Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Erfgoed, architectuur en beeldende kunst

De culturele erfenis van Oostenrijk is dermate overvloedig dat een kort overzicht als dit per definitie onvolledig is. Architectonische monumenten alleen al kunnen bij de liefhebber gemakkelijk leiden tot een overladen programma. Veel ervan is te zien in de objecten die op de Unesco werelderfgoed lijst staan (http://whc.unesco.org/en/list). In november 2009 waren dat er 8. Naast 3 cultuurlandschappen (deels resultaat van langdurige menselijke bewoning; zie ook onder geografie etc en geschiedenis) betrof het 3 historische stadscentra. Deze zijn het centrum van Salzburg met o.m het geboortehuis van Mozart waar de Italiaanse barok architecten Vincenzo Scamozzi en Santini Solari hun stempel op drukten, het centrum van Graz met een mix van Europese cultuurinvloeden en het aloude centrum van Wenen met tal van parken en gebouwen die middeleeuwen, barok en Gründerzeit perfect illustreren. Ook het barokke en rococo paleis met tuinen in Schönbrunn van de architecten Johann Bernhard Fischer von Erlach en Nicolaus Pacassi staat op de lijst. Tussen de 18e eeuw en 1918 was het de residentie van de Habsburgse keizers. In 1752 werd hier de 1e dierentuin ter wereld geopend. Het laatste object is de 41 km lange Semmering spoorlijn die door een spectaculair berglandschap loopt en al tussen 1848 en 1854 werd aangelegd. De vele kunstwerken in de lijn (tunnels, viaducten etc) vormden zeker voor die tijd een technologisch hoogstandje.

Tot de oudste prehistorische kunstschatten behoren vrouwenbeeldjes van 30.000 tot 25.000 jaar terug (met als bekendste de Venus van Willendorf die in het natuurhistorisch museum van Wenen is te zien) en 16.000 jaar oude fluiten uit bot. Onder de Keltische erfenis vallen de grafvondsten uit de Hallstatt cultuur (800-500 v Chr.; hier werd toen reeds zout gewonnen) en de daarop volgende La Téne cultuur. Het betreft hier complete karren, bronzen en ijzeren wapens, schilden, emmers en sieraden (bijv kokervormige armbanden) en keramiek. Vanaf het begin van de christelijke jaartelling werd de cultuur van de Kelten geleidelijk aan vervangen door die van de Romeinen. Het 40 km ten oosten van Wenen gelegen Petronell-Carnuntum, is een aan te bevelen Romeinse vindplaats met een museum en een archeologiepark. De tussen 1140 en 1200 gebouwde Dom zu Gurk in Karinthië geldt als mooiste voorbeeld van Romaanse architectuur. De fresco’s in deze domkerk gelden als laat Romaans/ vroeg gotisch. Vroeg Romaanse fresco’s zijn ook te zien in de benedictijner abdij (Stift) van Lambach. De enorme Stephansdom van Wenen (gebouwd tussen 1137 en 1433) met beeldhouwwerk van o.m Jakob Kaschauer , Anton Pilgram en de in Leiden geboren Nikolaus Gerhaert (grafmonument keizer Frederik III) is de belangrijkste gotische kerk. Andere voorbeelden zijn Burg Lockenhaus in Burgenland, het Bummerlhaus in Steyr en het Goldene Dachl in Innsbruck. Van eind 15e eeuw dateren ook prachtige altaarpanelen, zoals het naar beeldhouwer/ schilder Michael Pacher vernoemde Pacher Altar in Sankt Wolfgang in Salzkammergut.  Begin 16e eeuw vigeerde qua schilderkunst de Donauschule met romantische landschapskunst van o.m Albrecht Altdorfer en Wolf Huber.

