Cultuur in engere zin (vruchten de beschaving)

Cultuur in engere zin

Cultuurgeschiedenis en achtergrond

Op het grondgebied van het België van nu zijn de vroegste menselijke sporen uit de steentijd. Ze komen van Neanderthalers die zich daar tussen 133.000 BP en 40.000 BP ophielden. Het betreft resten van jachtkampen en vindplaatsen van vuurstenen en werktuigen daarvan, bijv. in Veldwezelt vlak bij Maastricht en in de Ardennen (vaak in het Maasdal in grotten). In Spy bij Namen trof men knekels aan van een Neanderthaler met kind die een begrafenisritueel suggereren. In de grotten van Goyet duiden restanten op zowel aanwezigheid van Neanderthalers als moderne denkende mensen. Hier zijn ook de eerste kunstuitingen en muziekinstrumenten aangetroffen tezamen met ruim 30.000 jaar oude botten van een tamme wolfachtige. Na de laatste ijstijd (midden en begin jonge steentijd: 12.000-7000 v. Chr.) raakte België door de stijgende zeespiegel los van Engeland. Mensen uit die tijd lieten op Belgisch grondgebied echter weinig na. Zodra culturen naast verzamelen, vissen & jagen landbouw kenden komt aardewerk op met kenmerken die variëren per tijdsfase en bevolkingsgroep. Onder de oudste voorbeelden (ca. 5000 v Chr.) valt bandkeramiek uit Vlaams België en uit Omal in de provincie Luik. In Wallonië is de nalatenschap van de uit het zuiden komende Seine-Oise-Marne cultuur (4500-2700 v Chr.) van meer gewicht. Het betreft o.m. kleine hunebedden (1 grafkamer), grafgrotten, grafheuvels en menhirs‎. Grafvondsten uit 5500-2500 v Chr. duiden opn geloof in een hiernamaals gekoppeld aan natuurreligie en voorouderverering. Het betreft o.m. trechterbekers, gereedschap en pijlpunten. Men kende textielbewerking (wol) en er resteert voldoende bewijs om huizen en waterputten te reconstrueren. In de Michelsberg cultuur (4400–3500 v Chr.; tulpvormige bekers) wijzen defensiewerken en chaotische “graven” op vijandelijkheden. Wel was bijv. de gevaarlijke jacht op everzwijnen minder noodzakelijk om te overleven (men hield varkens). Vanwege vuursteenmijnen (die bij Spiennes staan op de Unesco erfgoedlijst) wordt deze cultuur ook beschouwd als eerste van België met mijnbouw.

Brons moest via handel in het België van nu terecht komen. Daarom begon de bronstijd  laat (rond 1600 v Chr.). Brons & ijzer bleven in de regio kostbaar zodat in de brons en ijzertijd nog veel werd gemaakt uit vuursteen. Ook bleven zeker tot in de Romeinse tijd jagen, vissen & verzamelen belangrijk ter aanvulling van landbouw & veeteelt. Metalen droegen bij aan een standenmaatschappij (stam/dorpshoofden & druïdes etc., krijgers, handelaars, ambachtslieden, boeren, slaven) waarin imago belangrijk werd en aan betere wapens & gereedschappen (bijv. bronzen bijlen). In België was in deze periode de boerenstand toonaangevend. Grafheuvels werden groter en kregen vaker markeringen in de vorm van paalcirkels en een wal en/of greppel rondom. Vanaf 1300 v Chr. kwamen grafvelden en urnenvelden op, m.n. in Antwerpen en de Kempen met na 1100 v Chr. ook individuele graven. Grafvondsten/ offerandes van kostbare voorwerpen kwamen steeds meer voor. Onder de culturen valt de Hilversum cultuur met o.m. ronde urnen met een dikke wand. Geclaimd is dat een Oud Belgische taal in deze cultuur is geworteld. De erfenis van de bronstijd omvat o.m. bronzen sieraden & toiletartikelen (incl. scheergerei), eigentijds aardewerk (bijv. klokbekers), weefgewichten, spinklosjes en schoenen.

Naarmate de bronstijd vorderde werden paarden belangrijker, m.n. als statussymbool en dat bleef zo in de ijzertijd die vanaf 800 v Chr. begon. Vanuit het zuidoosten werden Keltische volken gestaag toonaangevend. Deze waren vanuit het Zwarte Zee gebied op drift geraakt en ontwikkelden hun handel, ambacht & landbouwcultuur via Griekse, Etruskische en later Romeinse invloeden. Hun pantheïstische natuurreligie met geloof in reïncarnatie vormde een belangrijke inspiratiebron voor creatieve uitingen. Doden werden gecremeerd. Veelal kwam de as terecht in urnenvelden, maar de elite mat zichzelf individuele grafheuvels aan met uitgebreide grafgiften in de vorm van (soms gouden) wapens, gereedschap, sieraden, munten en aardewerk. Als versiering zijn geometrische motieven opvallend aanwezig. De creativiteit kreeg gestalte binnen een standensamenleving met nadruk op uiterlijke presentatie & imponeren (veel sieraden en statussymbolen), maar wel met ruimte voor sociale mobiliteit. De meeste productie vond plaats in grote versterkte nederzettingen (oppida) door ambachtslieden & smeden met het stamhoofd als beschermheer. De Keltische stammen in het huidige België vormden geen eenheid. Ze ontwikkelden eigen munten & wedijver en rooftochten & oorlogen onderling waren meer regel dan uitzondering. De oudste Keltische cultuur die sporen naliet was de Hallstattcultuur (800-450 v Chr.) met een elite die blijk gaf van voorliefde voor heuvelnederzettingen, zoals op de West Vlaamse Kemmelberg. Tussen 450 en 50 v Chr. verschoven de stijlkenmerken naar die van de La Tène cultuur. Versterkte bouwwerken op heuvels bleven en in grafheuvels trof men bijv. 2wielige strijdwagens, glazen sieraden en mantelspelden aan. In België zijn musea te vinden met Keltische nalatenschap; niet in de laatste plaats het Gallo-Romeins museum in Tongeren.

De Kelten lieten ook enkele woorden in de eigen taal na waarmee ze een eerste bijdrage leverden aan de voorchristelijke historie van België (oudheid). Feitelijk komt deze bijdrage echter van de Romeinen en dan m.n. van Julius Caesar die vanaf ca. 50 v Chr. in het gebied verkeerde en veel schreef over Belgisch Gallië en de Belgen die er leefden. Na hun onderwerping vermengden veel aanwezige Galliërs zich met de Romeinen en hun cultuur. Daarmee brak de Gallo-Romeinse periode aan. Onder de zichtbare nalatenschap vallen tumuli (grafheuvels), funderingen van enkele tempels & villa’s en resten van omwallingen & een aquaduct. Voor het overige staat vrijwel niets meer op zijn oorspronkelijke plek overeind en bijna alle vondsten zijn uit opgravingen. Het betreft bijv. mijlpalen die langs heerwegen stonden en restanten van of uit gebouwen, tempels, badhuizen, villa’s en forten. Het Tongeren van nu leverde een grote bijdrage aan deze erfenis. Veel ervan is terug te vinden in musea.

Ook in de vroege middeleeuwen (330-950); de tijd van volksverhuizing & kerstening, bleef de rol van Tongeren belangrijk. De invloed van de Franken werd vanuit het zuiden groter en daarmee brak uiteindelijk het roomse christendom definitief door. Kerstening had succes waar men zich aansloot bij voorchristelijke structuren & gebruiken en daar een christelijke invulling aan gaf. Zo bleef de maatschappij feodaal met als standen adel, geestelijkheid, ambachtslieden, boeren, horigen en slaven. Qua architectuur werden huizen nog uit hout & leem opgetrokken, maar adel & geestelijkheid voorzagen zich van onderkomens uit (natuur)steen, vaak door materiaal te slopen uit oude Romeinse gebouwen. Kerk & kloosters bepaalden de ontwikkeling van kunst & cultuur. Uitingen waren doortrokken van christelijke mystiek & thema’s en scheppers (veelal monniken) bleven vaak bewust anoniem omdat het ego niet telde. De geringe nalatenschap bestaat uit restanten van kerken & kloosters, versierde handschriften & edelsmeedkunst; m.n. vanuit de Karolingische renaissance i.e. de opbloei van kunst & cultuur rond de tijd van Karel de Grote (9e eeuw) met naast de bijbel kunst & taal van de Romeinen (Latijn) terug als inspiratiebron. Onder de erfenis uit de vroege middeleeuwen vallen echter ook de oudste teksten die als Nederlandstalig worden beschouwd. Het betreft bijv. het zinnetje “Maltho thi afrio litho” (“ik meld je, ik bevrijd je, laat”; een laat was een horige, d.w.z. halfvrije, boer) uit de Salische wet van 510 en de Wachtendonckse psalmen van rond 950 (gezien als eerste Nederlandstalige boek).

Veranderingen in de hoge middeleeuwen (950-1270; de tijd van de kruistochten) worden wel betiteld als de 12e eeuwse Renaissance. Ze kwamen m.n. op conto van landaanwinning & opkomst van de steden. Vooral het laatste schiep op den duur ruimte voor handel, burgerij & vrijheid en daarmee voor het wereldse aspect in de cultuur. Mede door de kerk van Rome bleef men de Romeinse erfenis echter als voorbeeld zien. De kerk en pestepidemieën droegen bij aan een grote rol van dood & hiernamaals in de kunst. In het onderwijs aan kloosterscholen (en daarmee voor de culturele ontwikkeling) vormde studie van de zeven vrije kunsten de leidraad. De courante schrijftaal bleef het Latijn en de gangbare stijl in beeldende kunst & architectuur werd vanuit de Karolingische stijl de romaanse stijl (met in Belgisch Limburg en Wallonië de Maaslandse variant) en vanaf 1140 ook de gotiek met in België de Maas & Schelde gotiek. Religieuze gebouwen waren in de architectuur toonaangevend en schilders & beeldhouwers uit het prinsbisdom Luik en Maaslandse edelsmeden leverden een bijdrage aan het kerkinterieur. In de literatuur lag bij de geestelijke bijdrage de nadruk op geloofsbeleving via hagiografieën (heiligen biografieën), Marialegenden & mystiek; maar via fabels, hoofse ridderromans en (vanuit Duitstalig gebied) minnezang won het profane gestaag terrein op het sacrale.

Dit zette door in de late middeleeuwen (1270-1500). Door het weinig motiverende feodale stelsel kon boerenproductie de bevolkinggroei niet meer bijbenen met bijgevolg hongersnood op het platteland, trek naar de stad, meer focus van steden op handel & nijverheid (opkomst gilden) en meer burgers die scholing kregen. Vanuit het Italië van nu ontstond zo een voedingsbodem voor de renaissancefilosofie en voor kritiek op feodaliteit & kerkelijke hypocrisie vanuit waarden uit de klassieke oudheid. Een bijdrage aan de verbreiding van dit gedachtegoed leverde de 13e eeuwse monnik & vertaler Willem van Moerbeke en in een later stadium (ca. 1500) drukker-uitgever Dirk Martens en priester, theoloog, humanist & arabist Nicolaes Cleynaerts. In de muziek kwamen Vlaamse polyfonie (na 1380 de Franco-Vlaamse school) en de notenbalk op. Vanaf de 15e eeuw (Bourgondische tijd) stimuleerden nieuwe ontdekkingen (Verre Oosten, nieuwe wereld, heelal, boekdrukkunst) de openheid voor ervaringen verder. In de kunsten stond de gotiek in de architectuur meer decoratie & imponeergedrag toe. De lakenindustrie van Vlaanderen, die naast wollen kleding & dekens bijv. ook wandtapijten produceerde, bereikte haar hoogtepunt en de Vlaamse steden werden toonaangevend in Europa. In de schilderkunst liet men de in de internationale gotiek gangbare idealisering los en kwam het Pre-Eyckiaans realisme (1350-1435) op. Dit had ook zijn weerslag in de boekverluchting of miniatuurkunst hetgeen eind 15e eeuw uitmondde in de Gent-Brugse stijl. Nederlandstalige literatuur evolueerde zich grotendeels vanuit Vlaams België. Naast geestelijke literatuur kwam er meer wereldse literatuur. In (ridder)romans & lyriek werd het hoofse element met zelfopofferende liefde voor aardse personen belangrijk, dierfabels boden ruimte voor satire & reflectie en reisverhalen voor blikverruimende ontdekkingen. Ook in het toneel ontstonden naast religieuze (mysterie & mirakelspel, moraliteit) wereldlijke varianten (abele spelen, kluchten) met via de opkomst van de rederijkers (voordrachtkunstenaars) meer woord & taalspel. In de muziek gaven componisten van de Bourgondische school gestalte aan de overgang naar de renaissance.

De ontwikkelingen in de 15e eeuw vormden de opmaat voor de Renaissance kunst die  vooral bij de intellectuele elite aansloeg. Met de klassieke cultuur van Rome als inspiratiebron onttrok men zich aan het religieuze vanuit een minder pessimistisch & meer individualistisch mensbeeld. De kunst werd hiermee aardser. Dit speelde zich aanvankelijk af in de context van de Habsburgse Nederlanden waarbinnen het België & NL van nu tussen 1482 en 1581 waren verenigd. Onder de in Gent geboren keizer Karel V (1500-1558) bereikte het Habsburgse rijk zijn grootste expansie sinds Karel de Grote. De 16e eeuw stond in het teken van de opkomst van de protestantse reformatie. Deze werd door de roomse Habsburgse vorsten onderdrukt. Woede hierover ontlaadde zich in 1566 in beeldenstormen waarop harde sancties volgden van de Spaanse koning Filips II. De noordelijke gewesten kwamen in opstand met als uitkomst de 80jarige oorlog. Bij aanvang kreeg de opstand steun in Vlaanderen en Antwerpen. In 1581 scheidde het noorden zich af en het latere België bleef als Spaanse Nederlanden onder Habsburgs bewind. De contrareformatie die misstanden in de roomse kerk onderkende maar de eenheidskerk vooropstelde en geen godsdienstvrijheid toestond, trok hier aan het langste eind. Door blokkades van de Schelde, de val van Antwerpen (1585) en vertrek naar het noorden van protestanten (onder wie veel kooplui & intellectuelen) verschoof het culturele zwaartepunt naar het noorden en verarmden de Spaanse Nederlanden gestaag.

Vooraleer dat geschiedde werden in de Nederlanden o.m. paleizen en stadhuizen in renaissance stijl gebouwd. Het prinsbisdom Luik kende de Maaslandse renaissance in beeldende kunst & architectuur. Deze bleef populair tot aan de 18e eeuw. Aanvankelijk (ca. 1500) bewogen veel kunstuitingen zich nog op de overgang van late gotiek & renaissance. Dit geldt voor het Antwerps maniërisme in architectuur (stadhuis van Antwerpen) & schilderkunst en voor de Vlaamse primitieven (waar ook Walen onder vielen). Deze schildersgroep kwam op vanuit het pre-Eyckiaans realisme nadat Jan van Eyck de olieverftechniek ontwikkeld. Deze stond veel gedetailleerdere schilderkunst toe en de primitieven werden in de 16e eeuw toonzettend in heel Europa. De schilders werden o.m. bekend door hun veelluiken vol religieuze thema’s en allegorieën. In de Vlaamse beeldende kunst kwam de echte renaissance stijl (minder nadruk op devote religie en meer op zinnelijkheid en dagelijks leven) tot uiting via schilders of tekenaars die Italië hadden bezocht. Het gebruik van allegorieën bleef wel behouden. Ook de tot op heden wereldberoemde cartograaf Gerardus Mercator leefde in deze eeuw. Voor de stad in 1585 viel leverde Antwerpen een bijdrage aan Nederlandstalige renaissance literatuur. In de 16e eeuw werd volksmuziek & dans gedrukt en verzameld en vanaf de 17e eeuw vermengde muziek & dans van de hogere culturen zich met die van het volk.

Voor de Spaanse Nederlanden wordt de 17e & 18e eeuwse barok wel beschreven als  kunstuiting van de roomse contrareformatie. Deze vormde bijv. een inspiratiebron voor sommige literatoren. De barok bood in de kunst ruimte voor emotie & frivoliteit, al bleef in de architectuur soms de versoberende invloed merkbaar van het Hollands classicisme van de calvinistische noordelijke Nederlanden. Classicistische barok borduurde voort op de hang naar Griekse & Romeinse geschiedenis & mythologie en kende in de Spaanse Nederlanden m.n. navolging bij schilders & beeldhouwers. In barokke stijl zijn hier kerken, abdijen, paleizen, stadspoorten, stadhuizen, gildehuizen, ziekenhuizen, belforten (klokkentorens) & buitenhuizen opgetrokken en parken & tuinen aangelegd. Barokke beeldhouwers leverden vaak een bijdrage aan het interieur. Het prinsbisdom Luik werd m.n. in de 18e eeuw tevens bekend om het grote scala aan barokke uitdrukkingsvormen in de toegepaste kunsten, schilderkunst en orgel, koor & operamuziek. Barokke muziek (o.m. operamuziek) kwam vooral op vanuit Italië. In Vlaanderen vormde de barok met veel genrespecialisten een hoogtepunt in de schilderkunst, m.n. via de Antwerpse school en het Sint-Lucasgilde en dikwijls met invloed van het caravaggisme. Kunstenaars uit de Nederlanden in Rome verenigden zich tussen 1620 en 1720 bij de Bentvueghels, een club die werd opgericht als tegenhanger van het St. Lucasgilde establishment.

De Antwerpse kunstacademie is in 1664 opgericht. Ze behoort daarmee tot de 4 oudste kunstacademies binnen Europa.

In 1680 stichtte priester Jean Baptiste de la Salle (1651-1719, in 1900 heilig verklaard) de roomse congregatie van de Broeders van de christelijke scholen om het middelbare kunstonderwijs te stimuleren. Deze scholen bestaan tot op de dag van vandaag.

De 18e eeuw staat bekend als eeuw van de Verlichting. Aanvankelijk kwam laatbarok (rococo) tot uitdrukking in de bouw van stadspaleizen in Lodewijk XV bouwstijl, maar vanuit geloof in ratio, vooruitgang & het goede in de mens stelde de Verlichting de geest boven de letter van de wet. Zodoende bestreed men slaafse & autoritaire verhoudingen, intolerantie & bijgeloof en men stelde daar gelijke rechten, scheiding van kerk & staat, individuele vrijheden & kennis door onderzoek vanuit een open geest tegenover. De Verlichting droeg vanaf ca. 1750 bij aan de wetenschappelijke en de industriële revolutie. Het grootste deel van de 18e eeuw (1715-1795) werden de Zuidelijke Nederlanden geregeerd door Oostenrijkse Habsburgers die, anders de dan kerk en volk buiten de geschoolde elite, de Verlichting voorstonden. In de kunsten zorgde deze filosofie voor een afkeer van barokke overdaad en terugkeer naar de klassieke inspiratiebronnen van renaissance & classicisme (nu ook op basis van vondsten uit opgraving & onderzoek) en daarmee voor de opkomst van het neoclassicisme. Als tegenreactie op de Verlichting kwam na ca. 1780 de (pre)romantiek op. Deze stroming zag subjectieve (persoonlijke) beleving & bevinding juist als uitgangspunt voor kunst & creativiteit en legde nadruk op emotie, natuurbeleving, nostalgie, slachtofferschap & heldendom. Rond 1790 maakten Verlichting & Romantiek samen de geesten rijp voor de Franse revolutie.

De 3 revoluties samen zorgden er voor dat de wereld in de zuidelijke Nederlanden vanaf begin 19e eeuw nooit meer dezelfde werd. Het gebied werd in de Franse tijd (1794-1815) bezet door Fransen en in de Nederlandse tijd (1815-1830) werd het een deel van NL. Steden verloren muren & poorten, op stadswallen werden parken aangelegd en paardenkracht kreeg vaker mechanisch vorm. Regeringsvormen ontwikkelden zich gestaag richting democratie. Verlies van het vertrouwde & vernieuwing vormden in heel Europa een voedingsbodem voor een queeste naar identiteit die zich uitte in een tendens terug te grijpen op het verleden (romantiek, historisme, neostijlen) en in nationalistische onafhankelijkheidsbewegingen. Zo is in 1830 België in het leven geroepen. In eerste instantie leidde dit tot een aversie tegen al wat Nederlands was, hetgeen m.n. tot uiting kwam in de literatuur. Als reactie daar weer op kwam de Vlaamse beweging op.

Vanaf ca. 1750 tot begin de 20e eeuw is op het grondgebied van België veel gebouwd in neoclassicistische stijl. Vaak betreft het regenteske gebouwen met klassieke pilaren. Ook in de schilder, beeldhouw & toegepaste kunst (o.m. interieurs om Lodewijk XVI stijl & Empire stijl) kreeg het neoclassicisme respons. De romantiek kwam tot uiting bij Vlaamse landschapsschilders en na de onafhankelijkheid bij de schilderkunst & literatuur m.n. in een heropleving van de historie als inspiratiebron, ditmaal om uiting te geven aan gevoelens van nationale of regionale identiteit. In de muziek vormde de romantiek een inspiratiebron voor componisten van nationale hymnes & opera en voor orgelbouwers & orgelmuziek. Ook het historisme met haar neostijlen kreeg in de 19e eeuw in België veel respons. Na 1870 zijn in Wallonië enkele Neo-Romaanse kerken gebouwd. De neogotiek kwam vaker tot uitdrukking in de architectuur, niet enkel in roomse gebouwen maar ook in textiele werkvormen & edelsmeedkunst. Andersdenkenden zetten zich hier vaak tegen af door Neorenaissance bouw te omarmen. Publieke & overheidsgebouwen zijn vaak in deze stijl opgetrokken. Later in de 19e eeuw ging men neostijlen combineren hetgeen tot uiting kwam in eclectische en (vanuit Frankrijk) Beaux-Arts architectuur.

Halverwege de 19e eeuw kwam bij wie zich niet kon vinden in het afstandelijke in het classicisme, het dweperige in de romantiek en/of het decadente & elitaire in beide het realisme op als alternatief in beeldende kunst, theater & literatuur. Men wilde nu in de eigen expressie de rouwe werkelijkheid weergeven. Deze richting kwam uit Frankrijk en kende nuances. Ze werd bijv. omarmd door velen die de opkomende arbeidersbeweging een warm hart toedroegen. Van daaruit ontstond het sociaal realisme met schilders & beeldhouwers. Realistische landschapsschilders vielen onder de noemer naturalisme en vooral deze gingen vaak bijeen wonen in kunstenaarsdorpen. Zo kwam in navolging van landschapschilders van de Franse school van Barbizon in België de School van Tervuren op die contact had met andere kunstenaarskolonies. In de literatuur waren realisme & naturalisme vertegenwoordigd met o.m. historische romans, toneelwerk en literaire tijdschriften. In Engeland ontstond ongeveer tezelfdertijd de Arts & Craftsbeweging die ambachtelijke kunstzinnige productie voorstond. Deze kreeg in België aanhang via het Kortrijkse kunstgilde. Na ca. 1870 vond in België als tegenreactie op het realisme het naar romantisch pessimisme neigende symbolisme veel weerklank in schilder & beeldhouwkunst, literatuur en theater. Dit sloeg ook aan in roomse kringen. In de beeldende kunst betrof het bijv. kunstenaarsgroepen die kleur & vorm zagen als uitdrukking van emotie, m.n. in Brussel en Latem. De opkomst van het impressionisme na 1870 vanuit Frankrijk verliep vanuit realisme perspectief meer als natuurlijke accentverschuiving. E.a. kreeg in België gestalte in de schilderkunst vanuit Brussel en Tervuren en ontwikkelde in de 20e eeuw eigen vormen in beeldende kunst, fotografie & film. Ook in literatuur & klassieke muziek kreeg het impressionisme respons. Andere vernieuwingen in de wereld van muziek & dans zijn saxofoon, grammafoon, jazz en (via blanke imitators) muziek & dans uit Belgisch Congo. De opkomende verzuiling vormde een stimulans voor verbreiding & evolutie van het volksdansen.

