Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Architectuur en beeldende kunst

Tot de vroegste cultuuruitingen van Spanje behoren meer dan 15.000 jaar oude grotte­keningen (vaak afbeeldingen van dieren) in Altamira in Cantabrië (thans op de werelderfgoed lijst van UNESCO). In Andalusië (bij Almeria) en Murcia is ondermeer aardewerk gevonden uit de nieuwe steentijd en de bronstijd (4000-1500 v Chr.). De steencirkels en graven e.d die her en der resten dateren vanaf 1000 v. Chr. en vallen onder de erfenis van uiteenlopende volken waarvan de herkomst vaak onduidelijk is (speculaties lopen uiteen van Noord-Afrika tot Georgië). Wel staat vast dat zich m.n in het zuiden en oosten van het Iberisch schiereiland Phoenicische en Griekse kolonisten en in het noorden en westen Kelten vestigden. De Iberische volken lieten stenen en bronzen beelden, sieraden en wapens na en hadden soms een schrift. In sculpturen uit het zuiden zijn Griekse en Phoenicische invloeden te herkennen. De granieten stieren van Guisando in het zuiden van Castillië en Leon en de castros (versterkte nederzettingen op heuvels) in Galicië vallen onder de nalatenschap van de Iberische Kelten. Voorbeelden van de nalatenschap van de Romeinen, die in de 3e eeuw v Chr. kwamen, zijn bruggen en aquaducten (aquaduct brug Ségovia, Alcántara brug over de Taag, Guadalquivir brug Cordoba etc), vuurtorens als de Herculestoren in La Coruña, tempels, grafmonumenten, triomfbogen, muren en amfitheaters. Veel ervan is werelderfgoed en veel voorbeelden van erfgoed uit de Romeinse tijd zijn te zien in Tarragona in Zuid Catalonië.

Tot de erfenis van de Westgoten behoren naast sieraden en wapens enkele kerken, waaronder de San Julian de Los Prados kerk in het Asturische Oviedo. Na 800 werden de Moren stijlbepalend. De christelijke architectuur in het Moorse deel van Spanje heet Mozarabische kunst, maar ook in het deel van Noord-Spanje dat christelijk bleef gingen kerken Moorse trekken vertonen. Onder de stille getuigen van de Moorse invloed behoren soms adembenemend mooie moskeeën en paleizen zoals de Grote moskee van Cordoba, het Alhambra en het Generalife paleis in Grenada, het Alcázar van Sevilla en Toledo (gerestaureerd na de verwoesting in de Spaanse burgeroorlog) en het Aljaferia paleis in Zaragosa. In de tijd dat de Christenen gebied heroverden op de Moren ontstond daar de mudéjar bouwstijl, een fusie van Christelijk, Moors en Joods. In Aragon staan in Teruel een 4tal kerken en in Zaragosa e.o 6 monumenten in deze stijl op de UNESCO lijst. Voorbeelden in Toledo, zijn de synagogen Santa Maria de la Blanca (de mooiste) en El Tránsito (de bekendste) en de moskee met de opmerkelijke naam Cristo de la Luz (Christus van het licht). In de 19e en 20e eeuw werd de stijl populair in stierenarena’s Ook de kerk van Sahagún op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela geldt als voorbeeld. Evenzeer wordt de kathedraal van dit pelgrimsoord gezien als voorbeeld van de Romaanse stijl, al zijn er om de 17e eeuw barokke elementen aan toegevoegd.

De meeste Romaanse architectuur is in het noorden van Spanje te vinden. De kathedraal van Ávila is één van de voorbeelden van Romaans gotisch. In Burgos, Leon en Toledo zijn bekende gotische kathedralen. De laat gotische stijlen in Spanje heten Levantino (Le Seu kathedraal Mallorca, Santa Maria del Mar in Barcelona) of Isabelline naar koningin Isabelle van Castillië (San Pablo kerk in Valladolid, St. Jan van de koningen in Toledo). In Spanje heet de renaissance architectuur plateresque naar decoraties van zilversmeden (plateros). Een voorbeeld is het paleis van Karel V in Grenada. Ook de prins van de Spaanse beeldhouwkunst Alonso Burruguette wordt ertoe gerekend. Het klooster van Escorial, dat in op­dracht van Philips II werd ontworpen door de architecten Juan Batista en Juan de Her­rera, wordt gezien als het belangrijkste bouwwerk uit de tijd. Naar de laatste architect is de Herreriaanse stijl vernoemd die beïnvloed was door een bijna kaal aandoende Vlaamse soberheid. De stijl is ook terug te vinden in de kathedraal van Vallalolid, de lonja (zijdemarkt) van Sevilla en het St. Theresa klooster in de ommuurde  Castilliaanse stad Ávila die vaak als decor dient in historische films (ook een UNESO monument) en ze verspreidde zich over de Spaanse koloniën in Latijns Amerika. Belangrijke renaissance schilders zijn Louis de Morales, “El Greco” (de Griek Domenikos Theotokopoulos, tevens architect en beeldhouwer en voorloper van expressionisme en kubisme) uit Toledo en de 17e eeuwse Diego Velasquez uit Madrid. Ze maakten alledrie religieuze kunst en werden geïnspireerd vanuit Italië (EI Greco ook vanuit Griekenland).

