Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Achtergrond

Via http://en.wikipedia.org/wiki/Outline_of_Latvia en onder culture op http://www.li.lv/ is het meeste wel te achterhalen over dit onderwerp. De Daugave rivier vormt al vanouds de voornaamste toegangsader tot het grondgebied van het huidige Letland. Vanaf 3000 v Chr. is dat bewoond door Baltische stammen. De Letgallen ten noorden van de Daugave waren de belangrijkste stam (de Letten zijn naar hen vernoemd). Ten zuiden van de rivier woonden Semgallen en meer naar het oosten Selonen. Langs de westkust (Koerland) leefde het volk van de Koeren en rond de golf van Riga en in Estland lag Lijfland. De Lijven waren vanwege hun Fins-Oegrische taal eigenlijk Esten. Taal, cultuur en religie van de Baltische stammen kenden invloeden uit Sanskriet en hindoeïsme en de Balten vertegenwoordigen in die zin de Indo tak van Indo-Europese culturen. De Balten hebben lang geprobeerd om kerstening tegen de houden (dat zit ook in hun mythologie),  maar deze kon uiteindelijk niet uitblijven. Na de noordse kruistochten van de 12e en 13e eeuw kreeg de Hanzeliga veel invloed in steden en nazaten van Teutoonse ridders uit Duitsland vormden de heersende klasse. Zo ontstond een maatschappelijke bovenlaag van Baltische Duitsers. In 1201 stichtten ze Riga. De Baltische cultuur en taal hielden stand onder de veelal ongeletterde boeren, maar werden gezien als minderwaardig. Letten uit de boerenstand die van Duitsers de kans kregen hoger op te komen namen direct de Duitse “Leitkultur” over. Na de reformatie werd de formele macht verdeeld tussen Zweden en het Pools-Litouwse rijk en na 1721 namen de Russen het over, maar dat veranderde voor de Letten weinig. Ze bleven feitelijk lijfeigenen van de Duitsers, al viel dat in de 17e eeuw in Riga mee (Zweedse hegemonie). Wel waren nu Duitsers als hobby en curiosum bezig met Letse folklore en taal. De Verlichting en de Romantiek, die tussen 1750 en 1850 opgeld deden, maakten deze belangstelling sociaal gewenst.

Na 1849 mochten Letse boeren van de Russen zelf land bezitten of naar de stad verhuizen. Zo gingen meer Letten studeren. Dit droeg bij aan de opkomst van de nationalistische emancipatie beweging van Jonge Letten (1850-1880). Door hun ongeduld en drammerigheid riepen ze weerstanden op bij Baltische Duitsers (ook voor zover die geïnteresseerd waren in Letse taal en cultuur), Letten die de Duitsers niet tegen zich in het harnas wilden jagen en de Lutherse kerk. Aanvankelijk zochten ze hun heil bij de Russen. Wel werd steeds meer in het Lets geschreven en de belangrijkste nationale cultuuriconen van Letse auteurs komen uit deze periode. Na 1880 nam de linkse Nieuwe stroom het stokje van het nationalisme over maar deze moest oproeien tegen de russificatiebeweging van de toenmalige tsaar. De onderdrukking waar deze mee gepaard ging mondde in 1905 in opstanden tegen de Russen, maar ook tegen de Baltische Duitsers. Uiteindelijk resulteerde dit in een 2e nationalistische beweging met o.m. de schrijvers Jānis Pliekšāns (pseudoniem Rainis) en Ernests Blanks als exponenten. De 1e en 2e wereldoorlog en de naweeën van beide oorlogen waren chaotische tijden. De Letten waren erg verdeeld naar loyaliteit. Wantrouwen, verraad en willekeur streden om de voorrang met honderdduizenden slachtoffers als uitkomst. Tussen 1920 en 1940 beleefde Letland de eerste onafhankelijkheid met sterke man Kārlis Ulmanis en de Letse “gouden eeuw” als iconen, maar de 2e wereldoorlog eindigde in de Sovjet bezetting. De politiek van glasnost en perestrojka van Sovjet president Gorbatsjov van de 80ere jaren schiep ruimte voor een derde nationalistische beweging met een Lets volksfront als belangrijkste exponent. Eén en ander mondde uit in een vreedzame revolte met massale protestzang en een menselijke keten door de 3 Baltisch staten als gedeelde wapenfeiten (de zingende revolutie). In augustus 1991 verklaarde Letland zich kort na de mislukte poging tot staatsgreep in de Sovjet Unie formeel onafhankelijk.

Erfgoed, architectuur en beeldende kunst

Op http://whc.unesco.org/en/statesparties/lv staat de Letse Unesco werelderfgoed lijst. Najaar 2011 telde deze 2 definitieve (beide cultureel) en 3 voorlopige objecten (toevoegingen uit 2011), waarvan 2 deels landschappelijk. De definitieve objecten zijn het historische centrum van de hoofdstad Riga en het Letse deel van de 19e eeuwse geodetische boog van Struve (historische objecten in 10 landen ter markering van een lengtegraad). Van de voorlopige objecten liggen er 2 in Koerland; het archeologische complex Grobiņa bij de havenstad Liepāja (objecten uit de Viking tijd en een kasteel van de Teutoonse ridders) en de oude binnenstad van Kulidiga aan de Venta rivier, tezamen met het rivierdal van deze stroom. Het 3e object is 100 km van de bovenloop van de Daugave rivier van de Witrussische grens tot aan Daugavpils met mooi landschap vol stille getuigen uit historie en prehistorie. Het erfgoed van de Suiti kustgemeenschap in Koerland met haar roomse en voorchristelijke elementen valt sinds 2009 onder het in 2001 ingestelde orale en immateriële erfgoed van de UNESCO en de collectie van ruim 200.000 dainas (traditionele volksliedjes rond voorchristelijke thema’s) van Krišjānis Barons (1835-1923) valt sinds 2001 onder het werelderfgoed van documenten.