Rond de 20e eeuw wisseling leidde de verwarring opgeroepen door tegenstrijdige maatschappelijke veranderingen vanuit Frankrijk tot het fin-de-siècle gevoel. Dit, tezamen met arts & craftsinvloeden uit Engeland; uitte zich in beeldende kunst, architectuur & literatuur in belle epoque & Art-nouveau of Jugendstil. Bij aanvang van de eerste wereldoorlog in 1914 kwam de stroming tot een vrij abrupt einde. Vanaf begin 20e eeuw evolueerden realisme, symbolisme en impressionisme zich met nieuwe varianten & mengvormen tot moderne kunst; de benaming voor avant-gardistische kunstuitingen tot eind jaren 60. Stijlen & stromingen van toen die verzet delen tegen traditionele opvattingen vallen onder het modernisme (al kende de literatuur niet avant-gardistisch modernisme). Een aantal ervan vigeren tot op de dag van vandaag. In het verlengde van het symbolisme ontstond expressionisme waarmee kunstenaars via vervorming van de realiteit willen uitdrukken wat ze ervaren. De stroming kwam in België tot uiting in literatuur, theater en schilderkunst (Brabants fauvisme). Aan postimpressionistische schildervarianten deden in België neoimpressionisme (schilderen met stippen of streepjes à la Vincent van Gogh) en luminisme opgeld.

Tijdens het interbellum stond in het decennium 1920-1930 de architectuur in het teken van wederopbouw met o.m. de komst van tuindorpen, stadswijken met een dorps karakter. Het eclectische art-deco uitte zich in enkele opvallende bouwwerken & in industrieel design. Que tijdgeest drukte vanuit de USA de vrijgevochten sfeer van de roaring twenties een stempel. Zo geraakte bijv. in de damesmode het korset uit de gratie waarmee appelflauwtes & vlugzout alras tot het verleden gingen behoren ten gunste van de z.g. flappermode. In de muziek brak jazz door (al in 1918 kende Brussel een volledig zwart jazzorkest) en m.n. in de jaren 30/40 werden (mede dankzij de radio) bigbands populair. In 1937 is de basis gelegd voor het nu nog internationaal hoog aangeschreven klassieke Koningin Elisabethconcours. Vlaams expressionisme kwam tot uiting in de 2e Latemse school. In literatuur & beeldende kunst vonden naïeve kunst, dadaïsme, magisch realisme (verbinden gefantaseerde & echte werkelijkheid) en surrealisme (werkelijkheden in diverse staten van bewustzijn en daarmee verwant aan symbolisme) weerklank; het laatste m.n. ook bij Franstalige literatoren. Vanuit deze zienswijzen werd abstracte kunst een optie. Deze kreeg in België vorm in beeldende kunst & architectuur. Tenslotte kwam in de 30er jaren de klassieke avonturenstrip op. Ook de meeste van deze kunstvormen zouden tot op de dag van vandaag beoefenaars blijven behouden.

Tijdens de oorlogsjaren (WOII) ging avant-garde kunst (inl. jazz) ondergronds, hetgeen de naoorlogse populariteit bevorderde. Wel raakte Duitsland zijn positie van culturele trendzetter voor langere tijd kwijt. In de naoorlogse literatuur over de 2e wereldoorlog kwam de verwerking (m.n. door vitalistische auteurs) tot uiting in ontluisterend realisme. Dit geschiedde met relatief veel aandacht voor collaboratie en weinig voor de Holocaust. Vitalisten paren zelfexpressie aan maatschappijkritiek & verering van het pure (m.n. via het uitleven van eigen intuitie & driftleven). In de architectuur kreeg het functionalisme (functionele vormgeving nieuwbouw) respons in Brussel. Rond 1950 mondden dada, expressionisme & naïeve kunst bij schilders & schrijvers uit in de Cobra groep (een Frans acroniem voor Kopenhagen, Brussel en Amsterdam). Deze koesterde linkse idealen als klassenvrije kunst voor & door iedereen. In poëzie & literatuur kwamen de Vijftigers op; een verwante groep modernisten die dichterlijke vrijheid nastreefden. Ook de informele kunst (kunst zonder vooropgezette vorm) sloeg in België aan. In de late 40er en de 50er jaren lagen Belgische volkszangers (vaak van Nederlandstalige schlagers of Franstalige chansons) aan de basis van de opkomst van popmuziek en countrymuziek. Eind 50er jaren kwamen daar de eerste rock & rollbands bij.

In de 60er en 70er jaren zetten aanvankelijk de ingezette trends in de muziekwereld; mede geholpen door de opkomst van TV, andere elektronica en hitparades; versterkt door. De klassieke stripkunst beleefde via striptijdschriften een ware bloeiperoide. Intussen geraakte de kunst via de groeiende invloed van avant-garde, massamedia & TV sluipend doordrenkt van postmodern gedachtegoed zodat relativering van waarheden tot versnippering & ironie ging leiden & eclecticisme terrein won op andere ismen. Na ca. 1965 kwam dit tot uiting in de flowerpower revolutie. Ook in België ging deze gepaard met happenings en Kabouters. De term hedendaagse kunst verwijst naar kunstuitingen van na deze revolutie. Via de omwenteling werd avantgarde zowat norm, brokkelde in de maatschappij de verzuiling af en werden ook in de kunst afgebakende stromingen moeilijker te onderscheiden. Geholpen door technologie, media & (m.n. vanaf de 90er jaren) ICT ontwikkeling gingen stijlen & uitingsvormen door elkaar lopen (Lijst).

Zo werd bijv. pure schilder & beeldhouwkunst minder dominant ten gunste van assemblages, gemengde kunst (gebruik meerdere kunstmedia), multimedia kunst (prikkeling meerdere zintuigen tegelijk), performance kunst (een combi van theater, muziek & beeldende kunst) en interactieve kunst. Underground subculturen van deze nieuwe tijd refelecteerden in de beeldende kunst in Zero, conceptuele kunst, popart & Nieuwe figuratie, fundamentele, digitale & kinetische kunst en alternatieve stripkunst. België is in de beeldende kunst ook vertegenwoordigd bij terug naar de natuur stroming Nieuwe wilden (neo-expressionisme), hyperrealisme, mail-art, Outsider art & sieraadontwerp. In de architectuur kregen richtingen voet aan de grond met oog voor samenhang & leefbaarheid als structuralisme en postmoderne architectuur (incl. het Nieuwe Bouwen dat postmoderner werd). Met dit alles kon ook sfeer & betekenis als beeldende kunstwaarde terrein winnen op visuele & fysieke kenmerken. In de muziek leidde de revolutie o.m. tot protestsongs, rockmuziek, free jazz en aanzetten tot een Vlaamse kleinkunst die in de 70er jaren op vaak rebels humoristische wijze doorbrak. Tegelijk kende België een heropleving van oude barokke & polyfone klassieke muziek. Ook in België vervaagde na 1975 de grens tussen klassieke & popmuziek. In alle muziek werd het aantal genres en stijlen groter, gevarieerder en meer gemengd (Lijst). In de 80er jaren verwierf Vlaanderen een rol in new wave & EBM muziek en in de jaren 90 in eurodance en boysbands. Na de millenniumwisseling kwamen meidengroepen op en werd dance een toonaangevend genre. In de Vlaamse literatuur vigeerde, mede onder invloed van existentialisme & magisch realisme, o.m. proza met innerlijke monologen. Ook werden steeds meer taboes doorbroken (bijv. generatie Nix, Postmoderne literatuur) en vonden protest & emancipatie (bijv. 2e feministische golf) weerklank.

België kent een behoorlijk scala aan cultuurprijzen. Begin 2018 maakte wikipedia voor het land bijv. alleen al melding van 53 literatuurprijzen en 8 stripprijzen, waarbij bedacht moet worden dat bijv. Vlaamse literatoren ook dikwijls één van de ca. 130 Nederlandse literatuurprijzen winnen. Verder werden ca. 15 Kunstprijzen (2 federaal, 10 Waals, 2 Vlaams), 5 à 10 theater & cabaretprijzen, 25 à 30 muziekprijzen; ca. 5 prijzen op het vlak van architectuur en ca. 15 op het gebied van film & documentaire opgesomd. Sommige prijzen kennen meerdere onderdelen, niet al de prijzen bestaan nog en categorieën overlappen elkaar soms (meer info hierna onder de betreffende kopjes). .

Unesco erfgoed en monumenten

Op de Unesco werelderfgoed lijst met info voor België kwam het land begin 2018 tot 13 definitieve en 16 voorlopige objecten. De definitieve objecten (12x cultureel, 1x natuurlijk erfgoed) zijn toegekend tussen 1998 en 2016. De lijst van voorlopige objecten kwam tussen 2002 en 2014 tot stand. De eerste 3 definitieve objecten (Vlaamse Begijnhoven, scheepsliften bij Charleroi en de Grote markt van Brussel) kwamen in 1998 op de lijst. Daarna volgden Belforten (historische klokkentorens; in 1999), het oude centrum van Brugge, Art Nouveau herenhuizen van architect Victor Horta, Neolitische vuusteenmijnen bij Bergen & de OLV kathedraal van Doornik (4x in 2000); het complex van drukkersfamilie Plantin Moretus in Antwerpen (2005), beukenbossen in het Zoniënwoud bij Brussel (enige natuurlijk erfgoed object; 2007), het Stocletpaleis in Sint-Pieters-Woluwe (een villa in Jugendstil van de Oostenrijkse architect Josef Hoffmann, 2009), Waalse mijnsites (2012) en het maison Guiette in Antwerpen als onderdeel van het werk van de modernistische Franse architect Le Corbusier (2016). De meest voorkomende criteria van opname zijn historisch voorbeeld van stedenschoon, architectuur & technologie of voorbeeld van uitwisseling van menselijke cultuurwaarden in een bepaalde periode (beide bij 10 van de 13 objecten genoemd). Als criterium kwam meesterstuk van menselijk genie 5 keer, kenmerkende vrucht van een culturele traditie of beschaving 4x en uiting van uitzonderlijk universeel belang 3x voor.

Bij de 16 voorlopige objecten domineren opnieuw de criteria historisch stedenschoon etc. en uitwisseling cultuurwaarden (beide bij 9 van de 16 objecten), nu echter gevolgd door uiting van uitzonderlijk universeel belang (8x) en voorbeeld van een cultuurtraditie (6x), menselijk genie (3x) of menselijk gevormd landschap (2x). Ook hier betreft het voornamelijk historisch steden & bouwwerken, maar bijv. ook 4 objecten die aan oorlog herinneren en 2 door mensen gevormde landschappen (incl. de combi van landwinning & natuurontwikkeling met 19e eeuwse liefdadigheid bij koloniën van de maatschappij van weldadigheid uit de Hollandse tijd tussen 1815 en 1830).

Voor documenten kent Unesco het Memory of the World register. België is daarin aanwezig met 4 archieven. Het betreft het zakenarchief van het Plantin Moretus museum te Antwerpen (zie boven), faillissementsarchieven van Antwerpen, universitaire & rijksarchieven van Leuven en het archief van het mundanianum (thans in Bergen) dat ooit opgezet was om alle kennis ter wereld te verzamelen. In 2006 ondertekende België het Unesco Verdrag rond bescherming van immaterieel cultureel erfgoed. Daarna werd in de 3 (taal)gemeenschappen via inventarisatie een voorlopige lijst samengesteld. Najaar 2017 telde deze in Vlaanderen 45 items. T/m 2016 waren 16 items uit België opgenomen in de Unesco werelderfgoedlijst (incl. 1 met Frankrijk gedeeld item). Daaronder vallen 14 z.g. representatieve items en 2 praktijken (de beiaardcultuur & de Vlaamse volksspelen). Op de voorlopige lijst kwam een herdenkingsritueel voor de eerste wereldoorlog: het spelen van “the last post” onder de Menenpoort in Ieperen (sinds 1928 iedere avond om 8 uur, behalve in WOII). Onder de representatieve items vallen 7 optochten in een religieuze of carnavaleske sfeer (in het laatste geval veelal met reuzen & draken). De overige 5 items zijn een brood & vuurfeest, een jaar & veemarkt, een reünieritueel op basis van leeftijd en 2 tradities met dieren (valkerij, garnaalvissen te paard). De bij het schrijven nieuwste toevoeging (uit 2016) is de Belgische biercultuur.

Aan nationaal/ regionaal cultureel erfgoed onderscheidt men in België sinds 1989 onroerend (monumenten, landschappen archeologische sites) & roerend (verplaatsbaar) erfgoed. De bescherming van beide is voornamelijk een zaak van de gewesten. Het Vlaams gewest kwam in 2013 tot ca. 90.000 onroerende erfgoedobjecten (84.400 gebouwen, 800 tuinen & parken en 3300 bomen & struiken) en ca. 195.000 roerende erfgoed objecten (incl. ca. 192.500 foto’s; 1400 oorlogsrelicten, 266 orgels en 131 vaartuigen). In 2008 kwam via fusie in Vlaanderen het FARO tot stand. Men organiseert de in 2001 ingestelde Erfgoeddag rond roerend & immaterieel erfgoed met jaarlijks 200.000 à 250.000 deelnemers. In Brussel stonden o.m. ca. 40.000 gebouwde objecten en 5800 bomen op de lijst van onroerende erfgoeden. Ook beschikt men daar over een archief met rond 650.000 foto’s en ca. 200 orgels. Een Waalse overheidssite maakte voor 2012 melding van ca. 4000 onroerende objecten (w.o. 2700 monumenten, 1200 sites, 35 architectuur verzamelingen en 23 archeologische sites).

Bouwkunst en beeldende kunst

De oudste vondsten van prehistorische cultuuruitingen op Belgisch grondgebied zijn sieraden, ingekerfde afbeeldingen & fluiten uit de grotten van Goyet van jager verzamelaars die rond 30.000 jaar terug leefden. Vanaf de nieuwe steentijd (5500-2000 v Chr.), waarin naast jagen, vissen & verzamelen landbouw & veeteelt opkwamen als nieuwe overlevingsstrategie, worden culturen ingedeeld & soms ook vernoemd naar het type aardewerk dat ze nalieten. Onder de oudste voorbeelden valt bandkeramiek uit Vlaams België & uit Omal in de provincie Luik (z.g. Omaliën aardewerk uit rond 5000 v. Chr.). In Wallonië liet de uit het zuiden komende Seine-Oise-Marne cultuur (4500-2700 v Chr.) hunebedden met 1 grafkamer, grafheuvels, menhirs, trechterbekers en restanten van wolbewerking en van huizen & waterputten na. Onder de erfenis van de Michelsberg cultuur (4400–3500 v Chr.) vallen tulpvormige bekers. Brons & ijzer bleven in de regio kostbaar zodat in de brons en ijzertijd nog veel werd gemaakt uit vuursteen. De bronstijd viel op Belgisch grondgebied tussen 1600-800 v Chr. Onder de erfenis vallen bronzen sieraden, klokbekers, schoenen en ronde urnen met een dikke wand uit de Hilversum cultuur. Vanaf 800 v Chr. begon de ijzertijd en werden Keltische volken toonaangevend. In hun standensamenleving met nadruk op uiterlijk & statussymbolen vormde de pantheïstische natuurreligie een belangrijke inspiratiebron voor uitingen van kunst & creativiteit. In België betreft het sporen van de Hallstattcultuur (800-450 v Chr.; m.n. op de West Vlaamse Kemmelberg) met decoratief gebruik van parallelle & zigzaglijnen, chevrons (dakjes) en geometrische figuren en later de La Tène cultuur (450-50 v Chr.) met palmbladmotieven, cirkels, spiralen, gezichten, maskers en langgerekte dieren & planten ter versiering. Onder de Keltische nalatenschap vallen wapens, strijdwagens, werktuigen, sieraden (vaak uit glas of barnsteen), voorwerpen uit goud & brons (bijv. mantelspelden), gouden munten, glas, keramiek (handgemaakt, d.w.z. zonder draaischijf), kledingstoffen, huisraad & inventaris. Grieks Romeinse connecties blijken o.m. uit de vondst van keramiek met astrologische tekens. Onder de musea met Keltische nalatenschap valt het Gallo-Romeins museum in Tongeren.

De voorchristelijke historie van België (oudheid) begon met de komst van de Romeinen. Ze kwam tot ons via Julius Caesar die vanaf ca. 50 v Chr. veel schreef over Belgisch Gallië & de Belgen. Na hun onderwerping vermengden veel aanwezige Galliërs zich met de Romeinen & hun cultuur. Daarmee brak feitelijk de Gallo-Romeinse periode aan. Onder de nog zichtbare nalatenschap vallen tumuli (grafheuvels), funderingen van enkele tempels & villa’s en resten van omwallingen & een aquaduct. Voor het overige staat vrijwel niets nog op zijn oorspronkelijke plek overeind en vrijwel alle vondsten zijn uit opgravingen. Ze zijn veelal terug te vinden in musea. Het betreft bijv. mijlpalen langs heerwegen en materiaal van of uit gebouwen, tempels, badhuizen, villa’s en forten. Tongeren leverde tot in de vroege middeleeuwen een grote bijdrage aan deze erfenis.

In de vroege middeleeuwen (330-950), de tijd van volksverhuizing & kerstening, droeg de invloed van de Franken bij aan een definitieve doorbraak van rooms christendom. In een feodaal blijvende maatschappij bepaalden kerk & kloosters de ontwikkeling van kunst & cultuur. Uitingen waren doortrokken van christelijke mystiek & thema’s en de scheppers (veelal monniken) bleven vaak bewust anoniem. De geringe nalatenschap bestaat uit resten van kerken & kloosters, versierde handschriften en edelsmeedkunst. De Karolingische renaissance i.e. de opbloei van kunst & cultuur rond de tijd van Karel de Grote (9e eeuw) vormt een hoogtepunt met naast het geloof (incl. invloeden van Britse & Ierse missionarissen) kunst & taal van de Romeinen (Latijn) als inspiratiebron. Bekend is de nalatenschap van de “Ada-groep” aan het hof van Karel de Grote. De Ivoren van Genoelselderen (nu in het KMKG museum in Brussel) vallen onder de in België aanwezige erfenis uit de periode. De St. Urmaruskerk van de Abdij van Lobbes, de oudste kerk van België, geldt als voorbeeld van Karolingische architectuur.

Ook in de hoge middeleeuwen (950-1270; o.m. de tijd van Vikingen, kruistochten en Romaanse kunst & architectuur) hield menig naamloze monnik zich minutieus onledig met boekverluchting van psalters (psalmboeken), getijdenboeken vol gezongen devotie en bijbels waarvan enkele nog in Britse musea zijn te zien. Binnen de Romaanse kunst geldt de Maaslandse kunst & architectuur van Prinsbisdom Luik als regiostijl met onder de erfenis naast illuminatie Romaanse kerken & abdijen, beeldhouw & edelsmeedkunst. Van de de zeven wonderen van België stammen er drie uit deze periode en van deze stijlgroep; het doopvont van de St. Bartholomeuskerk in Luik van Reinier van Hoei, de  reliekschrijn van de OLV kerk van Doornik van Nicolaas van Verdun en de kerkschat in Namen van Hugo d’Oignies. Later kwam de vroege (1140-1200) en hoge (1200-1300) gotiek op. De Gotische architectuur, met nadruk op versterken van de verticaliteit (bijv. via spitsbogen), ging door tot in de 17e eeuw toen de middeleeuwen (330-ca. 1500) lang voorbij waren, echter wel met een groeiend aandeel profane gebouwen als stadhuizen. In België vigeren (Lijsten) Romaans gotische Scheldegotiek (veel blauwe steen, ontstaan in Doornik; o.m. de Brugse OLV kerk met de één na hoogste bakstenen toren ter wereld), Brabantse gotiek (veel licht getinte natuursteen, veel details) en Maasgotiek van prinsbisdom Luik (mergel, pilaren met leliemotief, St. Pauluskathedraal Luik, OLV basiliek Tongeren). Brabantse Gotiek kwam na 1300 m.n. door toedoen van het bouwmeester geslacht Keldermans op vanuit Mechelen en kent als onderverdeling Demergotiek (roestbruine ijzerzandsteen) en Kempense gotiek (baksteen, koolbladmotief in de pilaren). Naast kerken zijn er 4 stadhuizen in deze stijl gebouwd (o.m. dat van Brussel). Gotische kunst komt vooral tot uiting in de interieurverzorging van kerken & kathedralen (houtsnijwerk, beeldhouwwerk, siersmeedwerk, glasschildering).

In de late middeleeuwen (1270-1525) werd in beeldende kunst & architectuur de invloed van het profane geleidelijk groter. Nieuwe ontdekkingen (Verre Oosten, nieuwe wereld, heelal, boekdrukkunst) gingen gepaard met meer openheid voor ervaringen & meer ego. Na 1270 kwam in de beeldende kunst de meer gedetailleerde & aardse hoofse of internationale gotiek op. Vanuit Italië & Duitsland drong Gotische schilderkunst door tot de boekverluchting. Dit illustreren geschiedde minder vaak naamloos & vaker door leken en de nadruk verschoof naar getijdenboeken. Leken uit het België van nu togen na 1350 naar Parijs om deze kunstvorm te leren. Een aantal; zoals Melchior Broederlam, Jacob Coene, Jan Bondol, Jacquemart de Hesdin, Henri Bellichose, Jean de Baumetz & André Beaunevue; ging in dienst bij vreemde adel en anderen keerden terug. Zo kon in Vlaanderen de pre-Eyckiaanse schilderkunst zich evolueren. Deze liet hoofse idealisering deels los en voegde expressie toe. Met het gereed komen in 1432 van de “Aanbidding van het lam Gods”, een veelluik van Jan van Eyck en één der zeven wonderen van België, laat men de periode van de Vlaamse Primitieven aanvangen. Nadien trokken zoveel vreemdelingen naar Vlaanderen om de kunst af te kijken dat de regio het Europese centrum van illuminatie & schilderkunst werd. Zo vallen onder deze groep ook schilders van vreemde oorsprong. Naast van Eyck behoren Robert Campin, Rogier van der Weyden, Hugo van de Goes, Hans Memling (geboren in het latere Duitsland, maakte in 1489 Belgisch wonder Ursulaschrijn), Dirk Bouts, Gerard David, Quinten Massijs en een serie onbekende meesters tot de vertegenwoordigers. Enkele hoofdkenmerken van de groep zijn pionieren met olieverf (o.m. meer detaillering mogelijk) en afbeelden van Bijbelse taferelen in een gekende Vlaamse entourage (vaak als altaarstukken op een 2luik, 3luik of meerluik). Dit zou tevens de overgang naar wereldse onderwerpen tijdens de renaissance vergemakkelijken. Na 1470 kwam bij miniaturisten de Gent-Brugse stijl op met Simon Marmion, Lieven van Lathem, Alexander & Simon Bening, Gerard Horenbout en wederom niet naamsbekende meesters als exponenten.

Textielkunst kwam in Vlaanderen & Brussel tot uiting in een bloeiende lakenindustrie (stoffen uit wol) met als nevenproduct wandtapijten. Veel steden kregen lakenhallen, vaak met belforten (sinds 1999 Unesco Werelderfgoed). Aan de Europese hoven kleedde men zich in de 14e eeuw met Brussels laken en decoreerde men muren met wandtapijten uit Vlaanderen & Brussel. Met de late gotiek werd ook de architectuur aardser en meer flamboyant. Dat is te zien aan de stadhuizen van Brugge, Brussel, Gent, Leuven en Oudenaarde en aan de toren van de OLV kathedraal van Antwerpen. Architecten in deze stijl zijn Matthijs de Layens, vroege leden van bouwmeester & kunstenaargeslacht Keldermans, Jean d’ Oisy, Jan van Ruysbroeck, Jacob van Tienen en Sulpitius van Vorst. Tot de gekende beeldhouwers & houtsnijders behoren Gilles de Backere, Jan Borreman, Jacob de Baerze, Jean Delemer, Jacob van Gerines en Jan van Steffeswert.