Tijdens de 17e en 18e eeuw won de barok (een contrareformatorisch geïnspireerde stijl uit Italië) het duidelijk van deze vorm van soberheid. Ook de barokke schilderkunst werd geïnspireerd vanuit Italië. Francesco de Zurbarán werd beroemd via zijn gebruik van chiaroscuro (zwart wit contrasten) in zijn religieuze werk en stillevens. Portretschilder Diego Velasquez werkte aan het hof van Philips IV. Behalve hotemetoten schilderde hij ook bedelaars. Via de Jezuïeten werden religieuze Romaanse en Gotische monumenten en ge­bouwen opnieuw gedecoreerd op de kenmerkende grillige en gedetailleerde wijze, bijv de kathedraal van Santiago de Compostella. Andere voorbeelden zijn in Andalusië de kathedralen van Jaen en Grenada. Tot de barokke beeldhouwers behoren Juan Martínez Montañés, Alonso Cano en de 18e eeuwse Francisco Salzillo uit Murcia. De Spaanse barok heet churrigueresco naar de Spaanse architectenfamilie Churriguera die rond 1700 leefde. Tot de in het oog springende kenmerken behoren veel krullen en versieringen en pilaren, eerst zuilen met spiralen of Romeins Griekse composietzuilen en later in de vorm van een omgekeerde kegel. De stijl is terug te vinden in het interieur van veel Spaanse kerken (bijv altaren), in Salamanca op de Plaza Mayor (Grote markt) en in het San Esteban klooster, in Grenada in het kartuizer klooster (Cartuja) en verder bijv in de universiteit van Valladolid en de kathedraal van Mexico stad. Ook de 19e eeuwse  Catalaanse art Nouveau architect Gaudi werd er sterk door beïnvloed. Na 1760 werd de barokstijl soberder zoals in en rond Madrid bij het koninklijk paleis, het op het paleis van Versailles lijkende La Granja paleis met tuinen en de Paseo del Prado boulevard.

De Catedral de Nuestra Señora del Pilar in Zaragosa van bouwmeester Ventura Rodrigues geldt als de 1e aan de heilige maagd opgedragen basiliek en als voorbeeld van de rococo stijl. Ook hofschilder Francisco Goya (1746-1828) wordt tot deze stroming gerekend. Hij beeldde op fel realistische wijze uiteenlopende fenomenen af als hofhoudingen, naakten, oorlogstaferelen en executies maar maakte ook cartoons en werd een inspiratiebron voor ondermeer expressionisten, filmers en componisten. Veel werk van hem is te zien in het Pradomuseum in Madrid. Dat museum geldt als voorbeeld van het neoclassicisme, een bouwstijl die in Spanje niet zo aansloeg. De belangrijkste Spaanse impressionistische schilder is Joaquin Sorolla y Bastida (1863-1923) uit Valencia die m.n portretten en landschappen vervaardigde. In 1893 kwam in Portugalete bij Bilbao de 1e zweefbrug of zweefpont ter wereld gereed. Dit ontwerp van de Baskische architect Ferdinand Arnodin staat sinds 2006 op de werelderfgoedlijst, De Catalaanse architect Antoni Gaudi (1852-1926) ontwierp ondermeer de indrukwekkende Sagrada familia kathedraal in Barcelona . Zijn verzamelde werk kwam in 1984 en 2005 op de UNESCO werelderfgoed lijst. Het valt onder het Catalaans modernisme. Deze aan Art Nouveau en Jugendstil verwante stijl gebruikt gebogen lijnen en asymmetrie en organische elementen uit de natuur. De stijl heeft een duidelijk stempel gedrukt op Catalonië en beïnvloedde ondermeer Pablo Picasso en Salvator Dali. In de republikeinse tijd mondde ze uit in de GATEPAC architectengroep met Josep Lluois Sert en Louis Guittiérez Soto als exponenten. Het werk van kubist Picasso (1881-1973, met als bekendste het schilderij Guernica; er zijn 3 Picasso musea in Europa) en Dali (1904-1989; surrealistisch schilder, kunstenaar en beeldhouwer) behoort thans tot het duurste ter wereld. Samen met Luis Buñuel, die de beroemdste Spaanse filmer zou worden en dichter Federico Garcia Lorca (die sneuvelde tijdens de Spaanse burgeroorlog) bewoon­de Dali rond 1925 een studenten­huis in Madrid (residencia de estudiantes) dat nu een cultuur en onder­zoeks­centrum is.