De school vormde een opstap naar de renaissancekunst. Deze is in Oostenrijk echter niet sterk vertegenwoordigd omdat het weerstaan van de Ottomaanse Turken prioriteit had. Wel sloeg vanuit Italië de 17e eeuwse barok aan. De dieptewerking en contrasten in de schilderkunst zijn terug te vinden in het werk van Stephan Kessler uit Tirol, Daniël Gran, Johann Michael Rottmayr en Paul Toger. De laatste 2 schilders lieten fresco’s na in o.m de Benedictijner abdij van Melk (Neder Oostenrijk) van Jakob Prandtauer (1660-1726). Andere voorbeelden van barokke architectuur zijn het paleis van Schönbrunn (zie boven) en het door Johann Lucas von Hildebrandt (1668-1745) ontworpen Belvedere slot in Wenen (hij ontwierp naast tal van paleizen een kathedraal). Georg Raphael Donner en Balthasar Ferdinand Moll (o.m de graftombes van keizer Karel VI en keizerin Maria Theresia + echtgenoot) gelden als belangrijke barokke beeldhouwers. Voorbeelden van classicisme zijn in de 1e helft van de 19e eeuw gebouwde kantoren en woonhuizen in Wenen en de gedenkplaats van Heldenberg in Beneden Oostenrijk van Joseph Gottfried Pargfrieder met borstbeelden en graven van helden. Na 1804 profileerden zich vanuit de Weense kunstacademie als romantische reactie m.n Duitse en Italiaanse studenten met religieus geïnspireerde kunst onder de noemer Nazareners. De burgerlijke reactie daar op, de Biedermeier, kent Ferdinand Georg Waldmüller als Oostenrijkse representant.

De romantiek of het historisme met haar neogotische en dito renaissance, klassieke en barokke bouw heeft een sterk stempel op Oostenrijk gedrukt met o.m de Dom van Linz, de Votivkirche en de Staatsoper in Wenen en veel bouwwerken in Graz. De rondweg (Ringstrasse) om het oude centrum van Wenen kwam rond 1860 tot stand in opdracht van keizer Franz Jozef I ter vervanging van de stadsmuur. Tussen toen en begin 20e eeuw werden langs deze weg het raadhuis, de Hofburg, het parlement en de universiteit van Wenen gebouwd en het Stattpark, de Volksgarten en de Burggarten aangelegd in deze stijlen. De belangrijkste Oostenrijkse vertegenwoordiger in de schilderkunst was Hans Makart en belangrijke beeldhouwers zijn Anton Dominik Fernkorn, Carl Kundmann en Victor Tilgner. Vanaf begin 20e eeuw beleefde de Jugendstil een korte heftige hausse met Otto Wagner als voornaamste Oostenrijke representant in de bouwkunst. Hij werd bekend via de Weense variant van de stijl (Wiener Secession) met de metrostations van de Wiener Stadtbahn, de Wagner huizen, de Kirche am Steinhof en de Postsparkasse als bekendste werk. De stroming werd in de beeldhouwkunst vertegenwoordigd door Edmund Hellmer (o.m het Johann Strauss, Schubert en Goethe Denkmal) en in de schilderkunst m.n door Gustav Klimt (werk in o.m Londen, Praag en Den Haag) en Kolomon Moser. Klimt vormde een inspiratiebron voor de expressionistische schilders Egon Schiele en Oskar Kokoschka. De architect Adolf Loos (1870-1933) werd bekend als tegenstander van Jugendstil/ Art nouveau en voorstander van modern functionalisme zonder tierelantijnen (want die vond hij primitief). Hij ontwierp o.m het Looshaus en het Haus Rufer in Wenen. Fritz Wotruba (1907-1975) geldt met “Mensch verdamme den Krieg” en de Wotrubakirche in Wenen als belangrijkste Oostenrijkse beeldhouwer van de 20e eeuw. Er is ook veel werk van hem te zien in NL. Alfred Hrdlicka (geb. 1928) en Bruno Gironcoli (1936) zijn leerlingen van hem die meer doen dan beeldhouwen. Wander Bertoni (1925) beperkt zijn nevenactiviteit tot het verzamelen van eieren.