De oudste prehistorische artefacten uit Letland komen van jager visser verzamelaars die rond 7000 v. Chr. in het binnenland van het gebied leefden. Van deze Kunda cultuur resteren wapens (bijv. pijlpunten) uit vuursteen, gereedschappen, sieraden en totembeeldjes van dieren uit been, hoorn, kwarts en amber en magische tekens. De Narva cultuur (5300-1700 v Chr.) kende dezelfde overlevingsstrategie, maar hield ook vee en liet naast wapens en gereedschap aardewerk (kambeker en touwbeker cultuur), amber en brons na. Tussen 2000 en 1000 v Chr. arriveerden de Baltische stammen vanuit het zuidoosten. In de ijzertijd begonnen landbouw en privaat landbezit op te komen. De regio werd erg belangrijk als herkomstgebied van amber of barnsteen (hars van naaldbomen) waar sieraden uit werden gemaakt. Klompen amber werden altijd al op het strand gevonden. De Teutoonse ridders verboden de Balten zelfs om het te verzamelen op straffe des doods omdat ze de industrie zelf in handen wilden hebben. Letland kent nu een speciaal ambermuseum in Palanga. Onder de Baltische erfenis die veel invloed heeft gehad valt verder de Lielvārdes josta (gordel) met 22 gewijde geometrische symbolen die bijv. terug zijn te vinden in klederdrachten. De 12e eeuwse koning Namejs uit Semgallen liet een ring maken voor zijn door kruisridders vervolgde aanhang om elkaar te herkennen. Kopieën ervan hebben thans souvenirstatus en de ring staat op de kopkant van hoofdmunt van de nationale munteenheid, de Lats.

Typisch Lets in architectuur en beeldende kunst zijn folkloristische elementen, duidelijke vormen en ingetogen ordelijke compositie.

Vanwege de kerstening door roomsen werden in de middeleeuwen romaans en gotisch  overheersende (bouw)stijlen, maar in Letland bleef voorchristelijke symboliek herkenbaar aanwezig. Vanwege het vele bos is hout belangrijk materiaal en houtsnijwerk kon zich goed ontwikkelen. Houtsnijwerk en stenen beelden in en rond kloosters en kerken werden op den duur verfijnder. Streekgebonden kenmerken waren het duidelijkst terug te vinden in huisraad, kleding en sieraden. In de 16e en 17e eeuw raakte de gotiek verweven met elementen uit m.n. de Noord-Europese renaissance. In het maniërisme in kerkinterieurs (bijv. altaarstukken van Nicolaos Söffrens jr. en schilderingen van rondreizende kunstenaars), gevels van patriciërshuizen en standbeelden is te zien dat het roerige tijden waren in Letland. De heilige maagd is in Letland o.m. afgebeeld op 17e eeuwse kleding, maar seculiere uitingen wonnen ook terrein (bijv. portretten van aristocratie en houtsnijwerk op schepen). In de 17e en 18e eeuw werd Ventspils centrum van barokke kunst. Barok en rococo manifesteerden zich in Letland in aansluiting op de cultuur en landsaard relatief ingetogen. Voor de bekendste bouwwerken, het Rundāle paleis rond 70km ten zuiden van Riga en het paleis in Jelgave, geldt dat soms minder. De Italiaanse architect Bartolomeo Rastrelli ontwierp ze in opdracht van de puissant rijke hertog van Koerland met naast Letland ook het West Afrikaanse Gambia en de Caribische eilanden Trinidad en Tobago als wingewesten. Het kasteel van Versailles diende als voorbeeld. Ook de wand en muurschilderingen in de paleizen zijn beroemd.

Tussen eind 18e en midden 19e eeuw kwamen, mede doordat de Russische Tsaar het voor het zeggen kreeg, classicisme en romantiek op met Riga en Jelgave als centra. Doordat er in Jelgave een kunstopleiding kwam, maakten de eerste kunstenaars van eigen bodem naam. Wel waren dat aanvankelijk vooral Baltische Duitsers. Naar portretten bleef veel vraag, maar ook landschap en mythologie en het decoreren van kasten en bruidskisten met voorchristelijke symbolen werden populair. Johan Heinrich Bauman, Johan Leberecht Egink and Carl Gotthard Graβ zijn bekende schilders uit de tijd. Johan Christoph Brotze tekende met Oost-Indische inkt en waterverf o.m. monumenten. familiewapens en plattelandscènes. De 2e helft van de 19e eeuw geldt als bloeiperiode in de Letse kunst en architectuur. Er ontstond een welvarende Letse boerenstand en in steden kwamen steeds meer Letse kunstenaars, mede doordat ze zich als zodanig verenigden (wel waren ze vaak nog opgeleid in St. Petersburg). Eclectische kunststijlen wonnen terrein met o.m. beeldhouwer August Vodz, portret schilder Jānis Staņislavs Roze, historische schilder Carl Huhn en landschap schilder Jūlijs Feders. Tussen 1864 en 1886 werden in Riga ruim 50 “spīķeri” gebouwd (pakhuizen, term afgeleid van het Duitse Speicher). De 13 die nog over zijn hebben een belangrijke culturele functie. Jānis Baumanis (1834-1891) is de bekendste architect uit de periode. Ādams Alksnis werd de voorman van studiegroep “Rūķis” (kabouter) met verder Arturs Baumanis als bekend lid. De groep legde zich vooral toe op historisch nationalistisch werk en behield haar invloed toen na 1890 in Letland Art Nouveau opkwam. Dit viel samen met de oprichting van 2 kunstscholen en een kunstmuseum in Riga. Zo’n 40% van de gebouwen in het centrum aldaar is in deze stijl gebouwd en er is ook een Art Nouveau museum. Het grootste aandeel in het ontwerp had Konstantīns Pēkšēns (1859-1928, 250 gebouwen). De Letten karakteriseren hun Art Nouveau bouw als rechtstandig en romantisch nationalistisch. Rūķis leden en Art Nouveau impressionisten Jānis Rozentāls (portretten, symboliek en mythische fresco’s zoals in het “Latvian society house” in Riga), Vilhelms Purvītis (landschappen) en Johans Valters (perfectie in kleurgebruik) kregen internationale erkenning als schilder. De eerste 2 profileerden zich Europees ook als kunstcritici. De Letse Art Nouveau kreeg verder gestalte in grafische kunst en in beeldhouwwerk van m.n. Gustavs Šķilters, Teodors Zaļkalns en Burkards Dzenis.

Architectuur in hout (ook wel in Art Nouveau stijl en vaak met mooi houtsnijwerk) vormt een van de toeristentrekpleisters van Riga.