Tijdens de Franco dictatuur leefde of werkte het me­rendeel van de vooraanstaande Spaanse schrijvers, dichters, filmers en beeldende kun­stenaars min of meer als banneling vanuit het buitenland. Sommige beeldende kunste­naars uit de pe­riode behoorden tot de voorlopers van kritisch realisme en popart. Na het herstel van de democratie legden de regeringen als reactie op de onderdrukking sterk de nadruk op vrij­heid van kunstzinnige en culturele expressie en een aantal kunstenaars en literatoren keerden terug uit het buitenland. Na de Franco dictatuur kreeg in Spanje het kritisch regionalisme, dat de architectuur in wil voegen in de omgeving, veel invloed. Spaanse representanten zijn Enric Miralles en architect/beeldhouwer Santiago Calatrava. In Spanje ontwierp hij o.m de Ciutat de les arts i les sciències in Valencia en het auditorium in Tenerife en voorjaar 2009 werd de door hem ontworpen en in Nederland gebouwde harpvormige Samual Becketbridge voor de Ierse hoofdstad Dublin opgeleverd. In 1992 vormden de O.S in Barcelona en de wereldtentoonstelling in Sevilla een stimulans voor de bouwkunst. Tot de grote recente creaties van buitenlandse architecten behoren het Guggenheim museum in Bilbao, terminal 4 van het Barajos vliegveld in Madrid en de Agbar toren in Barcelona. In de Galicische hoofdstad Santiago de Compostela is men bezig met de bouw van de peperdure Cidade da Cultura de Galicia, een enorm cultuurcentrum op basis van de plattegrond van de oude binnenstad van Santiago. Door de huidige kredietcrisis is het complex wellicht een blok aan het been.

Met 42 items heeft Spanje met Italië de langste UNESO werelderfgoedlijst ter wereld. Naast de nodige losse kathedralen en kloosters etc staan er bijv 13 (oude) steden, het eiland Ibiza, 2 prehistorische sites, een antieke goudmijn (Las Médulas in Léon), het verzameld werk van Gaudi, de mudéjar architectuur van Aragon en 4 landschapsparken op.

Mode en cinema

Halskragen (bijv achtkragen), petticoats voor vrouwen om de heupen accent te geven en braguettes (schaambuidels) voor mannen maken onderdeel uit van de Spaanse bijdrage aan 16e en 17e eeuwse mode items in gegoede kringen. De grootste 20e eeuwse mode ontwerper uit Spanje is de Bask Cristóbal Balenciaga (1895-1972). Hij gebruikte veel zwart en zijn modehuis valt thans onder de Gucci keten. Ana Gonzáles (Locking Shocking) en Ágatha Ruiz de la Prada zijn voorbeelden van designers van nu. De belangrijkste modeshow is de Pasarela Cibeles in Madrid die 2 keer per jaar plaatsvindt. De Zara winkelketen en het merk Inditex, beide eigendom van de rijkste Spanjaard van nu Amancio Ortega Gaona (hij komt uit Galicië), zijn toonaangevend. El corte Inglés met het merk Sfera is een andere grote modeketen. Andere bekende Spaanse merken zijn Loewe en het schoeiselmerk New Rock (punk, gothic, bikers).

In de tijd van de stomme film was Barcelona het centrum van de industrie met Segundo de Chomon als belangrijkste regisseur. Regisseur Louis Buñuel (1900-1983) verzette zich tegen burgerlijke moraal en roomse hypocrisie en wordt gezien als uitvinder van de surrealistische film. Zijn premièrefilm un chien Andalou (1929) maakte hij samen met Dali. Met Virdiana (1960) won hij een Oscar en voor Belle de Jour (1967) kreeg hij de regieprijs op het festival van Cannes. Vanwege zijn opvattingen leefde hij lang in ballingschap en waren zijn films coproducties van landen. Hij overleed in Mexico. In 1935 richtte Manuel Casanova de productiemaatschappij CIFESA op. Tot de vele producties behoort een verfilming van Don Quichot uit 1947 onder regie van Rafaël Gil. Tijdens de Franco dictatuur werd nasynchronisatie bij buitenlandse films verplicht en als censuur middel gebruikt. Op de hoogvlakte namen Spaans Italiaanse teams toen veel spaghetti westerns en sandalenfilms (films over de klassieke oudheid) op. Ook tal van Amerikaanse superproducties (bijv films van Samuel Bronston als El Cid en andere films als Lawrence of Arabia en Doctor Zhivago) werden in Spanje geschoten waardoor een aantal beroemde filmsterren lang in het land woonde. Ook kwamen in de tijd van Franco linkse Spaanse regisseurs op met Carlos Saura (geb. 1932) als bekendste. Hij maakte ondermeer de flamenco trilogie over Latijnse dansen, won veel internationale prijzen en mocht in 1992 Marathon maken, de officiële film over de Olympische spelen van 1992 in Barcelona. In de 60er jaren begonnen een aantal Catalaanse filmmakers de Escuela de Barcelona met Vicente Aranda (Fata Morgana uit 1965, Amantes uit 1990) als belangrijkste exponent.

De vrijheid na afloop van de dictatuur zorgde voor een opkomst van filmers die hun herwonnen vrijheid wilden exploreren door de geschiedenis te herschrijven of omstreden onderwerpen als prostitutie, homoseksualiteit, transseksualiteit, travestie, drugsgebruik en misstanden in de roomse kerk bij de kop te pakken. Het begrip landismo dat in die tijd ontstond verwijst bijv naar de acteur Alfredo Landa die in erotische komedies speelde en Julio Médem maakte als exponent van de nieuwe Baskische film een documentaire film over de Baskische kwestie die in de tijd van Franco nooit had gekund. Het grootse succes boekten de vaak verfijnd tragikomische films van de movida Madrileña (Madrileense komedie); bijv van Frenandi Trueba (met o.m de romantische komedie two much), de in Chili geboren Alejandro Amenábar en Perdo Almodóvar. Samen met zijn broer Agustin richtte hij productiemaatschappij El Deseo S.A op en zijn meest bekroonde films werden Todo sobre mi madre (alles over mijn moeder) uit 1999, Habla con ella (praat met haar) uit 2002 en Volver (teruggaan) uit 2006. De zeer productieve, actieve en in Spanje erg beroemde regisseur, acteur en filmschrijver Fernando Fernán Gomez (1921-2007) is in Peru geboren. Hij won meerdere Goya’s; jaarlijkse uitgereikte filmprijzen voor Spaanstalige producties die het land sinds 1987 kent. Spaanse productie maatschappijen (bijv KanZaman) maken echter steeds vaker Engelstalige films.