Na ca. 1525 raakten sommigen die veel van de wereld zagen nog meer van god & kerk los en zo vond m.n. vanuit het Italië van nu het humanisme ingang. Als inspiratiebron won zo in de kunsten klassieke mythologie terrein op de Bijbel (het schilder-boeck van late renaissanceschilder Karel van Mander getuigt hiervan) en aardse onderwerpen kregen de voorkeur ten koste van het sacrale. Daarmee brak in de Nederlanden de noordelijke renaissance door. In de 16e en 17e eeuw vervulde in de schilderkunst Antwerpen met het Sint-Lucasgilde (aanwezig in meer Vlaamse steden) een hoofdrol. Landschapsschilder Joachim Patinir uit die stad (ca. 1500) was zijn tijd vooruit, want tussen 1500 & 1530 koesterde men binnen het z.g. Antwerps maniërisme (dat nog geen echt maniërisme was) nog religieuze onderwerpen. Het betreft o.m. Quinten Massijs (tevens edelsmid en stamvader van enkele renaissance & barokschilders), Joos van Cleve (ook reeds portretten) en Jan Gossaert als eerste romanist (Romereiziger). Met klassieke & meer aardse onderwerpen luidden deze Romereizigers de ware noordelijke renaissance in. Onder hen vallen ook de veelzijdige kunstenaars Lambert Lombard, Pieter Coecke van Aelst, Michiel Coxie & (niet echte Romeganger) Bernard van Orley (de laatste 3 zijn o.m. gekend als wevers van wandtapijten) en schilders Jan Sanders van Hemessen & Frans Floris de Vriendt. Antwerpen bracht in de 16e eeuw tevens schilders van landschap (Gilles van Coninxloo, Lucas Gassel, Jacob & Abel Grimmer & Frans Mostaert) en portret (Anthonie Mor en Frans Pourbus sr en jr) voort. De bekendste renaissanceschilder uit Antwerpen Pieter Brueghel de Oude (1525-1569) is o.m. schepper van het 6e wonder van België (de val van Icarus) en stamvader van een kunstenaarsgeslacht. Hij maakte nog de beeldenstorm van 1566 mee die het gevolg was van woede over onderdrukking van de protestantse reformatie door het Habsburgs gezag (deze is o.m. in beeld gebracht door cartograaf Frans Hogenberg).

De beeldenstorm werd gevolgd door harde sancties van de Spaanse koning Filips II. De opstand van de noordelijke gewesten daartegen kreeg aanvankelijk steun in Vlaanderen en Antwerpen. In 1581 scheidde het noorden zich af, maar het zuiden bleef als Spaanse Nederlanden onder Habsburgs bewind. Door blokkades van de Schelde, de val van Antwerpen (1585) en vertrek naar het noorden van protestanten (onder wie veel kooplui, kunstenaars & intellectuelen) geraakte het zuiden economisch achter. Cultureel viel de schade mee omdat men een eigen kunstniche ontwikkelde. In de Spaanse Nederlanden trok de contrareformatie, die misstanden in de roomse kerk onderkende maar geen godsdienstvrijheid toestond, aan het langste eind. Deze beweging steunde het maniërisme, een late renaissance-uiting die dusdanig werelds werd dat soms wulpse overdrijving optrad (een verkooppunt dat het calvinisme in het noorden op zijn beurt een gruwel was). Romereizigers Jan Gossaert & Frans Floris de Vriendt (met veel leerlingen) werden maniëristische schilders en Hans Speckeart, die in Rome bleef, introduceerde het maniërisme bij o.m. de Vlaamse beeldhouwer Jacob Jonghelinck. De Italiaanse Vlaming Giambologna viel Europees gezien onder de invloedrijkste maniëristische beeldhouwers. Leerlingen van Frans Floris de Vriendt zijn o.m. hofschilder Bartholomeus Spranger, Ambrosius Francken en diens broer barokschilder Frans Francken I de Oudere. Beide broers en schilders Maerten de Vos, Adam van Noort & Otto van Veen droegen tijdens de contrareformatie o.m. met altaarstukken bij aan herinrichting van kerken & kloosters. Ze gelden tevens als wegbereiders voor de Vlaamse barok. Onder de Renaissance architecten uit België vallen Rombout II Keldermans (o.m. stadhuis Gent, OLV kathedraal Antwerpen), Cornelis Floris de Vriendt (tevens beeldhouwer & ontwerper, o.m. het stadhuis van Antwerpen) en Lieven de Key die in 1584 naar NL vluchtte.

Ook de 17e & 18e eeuwse barokstijl (wederom uit het Italië van nu), met eveneens ruimte voor emotie & frivoliteit, geldt als kunstuiting van de roomse contrareformatie. De Vlaamse barok (1585-1700), die zich ontwikkelde na de val van Antwerpen, vormde een hoogtepunt in de schilderkunst. Onder deze noemer vallen kunstenaars uit Gent, Brussel & prinsbisdom Luik, maar Antwerpen bleef het hoofdcentrum. Dat was m.n. te danken aan vernieuwingen van & via Peter Paul Rubens (1577-1640; o.m. gekend door de term Rubensvrouw). Onder de leermeesters van hem vielen maniëristen Adam van Noort & Otto van Veen en de Italiaan Caravaggio (grondlegger van het caravaggisme: grote theatrale doeken, veel gebruik van clair-obscur). Het drieluik Kruisafneming van Rubens, een schoolvoorbeeld van barokke schilderkunst, is in de jaren 70 gekozen als één van de 7 wonderen van België. Rubens was een productief en naar genres veelzijdig kunstenaar die zich omringde met tal van medewerkers & leerlingen en aldus veel invloed kreeg over de grens. Caravaggisten waren ook zijn leerling Anthony van Dijck (vernieuwde de porterschilderkunst in Engeland), Gerard Seghers, Louis Finson (bracht de stijl in Noord Europa), Abraham Janssens, Jan Janssens uit Gent, Hendrick van Balen (ook glas in lood), Gérard Douffet uit Luik en Theodoor Rombouts.

Tijdens de Vlaamse barok liep de evolutie naar genrespecialismen vrijwel parallel met die van de Gouden Eeuw in Holland. Het betreft historiestukken (die men zag als meest nobele kunstvorm), religieuze schilderijen, portretten, genrestukken (alledaagse taferelen), zeestukken & landschapppen, stillevens en kunstverzamelingen & rariteiten kabinetten (bijv. Frans Francken II, Willem van Haecht, David Teniers II en Gerard Thomas). Naar formaat maakte men o.m. kabinetstukken (Frans Wouters) en miniaturen (bijv. Levina Teerlinc & Lucas Horenbout, hofschilders in Engeland). Onder barokschilders uit de Spaanse Nederlanden vallen ook de geslachten Bruegel (veel genrestukken & stillevens), Francken, Quellinus (ook met beeldhouwers), Teniers, Peeters (zeestukken) en Cocklers (uit Luik) en de individuen Frans Snyders (dieren & stillevens), de veelzijdige Jacob Jordaens (ook tapijt ontwerper) & Adriaen Brouwer (boerenleven; beide met invloed vanuit Holland en veel genrewerk); Sebastiaen Vranc, Peter Snayers & Adam van der Meulen (alle 3 o.m. veldslagen). Jan Miel sloot zich in Rome aan bij de Bentvueghels, een club van kunstenaars uit de Nederlanden als alternatief voor de establishment van het Sint-Lucas gilde in het Vlaamse thuisland. Ook waren daar barokschilders Clara Peeters, Osias Beert & Jacob van Es (alle drie o.m. ontbijtstillevens), Gillis van Tilborch (o.m. volkse groepsportretten) en landschapschilders Jan Brueghel de Oude & Tobias Verheacht (o.m. de toren van Babel), Gillis van Coninxloo en Paul Bril (in Rome).

Voorbeelden van barokke beeldhouwers uit het latere België zijn Artus Quellinus (en andere leden van de familie), diens leerling Gabriël Grupello en verder Rombout Verhulst, Frans Duquesnoy; Jean Del Cour uit Luik, Willem Kerricx, Hendrik Frans Verbrugghen & het geslacht Vander Veeken (alle 4 veel kerkinterieur) en Lucas Faydherbe (net als Verbrugghen tevens architect). Ook houtbewerkers Daniël van Vlierden & Jacques Vivroux uit het Luikse maakten veel kerkinterieur. Guillaume Evrard uit dezelfde regio werd beroemd met zijn grafmonumenten. Omdat barokke architectuur de roomse contrareformatie welgevalling was zijn veel kerken in deze stijl gebouwd, zoals de St. Servaasbasiliek te Grimbergen, St Michielskerk in Leuven, St Carolus Borromeuskerk in Antwerpen van architect Pieter Huyssens & basiliek van bedevaartsoord Scherpenheuvel van Wenceslas Cobergher. De Belgische barokarchitectuur ligt in tussen het sobere Hollands classicisme van calvinistisch Nederland en de uitbundige barok van Fankrijk. Op de Grote markten van Brussel en Antwerpen zijn een aantal barokke gildehuizen te zien, al komt flamboyante gotiek daar ook voor. Ook prinsbisom Luik kent veel barok architectuur, waaronder de zuidgevel van het paleis van de Prins- bisschoppen van de Brusselse architect Johannes Andreas Anneesens. Het park van Edingen (met het paviljoen) is een Belgisch voorbeeld van barokke (tuin)architectuur. In de 18e eeuw verschenen rond Brussel en Luik veel barokke buitenhuizen, stadspaleizen & kastelen met m.n. rond Luik ook veel toegepaste kunst (inrichting etc.) in barokke stijl. De 18e eeuwse laatbarok of rococo (ca. 1750; vernoemd naar een schelpmotief om de overgang van muur naar plafond te verbergen) kwam m.n. tot uitdrukking in de bouw van stadspaleizen in de Lodewijk XV bouwstijl zoals bij de architecten David ’t Kind & Bernard de Wilde uit Gent en Jan Pieter van Baurscheidt de Jonge uit Antwerpen. In de schilderkunst was Pierre-Michel de Lovinfosse uit Luik de bekendste representant.

Vanaf ca. 1750 droeg de Verlichting bij aan de opkomst van neoclassicisme in de kunst met als tegenreactie vanaf ca. 1780 de romantiek. Dit was tevens de periode waarin de wetenschappelijke en de industriële revolutie begon en de Franse revolutie in de lucht hing. De 3 revoluties samen zorgden er voor dat de wereld in België vanaf de 19e eeuw nooit meer dezelfde werd. Verlies van het vertrouwde & vernieuwing vormden trouwens in heel Europa een voedingsbodem voor een queeste naar identiteit die zich uitte in nationalistische bewegingen (o.m. de geboorte van België in 1830) en een tendens terug te grijpen op het verleden (romantiek, historisme, neostijlen). Belgische schilders van het neoclassicisme zijn Joseph-Benoît Suvée (later romantisch) en François-Joseph Navez (met een serie verdienstelijke leerlingen die later in andere stijlen gingen werken) en beeldhouwers Gills-Lambert Godecharle, François Joseph Dewandre, Jean Louis van Geel en Eugène Simonis. In de toegepaste kunst komt de stijl bijv. tot uiting in het Empire interieur van het kasteel van Laken (waar het Belgisch koninklijk huis vaak verblijft) en in interieurcollecties van musea. Tot begin 20e eeuw is op het grondgebied van België veel gebouwd in neoclassicistische stijl. Vaak betreft het regenteske gebouwen met klassieke pilaren. Laurent-Benoît Dewez geldt als voornaamste 18e eeuwse architect in deze stijl. Exponenten in het onafhankelijke België zijn Pierre Brunot Bourla uit Antwerpen, Isidore Alleweireldt uit Brugge en hofarchitect Tieleman Franciscus Suys & Lodewijk Roelandt (beide werden later meer eclectisch). Voorbeelden zijn bijv. te zien in Brussel (regeringsgebouwen aan het Martelarenplein, Muntschouwburg & justitiepaleis van Joseph Poelaert), Antwerpen (Bourlaschouwburg), Gent (aula universiteit, opera, oud gerechtsgebouw), Luik (opera) & Spa (casino). Ook de Engelse landschapsparken die destijds zijn aangelegd, waaronder de Nationale Plantentuin (bij de grootse botanische tuinen ter wereld) en parken & tuinen rond het kasteel van Laken, zijn neoclassicistisch.

In België stond de romantiek m.n. in het teken van historische schilderkunst met Gustaaf Wappers (bracht bijv. op romantische wijze de onafhankelijkheidsverklaring van België in beeld) en Nicaise de Keyser uit Antwerpen als Vlaamse respresentanten en Antoine Wiertz als Waals voorbeeld. Wappers & Wiertz lieten zich inspireren door Rubens. Eugène Verboeckhoven was een invloedrijk dierschilder. Louis Gallait, Adèle Lindt en Hendrik Leys schilderden naast historie bijv. ook portretten evenals Florent Willems. Jean-Baptiste Madou was vooral illistrator, lithograaf & etser. Guillaume Van der Hecht en Simon Denis schilderden landschappen en Philippe-Jacques van Bree & Jan Frans Portaels vielen onder de oriëntalisten (o.m. haremscenes). De romantiek sloot aan bij de opkomst van het historisme met diverse neostijlen in m.n. de architectuur, zoals de neogotiek met baron Jean-Baptiste Betune als pionier. Onder auspiciën van het Sint-Lucasgilde stichtte hij aan aantal kunstacademies om een tegenwicht te bieden tegen het classicisme. Hij ontwierp naast kastelen & kerken ook toegepaste kunstuitingen. In de neogotiekstijl zijn veel kerken, maar bijv. ook kastelen, stadhuizen, monumenten, ziekenhuizen en stations gebouwd door architecten als Pierre Langerock en Louis Delacenserie (ook eclectisch). Jules Coomans leverde een bijdrage aan de wederopbouw na de eerste wereldoorlog. Onder de representanten vallen tevens kunstenaars als atelier Grossé (liturgisch textiel), goudborduurder Henri van Severen, liturgische edelsmeden als Bourdon & Leopold Firlefijn en de familie Coucke uit Brugge met diverse specialisaties. De neogotiek had in België een sterk roomse signatuur.

Andersdenkenden zetten zich hier vaak tegen af door Neoromaanse of Neorenaissance bouw te omarmen. De neo-Romaanse stijl bleef in België beperkt aanwezig (o.m. een kerk in Rochefort & in Spa). In Neorenaissance stijl (met een Vlaamse‎ variant, o.m. Jules Dony), die stond voor humanistische vrijheden, zijn veel publieke & overheidsgebouwen (incl. stations en postkantoren) opgetrokken. Later in de 19e eeuw ging men neostijlen combineren hetgeen tot uiting kwam in eclectische en (vanuit Frankrijk) Beaux-Arts architectuur. Voorbeelden van architecten uit België zijn Joseph Poelaert, Eugène Flanneau uit Brussel, Albert Dumont & Valère Dumortier uit het Waalse, Jozef Viérin en met hen veel 19e eeuwse en begin 20e eeuwse architecten (Lijst). Onder de exponenten van de Beaux-Arts architectuur vallen Jules Brunfaut, Franz Tilley, Paul Picket & Alfred Sarot uit het Brusselse. Aan de Molièrelaan te Brussel zijn door hen ontworpen panden te vinden. Ook het Koninklijk Museum voor Midden Afrika is in Beaux-Arts stijl. Uit verzet tegen machinale eenheidsworst & het kitcherige in neostijlen kwam in Engeland de Arts & Crafts beweging op die ambachtelijke kunstproductie voorstond. Deze kreeg in België Octave Van Rysselberghe, Victor Horta en Henry van de Velde als exponenten. Zij vormden in België de opmaat voor de Art-Nouveau architectuur (zie verderop).

Rond 1850 kwam als alternatief voor het afstandelijke in het classicisme, het dweperige in de romantiek en het decadente & elitaire in beide vanuit Frankrijk in de beeldende kunst realisme op. Veel realistische schilders in België sloten zich aan bij kunstkringen La Chrysalide en L’Essor te Brussel. Onder de representanten van sociaal realisme, dat de opkomende arbeidersbeweging een warm hart toedroeg, vallen beeldhouwer, schilder & graficus Constantin Meunier, beeldhouwer Jef Lamboux en de schilders Eugeen van Mieghem uit Antwerpen & Pierre Paulus uit Wallonië. Veel landschapsschilders vielen onder de noemer naturalisme of pleinairisme (open lucht schilders). Ze gingen vaak bijeenwonen in kunstenaarsdorpen. Zo stichtten Camille van Camp & Hippolyte Boulenger in navolging van schilders uit het Franse Barbizon de School van Tervuren die contact had met kunstenaarskolonies in o.m. Genk en Anseremme. Realisten uit zulke kolonies zijn Alphonse Asselbergs, Euphrosine Beemaert, Albert Baertsoen, Louis Crépin, Louis Dubois, Théodore Fourmois, Edouard Huberti, Edmond de Schampheleer, Isidore Verheyden, Henri Cassiers (ook affiches & illustraties) en Charles Hermans (historie, portretten, genrestukken). Andere realisten waren o.m. Charles Renee Callewear, zeeschilder Paul-Jean Claes, Franz Courtens, Eugene Joors (ook portretten), dierschilders Louis Robbe (veel leerlingen), Alfred Verwee & Joseph Stevens; Alfred Stevens, Henri Permeke (ook fotograaf), Frans van Leemputten (ook genrestukken) en Taf Wallet (lijst‎). Ook kinderboeken illustrator Pol Dom (1885-1978) werkte naturalistisch (vooral in NL).

Rond 1860 ontstond vanuit het Franse Barbizon impressionisme als accentverschuiving van realisme. E.a. kreeg ca. 1870 onder leiding van Isidore Verheyden gestalte in de 2e generatie van de school van Tervuren en in Brussel bij leden van La Chrysalide, L’Essor, L’Union en het avantgardistische Les Vingt. Impressionsten uit België waren ook Flori van Acker, Franz Binjé, (Eugene & zus Anna) Boch, Frantz Charlet, Gustave Den Duyts (maakte ook praalwagens), Adrien-Joseph Heymans (Kalmthoutse school, later pointillist & luminist), aquarellist Guillaume Vogels, Rodolphe Wytsman, Maurice Hagemans & Jenny Montigny (lijst). Gustave Marissiaux, Eugène Lemaire & Léonard Misonne waren impressionistisch fotograaf (picturalisme). Na 1890 werden impressionisten als Georges Lemmen & Théo van Rysselberghe postimpressionist en de laatste werd (net als Vincent van Gogh uit NL) pointillist. Ook gingen veel impressionisten heldere kleuren gebruiken. Auguste Oleffe, Paul-Jean Martel, Jean Colin en Rick Wouters (tevens beeldhouwer) bewogen zich zodoende richting fauvisme en Emile Claus (de grootste Vlaamse impressionist) evolueerde zich naar luminisme net als Anna Boch, Georges Buysse, Angelina Drumaux, Modest Huys en Emmanuel Viérin van het kunstgilde uit vlasstad Kortrijk. Het luminisme, met kenmerken van realisme & impressionisme, ontwikkelde zich vooral in België. In 1904 stichtte luministen in Brussel kunstkring “Vie et Lumière”.

Na ca. 1870 vond als reactie op het realisme en met schatplicht aan het impressionsime vanuit Frankrijk het naar romantisch pessimisme neigende symbolisme weerklank in de beeldende kunst. Deze kunstenaars zagen kleur & vorm als uitdrukking van emotie, zoals leden van Les Vingt in Brussel en de kring rond Albijn Van den Beele uit de beginfase van kunstenaarsdorp St. Martens Latem. Deze paarde spiritualiteit aan ambachtelijkheid. In België kent het symbolisme beroemdheden als schilders James Ensor (tevens etser, componist & schrijver) & Léon Spilliaert uit Oostende en Paul Delvaux uit Wallonië (ook poëtisch realist & surrealist). Verder zijn daar Emile Fabry, Felix de Boeck, Jan Frans de Boever (veel dood & erotiek), Ferdinand Khnopff, George Minne & Henry de Groux (alle3 tevens beeldhouwer), karikaturist Félicien Rops, theosoof Jean Delville (tevens dichter), illustrators Charles Doudelet & Armand Rassenfosse en uit Latem schilders Gustave Van de Woesteyne & Valerius de Saedeleer.

Vanaf begin 20e eeuw evolueerden realisme, symbolisme & impressionisme zich met nieuwe varianten & mengvormen tot de moderne kunst; de benaming voor avant-gardistische kunstuitingen tot eind jaren 60. Stijlen van die periode die verzet delen tegen traditionele opvattingen vallen onder het modernisme. Een aantal ervan vigeren tot op de dag van vandaag. Het betreft stromingen in de kunstwereld vanaf de belle epoque (ca. 1880-1914) met haar fin de siecle gevoel. In het verlengde van het symbolisme ontstond rond 1900 expressionisme waarmee kunstenaars via vervormen van de realiteit willen uitdrukken wat ze ervaren. In de schilderkunst manifesteerde dit zich vaak bij schilders die impressionistisch of symbolistisch werkten. Zo kenden bijv. James Ensor en Felix de Boeck een expressionistische fase. Begin 20e eeuw mondde e.a. uit in het Brabants fauvisme van o.m. Rik Wouters, Edgard Tytgat en Louis Thevenet.

Rond de eeuwwisseling ging de Beaux-Arts architectuur vrij naadloos over in Art-Nouveau of Jugendstil. Beaux-arts architecten ontwierpen dan ook vaak in beide stijlen. Via Octave Van Rysselberghe, Paul Hankar, Victor Horta (tevens interieur & ontwerp), Gustave Strauven en Henry van de Velde (tevens kunstschilder & ontwerper) groeide Brussel uit tot centrum van Art-Nouveau. Horta & Van de Velde waren met Gustave Serrutier-Bovy (ook meubelontwerper) de Arts & Craftsvisie toegedaan die neostijlen bedenkelijk vond. Ze ontwikkelden een eigen Vlaamse Art-nouveau variant met gestileerde plantmotieven. Het huis van Horta is nu Unesco werelderfgoed & museum. Veel schoolgebouwen in de stijl zijn van architect Henri Jacobs. Paul Saintenoy ontwierp in weerwil van de Arts & craftsvisie ook in neostijlen. België kende tevens beeldhouwers (bijv. Victor Rouisseau & Pieter Braecke) en ontwerpers in de stijl, incl. specialisten in keramlek (Willy Finch, Célestin Helman) en in fresco techniek sgraffito als Paul Cauchie & Adolphe Crespin (schilder, decorateur & ontwerper en met meer Belgische grootheden japonist). Henri Privat Livemont maakte ook sgrafitto, maar is m.n. gekend door zijn affiches. Het laatste geldt mede voor graficus & illustrator Henri Meunier.

Vanaf het interbellem tot rond 1970 gaven avant-gardistische kunstuitingen de toon aan. Art Nouveau ging over in het eclectische Art Deco waarin de combinatie met stijlen als Beaux-Arts, expressionisme, kubisme en functionalisme niet ongewoon was. In de stijl zijn o.m. kerken gebouwd zoals het grootste Art-deco kerkgebouw ter wereld, de Nationale heilig hart basiliek te Koekelberg van de Gentse architect Albert van Huffel. Andere voorbeelden in het Brusselse zijn het huis/museum van Buuren van Léon Emnanuel Govaerts (ook modernistisch architect genoemd), kunstencentrum BOZAR & station Brussel Centraal van Victor Horta, het Europagebouw van o.m. Michel Polak en in St. Lambrechts Woluwe tuinwijk Kapelleveld van Antoine Pompe & Louis Van der Swaelmen als tamelijk strak voorbeeld. Het laatste geldt ook voor de Boerentoren in Antwerpen, de eerste wolkenkrabber van Europa, van architect Emiel van Averbeke. Vazen van de glasfabriek van Seraing vallen onder Art-deco ontwerp. Ook architect & meubelontwerper Gaston Eysselinck viel onder de avant-garde.

Na de eerste wereldoorlog werden in België in het kader van de wederopbouw veel tuinwijken gebouwd met naast Van der Swaelmen Antoine Pompe (ontwierp ook meubels), Huib Hoste, Raphaël Verwilghen en Victor Bourgeois als voortrekkers. Ze worden qua bouwstijl bij het modernisme ondergebracht dat tijdens het interbellum opkwam. In de architectuur verwijst deze term naar nadruk op functionaliteit en gebruik van glas, staal & gewapend beton als bouwmateriaal. E.a. uitte zich in de USA bijv. in de bouw van wolkenkrabbers. In Frankrijk geldt de in België geboren Auguste Perret als betonspecialist. In België zelf vallen onder de noemer modernisme representanten van  Nieuwe bouwen (Maxime Brunfaut; Léon Emnanuel Govaerts, o.m. de combi met Art-deco), functionalisme (Jacques Cuisinier uit het Brusselse, Georges Dedoyard & Lucien de Vestel die na de oorlog het Berlaymontgebouw van de Europese commissie ontwierp) en internationale stijl (na 1930, Claude Laurens). Deze stromingen sluiten aan bij de Nieuwe Zakelijkheid die ontstond als reactie op het expressionisme. Bij de opkomst van zulke stijlen speelde aversie tegen barokke overdaad in fin du siècle stijlen mee, al waren er architecten & ontwerpers die het waagden zulke tierelantijnstijlen met modern te combineren (Van Averbeke & Perret; Streamline design van Dedoyard, Joseph Diongre & Joseph Moutchen). Modernisme ging Europees bij de wederopbouw na de 2e wereldoorlog zijn grootste bloei beleven.