Avant-garde artiest Voldemārs Matvejs richtte rond 1910 kunstenaarsbond “Sojuz molodjoži” (Jeugdunie) op. Hij haalde geestverwante kunstenaars naar Riga en was o.m. geïnteresseerd in Afrikaans houtsnijwerk. Tijdens de 1e onafhankelijkheid waren modernisme (wel met behoud van eigen identiteit) en neorealisme in. De in 1914 opgerichte kunstschool “Zaļā puķe” (groene bloem) kende de eerste modernist Jāzeps Grosvalds als centrale figuur. In de vroege 20er jaren liet de Riga kunstgroep zich op sleeptouw nemen door het kubisme. Wel bleven veel leden figuratief werken. Pionier Oto Skulme kreeg navolging van Romāns Suta die in veel stijlen werkte en internationaal bekend werd als kunstcriticus. Ze maakten m.n. stillevens en genrestukken. Suta werd met o.m. Aleksandra Beļcova en grafisch Art Deco artiest Sigismunds Vidbergs bekend met beschilderd Chinees aardewerk. Het neorealisme in Letland, met o.m. Oto Skulme, Ģederts Eliass, Valdemārs Tone en Konrāds Ubāns en expressionist Jānis Tīdemanis (stadsleven) als exponenten, liet zich m.n. inspireren door Belgische meesters. Bij Valdemārs Tone, Leo Svemps (stillevens) en Eduards Kalniņš (landschap) waren ook Rembrandt en Leonardo da Vinci inspiratiebronnen. Na de coup van sterke man Kārlis Ulmanis in 1934 werd de kunst weer mythisch en nationalistisch, met o.m. oprichter van de voorchristelijke religie beweging Dievturi Ernests Brastiņš als exponent. Ansis Cīrulis maakte geheel eigen authentieke Letse sierraden. Jēkabs Kazaks, Jāzeps Grosvalds, Kārlis Padegs (grotesk, zelfkant, stad), de veelzijdige Niklāvs Strunke en Vidbergs waren o.m. grafische representanten van neorealistisch expressionisme. In deze periode kwam er veel monumentaal beeldhouwwerk tot stand, o.m. betaald uit collectes (bijv. 100 monumenten voor strijders uit de vrijheidsoorlog). Veel ervan is te zien op het Broederkerkhof (Brāļu kapi) in Riga van Andrejs Zeidaks, Pēteris Feders en Aleksandrs Birznieks en ook het vrijheidsmonument van Kārlis Zāle en Ernests Štālbergs valt er onder. Voor beide items diende het oude Egypte als inspiratiebron. Kārlis Zemdega maakte o.m. een monument voor de Letse dichter Rainis. Teodors Zaļkalns liet veel grafmonumenten na. Līze Dzeguze maakte naam met haar houtsnijwerk. Jānis Jaunsudrabiņš kwam in de Letse cultuurcanon terecht als illustrator van kinderboeken.

Uit de Sovjet tijd dateert o.m. een overvloed aan lelijke flats. De toonaangevende stijl socialistisch realisme met haar hiërarchie van genres en thema’s was feitelijk verplicht en elke Sovjet republiek kende een artiestenbond. Vanaf de 60er jaren liet men de teugels geleidelijk vieren. Sommigen zoals schilders Eduards Kalniņš, Edgars Iltners, Boriss Bērziņš en Ģedards Elias (landschap) zagen binnen de restricties openingen voor eigenheid en anderen maakten legaal en clandestien werk. Zo was de z.g. brute stijl uit de 50er jaren beïnvloed door het post impressionisme uit Frankrijk en in de 60er jaren kwam via West Europese invloeden abstracte kunst op. Bekende beeldhouwers uit de tijd zijn Ļevs Bukovskis en Oskars Skarainis (o.m. monument bij een Nazi kamp in Salaspil), Valdis Albergs (rode geweerschutters, oud Riga) en Indulis Ranka (door volkszang geïnspireerd werk op Dainu Kalns bij Turaida). In de 70er jaren werd de schilderstijl zachter en romantisch en bij bijv. Miervaldis Polis kalm en hyperrealistisch. Aleksandrs Junkers en Pēteris Upītis (landschappen) gebruikten grafische kunst als ideologisch wapen en Laimonis Šēnbergs (perfectionisme, proportionaliteit) en Ilmārs Blumbergs (filosofisch) maakten posters. In de 80er jaren werd het overschrijden van grenzen norm en synthese van genres en zoeken naar nieuwe uitingsvormen werden toonaangevend. Kunstenaars zagen zichzelf als herauten van een nieuwe tijd. Egons Spuris (1931-1990) is de bekendste fotograaf uit Letland. Postmodernisme won terrein met een groep rond 1957 geboren artiesten en de avant-garde met bijv. Hardijs Lediņš, Juris Boiko, Andris Grīnbergs, Andris Breže, Oļegs Tilbergs, Vilnis Zābers en Kristaps Ģelzis. Grafici als Juris Putrāms en Kristaps Ģelzis brachten verwording van waarden in beeld en Ilze Krūmiņa (volkkunst, sprookjes) en Lilija Dinere (indianen) zochten hun heil in de fantasie. Onder de artiesten van nu vallen Ieva Iltnere (melancholie, eenzaamheid), Aija Zariņa’s (Picasso-achtig, modern primitief) en abstract en concrete figuratieve kunstenaars Kristaps Zariņš, Kaspars Zariņš, Vija Zariņa, Normunds Brasliņš en Aleksejs Naumovs. Modris Gelzis (1929-2009) geldt als de meest vooraanstaande naoorlogse architect.

Na 1990 (hernieuwde onafhankelijkheid) vielen opgelegde ideologie en staatssteun weg. De vrijheid van deelname aan Europese ontwikkelingen moest gekoppeld worden aan behoud van eigen identiteit zodat avant-gardistische en klassieke elementen naast elkaar bleven bestaan. De Letse kunstenaars bond behield overheidsteun. Moderne kunst kreeg steun via Soros fondsen en het Letse fonds voor hedendaagse kunst dat o.m. tentoonstellingen organiseert. Net als overal zijn genres steeds minder duidelijk van elkaar te onderscheiden. Bekende multimedia en installatie kunstenaars zijn bijv. Andris Breže, Anita Zabiļevska en Gints Gabrāns. Inga Šteimane begon een multimediaal feministisch project en Agnese Bule startte een soortgelijk project rond Letse identiteit. Aan folkloristische kunst staat de pottenbakkerij van Letgallen hoog aangeschreven.

Sinds 1994 kent Riga een museum voor architectuur. In 2011 zou daar een door de Nederlandse architect Rem Koolhaas ontworpen museum voor hedendaagse kunst worden geopend.

