Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Inleiding

Openheid voor ervaringen loopt als een rode draad door de Poolse cultuurgeschiedenis. Westerse. Byzantijnse en Latijnse invloeden hebben hun stempel kunnen drukken en traditionele kostuums van de 16e en 17e eeuwse Poolse adel tonen soms invloeden uit de Islamwereld. Veel cultuuruitingen kennen een visionaire kant. Vanaf de 14e reeuw werd Latijn geleidelijk vervangen door Pools zodat een Poolstalige literatuur kon opkomen. De 16e eeuw, de Poolse gouden eeuw, was een culturele bloeiperiode en de ko­ningen van toen waren kunst en cultuurbeschermers. Ook architectuur en wetenschap bloeiden op. Zo publiceerde de astronoom Copernicus in 1543 het idee dat de aarde rond de zon draait. Toen de Polen tussen 1790 en 1918 een land zonder volk waren en in de naoorlogse communistische tijd leefden veel Poolse literatoren, musici en schilders (waaronder veel leden van de szlachta, de Poolse adel) in ballingschap, vaak in Frankrijk en/of de VS. Doordat de Poolse identiteit werd onderdrukt kon het verloren paradijs een hoofdthema in de kunst worden. Zowel reizen, avonturen en diversiteit van culturen als nationalisme en heimwee werden toonaangevend. De lijst van beroemde Polen op bijv de Engelstalige wikipedia is schier eindeloos en een zekere mate van willekeur is bij een kort overzicht van de Poolse cultuur als dit dan ook onvermijdelijk.

Literatuur

Tot de Poolse literaire erfenis in het Latijn behoort het 15e eeuwse monumentale en grensoverschrijdende  geschiedkundige werk van Jan Długoz. Een deel ervan is later in het Engels vertaald. Renaissance poëet Jan Kochanowski (16e eeuw) wordt beschouwd als de grootste Slavische dichter van voor de 19e eeuw. Het Saragossa manuscript van vrijmetselaar Jan Potocki (uitspraak Pototski: 1761-1815) is wel vergeleken met de Decamerone van Boccaccio en met de sprookjes van 10001 nacht. De verfilming door Wojciech Has verwierf cultstatus op de campussen van Amerikaanse universiteiten. De 3 romantische dichters Adam Mieckiewiecz, Juliusz Słowacki en Zygmunt Krasiński (ook bekend als de 3 barden) leefden in de 1e helft van de 19e eeuw. Mieckiewiecz (hoofdwerk de roman in dichtvorm Pan Tadeusz) wordt gezien als de grootste 19e eeuwse Poolse dichter. De occulte poëet Slowacki zou in zijn gedicht “De Slavische paus” uit 1848 de inzegening van Paus Johannes Paulus II in 1978 hebben voorzien en van de christelijk ethische aristocraat Krasiński wordt gezegd dat hij de Russische revolutie zag aankomen.

Onder de ballingen vallen 3 van de 5 Poolse winnaars van de Nobelprijs voor de literatuur (5 meer dan Nederland). De Poolse taal werd door hen dusdanig geperfectioneerd dat het woord als wapen kon dienen. De in 1916 overleden Henryk Sienkiewicz verpakte zijn po­litieke boodschap in de historische roman Quo Vadis die zich in de Romeinse tijd afspeelt. Wladyslaw Reymont (1868-1925) kreeg in 1924 de Nobelprijs. Op zijn 9e had hij al een behoorlijke kennis van de Poolse en wereldliteratuur opgebouwd en begon hij zijn eigen literaire carrière. Bij de mede in het Jiddisch schrijvende Nobelprijswinnaar Isaac B. Singer (1904-1991) speelde de spanning tussen het verleden dat niet meer terug komt en het hier en nu in den vreemde een hoofdrol. Schrijver, dichter en Nobelprijswinnaar Cseslaw Milosz (1911-2004) leefde in de communistische periode ondermeer in Parijs en in Californië, waar hij hoogleraar Slavistiek werd. In Polen groeide hij intussen uit tot een nationaal symbool. Dichteres, essayist en vertaalster Wiszława Szymborska (1923-2012) kreeg in 1996 de Nobelprijs voor haar geestig introspectieve oeuvre. Ook de onder het pseudoniem Joseph Conrad schrijvende Jozef Korzenieowski (1857-1924) bracht het grootste deel van zijn avontuurlijke leven in ballingschap door. Hij werd bekend door zijn korte verhalen en novelles in het En­gels. Een bekende Poolse schrijver verslaggever is Ryszard Kapuscinski (1932-2007). Als in een arme plattelandsregio geborene beschreef hij, na zorgvuldige studie en waarneming vanuit een open houding die in die tijd uniek was, de cultuur van de vele vaak arme landen die hij bezocht. Volgens zijn Amerikaanse uitgever maakte hij 27 revoluties mee en hij doorstond veel levensbedreigende situaties. 