De productie van films (fictie en documentaires) steeg in Spanje tussen 2003 en 2007 van 110 naar 172 en bereikte daarmee de top3 binnen de EU27. Spanjaarden gaan veel naar de bioscoop (gemiddeld 2,6 keer p/j in 2007, 3 na hoogste EU27). Het marktaandeel van Spaanse films was met 12,5% relatief klein naar EU maatstaven, dat van films uit de VS relatief groot (70,5%; 8e EU27) en dat van films van elders gemiddeld (17%).

Podiumkunsten en volkskunst

Door de historische mix van Iberische, Keltische, Romeinse, Westgotische, Joodse, Moorse en roomse invloeden kent Spanje een aantal unieke muziekstijlen en tradities. Qua klassieke muziektraditie is Mozarabische of oud Spaanse zang een vorm van gewijde muziek uit de Moorse tijd die beïnvloed was door de Westgoten. Na de reconquista werd ze door Rome bijna helemaal van het toneel verwijderd en vervangen door het Gregoriaans. In de voor het volk bestemde gewijde muziek bleven echter Moorse invloeden bestaan. Tot de renaissance componisten behoren Cristóbal de Morales, Tomás Louis de Victoria (beide gewijde muziek en zang) en Francesco Guerrerro. Hij componeerde gewijde en wereldse muziek met een grote variatie aan stemmingen die m.n in Latijns Amerika lang populier bleef als kerkmuziek. De 18e eeuwse Catalaanse componist Padre Antonio Soler werd bekend vanwege klaviersonates en orgelconcerten. De in Baskenland geboren Juan Crisóstomo Arriaga (1806-1826) is vanwege zijn korte leven en zijn kwaliteiten wel de Spaanse Mozart genoemd. Rond de 19e eeuw bracht Spanje klassieke gitaarcomponisten voort met Fernado Sor (de Beethoven van de gitaar), Dionisio Aguado, Miguel Llobet (1878-1938; Catalaanse volksliedjes en eigen composities) en Francisco Tárrega als bekendste. Van Tárrega werd Recuerdos de la Alhambra (http://www.youtube.com/watch?v=RLHR8zaEsA8) populair als filmmuziek en zijn Gran Vals werd door Nokia ingepikt als ringtoon. Pablo Sarasate maakte composities voor viool en piano op basis van Spaanse volksmuziek.

Zarzuela is een Spaans operettegenre dat zich ontwikkelde vanaf de 17e eeuw. Het is vernoemd naar een jachtslot van Philips IV waarin speciale voorzieningen voor het genre werden aangebracht. Pedro Calderón de La Barca schreef de 1e libretto van de barokke zarzuela en wordt om die reden wel gezien als de schepper ervan. Tussen 1850 en 1950 vigeerde de romantische zarzuela. In deze periode leidde Felipe Pedrell de componisten Isaac Albéniz, Manuel de Falla en Enrique Granados op in het genre. Ze maakten ook veel andere muziek en worden gezien als grondleggers van de moderne Spaanse muziek. Ruperto Chapí, Frederico Chueca en Tomás Bretón waren zarzuela specialisten. Joacquín Rodrigo, die vanaf zijn 3e blind was, is een beroemde 20e eeuwse componist en piano virtuoos. Zijn Concierto de Aranguez voor gitaar en concert werd geïnspireerd door zijn verblijf in de tuinen van het gelijknamige paleis. Hij werd er in 1991 door koning Juan Carlos I voor in de adelstand verheven. De melodie is vaak te horen in films, TV series en commercials (http://www.youtube.com/watch?v=w8LL1x6J2rU).

De 1e verwijzing naar het bekendste genre in de Spaanse volksmuziek en dans, de flamenco uit Andalusië, dateert uit 1774. De flamencostijl met haar karakte­ristieke vurige zang (cante), dans (baile) en begeleiding van gitaar (gitarra) en handgeklap kent Moorse invloeden. Doordat het genre in zwang was bij moren, gitanos (Spaanse zigeuners) en joden; groepen die niet bij de geschoolde klasse binnen de Andalusische samenleving hoorden, is over de oorsprong weinig op schrift gezet. Het genre zou volgens sommige bronnen haar naam danken aan Spaanse zigeuners die deze muziek maakten en die zich na de 80 jarige oor­log, als beloning voor verleende diensten, vanuit Vlaanderen vrij in Andalusië mochten vesti­gen. Naast de variant met snelle vrolijke zang, de cante chico, bestaat de cante jondo die trager en serieuzer is. Ook qua muziek en dans zijn er meerdere stijlen. Bij alle stijlen wordt echter de band met het publiek (duende) erg belangrijk gevonden. De flamenco bestaat ook buiten Andalusië. Zo is fadango een variant voor paren uit noordwest Spanje en Catalonië kent de rumba Catalana uit Cuba die door de zigeuners omgevormd werd tot een soort flamenco (http://www.youtube.com/watch?v=KPdrRvrkTSk&feature=related).