Zang, muziek en dans

Als vorm van geweldloze weerbaarheid leverde aan het eind van de Sovjet bezetting in Letland (net als in Estland) massale samenzang van verboden patriottische liederen een flinke bijdrage aan de eigen identiteit en onafhankelijkheid. Daarom wordt gesproken van de zingende revolutie. Een eerste nationaal zangfestival vond echter al in de zomer van 1873 plaats in Riga. Sindsdien zijn ze er om de 5 jaar en de 24e editie was in 2008. Ook is er een 5 jaarlijkse variant voor de jeugd (laatste editie in 2010) met een vergelijkbare deelname van rond 20.000 zangers en evenveel dansers en instrumentalisten. Daarnaast kent het land veel muziek en zangfestivals, koren, orkesten en groepen. Dat komt mede doordat het onderwijs erg veel aandacht besteed aan muziek, zang en dans. Dit was tijdens de 1e onafhankelijkheid al het geval en de Sovjets lieten het binnen hun systeem zo. De dainas, korte gedichtjes, veelal rond voorchristelijke thema’s, zijn niet weg te denken uit de Letse muziek en zangcultuur. Krišjānis Barons (1835-1923, bijgenaamd de vader van de daina) verzamelde er in zijn Latvju dainas ruim 200.000. Er zijn intussen meer dan 1,2 miljoen teksten en 30.000 melodieën bekend. Ze hebben Baltische goden; geboorte, huwelijk en overlijden en het seizoen en levensritme op het platteland etc. als onderwerp. In 1869 maakte Jānis Cimze als eerste koorzang arrangementen. Thans zijn internationaal het Lets radiokoor met dirigenten Sigvards Kļava en Kaspars Putniņš, het Academische staatskoor en jeugd kamerkoor Kamēr Latvija onder Māris Sirmais en kamerkoor Ave Sol onder Imants Kokars het bekendst. Het Lets radiokoor werkt met koren uit 8 landen (waaronder NL) samen in korenbond Tenso.

Op http://www.li.lv/ (culture/ music of Latvia) zijn filmpjes en foto’s uit Letland te zien met massale koorzang en overgeleverde zang en danstradities. Onder Culture is ook een uitgebreid artikel te vinden over de Letse klederdrachten die men veel ziet bij festivals

Voor de opkomst van de nationalistische beweging was eigen Letse zang en muziek een ondergeschoven kindje en bepaalden vooral Baltische Duitsers wat status had. De 18e eeuwse uit Duitsland afkomstige Sturm und Drang componist Johann Gottfried Müthel (veel klavierwerk), die lang in Letland woonde en werkte, wordt gezien als wegbereider voor een eigen muziek, maar de 19e eeuwse nationalistische beweging creëerde een platform voor Letse klassieke componisten. Velen lieten zich inspireren door de eigen volksmuziek en vocaal en koorwerk vormen een groot deel van hun oeuvre. Kārlis Baumanis (1835-1905) maakte het Letse volkslied. Andrejs Jurjāns en Jāzeps Vitols gelden als pioniers van de klassieke muziek. Jurjāns (1856-1922, ook organist. hoornspeler, dirigent en docent) maakte symfonieën, vocaal en instrumenteel werk, waaronder veel volksmuziek en zang met “Pūt, vējiņi” (waai wind, waai) als meest populaire (a capella) koornummer. Vitols componeerde o.m. het populaire lied bij volkssamenzang “Gaismas Pils” (lichtkasteel). In 1919 werd hij de eerste directeur van het Lets conservatorium. Emils Melngailis (1874-1954) verzamelde rond 5000 melodieën van volksliedjes van meerdere etnische groepen in Letland en werd m.n. bekend met zijn composities voor het midzomerfeest. Emīls Dārziņš (1875-1910) creëerde m.n. vocaal werk voor piano en (a capella) koor en enkele korte symfonieën. Alfrēds Kalniņš (1879-1951) componeerde symfonieën en vocaal werk voor individu (250 liederen) en koor. Hij zette veel poëzie van Letse dichters op muziek. Zijn door tenor Jānis Zābers gezongen “Brīnos es” (“Ik vraag me af”) kreeg icoonwaarde. In 1920 beleefde zijn Baņuta als eerste Letse opera haar première. Een 2e opera die in Letland aansloeg is “Ugans un naks” (vuur en nacht, naar een toneelstuk van Rainis) van Jānis Mediņš (1890-1966). Bij de zingende revolutie was o.m. het door Lūcija Garūta (1902-1977, cantates voor koor, symfonieën, kamer en orgelmuziek; tevens concertpianiste) op lied gezette gedicht “Dievs, Tava zeme deg!” (“God, uw land brandt”) van Andrejs Eglitits geliefd. Het wordt veel in het buitenland gezongen door Letse koren. Jānis Ivanovs (1906-1983) is de belangrijkste componist van symfonieën (21 in getal, daarnaast werk voor piano en koor). Hij paste zich aan de politieke wind aan zonder eerder werk ontrouw te worden. In de Sovjet tijd was de voorgeschreven stijl nogal bombastisch.

Onder de najaar 2011 nog levende componisten geldt Raimonds Pauls (1936) als volkscomponist. Hij maakte bijv. pianomuziek die geliefd is bij gymnastische optredens en zat in veel jazz en popgroepen. Ook schreef en componeerde hij 800 liedjes en liederen op basis van dainas waarvan er ruim 250 in meerdere talen zijn vertaald (het vaakst Russisch). Ze komen internationaal terug in alle denkbare genres. Imants Kalniņš (1941) schreef symfonieën, opera’s (waaronder de eerste rockopera van de Sovjet Unie), oratoria en ander koorwerk en film en theatermuziek en was in de leer bij de Estische componist Arvo Pärt. In de 60er jaren was hij de leider van de populaire rockband 2xBMM die vanwege zijn hippyachtige stijl door de Sovjets werd verboden. Hetzelfde gebeurde met zijn uit de hand gelopen verjaardagsfeestje Imantsdienas (dag van Imants), officieel omdat dit de deelnemers zou weerhouden van het binnenhalen van het hooi. Het festijn ging echter op informele voet door en werd in 1995 heringesteld. Tijdens de zingende revolutie zat Imants Kalniņš in het volksfront. Ook Pēteris Vasks (1946) verwerkte Letse volksmuziek in zijn werk, vaak met de spanning tussen mens en natuur als thema. Internationaal bekend is thans jeugdorkest Kremerata Baltica met violist Gidon Kremer. Mariss Jansons is de bekendste Letse dirigent. Ook de opera leeft sterk met namen als Elina Garanča, Marina Rebeka, Aleksandrs Antonenko en Kristīne Opolais. Het Nationale operahuis dateert uit de Sovjet tijd (1967). In het ballet gezelschap van de LNO verwierven m.n. Michael Barishnikov, Aleksandr Godunov en Māris Liepa internationale faam. Een vooraanstaande rol in het nationale ballet hadden Helēna Tangijeva-Birzniece (1907-1965) en Aleksandrs Lembergs (1921-1985).