De Weense avant-garde, met Hans Hollein (1934; o.m het Haas Haus tegenover de Stephansdom van Wenen) en kunstenaar architect Friedensreich Hundertwasser (1928-2000;) als representanten (hij is wel als Behübscher; opleuker betiteld), zetten zich weer af tegen het naoorlogse functionalisme. Hetzelfde geldt voor het dadaïsme met de Oostenrijkse schilder, fotograaf en dichter Raoul Hausman. Onder de hieraan verwante Weense school van het fantastisch realisme vallen de veelzijdige Albert Paris Gütersloh en zijn schilderende leerlingen Arik Brauer, Ernst Fuchs, Wolfgang Hütter, Gerhard Gleich en Anton Lehmden. Bij Clemens Holzmeister (1886-1983; o.m de parlementsgebouwen van Turkije) komen opnieuw Jugendstil elementen naar voren. Roland Rainer (1910-2004) ontwierp de Wiener Stadthalle (een evenementenhal) en het ORF omroepgebouw. De millenniumtoren, een 202 m hoge glazen kantoorkolos in Wenen, is mede ontworpen door Gustav Peichl (1828). Hij werd onder het pseudoniem Ironimus bekend als cartoonist. Moderne kunst wordt o.m gemaakt door Arnulf Rainer (geb. 1929), die bijv over bestaande schilderijen en foto’s heen schildert (o.m met blote handen en voeten) en Gottfried Helnwein (geb. 1948) met kinderen als slachtoffer, dader en spiegel voor de geschiedenis als centraal motief. Het Weense actionisme (literaire poot: de Wiener Gruppe), een tegen de consumptie maatschappij gerichte kunststroming zoals de provo beweging in NL, beleefde in de flowerpower tijd haar hoogtepunt. De leden hanteren meerdere expressiekanalen, waaronder theater en schilderen, en bewerkstelligden door hun overdreven benadering vaak precies de onvrijheid die ze bestreden. Voorbeelden zijn Otto Muehl (geb. 1925, in 1991 veroordeeld voor o.m zedendelicten) en Hermann Nietsch (geb. 1938; accent op oersymboliek en drama).

De grootste begraafplaats van Wenen is het in 1874 geopende Zentrafriedhof met meer dan 3,3 miljoen graven. Er liggen veel grote componisten. Ook de keizerlijke crypte van de Habsburgers en de tombe van de Oostenrijkse tak van de schatrijke joodse familie Rottschild zijn er te vinden. De tombe overleefde de Kristallnacht van de nazi’s.

Muziek en dans

Klassieke muziek vormt wellicht de belangrijkste culturele bijdrage van Oostenrijk aan de (westerse) wereld. In de vroegmoderne tijd (1500-1800) werd deze muziek aanvankelijk sterk beïnvloed vanuit de lage landen en daarna vanuit Italië. Met deze achtergrond ontwikkelden in de 2e helft van de 18e en begin 19e eeuw m.n Joseph Haydn (1732-1809) en Wolfgang Amadaeus Mozart (1756-1791) met steun van keizerlijke en adellijke mecenassen de eigen stijl die Weens klassiek wordt genoemd. Ook Ludwig van Beethoven bracht een groot deel van zijn leven in Oostenrijk door. Franz Schubert (1797-1821) geldt als de 1e vertegenwoordiger van de 19e eeuwse romantiek. Johannes Brahms (1833-1897) en Anton Brückner (1824-1896) droegen bij aan popularisering van het genre. Onder de late romantiek en de overgang naar het 20e eeuwse modernisme worden Gustav Mahler (1860-1911); Franz Schmidt (tevens cellist en pianist), Alexander von Zemlinsky (ook dirigent) en Joseph Marx (tevens pianist, pedagoog en criticus) gerangschikt. Arnold Schönberg (1874-1951), Anton Webern (1883-1945) en Alban Berg (1885-1935; o.m de opera Wozzek) zijn componisten van de Neue Wiener Schule die de moderne lijn voortzetten. Johann Nepomuk David (1895-1977), Gottfried van Einem (1918-1996) en Friedrich Cerha (1926; tevens dirigent) behoren tot de belangrijke 20e eeuwse componisten. Friedrich Gulda (1930-2000) was een grote componist/ pianist op het vlak van klassieke en jazz en Fritz Kreisler was een beroemde componist/ violist.