Dat de flamenco ook thans nog voor velen synoniem is met Spaanse muziek is onterecht want elke regio heeft zijn kenmerkende volksmuziek. Ook is de gitaar niet het enige gebruikte instrument. Zo kent Andalusië net als de meeste andere Spaanse regio bijv het gebruik van de tamboerfluit (gaita rociera); een fluit die (zoals de naam al suggereert) met één hand wordt bespeeld om de andere hand vrij te houden voor een trommeltje (al dan niet met belletjes aan de zijkant). Een bekende maker van wereldmuziek uit de regio is Javier Ruibal en ook de sefardische muziek leeft er nog. De jota is een soort Spaanse wals in driekwart of zesachtste maat die in de Spaanse kustregio en Castillië opgeld doet en begeleid wordt door castagnettes, een percussie-instrument dat lijkt op een kastanje. Andere begeleidingsinstrumenten naast gitaren zijn de bandurria (een soort mandoline), schalmeiachtige blaasinstrumenten (dulzaina, voorlopers van de hobo), de luit en diverse types drums. De volksmuziek van Noordwest Spanje kent met doedelzakken (gaita), (snaren)trommels (tamboril), harpen, draailieren (zanfona), kleine voorlopers van violen zoals de vedel en de rebec en gereciteerde zang (alalás) en marsdeuntjes veel Keltische invloeden. Ook zijn in deze regio naast de jota allerlei andere geïmporteerde en inheemse dansen populair. Onder de laatste categorie vallen Galicische dansen met versierde bogen en met stok, zwaard en kringdansen. M.n Baskenland kent veel varianten met de meestal door accordeon en tamboerijn begeleide trikitixa (genoemd naar een volksdans) als bekendste. De sardana is een kringdans en volksmuziekstijl van Catalonië (http://www.youtube.com/watch?v=slnGYnt4sXY). Ze wordt begeleid door een cobla; een groep van 11 muzikanten, veelal met blaasinstrumenten. De paso doble (http://en.wikipedia.org/wiki/Pasodoble) is een marsachtige paardans en internationale Latijnse dans die uit Zuid Frankrijk stamt. De muziek is veel in stierenarena’s te horen en de deuntjes zijn wel vernoemd naar beroemde stierenvechters.

Qua popmuziek wonnen tijdens de Franco dictatuur vanaf de 60er jaren groepen terrein die in de eigen regiotaal zongen; eerst in Catalonië (Rock Català, La nova cançó) en later in Baskenland (Euskal Herrico Rock), Galicië en Castillië. Amerikaanse en Britse rockmuziek werd toen erg populair via het toerisme dat meer werd gestimuleerd. Verder vormden internationale muziekfestivals een podium voor artiesten uit Spanje. In 1959 kwam het internationale songfestival in Benidorm als eerste en daarna volgden festivals in Barcelona en op Mallorca en de Canarische eilanden. Zo kon bijv de door een ongeluk gevelde Real Madrid speler Julio Eglesias een nieuwe carrière beginnen als zanger. In 1968 en in 1969 (ex-aequo met o.m Lenny Kuhr) won Spanje het Eurovisie songfestival met respectievelijk La, la, la van zangeres Massiel en Vivo Cantado van zanger Salomé. De Movida Madrileña, die in de 80er jaren de herwonnen vrijheid belichaamde, werkte behalve in de filmindustrie door in media en popwereld. Een toonaangevend voorbeeld werd de groep Mecano met zangeres Ana Torroja en Nacho Cano die de musical Hoy no me puedo levantar (ik kan vandaag mijn bed niet uitkomen) schreef over Madrileense jongeren van de Movida die zich proberen te handhaven temidden van drugs en SOA’s. Een andere internationaal bekende popicoon is zanger/ liedjesschrijver Alejandro Sanz (1968) die t/m 2008 17 Grammy awards won. Bekende Spaanse rockvarianten zijn flamencorock met gitarist Paco de Lucia en de blonde zigeuner José Monje Cruz (bijnaam El camarón; de garnaal) als exponenten en Keltische rock met Celtas Cortos als bekend voorbeeld. Andere beroemde groepen zijn Mägo d’Oz (folkrock & metal), Extremoduro uit Extramadura, akoestische en hardrockband Héroes del Silencio, Radio Futura (Latin rock), 2persoons folkrockgroep Amaral uit Zaragosa, de vrij linkse Ska en punkband Ska-P, Latin pop groep Hombres G uit Madrid, La oreja de van Gogh (van Gogh’s oor) uit San Sebastián en het veelzijdige duo Fiti & Fitipaldis uit Bilbao.