Op http://folklora.lv/kopas/en.shtml staat een lijst van Letse folkgroepen, vaak met demo’s. Binnen de Letse volksmuziek met de achtergrond van dainas passen podium concerten van afzonderlijke groepen niet zo. Het land telt zo’n 200 folkloristische ensembles, maar die treden vaak samen op in informele sessies of bij de diverse traditionele hoogtijdagen en festivals en vaak zingt of danst het publiek ook mee. Bekende namen zijn Skandiniekie en Budēļi uit Riga, Senjleja uit Sigulda en dansgroep Dandari. Ook reciteerzang (teikšana, veelal bij jaarlijkse familiefeesten) valt onder de tradities. Als eigen instrumenten bij de Letse volksmuziek kent men o.m. de aan harp, citer, Fins Estische kantele en Zweedse draailier verwante kokle en de 2snarige Ģīga, de dūdas (doedelzak), 2 types mondboog, de stabule (een blokfluit) en de trideksnis (een sistrum). Letland herbergt eens in de 3 jaar het Baltica festival. Onder de groepen die onder de noemer wereldmuziek vallen is het in 1981 opgerichte Iļģi de bekendste. Qua volksdansen zijn aan quadrille, wals en polka verwante types populair.

Verzet tegen de opgedrongen Sovjet cultuur vormde een voedingsbodem voor de Letse pop, jazz en rockmuziek (zie hierboven bij nog levende componisten). Musici die fans waren van Imants Kalniņš begonnen in de 80er jaren de rockgroep Pērkons (Donder). Aanvankelijk liep het genre uiteen van instrumenteel klassiek naar hardrock. De groep maakte met haar songteksten het systeem belachelijk. In 1983 en in 1987 (nadat ze het vernielen van een treincoupé in de schoenen geschoven kreeg) werd de groep verboden en ze ging beide keren onder een andere naam door als een kolchoz ensemble. Het in 1981 begonnen Dzeltenie Pastnieki (gele postbode) viel onder de eerste New-wave en reggae bands in de Sovjet Unie. De bekendste hardrock en metal band uit Letland Livi (1976) ging in 2010 ter ziele, maar metalband Skyforger leeft nog. De bekendste band van het land Brainstorm (Letse naam: Prāta Vētra) werd in 2000 met “brain star” 3e bij het Eurovisie songfestival. Lauris Reiniks kwam vaker uit voor Letland, maar won nooit. Dat deed Marija Naumova in 2002 wel met haar liedje “I wanna”. Matīss Akuraters is een internationaal bekende percussionist uit Letland. Letland kent 3 jazzfestivals; het Saulkrasti festival, Rigas ritmi en het Sony Jazz podium voor beloften. Onder de grote popfestivals van het land vallen Liepājas dzintars (amber van Liepāja, 1964-2006) en Positivus in juli (sinds 2007, in het plaatsje Salacgrīva). Ook bij het zang en dansfestival van Riga (om de 5 jaar) staat o.m. popmuziek op het programma.

Literatuur en dichtkunst

De eerste samenhangende teksten in het Lets waren religieuze geschriften van de reformatie (de kleine catechismus van Luther in 1586) en de contrareformatie (de cathechismus catholicorum in 1585). Daarna kwamen er psalmen en preken uit, maar pas in de 2e helft van de 17e eeuw vertaalde Johann Ernst Glück de bijbel in het Lets. Tegen die tijd verschenen ook de eerste seculiere teksten in de vorm van gedichten van toewijding. In de 18e en 19e eeuw creëerden Baltische Duitsers geïnspireerd door  verlichting, rationalisme en later ook romantiek (Sturm und Drang) een voedingsbodem voor de ontwikkeling van de Letse identiteit, taal en literatuur. Garlieb Merkel (1769-1850) publiceerde etnografisch werk over de Letten in het Duits en Gothard Friedrich Stender (1714-1796) schreef grammatica en woordenboeken en verder toegankelijke bijbelteksten, een populair wetenschappelijke publicatie, verhaaltjes en liedjes in het Lets. Ook vertaalde hij een Duits blijspel en een Noors Deens drama. M.n. zijn liedjes en verhaaltjes bleven gedurende de hele 19e eeuw populair. De priester Carl Gotthard Efferfeld (1756-1819) schreef het eerste toneelstuk in het Lets. Het was educatief van aard en ging over de voordelen van inenting tegen de pokken. De Letse vertaling van Robinson Crusoe uit het Duits door Kristaps Reinolds Girgensons vormde een eerste roman. De Hernhutters vulden dit alles in de 18e eeuw aan met geestelijke literatuur die aansloot bij de emoties van Letse boeren. Dit stimuleerde hen ertoe te leren lezen en schrijven en de teksten zo door geven. Eén en ander resulteerde ook in seculiere geschriften van Hernhutters zoals gedichten van Ķikuļu Jēkabs in 1777 en het rebelse toneelstuk “rovers” van Schiller waarvan boerenknecht Jānis Peitāns de Letse vertaling in 1818 af had. In 1806 kwam van de hand van Neredzīgais Indriķis een eerste poëziebundel uit, in 1822 gevolgd door een eerste tijdschrift (Latviešu Avīzes) en in 1856 door een eerste krant in de taal. Tussen 1824 en 1827 begonnen Baltische Duitsers een Lets literair genootschap. Dit bracht tot aan 1936 het tijdschrift Magazin uit.

Onder de 19e eeuwse Letse pioniers vallen ook Ansis Līventāls, Ernests Dinsbergs (vaderlandse en liefdes gedichten) en onderwijzer Jānis Ruģēns die een filosofisch poëem schreef over de Bijbelse figuur Job. De nationalistische wind die in die tijd over Europa woei bracht in Letland in de 2e helft van de eeuw de beweging der Jonge Letten voort met voorman Krišjānis Valdemārs (1825-1891). Ze koesterde een romantisch geloof in de onbedorven authenticiteit van voorchristelijke Letten en was daarom geïnteresseerd in folklore. Juris Alunāns publiceerde zijn poëzie om te bewijzen dat het Lets zich er evengoed als klassieke en moderne talen voor leende om zich uit te drukken. Fricis Brīvzemnieks en Krišjānis Barons(1835-1923) legden zich toe op het verzamelen van dainas (Letse ballades). Tussen 1894 en 1915 kwam het totaal in hun 6delige monumentale ‘Latvju Dainas’ op de kop af op 219.966. De beweging richtte Letse sociëteiten op (de eerste in 1868 in Riga) en die vormden een stimulans voor theaterproducties (o.m. Ādolfs Alunāns), literatuur, uitgeverijen en zangfestijnen. Onder de belangrijkste poëten vielen Miķelis Krogzemis (1850-1879, hij schreef onder het pseudoniem Auseklis: Morgenster) en Andrejs Pumpurs (1841-1902), de dichter van het episch poëem ‘Lāčplēsis’ uit 1888 waarmee hij de nationale held van het land schiep. De broers Reinis (1839-1920) en Matīss (1848-1926) Kaudzīte schreven levensechte streekromans die zich in Vidzeme afspeelden. De streekromans van Rūdolfs Blaumanis (1863-1908) bevatten veel psychologie. De romantische schrijver dichter Jānis Poruks (1871-1911) liet zich m.n. inspireren door Wagner en Nietsche.