Karol Jozef Wojtyla was, m.n voordat hij paus werd, een begenadigd dichter en (toneel)schrijver. Het beeldende, theatrale, apocalyptische en visionaire in zijn werk is typisch Pools. De meeste beroemde Polen delen deze stijlkenmerken. Met pianist/ componist Chopin deelde Wojtyla tevens een band met de grond. Chopin had het als balling wel handig beke­ken, want hij droeg altijd een potje Poolse aarde op zak.

Muziek en dans

Muziek en componeren spelen ook een hoofdrol in de Poolse cultuur. Het land heeft meer­dere wereldberoemde pianist/ componisten voortgebracht; onder wie Fryderyk Chopin (1810-1849), Ignacy Jan Paderewski (1860-1941), Karol Szymanowski (1882-1937) en Witold Lutosławski (1913-1994). Chopin en Paderewski brachten het grootste deel van hun leven in ballingschap door en waren Polen en de Poolse zaak erg toegedaan. Bij Chopin uitte dit zich mede in heimwee, maar Paderewski was politiek actief. Onder Piłsudski was hij premier en minister van BuZa en na de Duitse bezetting van Polen in 1940 is hij op uitnodiging nog een tijdje voorzitter geweest van het Poolse parlement in ballingschap in Roemenië. Een jaar later overleed hij in de VS. In 1992 werden zijn stoffelijke resten met militaire eer teruggebracht naar Warschau. Arthur Rubenstein (1887-1982) was eveneens een wereldberoemde Poolse pianist en ook hij bracht het grootste deel van zijn leven nood­gedwongen buiten Polen door. In 1958 kreeg hij voor het eerst weer de gelegenheid om in zijn vaderland op te treden en in 1982 overleed hij in zijn woonplaats Zürich. Wojciech Kilar (1932). Krzysztof Penderiecki (1933) en Henryk Górecki (1933) zijn Poolse representanten van de avant-garde beweging van de 60er en 70er jaren. Kilar en Pendercki schreven veel muziek voor succesvolle Amerikaanse en Europese films. De gewijde en vaak droevige muziek van Gorecki wordt mede gekenmerkt door eenvoud.

Tot op de hui­dige dag blijft in Polen de traditionele volksmuziek erg levend. De stijl varieert met de streek, maar overal worden violen, cello’s, accordeons, doedelzakken en trommels gebruikt. Een beroemd centrum is Zakopane in de regio Podhale bij de Poolse Tatra bergen. Polen stond al voor de val van de Berlijnse muur open voor rock, metal (bijv de band Vader), elektronische, New wave en jazzmuziek (Krzysztof Komeda, de als klassieke pianist opgeleide Adam Makowicz, avant-gardistisch componist trompettist Tomasz Stańko en de veelzijdige Michał Urbaniak). Pop is er echter nooit zo aangeslagen. Ieder jaar is in augustus in Kraków een traditioneel muziek festival; Wroclaw kent in september een klassiek zangfestival en in Warschau kent eind oktober een jaarlijks jazzfestival. De kustplaats Sopot niet ver van Gdansk, Jarocin in westelijk centraal Polen en Opole en Źari in Silezië herbergen jaarlijks terugkerende grote alternatieve muziek, jazz, zang en rock festivals. Beroemde Poolse dansen zijn de niet louter Poolse en m.n in de VS erg populair geworden polka en verder de krakowiak (beide uit Zuid Polen, de laatste stamt uit Kraków), polonaise en mazurka. Beide laatste dansen werden m.n door Chopin gepopulariseerd. In Nederland verstaat men onder een polonaise een bij goedlopende feesten en partijen gebruikelijke reidans van achter elkaar lopende mensen. Het is echter een Poolse dans in tweekwartsmaat en later (vanaf de 19e eeuw) in driekwartsmaat. De mazurka (een levendige dans in driekwartsmaat met accent op de 2e tel) is genoemd naar de noordoostelijke regio Mazurië waar veel meren en bossen zijn. Deze dans werd erg populair in bijv Ierland, de VS en Latijns Amerika.