In de beeldende kunst kwam in de 20er en 30er jaren Vlaams expressionisme tot uitdrukking in de 2e Latemse school met als pionier Albert Servaes en als grote drie schilders Constant Permeke (tevens beeldhouwer), Gustaaf Desmet & Frits Van den Berghe. Het magisch realisme (verbinden gefantaseerde & echte realiteit), dat in de kunstwereld geldt als reactie op het steeds abstracter wordend expressionsme en als uiting van de Nieuwe zakelijkheid, sloeg in België sterk aan met in de schilderkunst als grote namen René Magritte (genoemd als grootste 20e eeuwse kunstenaar van België), Paul Delvaux (vond magisch realist een te beperkend stigma), Octave Landuyt (ook ontwerper, edelsmid & beeldhouwer) & Jef van Tuerenhout (tevens beeldhouwer, keramist, juweelontwerper & graveur) en daarnaast bijv. schilder striptekenaar Henri Lievens. Het dadaïsme, dat in Zwitserland opkwam en na de eerste wereldoorlog de schijnheiligheid in het gevleugelde concept beschaving aan de kaak wilde stellen, vond in België o.m. navolging bij Clément Pansaers (beeldend kunstenaar & literator) en een tijdlang bij schilder Paul Joostens. Uit dada kwam surrealisme voort (werkelijkheden in diverse staten van bewustzijn, ook verwant aan symbolisme). Magritte, Delvaux & Van Tuerenhout worden zowel magisch realist als surrealist genoemd. België kende clubs van surrealisten in Brussel & Henegouwen met naast literatoren beeldende kunstenaars als Magritte, Pol Bury, Jane Graverol, Roger Van de Wouwer & Jacques Zimmerman. Roel D’Haese (1921-1996) is gekend als Vlaams surrealistisch beeldhouwer en Marcel Mariën (1920-1993) als erg veelzijdig surrealist. De naïeve kunst, die bewust basale regels van kunstacademies voor eerste jaars overtrad, kende Ernest van den Driessche & Lambert Yzermans als representanten. Schilder, graficus en illustrator René De Coninck is niet in een stroming onder te brengen. James Ensor & Jules de Bruycker zijn grote Vlaamse etsers van het interbellum.

Schilder, beeldhouwer & architect Georges Vantongerloo maakte als Belg deel uit van de avantgardistische Nederlandse Stijlbeweging met Nieuwe beelding als kunsttheorie. Met surrealisme is de stap naar non-figuratieve of abstracte kunst klein. Ook in België werd deze stap gezet (o.m. door Vantongerloo & Magritte), al kwam abstracte kunst pas na de 2e wereldoorlog tot volle wasdom. Onder de voorlopers vielen Jules Schmalzigaug, Joseph Lacasse & Jozef Peeters. Futurist Schmalzigaug kreeg weinig erkenning, maar Lacasse (kubist) combineerde abstract met sociaal realistisch werk dat vaker werd begrepen. Andere beeldende kunstenaars die tijdens het interbellem ook reeds abstract werk maakten zijn Michel Seuphor, Victor Servranckx (ook beeldhouwer, kende Magritte goed), geometristen Gilbert Swimberghe & Paul van Hoeydonck, Louis van Lint (kleurig & warm abstract werk) en Felix de Boeck. In de stripverhalenkunst beleefde de klassieke avonturenstripreeks Kuifje van tekenaar Hergé in 1929 zijn debuut met voor het eerst tekstballonnen. Aan stripbladen verscheen in 1936 Bravo! (in het Nederlands en Frans) en in 1938 Robbedoes. Jean Dupuis richtte de gelijknamige uitgeverij op in 1898. Ook bijv. Willy Vandersteen was rond 1930 al actief, maar de stripkunst (incl. uitgeverij Dupuis) zou na de oorlog tot volle wasdom komen.

Ook in de naoorlogse periode domineerde in architectuur & ontwerp modernisme met functionalisme (functionele vormgeving) via Jacques Cuisinier (m.n. Brussel) & Henri Montois en de internationale stijl via Claude Laurens. Werk van Alfons Hoppenbrouwers, die veel invloed had op Vlaamse architecten, had trekken van meerdere modernistische stijlen waaronder brutalisme (de term verwijst vanuit het Frans naar de hardheid van beton) van o.m. Marc Dessauvage (m.n. gekend van moderne religieuze gebouwen). Ook Geo Bontinck, Paul Felix, Jan Tanghe en Simone Guillissen-Hoa, Willy Van Der Meeren (sociale woningbouw, meubels), Jules Wabbes (interieur, meubels) en Philippe Neerman (o.m. de Eurotram) ontwierpen modern. In de beeldende kunst was non-figuratief & avant-gardisme in de mode, bijv. via de Cobra groep (Frans acroniem voor Kopenhagen, Brussel en Amsterdam) die rond 1950 ontstond uit dada, expressionisme, surrealisme & naïeve kunst. Deze groep koesterde linkse idealen als klassenvrije kunst voor & door iedereen. In België kregen Christian Dotremond, Joseph Noiret & Pierre Alechinsky als pioniers gezelschap van Pol Bury, Louis van Lint, Jan Cox & fotograaf Raoul Ubac met als sympathisanten Magritte, Delvaux en beeldhouwer Olivier Strebelle. Geometrisch abstract expressionisme zette zich voort in Zero met in België naast Bury & van Hoeydonck Walter Leblanc & Jef Verheyen. Leblanc werd na 1965 tevens Belgisch representant van op-art (optische illussies) en kinetische kunst (mobiele kunstwerken), het laatste tezamen met de veelzijdige Waal Pol Bury die ook deel uitmaakte van Cobra.

Het 102m hoge Atomium van Brussel, een 165 miljard keer vergroot ijzerkristal met 9 bollen, is ontworpen voor de wereldtentoonstelling van 1958 door ingenieur André Waterkeyn en uitgewerkt door architectenbrureau André & Jean Polak.

Na de oorlog kwam de popularisering van stripverhalen tot uiting in de groei van striptijdschriften. De meeste strips kwamen uit Wallonië en werden vertaald in het Nederlands. Naoorlogse tekenaars naast Willy Vandersteen (o.m. Suske & Wiske) zijn André Franquin (Robbedoes, Guust Flater), Peyo/ Pierre Culliford (smurfen), Morris/ Maurice de Bevere (Lucky Luke) en Jijé/ Joseph Gillain (Robberdoes & Kwabbernoot) & Philippe Geluck (1954, populairste tekenaar van Wallonië). Onder de stripauteurs vallen Jean-Michel Charlier & Marc Sleen en onder de tijdschriften Kuifje, Robbedoes & Bravo!

De flowerpower revolutie (1965-1975) betekende de definitieve doorbraak van het postmodernisme & de overgang van moderne naar hedendaagse kunst. Deze kent bijv. een minder duidelijke afbakening van stromingen, stijlen & uitingsvormen (meer driedimensionaal beeldende kunstenaars, minder beeldhouwers & schilders etc.; Lijst) en een toenane van performance en van gemengde techniek middels collages, assemblages en installaties zoals bijv. in conceptuele kunst, cobra & dada reeds geschiedde. De ICT ontwikkeling vanaf de 80er jaren en de opkomst van (multi)media kunst versterkte deze trends. Met dit alles werd anti-elitaire avant-garde min of meer norm. Veel uit de jaren 60 tegencultuur van de USA (die daar vaak al in de jaren 50 opkwam), waaide over naar Europa, zoals happenings die tussen 1965 en 1968 in België plaatsvonden. Ze werden georganiseerd door kunstenaars als Hugo Heyrman, Henri van Herwegen (1940; artiestennaam Panamarenko) en Frans Croesen. Ook vonden alternatieve stromingen uit de VS die veel met installaties, collages & assemblages werken als popart (Europese variant: nieuwe figuratie) en fluxus weerklank. Popart, dat net als happenings kunst naar de mensen wilde brengen i.p.v. naar musea; nu door het tonen van verheerlijking van de consumptiemaatschappij via triviale beelden; vond weerklank bij Panamarenko, Paul van Hoeydonck (van hem ligt een beeldje op de maan), conceptueel kunstenaar Marcel Broodthaers, Evelyne Axell en postexpressionist Roger Raveel. De laatste mengde als schilder abstract & figuratief en werd zo met o.m. Ivan Theys medegangmaker van nieuwe figuratie met o.m. Etienne Elias, Raoul De Keyser & Dirk de Vilder (artiesten naam Pjeroo Roobjee). Fluxus maakte, net als happenings, gebruik van de combi van beeldende kunst, theater & muziek (performance) maar met minder nadruk op de rol van het publiek en meer vrijheid in gebruik van materialen & middelen dan bij popart. Wel beoefent men interactieve kunst. In België komen Guy Blues (mail-art, mediakunst), Wim Delvoye & multidisciplinair kunstenaar Jan Fabre wellicht in de buurt.

De uit de USA overgewaaide assemblage kunst kent in België Marcel Broodthaers, Camiel van Breedam, Panamarenko & de door Vic Gentils geïnspireerde Ludi Giels. De Verbeke foundation bezit een collagekunst collectie van de 20e eeuw met ook werk van assemblage kunstenaars. Onder de installatie kunstenaars uit het land vallen naast Guy Blues Hans Op de Beeck (1969), Guillaume Bijl (1946), Berlinde de Bruyckere (1964), Jan de Cock (1976), Fred Eerdekens (1951, taal uit schaduw), Willo Gonnissen, Wesley Meuris (1977) en onder de performance kunstenaars pop-art exponenten Guy Blues, Panamarenko, Broodthaers & Raveel Jan Fabre en ook Danny Devos & Ria Pacquee. De ICT ontwikkeling vanaf de 80er jaren en de opkomst van (multi)media kunst spelen een hoofdrol bij namen hierboven, bij Jan Lauwers (1957, theater) en Joëlle Tuerlinckx (1958) en bij foto & videokunstenaars Danny Matthijs (1947), Marie-Jo Lafontaine (1950), David Claerbout (1969), Johan Grimonprez (1962) & Walter Verdin (1953, ook muziek & theater), performance kunstenaars Guy Blues (1950) & Ria Pacquee (1954) en verder filmmakers Nicolas Provost & Anouk de Clerck en fotografe Lieve Blancquaert.

Informele kunst (schilderkunst met meer nadruk op doen dan op figureren) kreeg in België Bram Bogart & Jan Burssens (existentiële kunst) als exponenten. In hetzelfde gedachtegoed past conceptuele kunst waarin het concept vorm & materiaal bepaalt zoals bij Koen Vanmechelen (geb. 1965) & Philippe Van Snick (1946). Fundamentele kunst, die de essenties zoekt in het doen van kunst, kreeg in de 60er en 70er jaren in België Andrë Buellens, Amédée Cortier, Raoul De Keyser, Marthe Wéry, Dan van Seeveren en Marcase als exponenten. Terug naar de natuur stroming Nieuwe wilden (neo-expressionisme) die in de 80er jaren vanuit Duitsland opkwam, vond weerklank bij de veelzijdige Hugo Debeare & Jef van Tuerenhout en bij schilder Fred Bervoets (o.m. ook Cobra invloed). Onder de postmoderne schilder & beeldhouwkunst valt ook hyperrealisme (uiteraard figuratief) met in België Marcel Maeyer (1920), Pol Mara, Willem Dolphyn & Roger Wittevrongel.

Outsider art is kunst van autodidacten die los van conventies hun eigen ding doen (vaak psychiatrische patiënten of verstandelijk beperkte kunstenaars). België kent bijv. Robert Garcet, Sylvain Cosijns, Pascal Tassini en schrijver/schilder Felix Sperans (1944) als representanten. Nog niet de revue gepasseerd zijn veelzijdige kunstenaars als Koen Broucke (1965, ook historicus), Willy Bosschem (veelal figuratief), romanticus Thierry De Cordier (1954); Lili Dujourie (1941), Jef Geys (1934), Pacale Martine Tayou & Luc Tuymans (exposeerden bij Documenta), Octave Landuyt (1922), Sonja Michiels (1945), Hilde Nijs (1951; symboliek), Guy Rombouts (1949, taalspel), Koenraad Tinel (1934, metaal, mixed media), Xavier Tricot (1955) & Anne-Mie van Kerckhoven (1951, feminien filosofisch); 3dimensionale kunstenaars Johan Cretin (1963), Rik Poot (1924-2006), Peter Rogiers (1967), Johan Tahon (1965) & Luk van Soom (1956) en schilders of tekenaars Michaël Borremans (1963), Raoul de Keyser (1930-2012), Sam Dillemans (1965), Stéphanie Leblon (1970), Luc Peire (1916-1994, abstract), Gilbert Swimberghe (1927-2015, abstracte expressie), Rinus van de Velde (1983, houtskool), Hans Vandekerckhove (1957, contemplatief ascetisch) & Marthe Wéry (1930-2005).

Voorbeelden van illustratoren & cartoonisten, die niet direct in een stroming onder te brengen zijn en vaak bijv. ook schilder(d)en, zijn Jules Fonteyne (1878-1964), Jeanne Hovine (1888-1992), Victor Stuyvaert (1897-1974), Ever Meulen (1946), Gerda Dendooven (1962), Klaas Verplancke (1964), Carll Cneut (1969), Kitty Crowther (1970), Isabelle Vandenabeele (1972), Jan Van Der Veken (1975) en Quentin Gréban (1977). De veranderde tijdgeest leidde ook in de stripverhalenwereld tot alternatiever werk in de sfeer van kunst, satire & zwarte humor met voor het eerst ook seks & geweld van o.m. stripscenarist Jean van Gamme (in 2015 in de adelstand verheven), auteur Urbanus (tevens cabaretier, auteur, zanger & muzikant) en tekenaars als Grzegorz Rosiński, Hermann Huppen, William Vance, Philippe Franck, François Schuiten & Didier Comès en in de artistieke categorie auteur Jan Bosschaert en tekenaars Marvano, Steven Dupré, Brecht Evens, Marc Legendre & Judith Vanistendael. Aan tekenstijlen onderscheidt men de klare lijn van o.m. Hergé, de minder statische variant daarvan van Marcinelle van o.m. Franquin en de realistische stijl van o.m. Jijé en Rosiński. Auteur & tekenaar Merho begon in 1977 met de reeks De Kiekeboes (nu de best verkocht stripserie in Vlaanderen). Bij alternatieve of undergroundstripkunst passeren in de hoedanigheid van tekenaar de namen Kamagurka & Herr Seele, Fritz Van Den Heuvel en Ever Meulen de revue.

De Suske & Wiske reeks is in Nederland in meer alternatieve kringen lang wat braaf & oubollig gevonden. In 2017 ging in deel 339 van de reeks een kledingupgrade voor het eerst samen met vrouwelijke vormen bij zowel tante Sidonia (die al nooit kind was) als Suske.

Onder de fotografen uit België die over de grenzen bekend zijn vallen Lieve Blancquaert (1963, media, sociaal), Dirk Braeckman (1958, m.n. docent), Julien Coullomier (1922-2014; experimenteel), Bieke Depoorter (1986; thuissituaties internationaal), Carl De Keyzer (1958; sociaal), Martine Franck (1938-2012; sociaal), Nestor Gerard (1897-1996; Vlaamse beweging), Albéric Goethals (1843-1897; historisch), Harry Gruyaert (1941), Michiel Hendryckx (1951, pers), Jimmy Kets (1979, pers), Filip Naudts (1968, kunst, portret, recensie), Germaine Van Parys (1893-1983, pers), Bruno V. Roels (1976, kunst), Herman Selleslags (1939, beroemdheden, media), John Vink (pers) en Stephan Vanfleteren (1969, pers, veel in zwartwit).

In de architectuur kregen richtingen voet aan de grond met oog voor samenhang & leefbaarheid als structuralisme met in België Lucien Kroll (1927) en postmoderne architectuur met o.m. architectenbureau Jaspers-Eyers van Michel Jaspers (1935). Architectenpaar Paul Robbrecht & Hilde Daem (beide 1950) riep de groep Nieuwe eenvoud (met o.m. Stéphane Beel, 1955) in het leven met invloeden van minimalisme & deconstructivisme. Philippe Samyn (1948) ontwerpt met oog voor duurzaamheid m.n. in hout, staal & glas. Duurzame architectuur wordt in België vertegenwoordigd door Vincent Callebaut (1977) & Luc Schuiten (1944, ook striptekenaar). Tussen 1998 en 2014 werd de functie van Vlaams Bouwmeester door één persoon ingevuld; achtereenvolgens waren dit Bob van Reeth (1943), Marcel Smets (1947) en Peter Swinnen (1972). Kristiaan Borret (1966) was bouwmeester van Antwerpen & van het Brussels gewest. De veel gelauwerde Julien De Smedt (1975) richtte architectenbureau JDS op.

Vincent van Duysen (1962) is architect en gelauwerd (meubel) ontwerper. Ook Stefan Schöning, Nedda El-Asmar (tevens edelsmid) en industrieel ontwerper Sylvain Willenz werden Belgisch designer van het jaar. Exponenten van hedendaags ontwerp zijn verder Axel Enthoven (1947) & Maarten van Severen (1956-2005, meubels). Onder kunstenaars die delen dat ze (ook) sieraden ontwerpen vallen naast Pol Bury (o.m. Cobra) & Nieuwe wilde Jef van Tuerenhout, de gespecialiseerde Siegfried De Buck, Erik Verberckt (veel fases, combineerde kunst met een atletiek achtergrond) en Karen Hendrix & Katrin Wouters. Naast sieraden ontwerpt Walter van Beirendonck (geb. 1957) mode. Dat laatste deed ook Christophe Coppens (1969, m.n. hoeden & accesoires voor popsterren) maar in 2012 besloot hij enkel nog beeldend kunstenaar te zijn. In de modewereld staat de Antwerpse modeacademie internationaal hoog aangeschreven. Ze leverde o.m. de Antwerpse Zes af; 6 rond 1958 geboren modeontwerpers die elkaar tijdens hun studie leerden kennen en in de 80er jaren doorbraken. De meesten van hen hebben eigen kledinglijnen. Het betreft Walter van Beirendonck (van gemeenteuniform tot popsterren outfit) en zijn partner Dirk van Saene (eigenzinnige niet commerciële mode, geliefd in Japan), Dries van Noten (erg veelzijdig), Ann Demeulmeester, Marina Yee (recyclemode) en Dirk Bikkembergs (mannenmode). Ook Kaat Tilly (1959-2012), Anna Heylen (1963; haute couture, bruidsjurken), Veronica Branquinho (leer & tassen), Stijn Helsen (maatpakken voor sterren) en Edouard Vermeulen (1957, royalties) zijn over de grens bekend en hetzelfde geldt voor een aantal Vlaamse topmodellen.

Omdat cultuur in België veelal een aangelegenheid is van de 3 (taal)gemeenschappen zijn er veel regionale prijzen op het vlak van architectuur & beeldende kunst. Wel kreeg ook menig architect of beeldende kunstenaar bijv. de Leopoldsorde, de hoogste landelijke onderscheiding (lijst). De 2 jaarlijkse Godecharle prijs (sinds 1881; voor een architect, een schilder & een beeldhouwer) en de Louis Paul Boonprijs (sinds 1971) voor een kunstenaar met maatschappelijke betrokkenheid zijn eveneens landelijk en sinds 2006 worden een Belgisch designer en een museum van het jaar gekozen. Tussen 1821 en 1979 kende België een eigen Prix de Rome voor kunstenaars onder 40j. Sinds 1950 wordt om de 2 jaar de Young Belgian Art prijzen uitgereikt aan kunstschilders & beeldhouwers jonger dan 35j. Onder de landelijke stripprijzen vallen de Prix Saint-Michel (sinds 1971) en de plastieken plunk voor korte strips. Vanaf 2003 zijn er enkele Vlaamse cultuurprijzen bijgekomen; waaronder een prijs van de Vlaamse gemeenschap voor architectuur & vormgeving en de Vlaamse cultuurprijs voor beeldende kunst. Vlaams zijn ook de stripprijzen bronzen Adgemar, Stripvos en Willy Vandersteenprijs. Specifiek Waals is de Prix de la BD Fnac. Tenslotte kennen de koninklijke academies voor wetenschappen & kunsten (Vlaams, Waals; de Waalse academie was tot 1970 de nationale academie) naast een beperkt aantal als lid of erelid toegelaten kunstenaars ook kunstprijzen.

Traditionele cultuuruitingen en festivals

De Unesco lijst van immaterieel werelderfgoed en de inventaris vooraf die voor deze lijst is gedaan in de Vlaamse & Franstalige gemeenschap van België kunnen dienen als leidraad bij dit onderwerp. De Unesco onderscheidt 5 domeinen bij deze inventaris. Voor België hebben qua ambachtelijke vaardigheden de garnaalvisserij te paard en de biercultuur het gebracht tot de definitieve werelderfgoedlijst. Op de Vlaamse inventaris staat het domein ambachtelijk tevens bovenaan bij morsecode, frietkot, kermiscultuur, telen van volle grond witlof, vervaardiging van kantwerk of kruisbogen en hanenzetten (hanenkraai wedstrijden). Op de inventaris van de Franstaligen prijken bierbrouwers steenhouwers, chocolademakers, weefsters, striptekenaars, edelsmeden en glasblazers & bewerkers; een bijdrage die het Belgische repertoire compleet maakt. Op de definitieve Unesco lijst valt voor België de beiaardcultuur mede onder het domein podiumkunsten & muziek net als de kermiscultuur op de Vlaamse en poppentheater, het maken van marionetten & een straatkunstfestival op de Franstalige voorlopige lijst. Het domein natuurkennis & toepassing ervan (de keuken valt daar ook onder) is België op de definitieve Unesco lijst vertegenwoordigd met de valkerij en op de inventaris van Franstaligen met de St. Hubertus viering (patroonheilige van de jacht), schippers op de Samber, een abdijtuin en een landbouwbeurs. Opmerkelijk is dat de Franstaligen een  aantal voedingsitems (Ardenner ham, Luikse wafels & hachee, paté Gaumais uit Belgisch Lotharingen, kaastaart uit Waver en maitrank uit Aarlen) hebben ondergebracht bij het domein sociale gewoonten, rituelen en feesten. Dit duidt er op dat men de sfeer rond het voedingsitem en de context waarin het wordt geconsumeerd hoger inschat dan de kunst van het bereiden ervan en dat kan opgevat worden als toelichting bij de Bourgondische aard van de Waalse bevolking. Onder het domein oraal erfgoed plaatsten de Franstalige Belgen een heksenlegende & een legende rond een edelman die een draak versloeg en de Vlaamstaligen de Vlaamse gebarentaal voor doven.

Vooral door het grote aandeel van optochten (processies, ommegangen etc.) vallen op zowel de Unesco lijst als de Vlaamse & Franstalige voorlopige inventaris alle resterende opnames onder het domein sociale gewoonten, rituelen & feesten. Optochten gaan gepaard met bouwen van reuzen, draken & praalwagens. Daarin uit gemeenschapszin zich ambachtelijk en kunstzinnig. Naast optochten vallen voor Vlaams België o.m. de volkssport krulbol, paardenrennen in Waregem, schutterijen in Belgisch Limburg en de psychiatrische gezinsverpleging in Geel onder dit domein en in Franstalig België bijv. schutters & schermers van Brussel, de notenmarkt van Bastogne die na de 2e wereldoorlog verweven raakte met de herdenking van het Ardennenoffensief en spijkerbomen (bijna allemaal lindes) in de provincie Luik. In de taalgemeenschappen en dus in heel België is dit domein naar Unesco maatstaven erg sterk vertegenwoordigd. Daarmee geeft het ook een belangrijk element weer van de Belgische identiteit. België deelt met Frankrijk overigens stadsreuzen & draken als immaterieel werelderfgoed.