In de eerste helft van de 20e eeuw betekende de onafhankelijkheidsstrijd een opleving van het nationalisme. Tijdens de eerste onafhankelijkheid (1920-1940) kwam er democratie, viel de censuur weg, keerden auteurs terug uit ballingschap en werden literaire sociëteiten en schrijversgroepen opgericht. Ook kwam de verwerking van de eerste wereldoorlog terug in de literatuur. De belangrijkste dichteres uit de tijd is Elza Rozenberga (1865-1943, pseudoniem Aspazija). Ze viel onder de linkse “Jaunā strāva” (Nieuwe stroom) beweging die uit de jonge Letten voortkwam en de Letse sociaal democratische partij zou voortbrengen. De beweging begon in 1886 met het uitkomen van “Dienas Lapa” (het nieuws van de dag). Dichter toneelschrijver Jānis Pliekšāns (1865-1929, pseudoniem Jānis Rainis) was daar 4 jaar hoofdredacteur van. Kārlis Skalbe (1879-1945) werd het bekendst werd met zijn 72 sprookjes voor volwassenen. Zijn spreuk “Tēvzemei un Brīvība” (voor vaderland en vrijheid) is op het vrijheidsmonument in Riga te lezen. Aleksandrs Čaks (1901-1950) was de bekendste modernistische poëet en één van de weinigen die het stadsleven als bron gebruikte (hij schreef later veel patriottisch werk). Existentialistisch schrijver Jānis Jaunsudrabiņš (1877-1962, het bekendst vanwege zijn “Aija” trilogie) geeft een kleurrijk beeld van de ervaring van natuur en seizoensritme door kind en volwassene. Jānis Veselis (1896-1962) beschreef o.m. de kloof waar hoog opgeleide boerenkinderen mee moeten dealen als ze teruggaan naar hun wortels. Onder de schrijvers van korte verhalen vallen Eriks Ādamsons (1907-1946, beslommeringen waar mensen zichzelf mee klem kunnen zetten) en Anšlavs Eglītis (1906-1993, humoristische portretten van artistieke types).

In de Sovjet tijd was sociaal realisme de formeel voorgeschreven stijl en kwam er ook in Letland een schrijversbond. Een aantal auteurs werd berecht af afgevoerd en anderen namen de kans het land te verlaten. Zo ontstond in de VS de groep van Hell’s fire auteurs (naar de havenwijk in New York waar voormannen Gunars Saliņš en Linards Tauns woonden). Na de dood van Stalin liet men de teugels geleidelijk enigszins vieren zodat ruimte ontstond voor persoonlijke inbreng zoals bij de dichters Ojārs Vācietis (naar hem is een literaire prijs vernoemd), de najaar 2011 nog levende Imants Ziedonis (1933, paradox en intellect, anti consumptie maatschappij, ook proza) en Vizma Belševica (zelfrespect in gevangenschap, werd in de 70er jaren verboden). Ze hadden invloed op latere auteurs en op het sociaal politieke gebeuren. Ironie bleef echter een belangrijk wapen, zoals bij Albert Bels (1938). Regina Ezera maakte o.m. gebruik van dierfabels. De bereisde Uldis Bērziņš (1944) vertaalde o.m. de Koran in het Lets en staat zowel in Lettand als in de Islamitische wereld in aanzien. Na de 2e onafhankelijkheid liep de belangstelling voor literatuur aanvankelijk terug. Na de millenniumwisseling veranderde dit. Er kwamen meer literaire bijlagen in de pers en de overheid ging er weer geld in steken. Poëzie bleef dominant (o.m. rond interculturele ervaringen van ballingen die terugkwamen) en postmodernisme werd een toonaangevende stroming. Edvīns Raups (echte naam Edvīns Struka, 1962) geldt daarbij als taalvernieuwer. In de literatuur werd verwerking van het verleden weer belangrijk, zoals bij Vizma Belševica (1931-2005, in 40 talen vertaald en genomineerd voor de Nobelprijs, tevens dichteres) en bij Sandra Kalniete (1952, tevens politica en diplomate), voormalig politicus Jānis Jurkāns (1946, toneelwerk, sociale analyse) en de in Rusland geboren Māra Zālīte (1952, poëtisch drama, libretto). Andra Neiburga (1957) en Inga Ābele (1972) schrijven (deels) autobiografisch. De groep “orbītas” doet aan multimedia projecten met poëzie in het Lets, Russisch en Engels en dat brengt ons op het voor de Letten belangrijke theater (de actieve en passieve deelname hieraan liggen naar EU maatstaf hoog).

Theater/ humor

De vertaling in 1818 van het meest rebelse toneelstuk van Schiller “rovers” door boerenknecht Jānis Peitāns werd najaar 2011 door de ongetwijfeld erg beschaafde lieden van het Letse ministerie van cultuur gebracht als begin van een eigen theater. Daarvoor  was er echter al volkstoneel in het Lets op dorpspleinen en in schuren e.d. en er was theater in de vorm van seizoensgebonden maskerades. Wel bouwden Baltische Duitsers hun eerste schouwburg in 1782 en tussen 1837 en 1839 was Richard Wagner muziek directeur van het Duits theater in Riga (inwoners van de stad hielden daarna nog veel geleend geld van hem tegoed). Onder invloed van de nationale opwekkingsbeweging kwam er op 2 juni 1868 voor de elite een eerste opvoering in het Lets en een jaar later volgde met het midzomerfeest een eerste stuk van een Letse toneelschrijver (Ādolfs Alunāns, die zelf ook meespeelde en er over schreef in de krant). Van Rūdolfs Blaumanis (komedie), Aspazija en Jānis Rainis (beide drama) zijn de stukken nog steeds populair. Psychologisch realisme was de voornaamste trend, maar stichter Eduards Smiļģis van het Dailes Theater in Riga (het grootste van Letland, sinds 1920) schuwde het experiment niet en zijn producties wonnen internationale prijzen. In de Sovjet tijd was het theater officieel veroordeeld tot sociaal realistische bombast. Wel was het één van de weinige plaatsen waar het Lets nog werd gesproken en in de 60er jaren brachten de directeuren meer variatie in stijlen in. In de 70er jaren deed Arnolds Liniņš de kleurrijke erfenis van Smiļģis herleven en er werden stukken opgevoerd van Gunārs Priede, Pauls Putniņš en Harijs Gulbis. In de 80er jaren mocht er steeds meer en sinds de 2e onafhankelijkheid zoekt een nieuwe generatie directeuren vernieuwing en experiment.