Tot de beroemde dirigenten behoort Herbert von Karajan (1908-1989). Hij arrangeerde in opdracht van de EU het tekstloze Europese volkslied (vroeger de Eurovisie hymne) dat is gebaseerd op het gedicht Ode an die Freud van Schiller dat de componist Beethoven ter inspiratie diende bij dit deel van zijn 9e symfonie. Ook Karl Böhm en Nicolaus Harnoncourt vallen onder de beroemde dirigenten. Dito orkesten zijn het Weens filharmonisch, het Weense symfonieorkest, het naar Bruckner vernoemde opera en symfonieorkest van Linz en het Camerata kamerorkest uit Salzburg. Tot de grote concertzalen behoren de Wiener Musikverein en het Wiener Konzerthaus, Theater an der Wien en Brucknerhaus. Beroemde ko­ren zijn o.m het Arnold Schönberg­koor en de Wiener Sän­gerknaben (vroeger behoorden er wel kastraten toe vanwege de eer). De Weense wals en opera/ operette vallen onder 19e eeuwse amusementsmuziek. Grote componisten van de wals en van andere populaire muziek uit die tijd zijn Johann Strauss senior (1804-1849; o.m de Radetzkymars) en Johann Strauss jr. (1825-1899). Zijn bijnaam was de Walskoning, maar hij componeerde bijv ook de Pizzicatto polka en de operettes die Fledermaus, Eine nacht in Venedig en Der Zigeunerbaron. Het bekendste werk van operettecomponist Franz Léhar (1870-1948) is “Die lustige Witwe“.

Het ritme van de Ländler volksdans ligt ten grondslag aan de wals en is terug te vinden in verschillende klassieke muziekstukken. Deze pittige paardans in meerdere maten (meestal driekwartsmaat) gaat gepaard met veel improvisatie, klappen, springen en stampen en wordt qua zang nogal een begeleid door Gstanzl zang of door jodelen. De Schuhplattler, die al in 1050 werd beschreven, is een volksdans waarbij de mannen met hun handen op de schoenzolen slaan (vandaar de naam). De Rediwa valt onder de Sprachinseltänze; dansen uit Oostenrijk die gangbaar zijn onder Oostenrijkers in den vreemde, bijv in Transylvanië. De Waltz is een stijldans die uit Oostenrijk stamt. Ze valt onder de reidansen die door paren in een kring worden gedanst en werd voor het eerst beschreven in de 16e eeuw. Andere populaire reidansen (ook in de klassieke muziek) zijn de polka uit Tsjechië en de Zwiefacher uit Beieren.

De Ländler uit de musical “the sound of music” is niet origineel en het lied Edelweiss daaruit is geen Oostenrijks volksliedje. Het werd speciaal voor de musical verzonnen. Zowel het liedje als de musical zijn bij veel Oostenrijker niet eens bekend.

De oudste vorm van volksmuziek in Oostenrijk is het jodelen, oorspronkelijk een wijze van communiceren vanaf bergtoppen die zich vanuit Perzië via de Kaukasus, Turkije en de balkan verbreidde over de Alpen. De term stamt uit Beieren. In Oostenrijk werd het vroeger Juchazn genoemd. Het staat nu tevens bekend als Walluza (Stiermarken), Almer (Opper Oostenrijk) of Dudler (Beneden Oostenrijk). Ook het door knusheid en humor gekenmerkte Wiener Lied, met de humoristische filmacteur Hans Moser als bekende vertolker en Hans Hauenstein als tekstschrijver, valt onder de volksmuziek. Dit kwam na 1850 sterk op, maar “Ei, du lieber Augustin“, dat eind 17e eeuw al werd gezongen, wordt gezien als het oudste bekende voorbeeld. Thans is de Weense Schrammelmusik met instrumenten als accordeon, gitaar, klarinet, viool en trompet populair. De stijl bestaat sinds 1878 en dankt haar naam aan de viool spelende broers Johann en Jozef Schrammel die zich in Heurigen (pubs) lieten begeleiden door een contragitaar met dubbele hals. Sommige grote Oostenrijkse componisten waren er zeker niet afkerig van. Bij volksmuziek uit Duitstalige landen denken velen aan schlagers. Oostenrijkers rekenen deze tot de Volkstümliche Musik, de gepopulariseerde variant van volksmuziek. Ook over de eigen grens behoren de groepen Nockalm Quintett, Klostertaler en Kastelruther Spatzen en de zanger skiër Hansi Hinterseer tot de groten binnen de scene.