Ook België kent een aantal traditionele volksdansen en net als elders worden die vaak uitgevoerd in uit de mottenballen gehaalde streekdracht. In België gaat volksdansen vaak samen met vendelzwaaien. Dikwijls is moeilijk te bepalen in hoeverre dansen uit België stammen. Wellicht geldt dit aan Vlaamse dansen o.m. voor de trawantel en de kegelaar. Het bekendste festival in Vlaams België is dat van Westerlo. Enkele Waalse volksdansen zijn de anglesse, arèdje, cramignon en maclote. In de eigentijdse genres ontwikkelden de Walen een eigen jump. In Vlaanderen bleven veel volksvermaken springlevend. Zo is een Vlaamse kermis al eeuwenlang een volksfeest met allerlei spelletjes. Onder de volksvermaken vallen ook vormen van biljart (bijv. golfbiljart), beugelen, curling, Jeu-de-Pelote (de Frans Belgische variant op kaatsen), schietsporten met pijl & boog (bijv. wipschieten) geweer, karabijn of buks; bolspelvarianten (vaak authentiek Vlaams) en touwtrekken. Ook bij schietsporten zijn authentiek Vlaamse varianten ontstaan. Sinds 2005 zijn als Vlaams te boek staande traditionele sporten met 400 clubs uit 21 disciplines en 9 bonden verenigd in VlaS. De activiteiten van VLaS maken tezamen met o.m. enkele processies onderdeel uit van de Unesco lijst van Immaterieel cultureel erfgoed. Op Lijst en via festival zijn specifiek folkloristische festivals te vinden, maar veel andere festivals en evenementen kennen ook folklore.

Klassieke muziek & zang

Wikipedia categorie Belgian music (incl. Frans & Nederlandstalig) biedt ingangen rond dit onderwerp. De oudst bekende muziekinstrumenten van Belgisch grondgebied zijn fluitjes uit dierenbot van ca. 5000 jaar her uit de grotten van Goyet (niet in te schatten is echter hoelang bijv. al fluitjes zijn gemaakt uit fluitenkruid). Van Germaanse & Keltische volken die relatief kort voor de Romeinse tijd het gebied gingen bevolken resteren bewijzen van fluiten, harpjes, trommels & primitieve doedelzakken en van rituele muziek. In de latere middeleeuwen doken beelden op van de muchosa, een regionaal type doedelzak. Ook ontstond met muzieknotatie het beroep van componist. Qua klassieke muziek is notatie van gewijde muziek het oudst. Vlaanderen kent bijv. een verzameling Latijnse gezangen uit 1175 van mystica Hildgard van Bingen. Uit de 13e eeuw resteren in België naast enkele gedichten van mystica Hadewijch reeds profane voorbeelden van polyfonie. Het betreft hoofse & minnezang van troubadours als de hertog Jan waar een bekend Nederlands biermerk naar is vernoemd. Belangrijk werd de meerstemmige muziek die na Gregoriaanse muziek de toon zette met als overgangsfiguur componist Johannes Ciconia uit het Luikse (ca. 1390; o.m. actief in het latere Italië; stijlvermenging).

Het betreft de periode van de Vlaamse polyfonie met profane en gewijde muziek & zang. Deze besloeg 5 generaties tussen 1380 en 1630 en daarmee de 15e en 16e eeuw; naar stijlperiode van vroeg renaissance t/m vroegbarok. Veel componisten van deze Franco-Vlaamse school leerden de kunst in Italië en vonden daar werk. Ook hadden ze dikwijls een adellijke mecenas. Het bekendst zijn Guillaume Dufay (Engelse invloed), Gilles Binchois (liederen) & Antoine Busnois (geestelijk & wereldlijk werk) uit de Bourgondische fase (1420-1460). Hayne van Ghizeghem (ca. 1460; +n zanger & dichter) & Emanuel Adriaenssen (ca 1575) waren tevens luitspeler. Veelal daarna kwamen Johannes Ockeghem (eerste polyfone requiem), Alexander Agricola, Philippus de Monte, Jacob Obrecht, Josquin Des Prez & Lupus Hellinck. Jacobus Barbireau was geliefd bij keizer Maximiliaan van Oostenrijk en Nicolas Gombert (m.n. gewijde muziek & zang) bij o.m. de geboren Vlaming keizer Karel V. Adriaan Willaert, Orlando di Lasso & Cypriano de Rore componeerden m.n. wereldlijke a-capella muziek. Onder de representanten van vroege barok vallen Cornelis Verdonck (madrigalen) & Matthieu Rosmarin (kerkmuziek). Vanaf de 16e eeuw werd meerstemmige muziek uitgegeven door o.m. Tielman Susato & Christoffel Plantijn in Antwerpen & Petrus Phalesius uit Leuven.

Vanaf de 17e eeuw nam het volk meer cultuur van de elite over (bijv. hoofse muziek & dans) en geraakte mondeling overgeleverde volksmuziek vaker geassocieerd met onbeschaafd. In deze periode werd prinsbisdom Luik bekend van barokke orgel, koor & operamuziek. O.m. via leden van de Fiocco familie kreeg deze muziek Italiaanse invloeden. Een 17e eeuwse hoofdrol was weggegelegd voor Peeter Cornet (m.n. orgel) en componist-dirigenten & organisten Léonard de Hodémont, Henri de Remouchamps, Henry du Mont (+ clavecimbel), Lambert Pietkin & John Loeillet (+ fluit, hobo, klavecimbel). Componist & violist Marcus Teller maakte toen vooral religieuze muziek. Bernard Foccroulle (1953) is een hedendaagse componist van barok. Onder de uitvoerende musici van nu vallen hoboïsten Paul Dombrecht (1948) & Marcel Ponseele (1957), Philippe Herreweghe (dirigent), Robert Kohnen (klavecimbel, orgel); de gebr. Kuijken (fluit, cello, viool, viola da gamba) & Nicolas Achten (1985; zang, luit, klavecimbel, harp) en onder de barokke ensembles het Collegium Vocale Gent (zangkoor), Il Gardellino, la petite Bande & het Ricercar Consort. België‎ telt diverse koren van oude muziek. Zo kwam Wikipedia voorjaar 2018 tot 24 koren die (ook) Gregoriaanse zingen. In Namen is een barok kamerkoor, Gent kent sinds 1971 het Collegium Vocale, sinds 1971 doet het Huelgas ensemble barok & polyphonie herleven en het Vlaamse barokensemble Il Gardellino bestaat sinds 1988. Het festival van Vlaanderen (sinds de jaren 90 met een verbrede horizon) omvat diverse oude muziek evenementen.

In de 18e eeuw werden uit prinsbisdom Luik de 3 telgen uit de Hamal familie Henri-Guillaume, Jean Noël & Henri toonaangevend als barok componist. Vanuit Gent geldt dit voor Josse Boutmy (speelde ook orgel & clavecimbel). Ook Pieter van Maldere (+viool) valt onder de late barok. Nadien kwam de classicisme stijl op (1730-1810; klassieke muziek ontleent er haar naam aan) met symfonie en strijkkwartet als nieuwe bijdrage aan de klassieke muziek. De muziek werd in deze periode meer instrumentaal, maar dat laat onverlet dat André E.M. Gretry (1741-1813) bekend werd door komische opera’s (in het Frans en in Waals dialect). François Joseph Cossec (1734-1829) maakte carrière in Frankrijk en werd o.m. officieel componist van de Franse revolutie en schepper van een Te deum & een requiem. Andere Belgische classicistische componisten zijn Henricus Jacobus de Croes, Pieter van Maldere & Jean-Henri Simon (beide ook violist), Jan-Pieter Suremont, Othon Joseph Vandenbroecke (+ hoorn), Pieter Vanderghinste, Armand Vanderhagen (+ bas, klarinet & dirigent) & Pieter Verheyen (+ orgel & zang). Componist & stadsbeiaardier van Leuven Matthias van den Gheyn was meest gekend als organist.

Na de Franse revolutie ontstond in de 19e eeuw harmonie & fanfaremuziek en dit genre sloeg in het in 1830 in het leven geroepen België aan (Lijst). In 1832 is het Groot Harmonieorkest van de Belgische gidsen in het leven geroepen. Gekend in heel Europa was het tot 1932 het enige beroepsorkest in het land met als dirigent o.m. Léon Walpot (+componist & klarinettist) en Arthur Prévost (+ componist, klarinettist & docent). François-Joseph Fétis (1784-1871) werd alras een vermaard componist. Hij componeerde in een diversiteit aan genres en werd na de Belgische onafhankelijkheid door de koning uitgenodigd directeur te worden van het Brussels conservatorium. César Franck uit het Luikse (1822-1890, ook pianist, organist, dirigent & muziekpedagoog met ruimte voor improvisatie) geldt als topcomponist van orgelmuziek.

De stijlinvloed van de romantiek (1815-1910) deed zich voor in een tijd waarin topmusici niet langer in dienst waren van de adel en hun eigen broek moesten ophouden. Als reactie op de uitgemeten ratio & het geloof in mens & beschaving van Verlichting & classicisme werden de macht van de natuur vs. de onmacht van de mens; uniek & anders zijn, martelaarschap & heldendom; nationalisme & nostalgie tot uitdrukking gebracht. Zo componeerde in 1830 François Van Campenhout (+dirigent & operazanger) de muziek bij de Brabançonne (het Belgisch volkslied) en Karel Miry (+ pedagoog & violist, o.m. opera) in 1845 die bij “De Vlaamse Leeuw” (sinds 1985 het Vlaamse volkslied). Romantiekinvloeden waren ook aanwezig bij de componisten Martin-Joseph Mengal (+ hoornist), Peter Benoit (+ muziekpedagoog; Vlaamse beweging; opera), Edgar Tinel (+ pianist; o.m. opera), August De Boeck (+organist & pedagoog); Henri Vieuxtemps (1820-1881) & Eugène Ysaÿ (1858-1931; beide ook top concertviolist), Jean-Baptiste Accolay (+viool), Louis van Waefelghem (1840-1908; violist oude muziek) en de jong overleden Guillaume Lekeu (1870-1894). Pierre De Geyter componeerde in 1888 de muziek bij het lijflied van de arbeidersbeweging, de Internationale. Bekende componisten waren ook Joseph Collaerts (+orgel & beiaard), Jacques N Lemmens (+orgel), Martin-Joseph Mengal (+ hoorn, docent), zijn leerling musicoloog François-Auguste Gevaert, Jacques Gregoir (+ piano) en viool virtuoos Henri Vieuxtemps. Onder de musici vallen cellisten Adrien François Servais (1807-1866; bij de groten der aarde), Pierre De Mol (1825-1899) & Maurice Kufferath (1852-1919; beide uit een erg muzikale familie), harpistenFrançois Joseph Dizi & Alphonse Hasselmans en violisten Alexandre Artôt (muzikale familie), Charles Auguste de Bériot, Hubert Leonard, Martin P Marsick, Lambert Massart, César Thomson & Henri Verbrugghen (+ dirigent in o.m. Australië).

In het verlengde van de late romantiek verschoof bij het impressionisme (1880-1910) het accent van emotie naar sfeer; o.m. terug te vinden bij Flor Alpearts (1876-1954; + dirigent, musicus & muziekpedagoog), Michel Brusselmans (o.m. muziek bij stomme films) & José Sevenants (+ piano). Sylvain Dupuis (1856-1931) was een toonaangevend & veelzijdig componist, musicus & musicoloog. In de klassieke muziek van de 20e eeuw gaven tussen 1910 en 1945 modernistische trends de toon aan. Zo kreeg de muziek van Alpearts trekken van romantiek, impressionisme, expressionisme & neoclassicisme. Zijn leermeester Edward Keurvels (1853-1916; + dirigent) was leerling van Peter Benoit net als Jan Blockx (+docent & musicus, o.m. opera’s). Keurvels stichtte in 1893 de Koninklijke Vlaamse opera, de belangrijkste voorloper van de Vlaamse opera. André Cluytens (1905-1967, +pianist) werd de eerste dirigent van het in 1936 opgerichte Nationaal orkest van België. M.n. Paul Gilson (1865-1942; o.m. composities voor koor & fanfare) had tijdens het interbellum veel invloed. Met studenten van hem richtte hij in 1925 Les Synthétistes op. Van hen zouden Francis de Bourguignon (1890-1961), Maurice Schoemaker (1890-1964), Jules Strens (1893-1971; +organist & dirigent), Théo De Joncker (1894-1964; +dirigent), Marcel Poot (1901-1988; + docent en klarinettist), René Berbier (1905-1984; harmonie & fanfare) & Gaston Brenta (1902-1969, + schrijver) hun sporen verdienen als componist van klassieke en mars, harmonie & fanfaremuziek. Roem was ook weggelegd voor Joseph Jongen (1873-1853, + orgel), Louis Gasia (1898-1950, + dirigent, viool, hoorn), Ernest de Regge (1901-1958; +orgel & koor, Ierland), pianisten Mathieu Crickboom (1871-1947), Charles Scharrès (1888-1957) & Clément Doucet (1895-1950; klassiek & pop) en orgelvirtuoos Charles M Courboin (1884-1973, USA).

Marcel Poot stichtte in 1960 met Willem Pelemans de Unie van Belgische componisten. Ook componeerde hij (met bijv. Raymond Chevreuille & de in 2016 overleden Jacques Leduc) verplichte pianomuziek voor de in 1937 in het leven geroepen Koningin Elisabeth wedstrijd. Poot was de langszittende juryvoozitter van dit prestigieuze concours dat in de klassieke muziek onder de wereldtop valt, gevolgd door pianist Eugène Traey (1915-2006). Belgische winnaars zijn naast Marcel Poot (1960) de componisten Léon Jongen (1884-1969, won in 1963, +organist), André Laporte (geb. 1931; winnaar 1989, + organist & programma maker) en Piet Swerts (geb. 1960, won in 1993). Ze componeerden vaak eigentijdse klassieke muziek; muziek van na 1975. Hierin is de grens met bijv. pop, jazz en wereldmuziek niet altijd scherp meer te trekken. Onder de componisten & musici van deze muziek die ter ziele zijn (veelal ook muziekdocent of pedagoog) vallen René Barbier (1890-1981), Camil van Hulse (1897-1988, orgel + piano, werd beroemd in Tuscon Arizona USA), Flor Peeters (1903-1986, m.n. gekend als organist), Victor Legley (1915-1994; + altviolist), Jef Maes (1905-1996), Willy Ostyn (1913-1993, + orgel, piano), Ernest van der Eyken (1913-2010, + dirigent & altviolist), beiaard componisten Edward Loos (1906-1968) & Jos Lerinckx (1920-2000), Charles Frison (1921-2010; + kapelmeester & klarinet), componisten van seriële muziek Karel Goeyvaerts (1923-1993, +opera) & Henri Pousseur (1929-2009), René Vanstreels (1925-2010, veelzijdig), Guy Duijck (1927-2008, + dirigent & hoboïst), Willem Kersters (1929-1998), Vic Nees (1936-2013, koorzang), André Waignein (1942-2015; + dirigent, musicus & trompet) en Luc Brewaeys (1959-2015; + dirigent & piano; experimentele muziek). Ephrem Delmotte (1905-1997) was gekend als beiaardier, componist & volksfiguur en Paul Collaer (1891-1989) als musicoloog. Hans Flower (Gaston de Vester: 1907-1992, + pianist) componeerde naast operettes o.m. schlagers & liedjes voor Eurovisie songfestival deelnemers. Bekende musici zijn verder pianisten Lode Backx (1922-2010) & Janine Reding (1920-2015), harpiste & actrice Angèle Allaert (1910-2002), geridderd klarinettist Walter Boeykens (1938-2013), violisten Lolo Bobesco (1919-2003), Arthur Grumiaux (1921-1986, + piano) en Edith Volckaert (1949-1992).

Onder de eigentijdse componisten van voorjaar 2018 (ook vaak docent/ pedagoog of musicus) vallen de omwille van hun muziek geadelden Jacqueline Fontyn (1930, +dirigent & pianist), François Glorieux (1932, + pianist & dirigent), Pierre Bartholomée (1937; +dirigent & pianist) & Dirk Brossé (1960, +dirigent) en verder Frits Celis (1929, +dirigent & harp), Maurice Pauwels (1929, +dirigent, hobo, gitaar & accordeon), Wilfried Westerlinck (1945, +hoboïst & muziekproducent), Carl Verbreaken (1950), Wim Mertens (1953, minimalistische muziek voor toneel, film & documentaire; + pianist, gitarist & contratenor zanger), Johan Duijck (1954, +pianist & dirigent, koorzang), Alain Crépin (1954, + saxofoon), Jan Van der Roost (1956, + dirigent), Wim Henderickx (1962; + percussie; o.m. oosterse invloed), Bert Appermont (1973, + dirigent & arrangeur; fanfares, muziektheater), Annelies van Parys (1975) en Maarten van Ingelgem (1976, +pianist, zanger & dirigent). Philippe Herreweghe (1947) is een belangrijke dirigent. Eigentijdse musici zijn beiaardiers Jos D’hollander (1934, + organist & dirigent) & Luc Rombouts (1962); organist Ignace Michiels (1963, + koordirigent), pianisten Frans Brouw (1929), Jozef de Beenhouwer (1948, Schuman specialist), Irina Lankova (1977), Éliane Reyes (1977) & Liebrecht Vanbeckevoort (1984); accordeonisten Gwen Cresens (1975), Ivan Smeulders (ca. 1975) & Tuur Florizoone (1978, +pianist, jazz & lichte muziek), cellist & muziekprominent Herman Sabbe (1937), harpiste Anneleen Lenaerts (1987), hoboïsten Paul Dombrecht (1948; ook barokmuziek) & Piet van Bockstal (1963), klarinettist Roeland Hendrikx (1969) en saxofonist Dirk De Smet (1969).

Bij de klassieke vocalisten (Lijst) vallen Bernard Tokkie (1867-1942), Renaat Verbruggen (1909-1981), Jules Bastin (1933-1996), José van Dam (1940) en Hans Peter Janssens (1962) onder de lage mannenstemmen (bas & bariton). Marnix De Cat (1967) heeft een bereik van bas tot contratenor. Internationaal bekend als contratenor is René Jacobs (1946). Voorbeelden van tenoren zijn Ernest van Dijck (1861-1923; veel Wagner), Fernand Faniard (1894-1955), Jan Verbeeck (1913-2005), Zeger Vandersteene (1940) en Thomas Blondelle (1982). Bij de vrouwen had Yvonne Levering (1905-2006, + pianiste) met een uitgebreid repertoire een bereik van contra-alt tot mezzosopraan. Alt zangeres Soetkin Baptist (1985) doet klassiek & pop. Operazangeres Rita Gorr (1926-2012) kende een internationale carrière als mezzosopraan. Onder de sopranen vallen Marie Sasse (1837-1907), “Antwerpse nachtegaal” Nini de Boël (1898-1982), Vina Bovie (1900-1983, Raymonde Serverius (1924-2006), Elisabeth Verlooy (1933-2012), Ann Van den Broeck (1976, musicals) en Iris Luypaers (1982). Helmut Lotti (1969, +piano, met 13 miljoen albums 10e op de lijst van best verkopende Belgische muzikanten ooit) beweegt zich op het grensvlak van klassiek & populair en verwierf faam met eigen nummers en het populariseren van klassieke nummers.

Volkszangeres La Esterella (Esther Mathilde Lambrechts, 1919-2011; contra–alt) was de eerste Belgische zangeres die op TV kwam (in 1948 bij de BBC). Ze zong van licht klassiek tot schlager, had een enorm stembereik en scoorde in de 50er jaren een aantal hits.

Grote symfonieorkesten zijn bijv. het Brussels Philharmonic, het Nationaal orkest, het Antwerp symphony orchestra en het Orchestre Philharmonique de Liège. Onder de klassieke koren in België vallen veel Gregoriaanse & barokke koren (zie onder barokke muziek hierboven). Andere voorbeelden zijn het Brussels kamerkoor, het Antwerps kathedraalkoor (sinds 1382), de Koninklijke Gentse oratoriumvereniging, vocaal ensemble Psallantes uit Leuven, het OLV koor te Mechelen, het Vlaams radiokoor en het Chœur symphonique de Liège (Lijst). Aan competities en prijzen voor klassieke muziek kent België naast het prestigieuze Koningin Elisabeth concours (zie boven) een koningin Fabiolaconcours voor beiaardiers. Verder zijn daar de Vlaamse cultuurprijs voor muziek (met ook klassieke winnaars), de Saban award voor klassieke muziek, de carrièreprijs van klassieke & jazz zender Klara & de Belfius Classics voor leerlingen van kunstscholen. Wallonië kent een Octave de la musique voor klassieke muziek, een prijs voor harmoniën & fanfares in Henegouwen en een internationaal concours voor jonge violisten. T/m 1952 bestond een Belgische Prix de Rome voor componisten.

Muziek, zang en dans:  jazz, volksmuziek & pop etc.

België valt met Frankrijk & Groot-Brittannië onder de eerste landen In Europa waar jazz doorbrak en het land zou op jazzgebied tot de Europese top gaan behoren. Deze evolutie kende drie piekperiodes; kort na de eerste en de tweede wereldoorlog en in de jaren 80. Een bijdrage vanuit België tot het ontstaan van jazz vormde de uitvinding rond 1840 van de saxofoon door Adolphe Sax (1814-1894) en de verbreiding van het instrument in de USA door toedoen van Jean Moeremans. Via Moeremans drongen rond 1900 vanuit de VS alternatieve ritmes met o.m. Afrikaanse invloeden door tot België (ragtime). Dit droeg er toe bij dat men open ging staan voor blanke Belgen die muziek uit de kolonie Belgisch Kongo gingen imiteren en voor de jazzmuziek waar Amerikaanse soldaten na de 1e wereldoorlog als bevrijders mee aankwamen. Vanuit deze achtergrond leidde een bezoek aan België van de zwarte Mitchell jazz Kings uit de USA begin 1920 tot oprichting van Belgische bands die hun dixieland stijl navolgden. Pioniers waren klarinet & alt-saxofoon speler Charles Remue die The Stompers begon (de band maakte in 1927 de eerste Belgische jazzplaat) en componist, trompettist & arrangeur Peter Packay die zich aansloot bij B.A.D.O, de eerste Europese bigband. Zo kon in België de vrijgevochten sfeer van de roaring twenties een stempel drukken met suffragettes & flappermode, foxtrot & charleston. Intussen speelde naast jazzclubs & horeca-uitspanningen (incl. casino’s in de kuststrook) de radio een steeds belangrijkere rol in de verbreiding van het genre. In 1936 vielen de bigbands uit België van Fud Candrix, Stan Benders & Jean Omer onder de Europese top. Belgische jazziconen die tijdens deze swingperiode opkwamen zijn sinti gitarist Django Reinhardt, Gus Deloof (trompet), John Ouwerx (piano), Jean Robert (saxofoon improvisatie) & gitarist componist Frank Engelen. Félix-Robert Faecq (begon in 1924 Musique Magazine) & Robert Goffin (eerste artikelenreeks ter wereld over jazz) waren tijdens het interbellum belangrijk als jazzpromotors.

In de naoorlogse periode (1945-1960) bleef België nog de stijlen uit de USA navolgen.  Swing bleef erg populair en de Bebop kwam op met de in 1946 opgerichte Bob shots uit Luik als eerste eigen bijdrage. In deze band speelden talenten als saxofonisten Bobby Jaspar (+ fluit; ook cooljazz) & Jacques Pelzer, multi-instrumentalist Sadi en gitarist René Thomas. Ook de mondharmonica & fluitvirtuoos Toots Thielemans (1922-2016, + componist; in 2001 omwille van zijn muziek geadeld) maakte als gitarist nog een blauwe maandag deel uit van de groep. In hetzelfde jaar vertrok Django Reinhardt (1910-1953) naar de VS om daar met zijn gipsyjazz (de eerste in Europa ontstane jazzstijl) furore te maken. In 1992 is in Frankrijk de naar hem vernoemde jazzprijs Gouden Django ingesteld. Sinds 1995 wordt de pijs in 5 landen (incl. België) uitgereikt. In 2010 zijn in België de Sabam Jazz Awards er voor in de plaats gekomen (thans geldt Fapy Lafertin als belangrijkste Belgische representant van gipsyjazz). De cooljazz van begin 50er jaren kreeg saxofonist Jack Sels (1922-1970) als exponent en in het verlengde van de bebop ontstond eind 50er jaren hardbob met trompettist Richard Rousselet (1940) en saxofonist, componist & arrangeur Etienne Verschueren (1928-1995; o.m. actief op de radio, sinds 1965 als leider van het BRT jazzorkest). Ook gitarist Philip Catherine (1942, carrièreprijs 2011 van muziekzender Klara) kwam eind 50er jaren op. Tezelfdertijd deed zich m.n. in Vlaanderen een heropleving van Dixieland voor.