Op en via http://en.wikipedia.org/wiki/Latvian_humour is info te vinden over Letse humor. Letten houden bijv. van gortdroge woordspelingen. Ook muziekgroepen hebben vaak grappige acts. Dat was tijdens de eerste onafhankelijkheid al zo met de nog steeds populaire Brāļi Laivinieki (Bootsman broers) en nu nog met topbands als Pērkons. Het blijft echter de vraag of ze in alle buitenlanden worden begrepen (gevoel voor humor verschilt nu eenmaal per land). Aanvankelijk was veel Letse humor (al dan niet quasi) zelfgenoegzaam, maar na 2000 kwam zelfrelativerende Britse humor op. Veel Letten gingen toen werken in het VK en Ierland en later sloeg de kredietcrisis toe die opmerkelijk veel naïef zelfgenoegzame Letten berooid achter liet. Overigens was rond 1950 de bekendste clown van het VK Coco een Let (Nicolai Poliakoff: 1900-1974).

Cinema en acteurs/ actrices

In 1896, een jaar na de wereldprimeur, waren in Riga (net als in Helsinki en Tallinn) de eerste bewegende beelden te zien en in 1898 zag de iconische Russische regisseur van stomme films Sergei Eisenstein (o.m. “Pantserkruiser Potjomkin”) aldaar het levenslicht. In 1910 werden de eerste korte films gemaakt en 4 jaar later hadden alle grote steden bioscopen. De eerste Letse speelfilm kwam uit in 1930 met Aleksandris Rusteikis als regisseur en nationale held Lāčplēsis als onderwerp. “De visserszoon” uit 1939 van Vilis Lapenieks (hij is in 1975 genomineerd voor een Emmy Award) geldt als vooroorlogs hoogtepunt. Marija Leiko (1887-1937) is de bekendste Letse actrice uit de tijd van de stomme film. In het eerste jaar van de Sovjet bezetting kreeg Riga een documentaire film studio. Daar werden aanvankelijk veel propagandafilms gemaakt. In de 60er en 70er jaren kwam er wat meer vrijheid, hetgeen resulteerde in de eerste speelfilms. De belangrijkste regisseurs uit de tijd zijn Aleksandras Leimais en Gunārs Pieses. Ze maakten historische avonturenfilms (m.n. boekverfilmingen van Letse schrijvers) en in 1981 ook een lichte parodie op het Sovjet systeem. Rolands Kalniņš (1922, het bekendst van documentaire films) geldt als belangrijkste regisseur uit de periode, maar ook Juris Podnieks (1950-1992) won internationale prijzen. Na 1991 (2e onafhankelijkheid) wonnen Janis Streics (1936) en Varis Brasla (1939) zulke prijzen op kinderfilm festivals. Laila Pakalnina (1962) en Maris Martinsons (1960, o.m. de film Loss) zijn over de grens het meest succesvol. Kaspars Znotiņš (1975) is de bekendste Letse acteur van nu. De in Riga geboren Rutanya Alda werd een bekende Amerikaanse filmster.

Denkers, wetenschappers en andere beroemde Letten

In http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_Latvians is te zien dat onder de denkers en wetenschappers uit Letland naast wat Baltische Duitsers (zie de inleiding voor de oorzaak) opvallend veel joden vallen. De enige Nobelprijswinnaar voor Letland, chemicus Wilhelm Ostwald (1853-1932, hij kreeg de prijs in 1909) was Baltische Duitser net als raketpionier Friedrich Zander (1887-1933) en chemicus Paul Walden (1863-1957). De Letse joden die beroemd werden zijn in Letland geboren en er hooguit opgegroeid. Ze maakten elders carrière. Zo vond kleermaker Jacob Davis (1834-1908) in de VS de spijkerbroek uit. Hij werd de schlemiel toen volksgenoot Levi Strauss met de eer ging strijken nadat hij alleen het patent niet kon betalen. Zionist Abraham Isaac Kook (1865-1935) en Elias Eliezers Dresslers (1892-1953) werden bekende schriftgeleerden. Aan biochemica en fysiologe Lina Stern (1878-1968) hebben heel wat soldaten te danken dat ze WOII overleefden. Sir Isaiah Berlin (1909-1997) werd beroemd vanwege zijn concept positieve en negatieve vrijheid. Linguïst Max Weinreich (1894-1969) vertaalde o.m. werk van Freud in het Yiddisch. Taalwetenschapper Morris Halle (1923) deed veel fonologisch onderzoek (o.m. met Naom Chomski). Wiskundige Elyahu Rips (geb. 1948) overleefde in 1968 een poging tot zelfverbranding vanwege de Sovjet bezetting van Tsjecho-Slowakije. Na 2 jaar opsluiting mocht hij van de Sovjets naar Israël vertrekken. Daar bekeerde hij zich tot het Jodendom en maakte studie van de codes in de Torah. Van de popularisering van zijn bevindingen in “The Bible code” distantieerde hij zich. Filosoof Nikolay Lossky (1870-1965, intuïtief personalisme) was een Russisch Poolse Let. Onder de Letten van naam vallen econoom, statisticus en demograaf Kārlis Balodis (1864-1931), geoloog Aleksis Dresmans (1914-2011), ontdekkingsreiziger Aleksande Laime (1911-1994, bereikte als eerste westerling de hoogste waterval ter wereld Angel falls in Venezuela te voet), computer wetenschapper Juris Hartmanis (1928, winnaar ACM Turing Award 1993) en tenslotte Alexander Lieps (1914-2000), de uitvinder van het Pringle zoutje. Ook deze Letten bereikten de toppen van hun roem buiten de eigen landsgrens.