Het wellicht bekendste kerstlied ter wereld Stille nacht, heilige nacht stamt uit Oostenrijk. De melodie werd gecomponeerd door onderwijzer/ organist Franz Gruber en de tekst kwam van Josef Mohr. Het lied werd voor het eerst gezongen op 1e kerstdag 1818 in de St. Nicolaaskerk van Oberndorf. Een variant in gemütlich klinkende Schrammelmusik stijl valt te beluisteren op http://www.youtube.com/watch?v=MpR4BaWx8Tk

Voor popmuziek uit Oostenrijk bestaat het containerbegrip Austropop. De wortels ervan liggen in het 19e eeuwse satirische theater met Johann Nestroy en Ferdinand Raimund als exponenten en in het Wienerlied. Onder de bekendste popar­ties­ten vallen de Duitstalige zan­ger tekstschrijver Udo Jürgens (geb. 1934, songfestivalwinnaar in 1966) en Falco (1967-1998, zanger en tekstschrijver bij de hardrockband Drahdiwaberl met als tophit “rock me Amadeus“; ook de 1e Duitstalige rapper). De veelzijdige Kurt Hauenstein (geb. 1949; zoon van Hans Hauenstein) trad met zijn band Supermax onder de apartheid in Zuid Afrika als eerste op met zowel blanke als gekleurde leden voor een eveneens gemengd publiek. De muzikant hield zich verder bijv onledig met Bulgaarse volks en dance muziek, riep de Surinaamse meidengroep Bamboo in het leven en maakte in 2007 een dubbelalbum met de Zwitserse rapper Buddha Monk. De eveneens erg veelzijdige Willy Resetarits (met Dr Kurti Ostbahn als alterego waarmee hij de band Ostbahn Kurti & die Chefparti vormde) staat internationaal behalve als popartiest bekend als komediant en mensenrechten activist. Ook hij is erg geïnteresseerd in wereldmuziek. Christina Stürmer & band (3 nationaliteiten) was rond 2009 de bekendste Oostenrijkse popgroep. De bekendste Oostenrijkse DJ treedt op onder de naam Ötzi. De sinds 2000 bestaande Amadaeus Austrian Music Award is ’s lands grootste popmuziek prijs.

Theater en cinema

Vanuit het Italiaanse comedia dell arte theater ontwikkelde zich in Oostenrijk in de 17e eeuw de Stegreifkomödie als improvisatietheater voor het volk. Deze theatervorm viel onder de Wanderbühne van rondtrekkende gezelschappen. Een volkse nar, die een brug sloeg van toneel naar publiek, vervulde er een hoofdrol in. Josef Anton Stranitzky (1676-1726) speelde deze rol onder de naam Hanswurst, een naam die zich over heel Europa verbreidde. In Nederland ontwikkelde zich van hieruit de figuur van Jan Klaassen. Naast het volkstheater kon men in de 17e eeuw terecht bij het hoftheater voor de aristocratie, het Latijnstalige roomse Jezuïetendrama en ballet voorstellingen. In 1752 werd door een improvisatieverbod via stichtelijk ingestelde lieden uit Duitsland, die alleen Grieks drama verantwoord achtten, volkskomedie vrijwel onmogelijk gemaakt. M.n door de satirische geschriften van Philipp Hafner, die vaak onder pseudoniem schreef, kon zich nadien de oud Weense Volkskomedie ontwikkelen als synthese van volks en hoftheater. De toneel en operetteschrijver en zanger/ acteur Johann Nepomuk Nestroy (1801-1862) bracht in zijn kolderieke volkstheater ook parodieën (waar niet iedereen even goed tegen kon) en maatschappijkritiek naar voren. Hij wordt nu nog vaak gespeeld. Ook de opera en operette bleven populair. Bij de in 1920 in het leven geroepen Salzburger Festspiele en de sinds 1927 bestaande de Wiener Festwochen speelt theater een belangrijke rol. In de 70er jaren kwamen experimenteel theater en politiek cabaret op. Voor 1938 en na 1945 was cabaret echter ook al erg populair, met bijv de joodse cabaretier Fritz Grünbaum die met Karl Farkas de dubbelconference introduceerde en in het concentratiekamp stierf en  Maxi Böhm (met 80.000 exemplaren de grootste moppentapper van Oostenrijk). Tot de bekendste cabaretiers van nu behoren Josef Hader en Alfred Dorfer.