In de 60er en 70er jaren werkten veel jazzgrootheden in het buitenland om in hun onderhoud te kunnen voorzien. Wel werden enkele nieuwe clubs geopend en vonden de eerste jazzfestivals plaats. De avant-gardistische free jazz die tegenwicht moest bieden tegen pop, rock & underground kende vanuit België pianist Fred Van Hove (1937) als Europees pionier. Andere namen uit deze tijd zijn Marc Moulin (1942-2008, piano), Robert Pernet (1940-2001, drums, Jazzhistoricus), Bruno Castellucci (1944, drums) en Michel Herr (1949, piano). In de jaren 70 gingen muzikanten jazz vermengen met andere muzieksoorten om hun kansen te vergroten. Zo ontstonden bijv. jazzrock en avant-garde, latin, acid & worldjazz. In Vlaanderen maakte het Etienne Verschuren sextet naam en experimentele jazzgroepen als Aka Moon & Greetings from Mercury kwamen op. Dit vormde de opmaat naar de gouden generatie uit de jaren 80 met als nieuwkomers bijv. trompettist & componist Bert Joris (1957), de broers Kris (1959, pianist & componist) & Bart Defoort (1964, saxofoon), saxofonist Jeroen van Herzeele (1965) en componist saxofonist Frank Vaganée (1966). Tijdens de jaren 80 begon men in het formele onderwijs met jazzopleidingen, al duurde het nog tot rond 1990 vooraleer dit tot conservatoria doordrong. Frank Vaganée richtte in 1993 met o.m. Marc Godfroid (1960, trombone) & Bo van der Werff (1969, saxofoon; sinds 1994 ook in Octurn) bigband BJO op. Deze geldt ook nu internationaal als bekendste bigband. Ze kreeg gezelschap van fusion bigbands Flat earth society (sinds 1997) en El tattoo del Tigre (1999).

Voor de actuele situatie kunnen de winnaars van de in 2010 ingestelde Sabam Jazz Awards voor gevestigde waarde een indicatie vormen. Deze zijn pianisten Fred Van Hove & Kris Defoort, saxofonisen Fabrice Alleman & Manu Hermia, zanger David Linx, trompettist Bert Maris en klarinettist Peter Vermeersch. In de categorie jong talent wonnen o.m. pianisten Seppe Gebruers (+ componist) & Bram de Looze, drummer Lander Gyselinck, tenortuba speler Niels van Heertum en basgitarist Felix Zurstrassen. De Gouden Django (de voorloper van de Sabam Award, zie boven) is in de wacht gesleept door pianisten Nathalie Loriers, Erik Vermeulen & Éric Legnini, gitaristen Pierre Van Dormael (1952-2008) & Philop Catharine, saxofonisten Steve Houben, Pierre Vaiana, Fabrizio Cassol & Frank Vaganée; trompettisten Bert Joris, Richard Rousselet & Jean-Paul Estiévenart, bassisten Jean Warland (+carriërprijs 1998) & Philip Aerts (contrabas) trombonist Marc Godfroid, percussionist Chris Joris, drummer Dré Pallemaerts en multi-instrumentalist Sadi voor zijn fibrafoonspel. Trompettist Edmond Harnie (1920-2016) kreeg in 2010 de carrièreprijs. In 2015 viel jazz, blues & soulzangeres Melanie de Biaso onder de 10 jaarlijkse winnaars van de EBBA Award voor veelbelovende jonge Europese artiesten en pianist Jef Neve (1977) won 4 keer (2x beste muzikant, 2x beste componist) de MIA Award van de Belgische muziekindustrie. De gipsyjazz (Django Reinhardt) is sinds 1975 door toedoen van multi-instrumentalist Coen de Cauter vertegenwoordigd door het Waso Quartet. Onder de vigerende festivals vallen het Brussel jazz weekend, jazz Middelheim (Antwerpen), het festival te Gent en het 2jaarlijkse parkjazz in Kortrijk.

Qua geschiedenis maakte in de middeleeuwen geestelijke muziek nogal eens gebruik van melodieën van volksmuziek. Onder de oudste verzamelingen op schrift van populaire Nederlandstalige liedjes vallen gedichten van Hadewijch (rond 1250) en liedboeken als het Gruuthuse handschrift (rond 1400) & het Antwerps liedboek uit 1544 met verzamelde volks & kunstliederen zonder muzieknotatie en met o.m. de liefde als onderwerp in even bedekte als pikante termen. Er is slechts één exemplaar bewaard gebleven omdat de roomse inquistie onverbloemde teksten over losbandige monniken & nonnen niet op prijs stelde. Uit deze periode resteert ook een tegenhanger uit Gent van het geuzenliedboek van 1581 met politiek satirische & historieliederen (uiteraard vanuit roomse optiek).

Naar verluidt stamt de naam van de Spaanse dans flamenco van het woord Vlaming. De oorsprong zou liggen in de periode van de als Vlaming geboren 16e eeuwse keizer Karel V en de koppeling zou zich o.m. voltrokken hebben via associatie van de huidskleur van de Vlaming met (het Spaanse woord voor) de roze flamingo.

Tussen de 17e en de 19e eeuw was de neiging hogere standen te imiteren toonzettend. Zo daalden hoofse muziek & dans van de adel af naar het volk. In de 19e en begin 20e eeuw kwamen nog liedboeken uit van Jan Bols, J.F. Willems en F van Duyse. Buiten liedboeken verschenen nog veel meer liedblaadjes die voor een luttel bedrag op markten etc. werden verkocht door marskramers & straatzangers. Deze zongen hun straat, spot & drinkliederen vaak in lokaal dialect en met een afbeelding op een roldoek (smartlap) ter illustratie. Onder de Vlaamse straat‎zangers van de 19e & 20e eeuw vallen Karel Waeri (2e helft 19e eeuw) & Walter de Buck (1934-2014) uit het Gentse en verder Lionel Bauwens (1892-1974) en Paul Boey (1916-1996). Door de opkomst van radio & grammofoon raakten begin 20e eeuw liedblaadjes in onbruik, maar liedjes lieten sporen na via de amusementsindustrie, bijv. als chanson, levenslied (in 1908 bedacht als Nederlands woord voor chanson) of schlager. Volksliedjes leefden nogal eens voort als kinderliedjes. In de 70er jaren zorgden de opkomst van hippiebeweging & bandrecorder voor nieuwe interesse in folkmuziek & oude volksliedjes met in de jaren 90 in Belgïe wederom een revival. De meeste volkszangers zingen in de eigen (streek)taal.

Onder de lokale & regionale zangers van schlager of levenslied die in de herinnering voortleven vallen Willy Lustenhouwer uit Brugge, Stafke Fabri & John Lundström (zeemansliedjes) uit Antwerpen, zangeressen uit Oostende van vissersliedjes Lucy Loes & Luci Monti, Kamiel (zong in het Westvlaams), Johny Turbo uit Kortrijk en Frans Lamoen (1876-1954; +cabaretier). De laatste inspireerde de Antwerpse groep De Strangers die naast schlagers humoristische & protestliedjes bracht. Van hen zijn meer dan een miljoen muziekdragers verkocht. Onder de volkzangers die als tijdloos erkende hits scoorden en over de grens gekend werden vallen 50er jaren corifeeën Ray Franky (1917-2002), La Esterella (1919-2011), Jean Walter (1922-2014), Bob Benny (1926-2011, +musicalster & Eurovisie songfestival), Eddy Wally (1932-2016) & Rocco Granata (geb. 1938; 6e op de lijst van best verkopende Belgische muzikanten ooit met 17 miljoen muziekdragers, bekendste hit: Marina). Begin 60er jaren kreeg hij concurrentie van Jimmy Frey (1939). Samantha (1948) bracht als eerste het door Vlamingen geschreven Eviva España. Julos Beaucarne (1936, zingt Frans & Waals) & keizer van het Vlaamse lied Will Tura (1940) werden omwille van hun muziek geadeld. Marc Dex (1943) beleefde zijn hoogtijfase tussen 1967 & 1971, Marva Mollet (1943) tussen 1963 & 1980 ; Paul Severs en Liliane Saint-Pierre in de 70er & 90er jaren en Willy Sommers (1952, populairste Vlaamse artiest 1974, + tv presentator) in de 70er & 80er jaren. Sommers werkte wel samen met Wendy van Wanten (1960, echte naam Iris Vandenkerckhove). Nieuwe loten aan de stam van het levenslied zijn schlagerkoningin Laura Lynn (brak door in 2005), Barbara Dex (1974, veel Engelstalig; actief sinds 1991) en Christoff (1976; sinds 1993). Andere volkszangers zijn Will Ferdy & “Vlaamse Doris Day” Jo Leemans (beide 1927); John Terra & Erik van Neygen (beide 1951), cabaretière & stadsboerin Lady Angelina (1972), kleinkunstenaars Sam Gooris & Sanne Denotté (beide 1973) en zingende politici Jo de Clerck (met de banjo) & Margriet Hermans. Veel van deze corifeeën (sommige postuum) kwamen terecht in de in 2000 ingestelde Eregalerij van het populaire lied in Vlaanderen.

Ook bij folk & countrymuziek is in België de zang vaak in eigen (streek)taal. Veel folkartiesten vallen tevens onder kleinkunst. “Vlaamse Bob Dylan” Ferre Grignard (1939-1982) beleefde zijn glorietijd al in de 60er jaren. Piekperiodes van het genre zijn de 70er en 90er jaren. Onder de muzikanten die als tijdloos erkende hits scoorden en over de grens gekend zijn vallen de veelzijdige Bobbejaan Schoepen (1925-2010; eigen muziek & teksten in Brussels & Antwerps dialect, stichter van pretpark Bobbejaanland; met 5 miljoen muziekdragers 24e op de lijst), Wannes van de Velde uit Antwerpen (1937-2008), verguisde, vergulde & veelzijdige folkartiest & kleinkunstenaar Willem Vermandere (1940; Westvlaams), Ed Kooyman (1948, country in het Antwerps) en Bart Peeters (1959, bekend van TV). Ook Ferre Grignard (1939-1982), Dirk van Esbroeck (1946-2007) en Mong Rosseel (1946; van Vuile Mong & zijn vieze gasten) vallen op het grensvlak van folk & kleinkunst. In 1965 begon het duo Miek & Roel dat rond 1968 het boegbeeld vormde van de Vlaamse protestsong. Het Antwerpse Katastroof (1977) maakte naast drankliederen & ballades gewaagde protestsongs en is tot op de dag van vandaag gecensureerd door de Vlaamse publieke radio. Het door land omringde Belgisch Luxemburg kent Shanty (ook een vorm van protestzang) koor Cré Tonnerre.

De hoogtijfase van De Vaganten & De Elegasten viel in de 60er en 70er jaren en die van folkgroep Rum (met een corifeeën van hierboven) rond 1971. In 1976 ontstond via de jeugdnatuurbeweging Kadril. Eind 70er jaren startte Hubert Boone (1940) het Brabants volksorkest en zag Ashels het levenslicht (beide brengen veel dansmuziek). Amorroma haalt inspiratie uit Europese en barokke muziek en is tegelijk exponent van de folkrevival van de 90er jaren die gepaard ging met de opkomst van folkbals. Dit waren ook de hoogtijdagen van ’t Kliekske (in 1995 Vlaams cultureel ambassadeur). Andere groepen van de 90er jaren zijn Ambrozijn, AedO & Laïs (o.m. oude teksten op eigen melodieën) & Fluxus (1996-2006). In de jaren 00 volgden Ishtar, EmBRUN, Naragonia, Magister en Troissoeur (experimentele folk). Deze groepen zijn op folkbals te zien en te horen. Tussen 2000 en 2012 was Urban Trad (Vlamingen & Walen) internationaal actief, o.m. in 2003 op het Eurovisie songfestival. Ithilien (sinds 2005) combineert folk met metal.

Op het grensvlak van folk & wereldmuziek bewegen zich violist, componist & arrangeur Wouter Vandenabeeele (speelt o.m. in wereld bigband Olla Vogala), zanger muzikant David Bovée (o.m. muziekgroep Think of One), trompettist Bart Maris (1965), drummer Roel Poriau en accordeonist Didier Laloy (1974). Ter ziele zijn zanger, componist & muzikant Dirk van Esbroeck (1946-2007) en bigband Wawadakwa (1997-2006). Laïs won in 2007 een MIA Award voor wereldmuziek. Vanaf begin 80er jaren leefde Afrikaanse muziek uit de voormalige Belgische kolonies weer op. De bijdrage van Congo Kinshasa kwam m.n. tot stand via Dieudonné Kabongo (1950-2011) en de fusiemuziek van de groep Zap Mamma (1990; Frans & Engelstalig) rond zangeres Marie Daulne (1964). Een Rwandese bijdrage komt van zangeres Cécile Kayirebwa (1946). Karakteristieke instrumenten in de Belgsiche folk zijn de trekzak of diatonische accordeon, pijpzak (een type doedelzak), hommel (een plankciter) en draailier (een gemechaniseerde viool). Vlaanderen kent veel folkfestivals waarbij het 3daagse Dranouter (sinds 1975) claimt het grootste van Europa te zijn. Het Sfinks festival bij Antwerpen sloeg in 80er jaren aan en groeide uit tot een wereldmuziek festival. Andere festivals zijn het festival van Ham; Na fir Bolg & M’Eire Morough (Iers Keltische invloed), Gooikoorts (gezin + educatie), de paasfeesten van Leuven (met folklore, volkdans & kunst), het kleinschalige Deerlycke festival en (met volksdans) de internationale festivals van Moerbeke-Waas & Westerlo en het dansfestival van Lovendegem. Onder de uniek Belgische volksdansen vallen aan Vlaamse dansen de trawantel en de kegelaar en aan Waalse dansen de anglesse, arèdje, cramignon en maclote. In de eigentijdse genres ontwikkelden de Walen een eigen jump. In Vlaanderen zijn Bretonse dansen populair.

Ook kleinkunst brak in België in de 70er jaren door. Voor Vlamingen verwijst de term vooral naar Nederlands/ Vlaamstalige zang onder begeleiding van simpele, veelal akoestische, instrumenten. Dit verklaart de overlap met volksmuziek, folk & protestsong (zie boven) en ook met luisterlied & Franstalige chanson (België kent veel chansonniers die over de eigen grens bekend werden). Veel kleinkunst corifeeën gooiden hoge ogen bij de nacht & wedstrijd van Nekka (Nederlandstalige kleinkunst Antwerpen). Als tijdloos erkende hits komen op naam van Vlaams zangicoon & TV presentator Louis Neefs (1937-1980), Hugo Raspoet (1940, in 1969 onder censuur vanwege een tekst over de paus), Zjef Vanuytsel (1945-2015; +architect), Raymond van ‘t Groenewoud (1950, kleinkunst & rock, iconische nummers: meisjes, Vlaanderen boven & je veux de l’amour; MIA Awards in 2011 & 2017), de erg veelzijdige Urbanus (1949; Urbain Joseph Servranckx; absurd, anarchistisch, speels; speelde ook de hoofdrol in de meest bekeken Vlaamse film ooit Koko Flanel) en Johan Verminnen (1951) uit het Brusselse. Onder de grootheden uit het verleden vallen tevens pionier & nestor van de Vlaamse kleinkunst Miel Cools (1935-2013), Ann Christy (1945-1984) en Wim de Craene (1950-1990). Ook Jan De Wilde (1944), de kleurrijke Ivan Heylen (1946; bekend van de gepassioneerde hit De wilde boerndochtere), Kris De Bruyne (1950, kleinkunst & rock) en koning van het Vlaamse lied Guido Belcanto (1953) kenden hun glorietijd veelal in de 70er & 80er jaren.

Onder de nieuwe lichting vallen zangeressen JackoBond (1977), Eva de Roovere (1978), Mira (1982, kleinkunst & pop, piano) en Hannelore Bedert (1984, winnares Nekka 2007). Ze studeerden alle 3 kleinkunst aan het Herman Tierlinck instituut in Antwerpen. De noemer kleinkunst is ook van toepassing op vaak maatschappijkritische groepen als cabaretduo Kommil Foo (sinds 1987), poprock & chansongroep Yevgueni (2001), poprock band Fixkes (2005, in 2007 tophit Kvraagetaan) en de bands Lenny & De Wespen (2003) rond zanger songwriter Lannaert Maas (1978) & Het zesde metaal (2005; Westvlaams dialect) rond zanger songwriter Wannes Capelle (1979). Deze band won in 2015 de Sabam (vglbaar met Buma /Stemra in NL) Award voor Nederlandstalige muziek. Zanger, drummer, gitarist, presentator & acteur Bart Peeters (1959) won tussen 2007 en 2014 vijf keer de MIA Award voor Nederlandstalige muziek.

Bobbejaan Schoepen, Zjef Vanuytsel, Bart Peeters, Yasmine (1972-2009), Raymond van t’Groenewoud, Bart Herman (1959) & Johan Verminnen kunnen mede gezien worden als Nederlandstalige chansonniers, maar Franstalige chansonniers vormen in België qua verkoopcijfers de buitencategorie. Jacques Brel uit het Brusselse (1929-1978; deels eigen muziek & tekst; bekendste nummer: Ne me quitte pas uit 1959) zag zichzelf als Franstalige Vlaming, maar zong soms ook in het Nederlands. Naast de Vlaamse beweging nam hij de roomse kerk op de hak. In 2005 werd hij via de Waalse publiek omroep verkozen tot Grootste Belg aller tijden en bij de Vlaamse verkiezing eindigde hij op plek 7. Jacques Brel werd met 25 miljoen verkochte albums 3e op de lijst van best verkopende Belgische muzikanten. Deze lijst wordt aangevoerd door de bescheiden Salvatore Adamo (1943, geridderd in 2001, bekendste nummer vous permettez monsieur uit 1964) die met wel 100 miljoen items ook ver boven nr. 2 uitsteekt. In 1964 was Adamo best verkopende artiest ter wereld na de Beatles. Nummer 2 op de lijst is Frédéric François (1950; 35 miljoen muziekdragers). Net als Adamo heeft hij Italiaanse wortels (echte naam: Francesco Barracato). Hij zingt vooral liefdesliedjes (het vaakst in het Frans). Op plek 4 van de chansonniers (10,4 mln) komt Art Sullivan (1950) uit Brussel. Hij zingt Franstalig en beleefde zijn piekperiode in de 70er en 80er jaren.

Bij de overige muziek in eigen taal lopen de genres uiteen. Onder de bands met een Vlaams Nederlandstalig repertoire die ter ziele zijn valt rockgroep Gorki (1989-2014). Nog vigerend (2006/07) zijn De Kreuners (1978, poprock), Clouseau (1984, Belpop; 38e op de lijst met 2,1mln muziekdragers), Belgian asociality (1988, punk), CpeX (1990; Antwerpse rock & metal parodie), Mama’s jasje (1990, pop) met zanger Peter van Laet (1967), De Mens (1992, rock), hiphop groepen K.I.A (1993), ABN (1997, rap) & ’t Hof van Commerce (1997), meiden popgroep K3 (1998; 19e op de lijst met 6,1mln) en rock & popgroep Buurman (2008, Limburg). Vlaamstalige individuen zijn o.m. zangeressen Andrea Croonenberghs (1964, m.n. actrice, + Engelstalig), Dana Winner (1965), Claudia Decaluwé (1971) & Isabelle A (1975); zangers Bart Herman (1959, divers) Stijn Meuris (1964, o.m. ex rockband Noordkaap die in 1990 Humo’s rock rally won), Günther Neefs (1965, pop), Ronny Mosuse (1971, gevarieerd, diverse bands), Gene Thomas (1972, pop-dance), Brainpower (1975, rap; Gerrit Jan Mulder), Udo Mechels (1976, pop) & Stan van Samang (1979, +acteur) en beloften Jelle Cleymans (1985, + acteur), Arne Vanhaecke (1987), Thor! (1997) & Soufiane Eddyani (1998, rap).

Onder de corifeeën uit het verleden met een voornamelijk Franstalig repertoire was muziekproducer, uitgever & accordeonist Marcel De Keukeleire (1922-1986) goed voor 40 miljoen muziekdragers, o.m. via de vogeltjesdans & de groep Crazy Horse. Ook popzanger songwriter Pierre Rapsat (1948-2002) was succesvol. Onder de al wat oudere meisjes & jongens van nu vallen punkrockzangers Lou Deprijck (1946; met 20mln items 5e op de lijst) & Plastic Bertrand (1954, playbackte “Ça plane pour moi” van Lou Deprijck), rockzangers Arno Hintjes (1949; ook Engles, Nederlands & Vlaams) & Jean Blaute (1952, +kleinkunst, +gitarist, componist & producer) en zangeres Jo Lemaire (1956, o.m. new-wave, ook Nederlands & Engels). Popzangeressen Lio (1962, Wanda M.R.F Tavares de Vasconcelos, 18e met 7mln), Maurane (1962, Claudine Luypaerts; 37e met 3,2mln), Axelle Red (1968; Fabienne Demal, 22e met 5,2mln, zingt in veel talen) en Belgische & Canadese Lara Fabian (1970, 11e met 13 miljoen; ook Engels) scoren hoog qua verkoopcijfers. Sandra Kim (1972) won in 1986 (met jokken over haar leeftijd & met het liedje “j’aime la vie”) als enige tot nu toe (maart 2018) voor België het Eurovisie songfestival. Onder de hiphop artiesten vallen Stromae (1985; hiphop, house & techno; Paul van Haver, 16e met 8,5mln) & Damso (1992, rap, William Kalubi; in maart 2018 werd een opdracht om een lied te schrijven voor de Rode Duivels voor het WK voetbal gecancelled wegens seksistische tekst) en de groepen De Puta Madre (1990) uit Brussel (Frans & Spaans) & Starflam (1996, rap) uit Luik. De Franstalige Synthpop & new-wave band Vive la Fête (1997) uit Gent kent Danny Mommens & Els Pynoo als kern.

Kloosterszuster Sœur Sourire (1933-1985, alias voor Jeanne-Paule Marie Deckers) scoorde in 1964 een wereldhit met Dominique (o.m. in de USA het meest verkochte Belgische nummer ooit). Ze verliet het klooster en maakte in 1985 samen met haar vriendin een einde aan haar leven na vruchteloze pogingen om met muziek in haar onderhoud te voorzien. De domme & botte bureaucratische opstelling van de Belgische belastingdienst was daar debet aan.

Grootheden van instrumentele popmuziek uit België zijn André Brasseur (1939, orgel, jazz & blues; 17e op de lijst met 7 mln, tophit: Early bird satellite uit 1965) en gitarist componist & producent Francis Goya (1946, echte naam Francis Weyker; 15e met 10mln, tophit: Nostalgia uit 1975). Engelstalige popmuziek kwam relatief laat van de grond. Qua disco bestonden The Chakachas (latin soul, ook Spaans) echter al in de 50er jaren. In 1972 scoorden ze met “Jungle fewer” een wereldhit (censuur van de BBC radio op dit nummer wegens onzedig gehijg & gekreun kon dat niet voorkomen). Qua rock & pop waren The Pebbles (1965-1974) & Wallace Collection (1968-2007) en de nog vigerende bands Irish Coffee (sinds 1970; hardrock, blues), Machiavel (1974) en The Kids (1976, punkrock) er vroeg bij met Engelstalige hits. Internationaal succes in de 80er jaren boekten T.C. Matic (1980-1986) met Arno Hintjes & gitarist Jean-Marie Aerts & een Engels & Franstalig repertoire en The Scabs (sinds 1981, rock & punk) met o.m. zanger-gitarist Willy Lambregt (1959, na 1995 andere bands). Hetzelfde gold voor Vaya Con Dias (1986-2014; jazz, blues, soul, latin, softrock) met zangeres Dani Klein (1953) en geldt voor Soulsister (1985, soul, pop, funk) met zanger toetsenist Paul Michiels (1948) & zanger gitarist Jan Leyers (1958, +TV maker). In de 80er en 90er jaren kwamen ook metal bands in diverse subgenres op met o.m. blackmetal bands Ancient Rites (1989), Enthroned (1993) & Saille (2009) en verder Channel Zero (1990, heavy metal), Aborted (1995, death metal) & Leng Tch’e (2001, grindcore). De 90er jaren brachten überhaupt een explosie aan stijlen. De band Daan (1999) rond Daniël Stuyven (1969) speelt een aantal ervan. In Antwerpen ontstond een Indierock scene met groepen Club Moral (1981, noise), dEUS (1991), DAAU (1992), K’s Choice (1993; 42e met 3mln), Zita Swoon (1996) & Triggerfinger (1998; interactief live) & met zanger & muzikant Admiral Freebee (Tom van Laere, 1975). Gent werd een centrum van noiserock via Awaken (1988, erg populair in Vietnam & Japan), Das Pop (1994), Soulwax (1995, ook electrohouse & dance), Absynthe Minded & Zornik (1999). In Brussel begon toen noise band Ghinzu.