Literatuur en dichtkunst

De eerste literatuur in een taal die op Spaans lijkt dateert uit de 10e eeuw. Het betreft hier in 1948 door Emilio Garcia Gómez in een synagoge in Caïro gevonden jarchas, klaagzangen in het Mozarabisch van een (waarschijnlijk Andalusische) vrouw over een afwezige geliefde. Deze Romaanse taal wordt gezien als voorloper van het Castiliaans. Daarom wordt het in 1140 in het Castiliaans geschreven Cantar de Mio Cid (het lied van mijn heer) met een beschrijving zonder opsmuk van leven, strijd en overwinningen van de hoofdpersoon beschouwd als de eerste Spaanstalige literatuur. De auteur is onbekend en het poëem viel onder het aardse genre van wat troubadours voordroegen (mester de jugleria). Lyriek met heiligenlevens, christelijke legendes en verhalen uit de antieke oudheid als onderwerp was in de 13e en 14e eeuw in de mode en viel onder de noemer mester de Clericia. Bekende poëten van dit genre zijn de priester Gonzalo de Berceo en de archipreste de Hita (aartspriester van Hita) Juan Ruiz. Vanaf de 13e eeuw werden literatoren gesponsord door het Castilliaanse hof. In de 13e eeuw kwam met koning Alfonso X El Sabio als mecenas de eerste Castilliaanstalige proza op in de vorm van geschiedenis en wetboeken. Zijn neef Don Juan Manuel vervaardigde El Conde Lucanor waarin raad werd gegeven via korte volksverhalen binnen een raamverhaal. Aan de koning zelf worden 300 gedichten toegeschreven in het Galicisch. Belangrijke 14e eeuwse dichters waren de met elkaar bevriende Juan de Mena en Íñigo López de Mendoza.

Door invloeden uit het 14e eeuwse Italiaanse humanisme (m.n via het vriendenpaar Juan Boscán Almogáver en Carilaso de la Vega) kondigde zich in de 15e eeuw de renaissance aan in hoofse poëzie en proza. Eind 15e eeuw begon met de ontdekkingsreizen van Columbus de Spaanse gou­den eeuw (Siglo de oro), een culturele bloeiperiode die de 16e en een groot deel van de 17e eeuw beslaat. In de laatste periode viel ze samen met de barok. Ervaringen in de nieuwe wereld werden beschreven door conquistador Vernal Diaz del Castillo en missionaris Bernardino de Sahagún. Belangrijke 16e eeuwse exponenten van de Siglo de oro zijn frater Luis Ponca de León en San Juan de la Cruz (St. Jan van het Kruis) met zijn mystieke poëzie. Hij vormt tot op heden een inspiratiebron voor spirituele schrijvers en dichters in de hele westerse wereld. Zijn vrouwelijke evenknie Theresia van Ávila schreef mystieke proza. Ook het theater ontwikkelde zich. “La celestina o  tragicomedia de Calixto y Melibea” van Juan del Encina (1464-1529) wordt be­schouwd als het belangrijk­ste Spaanse literaire werk na Don Quixote de La Mancha van Miguel de Cervantes (1547-1616; zie ook onder feestdagen en folklore). Dit is echter ook wel gezegd van het werk van de zeer productieve Lope de Vega (1800 komedies, 3000 sonnetten). Qua barokke poëzie en proza bestonden in Spanje 2 tegengestelde stromingen. Het conceptismo (een maximum aan betekenis via een minimum aan vorm) kent Franciso de Quevedo (kernachtig geestig woordspel) en de Jezuïet Baltasar Gracián als hoofdexponenten. Gracián schreef m.n in zijn Criticon en zijn Oráculo manuel y arte de prudencia met 300 aforismen tijd en illusieloze en vaak scherpe (of cynische) beschouwingen over het leven die tot nadenken stemmen. Hij heeft aan den lijve kunnen ervaren dat ze hem door zijn mede jezuïeten niet in dank werden afgenomen.

Het orakel van Gracián werd onder de titel Handorakel of kunst der voorzichtigheid door Theo Kars in het Nederlands vertaald. Onder aforisme 66 De goede afloop in het oog houden staat als uitleg “Sommige mensen schenken meer aandacht aan een strenge werkmethode dan een geslaagd resultaat. Toch zal de oneer van de mislukking altijd zwaarder wegen dan de waardering voor de toewijding. Wie wint hoeft geen verantwoording af te leggen”. Aforisme 126 “Niet iemand die een dwaasheid begaat is dom, maar degene die hem niet weet te verbergen kent als uitleg “Men moet zijn hartstochten verbergen en zijn ondeugden nog meer. Alle mensen begaan fouten, maar met het verschil dat wie verstandig is ze bemantelt en wie dom is ze aankondigt. Een reputatie berust meer op geheimhouden dan presteren: wie geen kuisheid kan opbrengen, moet in ieder geval trachten voorzichtig te zijn. Misstappen van grote mannen vallen meer op dan verduisteringen van hemellichamen.