In de tijd van de stomme film was Oostenrijk één van de toonaangevende producenten. Het bekendst werden de grondlegger van de industrie Sascha Kolowrat-Krakowsky (o.m ontdekker van Marlène Dietrich) en filmregisseur en producent Fritz Lang (1890-1976). Zijn werk valt onder het filmnoir genre met Metropolis als bekendste product. Hij werkte een tijdlang in Berlijn en vertrok bij de opkomst van de nazi’s vanwege zijn joodse moeder via Parijs naar de VS. De joodse regisseur Otto Preminger vluchtte om dezelfde reden naar de VS waar hij 36 van zijn 37 films maakte. Ook Fred Zinneman (1907-1997) werkte lang in de VS. Hij werd m.n bekend door de films High Noon (1952) en From here to Eternity (1953). Ernst Marischka (1893-1963) is de regisseur van de Sissy trilogie over het leven van keizerin Elisabeth van Oostenrijk met de in Oostenrijk geboren Romy Schneider (1938-1982) in de hoofdrol. Michael Haneke (geb. 1942) won tal van prijzen, waaronder een European film award voor zijn film Caché en in 2009 een gouden palm bij het filmfestival van Cannes met Das weisse Band. Hij vervat in zijn beelden een impliciete boodschap die de kijker aan het denken zet. Andere bekende hedendaagse filmmakers zijn Ulrich Seidl (met o.m Hundstage) en Harold Sicheritz. In Oostenrijk geboren beroemdheden uit de VS zijn Erich von Stroheim (1885-1957; acteur in stomme films), filmmakers Billy Wilder (1929-1995) en Otto Preminger (1906-1986), actrice Hedy Lamarr (1914-2000, echte naam Eva Maria Kiesler, vluchtte voor haar waakhondechtge­noot en zijn Nazievriendjes en speelde onder meer hoofdrollen in “Samson en Delilah” en “not just another pretty face“) en bodybuilder Arnold Schwar­zeneg­ger (geb. 1947, speelde de rol van terminator, werd in 2003 gouverneur van Califor­nië).

Bekende filmfestivals zijn het 12 daagse internationale filmfestival van Wenen (de Viennale) in oktober en de Diagonale in maart in Graz waar prijzen uitgereikt worden voor Oostenrijkse films.

Literatuur en dichtkunst

Bij deze beschrijving wordt zoveel mogelijk uitgegaan van auteurs met een Oostenrijkse identiteit. Literatoren uit de oude Habsburgse rijk met een andere identiteit zijn op deze site bij de betreffende landen te vinden. Oostenrijk bracht opvallend veel toneelschrijvers voort. De oudst bekende literatoren in het Duits uit het land leefden in de 12e eeuw. Vaak betrof het kloosterlingen (bijv uit het klooster van Melk) die religieus geïnspireerd werk schreven (zoals de dichteres Ava die zich als weduwe terugtrok in het klooster waar haar zonen als monnik leefde en de lekenbroeder Heinrich von Melk die ook satirisch schreef) of edelen die de hoofse liefde verdichtten (Der Kürenberger, Dietmar von Aist en Reinmar der Alte die aan het hof van Leopold V in Wenen verbonden was). Ook wereldlijke en geestelijke passiespelen vormden een belangrijk onderdeel van de middeleeuwse literatuur. Jans der Enikel schreef in de 13e eeuw een wereldkroniek en een geschiedenis van de stad Wenen. Naast Stranitzky (zie onder theater) valt schrijver componist Johann Beer met zijn schelmenromans onder de barokke literatuur. Tot de klassieke auteurs uit de 19e eeuw behoren toneel­schrijver Franz Grillparzer. Zijn collega’s Ferdinand Raimund (humor, melancholie, stichtelijkheid), Johan Nestroy (zie onder theater) en romanschrijver Adalbert Stifter worden tot de Biedermeier gerekend. Friedrich Halm schreef naast drama en komedie ook korte verhalen.

Rond 1900 werd het modernisme vertegenwoordigd door Jong Wenen beweging met haar interesse in de werkelijkheid achter de werkelijkheid, symboliek en seks en met  Hermann Bahr als woordvoerder. Tot de andere bekende vertegenwoordigers behoren o.a Josef Roth (bekendste titel Radetzkymars over de geschiedenis van de Habsburger dynastie), de schrijvende huisarts Arthur Schnitzler die Freud goed kende en een scherp oog had voor de decadente huichelachtigheid in het toenmalige Wenen (hij schreef ook theater), dichter toneelschrijver Hugo von Hoffmannsthal (1874-1929, schreef mede voor Strauss, in 1920 medeoprichter van het Salzburg festival), Stephan Zweig (1881-1962 romans, korte verhalen en biografieën), de links democratische en satirische journalist,  schrijver en dichter Karl Kraus die zich later van de beweging distantieerde en barones en pacifist Bertha von Suttner die in 1905 de Nobelprijs voor de vrede kreeg (ze staat afgebeeld op de Oostenrijkse munt van €2). De schrijvers troffen elkaar in plaatselijke koffiehuizen en Heurigen, bijv in Café Central waar bijv ook architect Adolf Loos, de vader van het zionisme Theodor Herzl en de latere grondleggers van de communistische heilsstaat Lenin en Trotsky regelmatig over de vloer kwamen. Buiten deze beweging viel o.m de dichter Georg Trakl (1887-1914), naar wie een prijs voor lyriek is vernoemd, en de mystiek religieuze dichter en schilder Max Prantl (1912-1957).