Qua electronische muziek was Telex (1978-2009) de eerste band uit België die scoorde met synthpop. Vanaf 1995 volgde Hooverphonic uit St. Niklaas met synthpop & triphop. EBM kreeg voet aan de grond met Front 242 (1981) en A Split-second (1985). Eind 80er jaren nam de Belgische bijdrage aan de evolutie van techno & aanverwante stijlen een aanvang. Vanuit EBM bracht Belgie new beat, bijv. door toedoen van producer Serge Ramaekers (1966; 32e met 4mln) met de Confettti’s (1988-1991) & een remix van “Marina” van Rocco Granata. Ook werden in Vlaams België Lords of Acid (1988, acid house; sm-achtig) & danceact Praga Kahn (1989) van Maurice Engelen (1959; 43e met 2.9mln) in het leven geroepen. Technotronic (1989-1995) rond producer muzikant Jo Bogaert (1956) & zangeres Manuela Kamosi (1973) werd met 14 miljoen items 9e op de lijst door o.m. de hit “pump up the jam”. Het grootste commerciële succes was evenwel weggelegd voor Nederlands Belgische house & eurodance band 2 Unlimited (1991; 4e met 20 miljoen en daarmee best verkochte popact ooit in de lage landen, grootste bijdrage: tophit No limit uit 1993). Vanuit electrohouse & rockgroep Soulwax (1995) brachten de broers Dewaele uit Gent de act 2 Many DJ’s. Andere corifeeën zijn dj’s & producers van house met Italiaanse wortels Junior Jack (1971, echte naam Vito Lecente) & Kid Crème (1974, Nicolas Scravelli) en de danceacts Sylver (2000) van producer/dj Wout van Dessel & zangeres Silvy de Bie (1981; ook pop, schlagers & kinderliedjes), Milk inc. (1996; dj Reggy Penxten, zangeres Linda Mertens; 53e met 2,1 mln), Lasgo (2001; 23e met 5mln) met zangeres Jelle van Dael, Ian Van Dahl/ Anna Grace (2000; 27e met 4,3mln; Annemie Coenen, Peter Luts, Bavid Vervoort) en zangeres Kate Ryan (1980, Katrien Verbeek, zangeres; ook Franstalig). Vanaf 2013 werd het dj duo Dimitri Vegas & Like Mike (de broertjes Thivaios) toonaangevend in de wereld van electronische muziek. Sickboy (Jurgen Desmet, 1978) is exponent van breakcore (kwam op vanaf 1995) en Jan Robbe (1980) van experimentele electronische muziek.

België kent 5 grote pop & rock festivals (meer dan 100.000 bezoekers; zie Lijst voor kleinere). Deze zijn Rock Werchter (1975, rock, pop, dance etc.; 4 daags, 1e weekend juli) in Brabant, Tomorrowland (2005, dance, 2 weekends in juli) & Graspop Metal meeting (1986, hardrock etc, 4daags, laatste weekend juni) in Antwerpen, Pukkelpop (1985; indie, punk, metal, dance etc.; 4daags, 2e helft augustus) in Belgisch Limburg en het Dour festival (1989; m.n. alternatief, 5daags, 3e weekend juli) in Wallonië. Onder de wedstrijden & prijzen vallen aan wedstrijden de 2jaarlijkse Humo’s rock rally (1978, 2jaarlijks) & Limbomania (2003) en de jaarlijkse Radio 2 zomerhit. Grote prijzen zijn de TMF awards (t/m 2010) & de Vlaamse ZAMU Award (t/m 2006, daarna de MIA’s)

Literatuur en dichtkunst

Door Belgisch grondgebied loopt al vanaf de vroege middeleeuwen een taalgrens. In het landsdeel ten noorden van die grens ontwikkelde zich het Nederlands en in het deel ten zuiden ervan Frans; uiteraard met eigen (respectievelijk Vlaamse & Waalse) dialecten. Zo ontstonden een Nederlandstalige & een Franstalige (Liste) en daarnaast een Vlaamse en een Waalse literatuur. Daarbij was in de middeleeuwen de Vlaamse bijdrage aan de evolutie van het Nederlands toonaangevend en verder was ze groter dan de bijdrage vanuit Wallonië aan het Frans. België bestaat als land sinds 1830. Daarom verwijst de term Belgische literatuur in principe naar de periode vanaf dat jaar. Voor de periode voor 1830 gebruikt men wel de term Zuid-Nederlandse literatuur (dichter, schrijver). In 1920 werd België 3talig omdat men er na de eerste wereldoorlog een stukje Duitsland bij kreeg. In dit gebied speken nu ruim 75.000 mensen Duits. Deze Duitstalige Gemeenschap kent o.m. eigen media, maar omdat ze zo klein is (ca. 0,7% van de Belgische bevolking), nog maar kort bestaat en zich nauwelijks voorstaat op een eigen identiteit qua literatuur & dichtkunst wordt e.a. hier buiten beschouwing gelaten. Thans is rond 60% van de bevolking Nederlands/ Vlaamstalig en ruim 39% Frans/ Waalstalig.

Vanaf de 6e eeuw werd Nederlands een onderscheidbare taal binnen de West Germaanse talen, maar de ontwikkeling naar Oudnederlands voltrok zich geleidelijk. Daarom is onder Neerlandici het laatste woord nog niet gezegd over waar Nederlands begint en wat de oudste Nederlandstalige tekst is. Oudnederlands ontwikkelde zich uit oud Frankisch en vigeerde ten zuiden van de grote rivieren en daarmee vooral in Vlaams België. Uit dit oer-Nederlands zijn slechts enkele tekstfragmenten bewaard gebleven zoals de tekst over het vrij verklaren van een laat (lijfeigene boer) uit de Salische wet van rond 510 (regeerperiode van de Frankische koning Clovis). Deze luidt “Maltho, thi afrio litho” (vrij vertaald: “ik meld je, je bent vrij, halfvrije”). De Wachtendonkse psalmen uit de 10e eeuw (met de woorden nog in de Latijnse volgorde) worden wel gezien als oudste boek en het gedichtje “Hebban olla vogala” van eind 11e eeuw als oudste literaire tekst in het Nederlands, maar Olla Vogala is meer exact geschreven in het West-Vlaams. Franstalige monnik Sigisbert van Gembloers (1030-1112) schreef in deze periode op later Belgisch grondgebied hagiografieën (heiligenlevens), polemieken & kronieken.

Limburgs vormde met Brabants, Vlaams en Diets (oud Hollands) het Middelnederlands. Limburger Hendrik van Veldeke (±1175) is wel gezien als eerste literator die bij naam bekend is, maar hij schreef meer Middelhoogduits dan Limburgs. De meeste 12e en 13e eeuwse teksten in het Middelnederlands zijn in vroeg Vlaams of Brabants. Veel teksten zijn uit het Frans vertaald en over de eigenlijke auteurs is dan weinig bekend (het kan bijv. ook gaan om opgetekende mondelinge overlevering). Wel schreef dichter Jacob van Maerlant ca. 230.000 verzen. Rijmkroniek schrijver Jan van Heelu was vergelijkbaar, maar minder productief. Onder de exponenten van mystieke literatuur vallen de non Beatrijs van Nazareth & de begijn Hadewijch. Het epische dierdicht Van den vos Reynaerde (plek 2 in de Canon van de Nederlandse letterkunde, de hoogste positie uit het België van nu) dat de typisch middeleeuwse gelaagdheid van tekst toont, zou in de 13e eeuw geschreven zijn door de Oostvlaming Willem die Madocke maecte (plek 4 van auteurs in de Canon, hoogste positie uit het huidige België) maar de wortels liggen mogelijk in de klassieke oudheid. Dit was ook de periode van ridderromans (lange gedichten in volkstaal) met als subcategoriën klassieke romans (in toppenvers), ruwere voorhoofse Frankische varianten met Karel de Grote als inspiratiebron (bijv. het Roelandslied & Karel ende Elegast), verfijndere hoofse Arthur romans (Walewein & Lancelot) en zinnelijke & aandoenlijke “oosterse” romans als Floris ende Blancevloer.

Ook de 14e eeuwse bijdrage uit Vlaams België is groter dan die uit de noordelijke Nederlanden. Jan van Boendale, een soort stadssecretaris in Antwerpen, leverde m.n. historische bijdragen. De hoofdbijdrage kwam echter van geestelijke literatuur in de vorm van hagiografieën (heiligenlevens), Marialegendes (o.m. Beatrijs) en tekst van de mysticus Jan van Ruusbroeck (naar verluidt na Anne Frank de meest vertaalde Nederlandstalige auteur). Zijn kritiek op de kerk vond weerklank bij de Moderne devotie beweging. Uit door de kerk georganiseerd straattoneel (mirakelspelen, mysteriespelen & moraliteiten) ontstond vanaf ca. 1350 wereldlijk toneel in de vorm van abele spelen (toneelstukken rond een thema uit de hoofse liefde dat daarna verbeeld werd in een klucht). Eén en ander bleef bewaard via een 3tal 15e eeuwse handschriften. Onder de Franstaligen vallen kroniekschrijvers Jean le Bel & de tooneengevende Jean Froissoirt.

In de 15e eeuw kreeg de overgang van middeleeuwen naar renaissance gestalte. De Vlaamse steden werden een economische grootmacht. Zo won het aardse terrein op het bovenaardse en individuele vrijheid op onderworpenheid aan adel & kerk. Deze evolutie sloot naadloos aan bij het humanisme dat opkwam vanuit het Italië van nu en dat religie, ethiek & dogma’s als maat voor alle dingen verving door nieuwsgierigheid (in de hand gewerkt door de ontdekking van nieuwe werelden), esthetiek & waarden uit de klassieke oudheid. De uitvinding van de boekdrukkunst (met Dirk Martens als Vlaams corifee) maakte vanaf eind 15e eeuw snellere en meer grootschalige verbreiding van geschriften mogelijk. In samenhang met dit alles kwamen in Vlaams België rederijkerskamers op. Deze organiseerden bijv. literaire wedstrijden met kenmerkende poëzie en brachten allegorisch toneel (maar ook esbatementen: kluchten van rederijkers) voort. De rederijkers vonden vorm erg belangrijk. Dat kwam bijv. tot uiting in het gebruik van stijlfiguren als het acrostichon of van rondelen zoals bij dichter Anthonis de Roovere (ca. 1430-1482) uit Brugge. Ook de moraliteit Elckerlijc (1e druk 1495) is van rederijkers. Rederijker Colijn van Rijssele schreef het eerste burgerlijke drama van Europa.

Veel is terug te vinden in de belangrijkste Vlaamse literaire erfenis uit de periode, een 3tal handschriften. In het Gruuthuse handschrift uit Brugge (ca. 1400) staan gebeden, hoofse poëzie & liederen (o.m. het Egidiuslied). In het handschrift van Hulthem (ca. 1410, ontdekt ca. 1840) zijn bijv. 4 abele spelen te vinden met Lanceloet van Denemarken uit ca. 1350 als oudste. Het Comburgse handschrift bevat o.m. werk van Maerlant & van Boendale, de dierfabel Van den vos Reynaerde en De reis van St. Brandaan (daarvan bestond al een 9e eeuwse Latijnse variant en een 12e eeuwse versie). Ook werden In Vlaams België vertalingen uit het middelfrans van 14e eeuwse fictieve reisverhalen van Jan van Mandeville populair (volgens de Franstalige Luikse kroniekschrijver Jean d’Outremeuse nam hij een Luikse identiteit aan na moord op een Engelse graaf). Andere Franstalige kroniekschrijvers uit de periode waren Georges Chastellain, diplomaat Ghillebert van Lannoy (1386-1462, beschreef ook de ridderlijke etiquette) & Jean Wauquelin (tevens vertaler uit het Latijn) en als voorlopers van de renaissance Filips van Komen (1440-1515) & Jean Lemaire de Belges.

De 16e eeuw stond in het teken van de doorbraak van boekdrukkunst, renaissance en reformatie met impliciet de keus tussen protestantisme & katholicisme (in het België van nu zegevierde de roomse kerk uiteindelijk). Hoewel ze als vrouw geen lid mocht worden van een kamer is thans de excentrieke Antwerpse dichteres Anna Bijns (1493-1575) de bekendste rederijker van deze eeuw. Ze was polemisch & moralistisch ingesteld en sterk gekant tegen zowel reformatie & Luther als het huwelijk. Andere rederijkers uit deze tijd zijn Cornelis van Ghistele (toneel, vertaling, latijnse poëzie) & de naar eigen zeggen erg productieve priester Matthijs de Castelein. Rederijkerskamers vonden pas na de val van Antwerpen (1584/85) echt navolging in Holland, m.n. door de vestiging van Vlaamse en Brabantse literatoren (incl. uitgever Christoffel Plantijn) die zich als religieus vluchteling (contrareformatie) het Hollands eigen maakten. Anderzijds beïnvloedde via hen het destijds chique gevonden Brabantse dialect het Hollands. Bekende vluchtelingen uit het België van nu in Holland waren Carel van Mander (bekend van het Schilder-boeck), dichter Jan Baptista van der Noot (introduceerde ode & sonnet in de literatuur van NL) en Filips van Marnix van St. Aldegonde die in 1585 buitenburgemeester was van Antwerpen en aan wie de tekst van het Wilhelmus (het latere volkslied van NL, een acrostichon) wordt toegeschreven. Rederijker invloeden zijn ook merkbaar in het mirakelspel Mariken van Nieumeghenen (1e editie in 1518 bij drukker uitgever Willem Vorsterman). Onder de toonaangevende producten uit de periode valt het Antwerps Liedboek (1544).

Na 1585 verschoof het literair culturele accent van Vlaams België naar Holland. In de Zuidelijke Nederlanden bleven in de 17e en 18e eeuw (tot 1830: Belgische revolutie, Romantiek) literatuur & poëzie van weinig betekenis. Wat resteerde was naast barok met adel & kerk als opdrachtgevers ook rooms van aard (contrareformatie). Exponenten zijn Justus de Harduwijn (1582-1641; schakel tussen contrareformatie & renaissance), jezuïet & Cats adept Adriaan Poirters (1605-1674), dichter van zinnelijke mystiek Daniël Bellemans en Franstalig hagiograaf Jean Bolland. Rederijker invloeden waren aanwezig bij schoolmeester & kluchten schrijver Willem Ogier (1618-1689), Cornelis de Bie (1627-1715, poëzie, blijspelen, kunstenaarsbiografieën) en mystieke dichter Michiel De Swaen (1654-1707). In de 18e eeuw deed de in Den Haag geboren Jan des Roches via een grammatica boek een poging Zuid-Nederlands te standaardiseren en advocaat Jan-Baptiste Verlooy bepleitte in 1788 een volwaardige positie van het Nederlands (elke geletterde sprak & schreef destijds Frans). Verder zijn toneel & geschiedschrijver Willem Verhoeven, literator & publicist Karel Broeckaert (1767-1826, eerste Vlaamse novelle, tevens volksroman), oranjegezinde dichter & toneelschrijver Jan-Baptist Hofman (1758-1835) en Franstalige romanschrijfster & vertaalster Cornélie Wouters de Vassé noemenswaard. In de 18e eeuw droeg de Verlichting bij aan de wetenschappelijke & industriële revolutie. Als tegenreactie kwam na 1780 de romantiek op die subjectieve (persoonlijke) bevinding juist zag als uitgangspunt voor kunst & creativiteit en nadruk legde op emotie, natuurbeleving, nostalgie, slachtofferschap & heldendom. Rond 1790 maakten Verlichting & Romantiek samen de geesten rijp voor de Franse revolutie.

De 3 revoluties samen zorgden er voor dat de wereld vanaf begin 19e eeuw nooit meer dezelfde werd. Regeringsvormen ontwikkelden zich gestaag richting democratie. Verlies van het vertrouwde & verandering vormden in heel Europa een voedingsbodem voor een queeste naar identiteit die zich o.m. uitte in nationalistische bewegingen. Kort voor 1800 kwamen m.n. meer behoudende Vlamingen, aangemoedigd door de roomse kerk, twee keer in opstand; in 1789 tegen het Oostenrijkse gezag van de Verlichte Keizer Jozef II en in 1798 tegen de Napoleontische bezetting (1795-1813). Na de Franse tijd beslisten de toenmalige grootmachten dat het latere België onderdeel werd van Nederland als buffer tegen Frankrijk. Onvrede hierover mondde in 1830 uit in de Belgische revolutie die gepaard ging met aversie tegen alles wat Nederlands was. Als reactie daarop kwam de Vlaamse beweging op. Deze vormde in België de aanzet voor literaire romantiek, vooral via literatoren uit Antwerpen en Gent met als pionier toneelschrijver & beschrijver van oude Vlaamse tekst & cultuur Jan Frans Willems (1793-1846). Uit zijn nalatenschap komt bijv. het liedje “klein, klein kleutertje” en naar hem is ook een fonds vernoemd. Pieter Frans van Kerckhoven (1818-1857; romantiek & realisme, polemisch, trek naar het buitengewone) was er eveneens vroeg bij.

De meest iconische leden van de Vlaamse beweging zijn evenwel volksschrijver van historische & plattelandsromans Hendrik Conscience (1812-1883; bekendste titel “De leeuw van Vlaanderen”) en priester, lyrisch & hekeldichter & vertaler Guido Gezelle (1830-1899, dichtte ook in het Westvlaams) die een inspiratiebron vormde voor tal van componisten & literatoren. Andere prominente leden waren Prudens van Duyse (poëzie, historie, essay), Jan Theodoor van Rijswijck (1811-1849, politieke & satirische liederen), dichters Karel Lodewijk Ledeganck (1805-1847, van arbeiderskomaf met “drie zustersteden” als dichterlijk evangelie van de Vlaamse beweging), Jan van Beers (1821-1888, typisch Vlaamse kijk op het leven) & jonkheer Philip Blommaert (historie, poëzie). Toneelschrijver Hippoliet Van Peene schreef in 1847 “De Vlaamse leeuw”, sinds 1985 het officiële volkslied van de Vlaamse gemeenschap. In 1893 is het Vlaams wettelijk gelijk gesteld aan het Frans. Binnen de Romantiek valt ook Franstalig literator Charles de Coster (1827-1879; m.n. bekend van de legende van Tijl Uilenspiegel & lamme Goedzak). Vanaf ca. 1915 spreekt men van Neo-romantiek met als representanten Alfred Hegenscheidt (1866-1964; tragedie Starkadd) en dichter Jotie T’hooft (1956-1977).

Als reactie op het dweperige in de romantiek kwamen realisme & naturalisme (1.8; 7.4) op, met in Vlaanderen Tony Bergmann (1835-1874) als overgangsfiguur. Daarin was  bewogenheid sociaal en werden de (rauwe) werkelijkheid & de boodschap belangrijker geacht dan de emotie. Dit versoberde de schrijfstijl. Nederlandstalige & Vlaamstalige exponenten zijn journalist & literatuurcriticus Domien Sleeckx (1818-1901, essays, romans, toneelwerk), de zussen Rosalie en Virginie Loveling (m.n. verhalen & gedichten), de Brabantse broers Renier (streekromans) & August (historie romans, satire) Snieders en Reimond Stijns (1850-1905, introduceerde naturalisme in België). Onder de Franstaligen vallen Camille Lemonnier (1844-1913; streekromans, kunstkritiek) en J.-H. Rosny; pseudoniem van de broers Joseph (1856-1940) en Séraphin Boex (1859-1948).

Tussen 1890 en het begin van wereldoorlog 1 (belle epoque) leidden de verwarring & onzekerheid (Darwin vs. Bijbel, arbeider vs. kapitalist etc.) van het fin de siècle gevoel tot hernieuwde focus op het irrationele en op verbeelding. Het door toonaangevende literatoren opgerichte magazine “Van nu en straks” (1893-1901) keerde zich als uiting van deze tijdgeest af van regionalisme; realisme & naturalisme. Naast Cyriel Buysse zaten dichter Prosper Van Langendonck; hoogleraar, links politicus & (kunsthistorisch) schrijver August Vermeylen (1872-1945) en de vaak pseudoniemen gebruikende auteur van romans Emmanuel De Bom (1868-1953) in de redactie. Deze situatie vormde na de 20e eeuwwisseling een stimulans voor Nederlandstalige en Franstalige literatuur; in eerste instantie via symbolisme (hang naar vroeger & vreemd) met als exponenten de Franstaligen Georges Rodenbach (1855-1898; bekendste titel: ‘Bruges-la-morte’), Maurice Maeterling (1862-1949) die met poëzie via écriture automatique, essay & drama als enige Belg tot op heden (2018) in 1911 de Nobelprijs voor literatuur won, Emile Verhaeren (1855-1916; kort verhaal, kunstkritiek, toneel, vertaald in 28 talen) en de Vlaamstalige Karel van de Woestijne (1878-1928, poëzie, literair essay).

Tijdens het interbellum bleven realisme & naturalisme aanwezig via bijv. Franstalig schrijfster Neel Doff (1858-1942; arbeidersbeweging; het door Paul Verhoeven verfilmde karakter “Keetje Tippel” is van haar afkomstig), Cyriel Buysse (1859-1932; romans & toneel, kreeg laat erkenning), Stijn Streuvels (1871-1969, echte naam Frank Lateur, 13x Nobelprijs genomineerd; o.m. streekromans, in 1962 de 2e Belgische winnaar van de in 1956 ingestelde prestigieuze 3jaarlijkse Prijs der Nederlandse letteren), Lode Baekelmans (1897-1965; volksverhalen, Antwerps schippersmilieu, er is een literatuurprijs naar hem vernoemd) en Lode Zielens (1901-1944; sociale romans, bekendste titel: ”Moeder, waarom leven wij”). Het werk van de Antwerpse dichteres Alice Nahon (1896-1933) was in deze tijd erg populair. In het Frans schreven ook de auteur van het gerenommeerd Franse grammaticaboek “Le bon usage” uit 1936 Maurice Grevisse (1895-1980), Suzanne Lilar (1901-1992, essays, romans, toneelwerk) en schrijfster van poëzie, streekromans & kinderboeken Marie Gevers (1883-1975).

Naast realisme & naturalisme kwamen stromingen op van het modernisme. Dit ging gepaard met meer bewustzijn van uiteenlopende perspectieven. Bijgevolg werden bij conventionele denkkaders & opvattingen gemakkelijker vraagtekens geplaatst. Modernisten koesteren (anders dan postmodernisten) echter nog wel de hoop op een alternatieve zingeving of alomvattende verklaring (avant-garde literatuur). Zo stelde via een debat het literaire tijdschrijft Forum (1932-1935) onder invloed van de na 1930 opkomende Nieuwe zakelijkheid eenvoudig taalgebruik om de boodschap helder over te brengen boven “mooischrijverij” van bijv. symbolisten. Vlaamse medestanders van dit idee waren schrijver dichter Maurice Roelants (1895-1966, neoklassiek, idealist), geschied & zedekundige Marnix Gijsen (1899-1984; echte naam: Jan Albert baron Goris; evolueerde van streng rooms via expressionistisch naar stoïcijns; Prijs der Nederlandse letteren 1974), Gerard Walschap (1898-1989, zie hierna onder vitalisme; prijs der Nederlandse letteren 1968) en (toneel)schrijver, dichter & eigenaar tegen wil & dank van een reclamebureau Willem Elsschot (1882-1960, echte naam Alphons Jozef de Ridder) met Kaas als meest vertaalde Vlaamse roman aller tijden (in 30 talen).