In de tegenpool van het conceptismo, het culturenismo van Luis de Góngora, werd het gebruik van zoveel mogelijk woorden juist tot kunst verheven. Dit kwam wel de nuance en de schoonheid, maar niet de kernachtigheid ten goede. Zijn poëzie werd weer opgepakt door de 20e eeuwse poëziestroming Generación del ’27. Tijdens de 18e eeuwse verlichting bloeiden vanuit de heersende rationele benadering onderwijs en wetenschap op en de Bourbondynastie was aan het bewind gekomen. In de literatuur overheersten politieksatirische, culturele en wetenschappelijke publicaties. Ramon de la Cruz is een toneelschrijver en regionale cultuurbeschrijver uit de periode. In de lyriek onderscheidt man 3 scholen, die van Salamanca (Juan Meléndes Valdés), Madrid (Tomás de Iriarte, Félix Maria Samanigo) en Sevilla. De romantiek werd rond 1820 ingeleid door de terugkeer van bannelingen uit Frankrijk, Duitsland en Engeland. Deze op eigenheid, oorspronkelijkheid en nostalgie gerichte stroming gaf ruimte aan diversiteit en dit werkte onder meer de opkomst van regionaal bewustzijn in de hand. Zo beleefden in Catalonië en Galicië de eigen taal en literatuur een opleving. Toneelschrijver/ dichters José de Esproceda, José Zorilla y Moral, Gustavo Adolfo Bécquer en de Spaans Galicische schrijfster en dichteres Rosalía de Castro gelden als belangrijke exponenten. Als vervolg en reactie op de romantiek ontstond na 1840 het costum­brismo; een realistische prozastijl die tegen “kunst om de kunst” was gekant met een nadruk op het beschrijven van gewoonten en manie­ren. Tot de groten behoren Juan Valera, José Maria de Pereda, Vicente Blasco Ibáñez (militant republikein, scenarioschrijver en filmmaker), José Echegaray (minister, wiskundige en toneelschrijver; Nobelprijswinnaar in 1904) en Benito Pérez Galdoz die wel wordt gezien als grondlegger van de mo­derne roman.

De politiek-maatschappelijke onrust van de 20e eeuwwisseling vormde een gezonde voedingsbodem voor kunst en literatuur. Er werden veel literaire en artis­tieke sociëteiten opgericht waarin men op zoek ging naar herstel van nationale trots. Pracht en praal speelden naast regionalisme een belangrijke rol in het heersende Moder­nisme. Anders dan het nationalisme van hun beeldende kunstbroeders waren schrijvers vaak Europees gericht. Het modernisme werd in Spanje ingeleid door de Nicaraguaan Rubén Dario die met de eretitel “prins der Castilliaanse letteren” werd getooid. Juan Ramón Jiménez kreeg in 1956 de Nobelprijs voor de spirituele en artistieke puurheid van zijn lyriek. M.n de Basken Miguel de Unamuno (voorloper van het existentialisme die de geschiedenis begrijpelijk wilde maken aan de hand van het leven van alledag van gewone mensen; intrahistoria) en Pio Baroja (een inspirator van Hemingway) gaven blijk van universeel be­grip. Zij behoren tot de generatie van ’98, een groep literatoren die de oorlog tussen Spanje en de VS over de Spaanse Caribische kolonies van dichtbij meemaakten. Toneel en romanschrijver Ramón del Valle-Ínclan ondermijnde na deze oorlog met zijn werk het Spaanse theaterestablishment. Schrijver, dichter en journalist José Martinez Ruiz werd de langstlevende van de groep. Na 1920 kwam het avant-gardisme op via poëziestroming Generación del ’27. Deze kende de romantische linkse dichter Frederico Garcia Lorca als belangrijke exponent. In 1936 vond hij op 38 jarige leeftijd een voortijdig einde door toedoen van de Franco falangisten. Ook de Nobelprijswinnaars van 1922 (dichter en toneelschrijver Ja­cinto Be­navente) en 1977 (dichter Vicente Aleixandre) worden tot de stroming gerekend. Antonio Buero Vallejo wordt beschouwd als de belangrijkste toneelschrijver uit de tijd van de burgeroorlog. Tijdens het Franco regime bleef hij in Spanje waar zijn in symboliek verpakte kritiek hem ongrijpbaar maakte. Van de hand van de in 1932 in Melilla geboren en uiterst productieve Fernando Arrabal verschenen naast 800 gedichtenbundels, 100 toneelstukken en 14 romans filmscripts en andere literatuur.   Camilo José Cela, de in de Spaanse burgeroorlog aan de kant van Franco vocht, werd in 1989 de laatste Spaanse Nobelprijswinnaar tot nu toe. Hij kreeg de prijs voor zijn rijke en intensieve proza met ingehouden compassie en uitdagende visie.

Naar de zeer veelzijdige auteur Manuel Vásquez Montalbán (ondermeer schepper van de Latijns Amerikaanse wereld populaire atypische privé-detective Pepe Carvalho) is een Catalaanse journalistenprijs vernoemd. Sinds 1976 reikt Spanje jaarlijks de Cervantes prijs uit voor het hele oeuvre van een Spaanstalige schrijver in de wereld. Tussen 1990 en 2008 kende de prijs 10 Spaanse winnaars. Tot degenen onder hen van wie werk is vertaald in het Engels behoren naast Cela (1995) de dichter Antonio Gamoneda (2006), schrijver journalist Francisco Umbral (2000) en romanschrijver Miguel Delibes (1993). Winnaar van 1991 Francisco Ayala mocht in 2009 zijn 103e verjaardag beleven.