Architectuur

Veel typisch Poolse uitingen van Romaanse, barokke en renaissance architectuur bevinden zich thans buiten de huidige landsgrenzen, m.n in Oekraïne, Litouwen en Wit-Rusland. Gotische bouwwerken in Polen zijn nogal eens een nalatenschap van de Duitse Hanze, maar bijv de 14e eeuwse Maria basiliek in Kraków is onvervalst Pools gotisch. In zuidoost Polen (vroeger de graanschuur van het land) bestaat de eind 16e eeuwse Lublin renaissance stijl, bijv in de monumentale toeristentrekpleister Kazimierz Dolny aan de Vistula. De in Utrecht geboren Tylman van Gameren werd in de 17e en begin 18e eeuw in Polen bekend als architect Tylman Gamersky. Onder zijn nalatenschap vallen barokke paleizen, kastelen, forten, landhuizen, kerken en grafmonumenten. Oude binnensteden, die tijdens de oorlog werden vernield, zijn vaak in oorspronkelijke stijl herbouwd. Dit gebeurde bijv in de oude hoofdstad Kraków (met het Wawel kasteel) en in Warschau, Gdańsk en Wroclaw. Gdańsk is wellicht de enige stad ter wereld die als monument een begraafplaats van de verloren begraafplaatsen herbergt. Warschau staat bekend om de vele 18e eeuwse classicistische bouwwerken. Daartoe behoren het imposante teatr wielki (grote theater) en veel paleizen, waaronder het koninklijk slot. Architectonische herinneringen aan de Sovjet tijd vallen onder de noemer socialistisch realisme.  

Beeldende kunst

Schilderen, beeldhouwen en houtsnijwerk zijn kunstvormen die in Polen altijd sterk geïnspi­reerd zijn geweest door verleden, plattelandstradities en religie. De door Jan Matejko (1838-1893) begonnen school voor historische schilderkunst in Kraków maakte monumentale weergaven van historische gebeurtenissen. De belangrijkste Poolse representant van het 19e eeuwse realisme is Jozef Chelmoński. De Mloda Polska (Jong Polen) beweging, die rond de 20e eeuwwisseling toonaangevend was, vormde de modernistische tegenreactie die via romantisch, impressionistisch, art nouveau en Jugendstil werk het motto “kunst om de kunst” invulde. In de meeste kerken zijn Gotische en Renaissance weergaven van Maria en Christusbeelden en prachtig gedeco­reerde graftombes te zien; vaak van anonieme kunstenaars. Traditionele houten huizen en dito meubels zijn vaak gedecoreerd met houtsnijwerk. De politiek geëngageerde Poolse volksschilder Jacek Malczewski (1854-1929) bracht ook al een groot deel van zijn leven in ballingschap door en in zijn schilderijen is veel nationalistische symboliek terug te vinden. Zdsislaw Beksinski (1929-2005) is een internationaal bekende fotograaf, tekenaar, schilder en graficus wiens werk doordrenkt is met surrealisme en symboliek. Tot de beroemde Poolse beeldhouwers behoren Xawery Dunikowski (1875-1964) vanwege zijn neoromantische en door zijn verblijf in Auschwitz geïnspireerde werk en de Tataars Poolse Magdalena Abakanowicz die vaak textiel als materiaal gebruikt. Textiele werkvormen (bijv. borduren), knippen en vouwen van papier (oorspronkelijk een oosterse kunstvorm) en pottenbakken hebben in Polen een hoge vlucht genomen.

Theater en film

In Polen zelf zijn m.n. politieke satire en kindertheater erg populair. Na WO II werd het Poolse avant-garde theater beroemd over de grens, m.n via Tadeusz Kantor (1915-1990) en Jerzy Grotowski (1933-1999). De Poolse filmindustrie verwierf na 1950 wereldfaam met regisseurs Andrzej Wajda (1926); Roman Polanski (1933) en Krzysztof Kieślowski (1941-1996). Ze zijn alledrie opgeleid aan de filmacademie van Łódź (uitspraak: Wodzj). Wajda maakte tussen 1955 en 2000 meer dan 30 films, waaronder bijv “de bruiloft” en “de ijzeren man”. Het bewaren van de menselijke waardigheid in omstandigheden die dat extreem moeilijk maken vormt een belangrijk en typisch Pools thema in zijn werk. Polanski (echte naam: Roman Liebling) werd in Parijs uit Poolse ouders geboren en groeide op in Polen. Hij verwierf zijn faam met films als Repulsion, Rosemary’s baby en Macbeth en in 2002 verdiende hij met “the pianist” een Oscar als beste regisseur. Kieslowski maakte filosofisch getinte films waarin details en mogelijke scenario’s een hoofdrol spelen. Bekende films van hem zijn Dekalog en Blue, red and white. Hij overleed in 1996 aan een hartkwaal. Filmmaker Zbigniew Rybczyński (1949) won ook een Oscar. Hij maakt vaak videoclips voor beroemde popsterren.