Tot de belangrijkste literatoren van de naoorlogse 2e republiek behoort de in Heerlen geboren, maar in Oostenrijk geboren en getogen toneelschrijver Thomas Bernhard (1931-1989). Hij had zo de pest aan Oostenrijk dat hij in zijn testament liet opnemen dat zijn toneelstukken daar tot 50 jaar na zijn dood (i.e tot 2039) niet mogen worden opgevoerd, hetgeen men in het land respecteert. Tot de andere hele groten behoren Ingeborg Bachman (1926-1973; hoorspelen, lyriek), de vertaler, dichter en essayist Erich Fried (1921-1988; hij was tevens atheïst en antizionist), dichter toneelschrijver Gert Jonke (1946-2009), de avant-gardistisch dichter en toneelschrijver Peter Handke (geb. 1942) en de sarcastische provocerende feministische toneel en romanschrijfster Elfriede Jelinek (geb. 1946) die in 2004 als eerste voor Oostenrijk de Nobelprijs voor de literatuur won. Haar boek die Klavierspielerin werd verfilmd door Michael Haneke. Ze klaagt in haar werk net als Thomas Bernhard misstanden in de Oostenrijkse maatschappij aan. In 2008 kende Oostenrijk meer dan 50 literatuurprijzen. De bekendste zijn vernoemd naar Ingeborg Bachmann, Erich Fried en de middeleeuwse dichteres Ava. Het belangrijkste literatuurfestival is het sinds 2004 bestaande O-Töne. Het vindt verspreid over de zomervakantieperiode plaats en wordt geopend met een (pop)concert.

Cultuurbeleid, bestedingen, betekenis en deelname

Volgens http://www.culturalpolicies.net/web/index.php was het Oostenrijkse cultuurbeleid tot midden 60er jaren sterk gericht op traditionele elitecultuur. Er was weinig aandacht voor moderne kunstuitingen en kunste­naars die voor de nazi’s waren gevlucht werden niet uitgenodigd om terug te komen. On­der bondskanselier Kreisky veranderde dit en vanaf 1975 werd geleidelijk aan gestreefd naar drempelverlaging, vrijheid van expressie en het transparanter maken van het cul­tuurmanagement. Tussen 1977 en 1989 ging het bezoek aan musea en exposities sterk omhoog, na 1980 nam het aantal cultuurevenementen flink toe en aan het eind van de 90er jaren deed de privatisering van elitecultuur zijn intrede. Toen de ÖVP in 2000 in de regering kwam werd digitalisering, steun aan folkloristische kunst en afbraak van maat­schappijkritische moderne kunst nagestreefd. Veel kunstenaars wilden toen uit principe geen overheidssteun meer. De coalitie van na 2002 legt nadruk op digitalisering, bezuiniging, privatisering, decentralisatie, toegankelijkheid, behoud van erfgoed, internationale dialoog en projectmatige financiering. Sinds 2007 vallen kunst, cultuur en erfgoed weer onder één ministerie, het federale ministerie van onderwijs, kunsten en cultuur.