Cultuurbestedingen, beleid en deelname

Qua bezit van cultureel erfgoed bezet Spanje tegenwoordig een 2e plaats op de wereld­ranglijst. Tussen 2000 en 2004 waren de overheidsuitgaven aan recreatie, cultuur en religie relatief hoog (jaarlijks 1,3 tot 1,4% van het BBP; EU15 0,9 à 1% p/j). In 2005 gaf de overheid 0,56% van het BBP uit aan cultuur (+62% t.o.v 2000; bron compendium op http://www.culturalpolicies.net/web/profiles.php). Het merendeel daarvan ging naar gemeenten (56,3%; 52,4% in 2000; +3,9%), gevolgd door de autonome regio (28,5%; -1,5%) en de centrale overheid (15,2%; -2,5). De bestedingen per hoofd kwamen op €120; waarvan gemiddeld €34 voor de regio met grote variaties (Navarra €79, Extramadura en Cantabrië 2e en 3e met €49, de eilandengroepen laagste met €14). De grootste uitgavenpost voor centrale overheid en regio was cultureel erfgoed (respectievelijk 43,4% en 25,4%; waarvan 23 en 11% voor musea en 19 en 11% voor historische monumenten). De 2e post was kunsten (15,2 en 26,2%; waarvan het leeuwendeel naar uitvoerend: 14,8 en 22,4%). De media kregen van de centrale overheid 11,3% en van de regio 4,9%. Daarvan ging het leeuwendeel naar bioscopen. Het deel van het huishoudbudget voor recreatie en cultuur lag in 2005 onder de EU normaal (6,4%; EU27 8,4%). Wel stegen deze huishouduitgaven tussen 2000 en 2007 met 23% (EU15 +21%). In 2005 gaven huishoudens 2,9% van hun budget uit aan culturele goederen en diensten (€704 p/j). Het grootste aandeel daarin hadden kranten en tijdschriften (17,7%) gevolgd door diensten (bioscoop, theater, concert etc) 11,7% en boeken 11,2%. In 2008 bedroegen de huishouduitgaven met verrekening van prijsverschillen 102% van het OESO gemiddelde (10e van 27 landen). In 2005 was de sector goed voor 2,1% van de werkgelegenheid (6 na laagste van de EU27). Het aandeel zelfstandigen was toen met 21,7% laag gemiddeld naar EU maatstaven.

Het in 2004 herinstellen van een apart landelijk ministerie van cultuur wijst op het belang dat de socialistische regering Zapatero aan de sector hecht. Bevorderen van vrije markt (stichtingen van spaarbanken, vriendenclubs van vrijwilligers) en van cultureel ondernemerschap en het gebruik van media en nieuwe technologie vallen onder de beleidsdoelen. Ook doen m.n linkse regeringen in Spanje niet al te spastisch over een eigen Spaanse identiteit. Het beleid is sterk gedecentraliseerd vanwege de regionale variatie, maar afstemming vormt daarbij wel een belangrijk aandachtspunt. Alle regio hebben een cultuurministerie (veelal samen met sport, toerisme, onderwijs of media er bij). In de regio met een eigen taal is de rol van deze departementen groter. Buitenlanders moeten de Spaanse mores kennen, maar men probeert hun integratie ook te bevorderen door in Spanje kennis over immigrantenculturen te vergroten; bijv via het sinds 2007/08 verplichte schoolvak burgerschap en mensenrechten. Zo snijdt dit mes van 2 kanten. Verder zijn er veel aanvullende programma’s voor kinderen uit etnische minderheden met achterstanden. Het in het leven roepen van nieuwe organisaties/ instanties voor deelaspecten van de cultuur is een andere manier om de cultuurdeelname te vergroten. De gemeenten hebben veel zeggenschap over lokaal erfgoed en dito voorzieningen en activiteiten. Ook het cultuurbeleid t.a.v allochtone minderheden is sterk in gemeentelijke handen. Tussen 1990 en 2007 is vrijwel alle cultuurdeelname flink gegroeid. De tabel die nu komt toont de deelname (minstens eens p/j, tenzij anders vermeld) in 2006/07 en de laagste en hoogste deelname in 1990, 97/98, 02/03 of 06/07.

Gebied

2006/07

Laagste

Hoogste

Zwaar gesubsidieerd door de overheid

Theater

19,1

13,9 (90)

23,4 (02)

Opera

2,7

1,4 (90)

3,0 (02)

Zarzuela (Spaanse operette)

1,9

1,9

2,7 (90)

Dans

5,1

2,0 (97)

5,1

Klassieke muziek

8,4

6,8 (97)

8,4

Bibliotheek

17,6

11,2 (90)

20,0 (02)

Museum

31,2

27,5 (02)

31,2

Monument

34,1

28,8 (02)

37,1 (97)

Cultuurcentrum

22.9

10,0 (97)

22,9

Weinig of niet gesubsidieerd door de overheid

Bioscoop

52,1

39 (90)

55,6 (02)

Boeken (geen werk/school)

52,5

47,8 (97)

52,5

Pers (eens p/m of vaker)

73,8

65,9 (90)

73,8

Video dagelijks

2,4

2,4

5,3 (02)

Tv dagelijks

98,2

97,6 (90)

98,9 (97)

Radio dagelijks

60,1

56,2 (90)

60,1