 | 6,1 |
Openbaar vervoer | 6,3 | – | 6,7 |
Vertrouwen in de medemens | 5,2 | 5,0 | 4,4 |
Tevredenheid met het leven | 6,7 | 5,4 | 6,3 |
Geluksgevoel | 7,5 | 6,4 | 7,3 |
Nazomer 2009 gaven de Litouwers hun zorgvoorzieningen een 5,2 (EU27 5,8; EB 321 QA 57) en hun pensioenstelsel een 4,9 (EU 4,8). Qua tevredenheid werd het leven bedeeld met een 6,1 (EU 6,8; QA 1) en de levensstandaard met een 6 (EU 6,7; QA 2). Het vertrouwen in de medemens kreeg een 4,8 (EU 4,9, QA 16); het gezinsleven een 7,4 (EU 7,7), de gezondheid een 6,9 (Eu 7,2) en het werk een 7,5 (EU 7.2). Verder was 19% niet tevreden met het leven (EU27 12%), 24 (om 14%) niet met hun levensstandaard, 12 (om 7%) niet met hun gezinsleven, 7 (om 9%) niet met hun werk en 17 (om 12%) niet met hun gezondheid. Wel was een boven gemiddeld volkdeel optimistisch over de toekomst (76%, EU 61%; pessimistisch 22 om 37%).
Belang van levensgebieden en punten van zorg
In 2002 waren voor de Litouwers de 3 belangrijkste voorwaarden voor een goed leven in volgorde van belangrijkheid werk, onderwijs en partner. De tabel hieronder laat zien welk volksdeel eind 2006 in Litouwen een aantal levensgebieden belangrijk vond in vergelijking met de EU25, NL en BE (Eurobarometer 273, wave 66.3).
Levensgebied | Deel dat het koos als belangrijk (%) | |||
LT | NL | BE | EU25 | |
Werk | 85 | 81 | 84 | 84 |
Gezin/familie | 97 | 89 | 96 | 97 |
Vrienden | 87 | 96 | 93 | 95 |
Vrije tijd | 82 | 95 | 88 | 90 |
Politiek | 31 | 68 | 42 | 43 |
Religie | 56 | 40 | 41 | 52 |
Helpen/vrijwilligerswerk | 82 | 85 | 80 | 79 |
Gezondheid | 98 | 99 | 98 | 99 |
Voorjaar 2009 scoorde op 17 mogelijke punten van zorg, waarvan men 2 mocht aankruisen, voor het land als geheel de economische situatie het hoogst (44%, +10% t.o.v. najaar 2008; EU 47%, +10%), gevolgd door de werkloosheid (43%, +29% t.o.v. najaar 08; EU 47%, +10%) en de inflatie (40%, -16%: EU 27%, -10%). Voor zichzelf koos men inflatie (62%, -9%, EU 45%, -5%), belasting (28%, +12%, EU 11%, -1%) en economie (23%, +3%, EU 27%, +4%).