Cultuurbeleid en cultuurdeelname

Na 1989 werden decentralisatie, privatisering, afschaffen van censuur en vergroten van de toegankelijkheid belangrijke beleidsdoelen. Vanaf 2004 kwamen daar in het kader van het EU lidmaatschap aandacht voor regionale cultuur, bescherming van het cultureel erfgoed en decentralisatie bij en de rol van ngo’s en sponsering werd vergroot. Ook ging een gedeelte van de opbrengst van loterijen naar cultuur. Vanaf haar aantreden legde de aartsconservatieve regering van de broertjes Kaczynski en de Gezinsliga veel nadruk op cultureel erfgoed (22% meer budget in 2006 t.o.v 2005) en traditionele familiewaarden en op eigen regionale en nationale identiteit. Het beleid van de regering Tusk, die in 2008 het stokje overnam, is weer meer op Europa en minder op tradities gericht.

In 2007 gaven Poolse huishoudens 7,6% van hun geld uit aan recreatie en cultuur; zelfstandigen ruim 2 keer zoveel als boeren en gepensioneerden. Het deel van het budget dat een gemiddelde huishouding voor cultuur uitgaf steeg tussen 2002 en 2006 van 3,1 naar 3,4% met een spreiding van 1.9 tot 3,9%. Van 2005 op 2006 werd gemiddeld een kleiner deel besteed aan kranten en tijdschriften (van 15,6 naar 14,1%), boeken (van 5,9 naar 5%) en luister en kijkgeld (van 16,2 naar 14,8%). Het deel voor theater en bioscoop (5,7%) veranderde nauwelijks en het gedeelte dat een doorsnee gezin uitgaf aan kabel TV steeg van 19,5 naar 20,7%. De publieke bestedingen gingen tussen 2004 en 2006 omhoog van 0,43 naar 0,49% van het BBP (€36,35 per hoofd; in 2005 nog €30,34 pp; de zloty werd echter ook meer waard), maar ze zakten van 0,54 naar 0,50% van het totale overheidsbudget. In 2006 werd 80,4% van het overheidsgeld uitgegeven door lagere overheden (federaal 19,6%; voivodes 19,8%; provincies 28,3%, gemeenten 32,3%). Het deel voor cultureel erfgoed (met musea als grootste post) ging tussen 2002 en 2006 van 35,2 naar 39,2%; met name ten koste van de uitgaven voor podiumkunstinstellingen (van 16 naar 13,2%). De grootste posten van de lagere overheden waren cultuurhuizen/ centra en clubs (26,1% van de uitgaven in 2006; in 2003 nog 27,2%) en bibliotheken (20,8%; 4,2% minder dan in 2003). Het aantal leden van openbare bibliotheken zakte tussen 2003 en 2007 van bijna 7,6 miljoen naar 6,7 miljoen en het aantal uitleningen per lezer ging naar beneden van 20 naar 19.

Passieve cultuurdeelname in 2003 en 2007 (x 1000)

Voorziening

2003

2007

Musea

16.881

20.483

Kunstgalerieën

3.040

3.427

Theater en muziekvoorzieningen

9.519

9.843

Bioscopen

25.264

33.800

In 2007 trokken bij de theater en muziekvoorzieningen de 94 dramatheaters 3,8 miljoen en de 24 poppentheaters 1,2 miljoen bezoekers. In de 24 muziektheaters bezochten 1,5 miljoen mensen opera’s en operettes, de 39 klassieke concertzalen verkochten 3,1 miljoen kaartjes en de 26 vermaak ondernemingen 1,4 miljoen. Onder de 29,5 miljoen museumbezoekers vielen 6,6 miljoen kinderen in schoolklassen.