Cultuurbeleid, bestedingen, betekenis en deelname

Op http://www.culturalpolicies.net/web/index.php (compendium) is info te vinden over het Letse cultuurbeleid. Uiteraard kent Letland als achtergrond het cultuurbeleid van de Sovjet Unie met haar gecentraliseerde stelsel en cultuurcomités voor de uitvoering. Direct na ingaan van de 2e onafhankelijkheid in 1991 brak een chaotische tijd aan en was er vrijwel geen geld voor de sector. In 1995 verscheen een eerste beleidsdocument en in 2000 kwam er een nationaal programma t/m 2010. Daaraan stonden als beleidsdoelen continuïteit, verbetering & decentralisatie van de administratie, betere & meer diverse financiering; verbetering van infrastructuur, toegankelijkheid & onderwijs en aanmoedigen van deelname & culturele integratie. In een plan voor 2006 t/m 2015 kwamen daar nationale identiteit, samenwerking met het bedrijfsleven om creatieve diversiteit & excellentie te stimuleren, interculturele uitwisseling en ICT promotie bij. Men onderscheidt de 10 branches erfgoed, musea, bibliotheken, beeldende kunst, folklore & amateurkunst, theater, muziek & dans, literatuur, film en educatie. Deze vallen onder het domein van het ministerie van cultuur. De link naar wettelijke procedures en economische ontwikkelingen ontbreekt in beleidsnota’s. Het laatste brak het ministerie nogal op toen vanwege de kredietcrisis de sector enorm moest inleveren. Men is bezig om beroepsinstituten over te hevelen van regio naar gemeenten en overheidsgeld te verdelen op basis van gemeten output. Najaar 2011 kwam het ministerie op 1746 culturele instellingen en 8428 monumenten, waarvan 3357 onder architectuur vielen.

In 2010 werkten relatief veel werknemers in de kunst, recreatie en amusementssector (2,2%, EU27 1,4%; Eurostat). Van 2005 op 2006 stegen de overheidsuitgaven p/j aan recreatie, cultuur en religie van 1,2 naar 1,6% van het BBP en in 2009 lagen ze op 1,9% BBP (EU27 1,1%; bron Eurostat). In 2009 ging 1,2% naar culturele diensten, 0,3% naar recreatie en sport; 0,1% naar media en 0,0% naar religie en clubs. De uitgaven lagen toen volgens Eurostat op €320 miljoen, 27% minder dan in 08 en veruit de grootste achteruitgang binnen de EU. In 2007 kreeg cultuur volgens Compendium €330 miljoen van de overheid. Daarvan ging 57,3% naar de centrale overheid en de rest (42,7%) naar gemeenten. Ze kwamen per hoofd op €72 (weinig naar EU maatstaf) en in 2009 op €61. Van het geld van de centrale overheid ging in 2007 het meeste naar bibliotheken (20%, bij EU top), gevolgd door musea/archieven (14,3%, gemiddeld), podiumkunsten (13%, weinig), film/ video (12,2%, erg veel), radio/Tv 9,6% en visuele kunsten 0,5% (bij laagste 5). Huishoudens gaven in 2009 naar EU27 maatstaf weinig uit aan recreatie en cultuur (8 om 9% van hun budget; diverse duurzame gebruiksartikelen 0,0 om 0,3%, pakketvakanties 0,6 om 0,5%; leesvoer 0,9 om 1,4%; audiovisueel/ICT 1,2 om 1,6%;; tuinen/ huisdieren 1,5 om 1,9%, diensten 3,8 om 3,3%).

Qua betekenis moeten naar EU maatstaf veel Letten bij het begrip cultuur denken aan kunsten (uitvoerend/ visueel 50 om 39%); een iets boven gemiddeld deel aan tradities, talen & gewoonten 26%, levensstijl & manieren 22%, onderwijs & opvoeding 21% en vrije tijd, sport & reizen (11%) en relatief weinigen aan kennis & wetenschap (6 om 18%), beschavingen 5 om 13%, geschiedenis 6 om 13%, waarden & geloof 6 om 9%, musea 9 om 11% of literatuur/ poëzie (21 om 24%, bron EB 278, wave 67, veldwerk in 2007). Een doorsnee volksdeel (77%) vond cultuur voor zichzelf belangrijk, maar de interesse er in was wijdverbreid (eigen cultuur 78 om 69%; Europese cultuur 70 om 57%; wereldcultuur 71 om 56%, laatste 2 items bij EU top2). Op een 6 tal redenen om niet aan cultuur deel te nemen scoorden gebrek aan kennis/ achtergrond (4 om 13) of interesse (18 om 27%) flink onder de EU normaal en gebrek aan geld (35 om 29%) of kwaliteit/ keus (22 in 16%) kwamen daar duidelijk boven. Qua “cultureel” internet gebruik scoorden de Letten bij 9 van de 19 nagevraagde vormen relatief hoog, m.n. bij radio of muziek luisteren (44%, bij EU top), chatten 35%, bellen 23%, blog bezoek 22% en TV kijken 16%. Bij 7 vormen was de deelname laag, vooral bij cultuuritem kopen (14 om 30%), vakantie info/ boeking 23 om 42% en eigen website maken 5 om 9%. Het gedeelte voorstanders van gratis cultuur om deelname te stimuleren was iets boven gemiddeld (85%). De tabel hierna geeft info over cultuur deelname (minstens eens p/j) in Letland (LV), NL, België en de EU27 (EB 278). Ze ligt in Letland bij de passieve vormen hoog met bioscoopbezoek als uitzondering. Qua frequente deelname (minstens 5x p/j) bleef ze relatief hoog bij concert, bibliotheek, monument, TV kijken en lezen. Bij de actieve vormen is ze op acteren en fotograferen na naar verhouding laag.

Bezoek en passief in 2007 in %

LV

NL

BE

EU

Ballet, dans, opera

21

18

17

18

Bioscoop

36

62

54

51

Theater

41

58

33

32

Sportevenement

48

49

43

41

Concert

59

43

40

37

Openbare bibliotheek

39

24

37

35

Historisch monument

62

71

54

54

Museum of galerie

47

39

42

41

Cultuur op radio/ tv meebeleven

90

84

79

78

Boek lezen

75

84

65

71

Actief in 2007 in %

Muziekinstrument bespelen

8

19

11

10

Zingen

14

21

15

15

Acteren

4

7

3

3

Dansen

11

22

20

19

Schrijven (tekst, poëem)

8

25

19

12

Handenarbeid, tuinieren

26

43

52

36

Fotograferen, filmen

27

36

32

27

Tekenen, schilderen, ontwerpen

11

31

21

16

Op http://www.latvia.travel/en is van alles te vinden voor wie geïnteresseerd is in een bezoek aan Letland, m.n. onder “where to go and what to see”.