Tussen 2002 en 2007 bleven de overheidsuitgaven aan recreatie, cultuur en religie op 1% van het BBP per jaar liggen (EU15 van 1 naar 1,1% p/j, bron Eurostat). De cultuur uitgaven per hoofd p/j stegen tussen 2000 en 2006 echter van €225 naar €255 (hoogste EU15 na Denemarken). In 2006 werd van de €2,1 miljard aan overheidsgeld voor cultuur (€1,9 miljard in 02; d.w.z +10%) 32,6% uitgegeven door de federale overheid (naar EU maatstaf relatief weinig; -5% t.o.v 02), 35,6% door de deelstaten (relatief veel; -2,7%) en 31,8% door de gemeenten (relatief weinig; +7,6%). Verder ging in 06 een naar verhouding groot deel van het geld naar podiumkunsten (27,3%; 21,6% in 02, d.w.z +5,7%), een gemiddeld deel naar musea en archieven (13,9%: -0,6%) en een klein deel naar bibliotheken/ literatuur (2,7%: -1,7%). De beeldende kunsten kregen 1,4% (-0,1%) en radio en tv 0,03% (erg weinig; 0,1% in 02). In 2004 kregen film/video 1,5% (-0,2% t.o.v 02). Het deel van het huishoudbudget voor recreatie en cultuur lag in 2005 met 12,6% flink boven de EU27 standaard (8,4%). Tussen 2000 en 2008 stegen deze uitgaven per bewoner met 20% (EU15 21%).

Naar EU maatstaven veel Oostenrijkers associëren cultuur met tradities, talen, gebruiken en subculturen en verder met kunstevenementen, geschiedenis, musea en normen en waarden. (bron EB 278, wave 67, veldwerk in 2007). Het volksdeel dat cultuur voor zichzelf belangrijk vond was met 53% het kleinst binnen de EU27 evenals het deel dat er in geïnteresseerd was (eigen cultuur 51%, EU 69%; Europese cultuur 46 om 57%; wereldcultuur 42 om 56%). Als redenen om niet aan cultuur deel te nemen werd gebrek aan interesse dan ook erg vaak genoemd (48%, hoogste Eu, EU 28%) en gebrek aan kennis of info tamelijk vaak. Tijd en geldgebrek speelden bij een relatief kleine groep een rol. Het net werd door relatief weinigen gebruikt voor cultuurinfo en tamelijk veel voor het gratis downloaden van muziek of films of om de krant te lezen. Toch was het gedeelte voorstanders van gratis culturele activiteiten om cultuurdeelname te stimuleren aan de kleine kant (71 om 82%). De tabel hieronder geeft info over cultuurdeelname (minstens eens p/j in %) in Oostenrijk, NL, België en de EU27 in 2007. Daarbij is naar EU maatstaven de passieve deelname relatief groot (behalve bij cultuur op radio/tv, want daarbij scoort men het laagst binnen de EU27) en de actieve deelname gemiddeld.

Bezoek in 2007 in %

Oostr

NL

BE

EU

Ballet, dans, opera

18

18

17

18

Bioscoop

56

62

54

51

Theater

42

58

33

32

Sportevenement

57

49

43

41

Concert

43

43

40

37

Openbare bibliotheek

24

24

37

35

Historisch monument

50

71

54

54

Museum of galerie

39

39

42

41

Deelname in 2007 in %

Cultuur op radio/ tv meebeleven

58

84

79

78

Boek lezen

79

84

65

71

Muziekinstrument bespelen

13

19

11

10

Zingen

17

21

15

15

Acteren

2

7

3

3

Dansen

24

22

20

19

Schrijven (tekst, poëem)

9

25

19

12

Handenarbeid, tuinieren

27

43

52

36

Fotograferen, filmen

28

36

32

27

Tekenen, schilderen, ontwerpen

14

31

21

16

Belangrijke jaarlijkse cultuurevenementen met veel klassieke muziek en theater zijn de, de Salzburger en de Bregenzer Festspiele en de See Festspiele van Mörbisch. In Wenen zijn de Wiener Festwochten, het Operabal en het Lifeball (zie onder feestdagen en folklore) en het Donauinselfest (een openlucht popfestival, met zo’n 3 miljoen bezoekers in 3 dagen tijd het grootste in zijn soort van Europa). Karinthië kent de Carintischer Sommer en Stiermarken de Steirische Herbst. Voor 2009 was Linz (naast het Litouwse Vilnius) door het Europees parlement gekozen tot culturele hoofdstad van Europa. Enkele bekende musea daar zijn het Lentos kunstmuseum en het futuristische Ars Electronica Center. Wenen telt enorm veel musea (m.n kunstmusea); voor een deel geconcentreerd in het MuseumsQuartier. Graz heeft naast het wapenmuseum Landeszeughaus ook enkele bekende kunstmusea.