Het modernisme van het interbellum evolueerde via een aantal stromingen, te beginnen met het passief weergeven van stemmingen (impressionisme) zoals bij de Vlaamse dichters/ schrijvers Pol de Mont (1857-1931; aanvankelijk realisme, medeoprichter van De vlaamse gids in 1905), Fernand Toussaint van Boelaere (1875-1947, later magisch realisme & surrealisme) en Herman Teirlinck (1879-1967; ook toneel, medeoprichter clubs & magazines; in 1956 eerste winnaar Prijs der Nederlandse letteren). Door de behoefte iets te doen met stemming & bevinding kwam literair expressionisme op zoals bij het toneelschrijven van Teirlinck en bij dichter schrijver & linkse flamingant Paul van Ostaijen (1896-1928; ook betiteld als dandy) die o.m. dadaïstische poëzie creëerde net als de veelal Franstalige Clément Pansears (1885-1922). Weer een stap verder bood vitalisme ruimte voor een leven vol spanning & avontuur zoals bij de meest gelauwerde Vlaamse auteur Gerard Walschap (1898-1989; botste met roomse hypocrisie, bekendste titel: Houtekiet uit 1939) en bij autodidact Felix Timmermans (1886-1947; poëzie, toneel, historische & streekromans), één van de meest vertaalde & productieve schrijvers van Vlaanderen. Zijn bekendste titel is Pallieter (levensgenieter). Hij was geïnspireerd door Stijn Streuvels en bevriend met Ernest Claes (1885-1968) die ook populair werd met streekromans (o.m. humoristische titel “De Witte” uit 1920, verfilmd in 1934 en opnieuw in 1980). Beide schrijvers sympathiseerden als fanatiek aanhanger van de Vlaamse beweging tijdens de 2e wereldoorlog met de Duitse bezetter, maar hun straf daarvoor was kort van duur. Flamingant Filip de Pillecyn (1891-1962; Gerard Walschap zag hem als “prins der Nederlandse letteren”) zat wel 5 jaar vast wegens collaboratie.

Magisch realisme (werkelijk & onwerkelijk verbinden) kwam voor en na de oorlog tot uiting bij Johan Daisne (1912-1978; poëzie, toneel, hoorspel, essay & nonfictie, m.n. over film; belangrijkste titel: de man die zijn haar kort liet knippen), 2talig schrijver van jeugdlectuur, romans & detectives Jean Ray/ John Flanders (1887-1964; pseudoniemen van Raymond Jean de Kremer), de Franstalige Thomas Owen (1910-2002; Gérald Bertot) en romanschrijver Hubert Lampo (1920-2006; titel: de komst van Joachim Stiller uit 1960). Ook voor dichteres Rita Demeester (1946-1993) was de kloof tussen fantasie & werkelijkheid een groot thema. Surrealisme (werkelijkheden in diverse staten van bewustzijn en daarmee verwant aan symbolisme) was terug te vinden bij literatoren die in het Frans schreven zoals de pionier van de stroming in België Paul Nougé (1895-1967), absurdistisch auteur van sprookjes, toneel & poppentheater Michel de Ghelderode (1898-1962, echte naam: Adémar A.L. Martens; schreef ook artikelen over kunst & folklore, voorgedragen voor de Nobelprijs); schrijver, dichter & schilder Henri Michaud (1899-1984), dichter Marcel Lecomte (1900-1966) en het dichter schrijver echtpaar Louis Scutenaire (1905-1987) & Irène Hamoir (1906-1994; o.m. schuilnaan Irine).

Direct na de oorlog vigeerde het ontluisterend realisme dat in het teken stond van oorlogsleed en de verwerking daarvan met in plaats van hoogstaande idealen rauwe werkelijkheid, fysieke ontbering en weinig verheffende seksualiteit. Dit is het duidelijkst terug te vinden bij de veelzijdige dichter, schrijver van m.n. toneel & romans en schilder & filmmaker Hugo Claus (1929-2008; prijs der Nederlandse letteren 1986; Libris literatuurprijs 1997 voor “De geruchten”) en de veelzijdig & maatschappelijk betrokken literator & kunstschilder Louis Paul Boon (1912-1979; Nobelprijs genomineerd, sinds 1971 is een kunstprijs naar hem vernoemd). Ook Waals & Franstalige auteur Arthur Masson (1898-1970, bekend van Toine Culot) beschreef de Nazi bezetting. Hugo Claus & Louis Paul Boon zochten alras nieuwe vormen in proza & poëzie. Zo werden ze onderdeel van de heropbloei van modernisme via de vijftigers. Zo komen de thema’s uit Het verdriet van België uit 1983 van Hugo Claus bij veel schrijvers terug en zijn de titels van Boon “De Kapellekensbaan”& “Zomer te Ter-muren” samen wel betiteld als de Bijbel van de anarchist. Men zette zich af tegen het rationele van de vooroorlogse Forumgroep en maakte ruimte vrij voor gevoel & intuïtie via experimenteren met vorm & inhoud. Zo werd het een vitalistische literaire beweging die het bekendst werd vanwege de poëzie bijdrage. Magazines van de groep waren Tijd & Mens (1949-1955) en Podium (1944-1969), maar het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1946-1983) was meer toonaangevend.

Een groep experimentele Vlaamse dichters die zich tegen de Vijftigers afzette en het ethische ondergeschikt vond aan het esthetische noemde zich de Vijfenvijftigers. Ze publiceerden in het magazine Gard Sivik en beschikten o.m. over Paul Snoek (1933-1981, echte naam: Edmond A.C. Schietegat) als representant. Ook Schietegat’s leraar Nederlands & klassieke talen Anton van Wilderode (1918-1998; echte naam: Cyril Paul Coupé) was een gekend literator. Schrijver van autobiografische romans Maurice Gilliams (1900-1982) kreeg in 1980 de Prijs der Nederlandse letteren. De veelzijdige Karel Jonckheere (1906-1993; poëzie, novellen, reisverhalen, kritieken) schreef eveneens deels autobiografisch en gold als ambassadeur van de Vlaamse letteren. Maria Rosseels (1916-2005) stond aan de wieg van de filmkritiek in Vlaams België. Ze droeg ook bij aan de vrouwenemancipatie in de regio en haar verfilmde titel “de dood van een non” is één van de 15 titels in de christelijke literatuurcanon CLO 15.

In de jaren 60 kwam in Vlaanderen stream-of-consciousness literatuur tot uitdrukking bij Hugo Raes (1929-2013), existentialistisch schrijver van o.m. spannende kortverhalen. Ook de schrijver van satirische & allegorische romans & novelles Ward Ruyslinck (1929-2014; Raymond C.M. De Belster) staat te boek als existentialist. Vitalist Jef Geeraerts (1930-2015, romans, reisverhalen, toneel, hoorspel) confronteert de lezer met gewelddadig koloniaal verleden en is o.m. beticht van racisme & porno. Neerlandicus Paul de Wispelaere (1928-2016; prijs der Nederlandse letteren 1998), Ivo Michiels (1923-2012, tevens dichter) en Daniël Robberechts (1937-1992) schreven experimentele romans. De beide laatsten elimineren daarbij a.h.w. hun personages. Christine D’Haen (1923-2009; prijs der Nederlandse letteren 1992; in 1951 eerste winnaar Arkprijs van het vrije woord) kende een eigen stijl van poëzie en schreef daarnaast autobiografische fictie. Jos Vandeloo (1925-2015, roman, essay, poëzie, toneel, tv scenario) beschreef eenzaamheid & vervreemding als gevolgen van de moderne maatschappij en streefde naar een bijna paradijselijke leefwereld. Johan Ballegeer (1927-2006) kreeg in 1989 de Vlaamse prijs voor jeugdliteratuur toegekend. Eerdere winnaars waren Mireille Cottonjé en Henri van Daele. Onder de Vlaamse literatoren vanaf de 70er jaren werd schrijver & journalist Johan Anthierens (1937-2000) gekend om zijn satire. Van dichter schrijver Herman de Coninck (1944-1997) vigeerde de bijnaam “De man die zijn volk poëzie leerde lezen”. Met zijn dood werd ook het NWT, de opvolger van het Nieuw Vlaams tijdschrift, opgedoekt. In de 70er jaren debuteerde Eriek Verpale (1952-2015) die geïnspireerd werd door zijn joodse komaf, in de 80er jaren waarneemster Patricia de Martelaere (1957-2009; roman & essay; tevens hoogleraar filosofie) en in de 90er jaren kinderboekenschrijfster Lieve Baeten (1954-2001).

Onder de Franstalige schrijvers zijn bij de uiterst productieve Waalse schrijver van m.n. detectives & psychologische romans Georges Simenon (1903-1989; gebruikte tevens diverse pseudoniemen) ook kenmerken van vitalisme aanwezig. Hij werd het bekendst met zijn creatie commissaris Maigret. Met een oeuvre van ca. 500 titels (waarvan veel verfilmd) bereikte hij naar schatting een half miljard lezers. Een minder bekende Franstalige schrijver van politieromans met eveneens verfilmde titels & laureaten was Stanislas-Andrée Steeman (1908-1970, tevens illustrator). Suzanne Lilar (1901-1992) kreeg voor haar essays, romans & toneelwerk de titel van barones. Van de hand van haar dochter Françoise Mallet-Joris (1930-2016) verschenen naast biografieën romans, korte verhalen & essays (vaak rond menselijke relaties & emancipatie). Psychoanalytica Jacqueline Harpman (1929-2012) schreef o.m. psychologische, historie & streekromans. Ook Henry Bauchau (1913-2012) had een psychoanalyse achtergrond. Conrad Detrez (1937-1985) toonde maatschappelijk engagement. Hem werd in 1978 de Prix Renaudot toegekend, één van de 5 grote Franse literatuurprijzen.

Onder de beroemde Belgische stripauteurs & tekenaars waren Hergé (1907-1983; echte naam: Georges Prosper Remi Remi; schepper van Kuifje), Jijé (1914-1980, Joseph Gillain; riep o.m. Robbedoes & Kwabbernoot in het leven), André Franquin (1924-1997, o.m. Guust Flater & Marsupilami) en Yves Varende (1942-2011; Thierry Martens; o.m. ook boeken over strips) Franstalig. De schepper van Suske & Wiske Willy Vandersteen (1913-1990) en die van Lucky Luke (de cowboy die sneller schiet dan zijn eigen schaduw) Morris (1923-2001; Maurice de Bevere) waren Nederlandstalig. Met Franquin (in 1974), Jijé (1977) & Morris (1992) kregen de hedendaagse auteurs François Schuiten (geb. 1956; editie 2002) & Hermann Huppen (1938; editie 2016) een prestigieuze Franse oeuvreprijs voor stripproducenten uitgereikt. De productieve Waal Raoul Cauvin (1938) kreeg in 1976 een vergelijkbare erkenning van dezelfde bron.

Onder de hedendaagse literatoren die voor de 80er jaren debuteerden vallen de aan het vitalisme verwante Franstalige schrijver van avonturenromans Henri Vernes (geb. 1918, één van de diverse pseudoniemen van Charles-Henri Dewisme, schepper van Bob Morane) en de vitalistische & veelzijdige Pieter Aspe (1920, detective, streekroman, humor, avontuur, Hercule Poirot oeuvreprijs 2013), Monika van Paemel (1945, poëzie, romans), Leo Pleysier (1945, meervoudig winnaar AKO & Libris literatuurprijs), barok romantische dichter Leonard Nolens (1947, prijs der Nederlandse letteren 2012) en schrijver & diplomaat Herman Portocarero (1952). In de 80er jaren viel in België het debuut van een aantal gekende literatoren samen met de opkomst van postmoderne literatuur die ultieme waarheden relativeert. Vlaamse literatoren met postmoderne kenmerken zijn Pol Hoste (1947, literaire bijdragen, theater), Stefan Hertmans (geb. 1951; poëzie, roman, essay, theater; AKO & Fintro literatuurprijs 2014 voor “oorlog en terpentijn”), Koen Peeters (1959, AKO prijs 2017 voor “De mensengenezer”), dichters Dirk van Bastelaere & Erik Spinoy (beide 1960), Peter Verhelst (1962, poëzie, romans, theater; o.m. 4voudig winnaar Herman de Coninck poëzieprijs, Fintro prijs 2000 & prozaprijs Vlaamse gemeenschap), schrijver psycholoog Paul Verhaegen (1965; Vlaamse debuut prijs 1997; meest gelauwerd: de epische oorlogsroman “Omega minor”) en Jeroen Olyslaegers (1967; romans & theater; o.m. Arkprijs 2014; Fintro prijs 2017).

Schrijvers met een 80er jaren debuut zijn naast Peter Verhelst Eric de Kuyper (1942, tevens filmregisseur), Paul Claes (1943, poëzie, romans, essay, vertaling) en Brigitte Raskin (1947, won in 1989 als eerste uit België de AKO literatuurprijs voor haar debuut “Het koekoeksjong”), jeugdauteur Marc de Bel (1954) en de drie auteurs met de meeste media-aandacht Kristien Hemmerechts (1955; romans, reisverhalen, essays, recensies, filmscenario’s; thema: menselijk onvermogen); de erg productieve dichter, schrijver, columnist & (ex) voetballer Herman Brusselmans (1957; bewust anti-literair, grofheid Engelse stijl, verguld maar vooral verguisd) en de veelzijdige Tom Lanoy (1958; poëzie, roman, column, toneel & theater; polemisch, provocerend, origineel; Gouden Ganzenveer 2007). Een 90er jaren debuut kenden Pieter Aspe (1953; crimi’s), Anne Provoost (1964, jeugdliteratuur, romans, essays; meest bekroonde titel: “Vallen”), Erwin Mortier (1965; proza, poëzie, columns; ghostwriter), Paul Mennes (1967; satirisch schrijver & Vlaams representant van generatie Nix); dichter schrijver, essayist & neurowetenschapper Jan Lauwereyns (1969; VSB poëzieprijs 2012) en schrijver, dichter, columnist & presentator Dimitri Verhulst (1972; Gouden Uil 2007 voor “De helaasheid der dingen”; Libris 2009). Literatoren met hun debuut vanaf 2000 zijn cultuurhistoricus & archeoloog David Van Reybrouck (1971, o.m. debuutprijs 2002 & Ganzenveer 2014), Griet Op de Beeck (1973; debuut in 2013, in 2018 al 2 verfilmingen; thema: o.m. seksueel kindermisbruik), Saskia De Coster (1976), Annelies Verbeke (1976, roman, kortverhaal, filmscenario; F. Bordewijkprijs 2015; J.M.A. Biesheuvelprijs 2018), Yannick Dangre (1987, debuutprijs 2011) en Frederik Willem Daem (1988, debuutprijs 2016). De Pools-Belgische Alicja Gescinska (1981; filosofe, schrijfster & TV maakster) kreeg in 2017 de debuutprijs.

Tot de exponenten van nu van Nederlandstalige komische literatuur behoren Tom Lanoye, Herman Brusselmans, Dimitri Verhulst en journalist & scenarioschrijver Guido van Meir (1947). Nog niet vermelde schrijvers van Nederlandstalige jeugdliteratuur zijn Ed Franck (1941; Eddy Vrancken; 2voudig winnaar Vlaamse prijs jeugdliteratuur), André Sollie (1947), Bart Moeyaert (1964), Els Beerten (1959) en Do van Ranst (1974, o.m. 2voudig winnaar Zoute Zoen). Onder de hedendaagse Franstalige literatoren vigeert het surrealisme bij Amélie Nothomb (1966, barones omwille van haar schrijverschap). Met een aantal auteurs is ze lid van de Franstalige Belgische koninklijke Académie voor taal & letteren. Andere leden zijn Pierre Mertens (1939, + internationaal advocaat, fictie vermengd met historische feiten), François Weyergans (1941; + filmregisseur, kreeg in 2005 de prestigieuze Franse Prix Goncourt toegekend), Nicole Malinconi (1946, o.m. vrouwenrechten), psychotherapeut & schrijver François Emmanuel (1952) en de oorspronkelijke Fransoos Éric-Emmanuel Schmidt (1960, romans, toneel, verhalen).  België kent ca. 50 literatuurprijzen voor Nederlandstalige literatuur. Daarnaast komen Nederlandstalige Belgen vaak in aanmerking voor de ca. 150 Nederlandse prijzen (zie ook lijst). Onder Belgique zijn nog specifiek Waalse prijzen te vinden. De belangrijkste Nederlandse en Franstalige prijzen staan al in de tekst. Maurice Maeterling (1862-1949) kreeg in 1911 als enige Belg tot nu toe (2018) de Nobelprijs voor literatuur.

Theater

Wanneer zich op het grondgebied van het België van nu voor het eerst theater afspeelde of waar de eerste rondtrekkende vermaakartiesten opdoken is niet te achterhalen. Wel is van de middeleeuwen bekend dat er diverse soorten speelllieden bestonden. Onder hen waren troubadours of minnezangers die de hoofse liefde bezongen nogal eens van adel, zoals hertog Jan I van Brabant uit de 2e helft van de 13e eeuw naar wie een Nederlands biermerk is vernoemd. Buiten dat waren er jongleurs (rondtrekkende speellieden) en vermaakartiesten met een broodheer als hofnarren (grapjassen) en minstreels (meer divers). Geschreven bewijzen van theater van rond 1130 betreffen liturgisch toneel dat vanuit de kerk werd georganiseerd. Daaronder vielen opvoering van Bijbelverhalen en mysteriespelen; mirakelspelen rond het leven van heiligen en passiespelen rond het lijden & sterven van Jezus (thans kennen 5 plaatsen in België nog passiespelen met soms honderden deelnemers). Naarmate zulke voorstellingen populairder werden, vonden ze vaker buiten de kerk plaats (bijv. op wagens) en werden ze volkser qua taal. Zo onstond vanaf 1350 wereldlijk toneel in de vorm van abele spelen (toneelstukken rond een thema uit de hoofse liefde). In het handschrift van Hulthem (1410) zijn er vier te vinden. Het wagenspel groeide intussen uit tot processies van wagens (vaak van clubs, incl. gilden) die gepaard gingen met straattoneel. Via opname van wereldse elementen gingen ze als toogspelen (uitgebreide tableaux vivants met commentaar ter lering & vermaak) op den duur op carnavalsoptochten lijken. Ook werden lering & vermaak vaker gecombineerd door stichtelijke voorstellingen (incl. abele spelen) te laten volgen door een sotternie (klucht) rond hetzelfde thema om de boodschap breder toegankelijk te maken en bij geestelijk toneel werd bijv. de duivel wel weergegeven als komische griezel. Er ontstond eveneens poppenkast voor volwassenen (“doeckenspiel”).

Dit alles werd in de hand gewerkt doordat vanuit het latere Italië de renaissance aan invloed won en Vlaamse steden een economische grootmacht werden. Dit ging gepaard met opkomend humanisme dat religie, ethiek & dogma’s als maat voor alle dingen verving door nieuwsgierigheid (in de hand gewerkt door de ontdekking van nieuwe werelden), esthetiek & waarden uit de klassieke oudheid. In samenhang met dit alles kwamen in Vlaams België rederijkerskamers op. Deze brachten allegorisch toneel & esbatementen (kluchten van rederijkers) voort. Voorbeelden van toneelwerk van rederijkers zijn de 15e eeuws moraliteit Elckerlyck en de begin 16e eeuwse mirakelspelen Mariken van Neiumeghen (auteur onbekend) en het Spel vanden heilighen sacramente vander Nyeuwervaert van de Brusselse stadsdichter Jan Smeken (ca. 1450-1517; o.m. ook het origineel van “Het overspel van Mars & Venus”). Tezelfdertijd schreef rederijker Colijn van Rijssele het eerste burgerlijk drama in Europa (stadsdichter van Brussel & toneelschrijver Colijn Caillieu is wel met hem vereenzelvigd). De commedia dell’árte, een improvisatietoneel traditie uit het latere Italië waarin o.m. de schelm Pulcinella figureerde, dook in de 16e eeuw in Antwerpen op als marionetten theater en werd verbasterd tot poesjenellentheater (in spreektaal: “de poesje”). Toen de hertog van Parma rederijkerskamers in 1585 als broeinesten van hervormingsdenken afschafte, konden deze theaters doorgaan omdat Spanjaarden geen Vlaams verstonden en ze niet serieus namen. Politici werden er echter meer bespottelijk gemaakt dan bij rederijkerkamers. De theaters konden hun kritische functie tegenover de heersende macht door de tijd heen behouden en nadat België in 1830 als onafhankelijke natie in het leven was geroepen waren ze nog steeds populair. Het icoon van de Vlaamse beweging Hendrik Conscience ontleende bijv. inspiratie aan bezoeken aan het theater als kind.

Na 1585 (val van Antwerpen) verschoof het culturele accent van Vlaams België naar Holland. Desalniettemin openden in 1661 de Antwerpse aalmoezeniers een schouwburg waar vanaf 1682 (voornamelijk Franstalige) opera’s werden opgevoerd en na 1709 ook drama. Deze traditie zou in de 20e eeuw uitgroeien tot de Antwerpse “Koninklijke Vlaamse opera”. Tussen 1682 en 1697 kende Brussel een eerste operatheater. Rond 1700 volgden (ook voor opera voorstellingen) de Muntschouwburg te Brussel en de St. Sebastiaan schouwburg in Gent (de voorloper van de Gentse Koninklijke Opera). Onder de 17e en 18e eeuwse toneelschrijvers van de Zuidelijke Nederlanden vielen de barokke Nicolaus Vernulaeus (1583-1649; tragedies in het Latijn) & Michiel de Swaen (1654-1707, ook mysticus & rederijker; m.n. bekend van Vastenavond klucht “De gecroonde leersse”), schoolmeester & kluchtenschrijver Willem Ogier (1618-1689), Cornelis de Bie (1627-1715, poëzie, blijspelen, kunstenaars biografieën) en Willem Verhoeven (1738-1809; tevens geschiedschrijver). De gebr. Gimblet uit Gent gaven tussen 1780 & 1803 een 2talige theateralmanak uit. In 1782 werd de Muntschouwburg te Brussel uitgebreid met het Parktheater waar de nadruk tot 1807 lag op toneel en vanaf 1819 op Vaudeville, een voorloper van variété. Charles Bernardy (1724-1807) en Eugène Hus (1758-1823) waren internationaal toonaangevend in de wereld van dans & ballet.

In de 19e eeuw kreeg in de Nederlandse tijd (1815-830) Luik een Koninklijk theater. De Belgische revolutie begon in 1830 tijdens een opvoering van de opera “De stomme van Portici” in De Muntschouwburg in Brussel. In deze periode vielen literaire romantiek en opkomst van nationalistische identiteitsbewegingen (incl. de Vlaamse beweging) samen; m.n. vanuit de Vlaamse steden Antwerpen & Gent met als toneelschrijvers Jan Frans Willems (1793-1846), Auguste de Peellaert (1793- 1876; tevens componist, roman schrijver & legerofficier), Hippoliet Van Peene (tevens dichter van “De Vlaamse leeuw”, sinds 1985 het Vlaamse volkslied) en iets later Alfred Hegenscheidt (1866-1964) met de dweperige machotragedie Starkadd. In 1832 kreeg Brussel een Franstalig Koninklijk Conservatorium met als eerste directeuren François-Joseph Fétis (1784-1871) en François-Auguste Gevaert (1828-1908; beide componeerden o.m. opera’s). Het grootste muziektheater van Brussel, de Folies Bergère; opende in 1886. In 1834 (tevens geboortejaar van Peter Benoit die ook opera’s componeeerde) werd in Antwerpen de Bourlaschouwburg opgeleverd. Ook hier werden aanvankelijk vooral Franstalige opera opgevoerd, maar in 1893 richtte de Antwerpse componist en concertmeester Edward Keurvels (1853-1916; leerling van Benoit) als tegenhanger het “Nederlandsch lyrisch tooneel” op. In 1907 ging dit gezelschap als “De Vlaamse opera” door het leven net als het nieuwe onderkomen dat men betrok dat op aandringen van o.m. Benoit was gebouwd. Benoit droeg ook bij aan de totstandkoming dat jaar van een theateropleiding aan het (sinds 1893 koninklijke) Vlaams conservatorium te Antwerpen. In 1920 verwierf de Vlaamse opera evenzeer het predicaat Koninklijk. Al sinds 1853 kende Antwerpen het “Nationael tooneel”; het eerste gesubsidieerde Nederlandstalige theatergezelschap. In 1874 nam dit gezelschap de naam aan van haar nieuwe onderkomen de “Nederlandsche schouwburg” en bij het 50jarig bestaan in 1903 is hier het predicaat Koninklijk toegevoegd. Het thuistheater (en het gezelschap) werden zo de KNS. In 1934 werd de Bourlaschouwburg KNS. Uit een poppentheater ontstond in 1942 het jeugdtheater van de KNS. Vanaf ca. 1880 sloeg ook in de wereld van amateurtoneel de verzuiling toe.

Qua namen uit de periode 1850-1950 componeerde Edgar Tinel (1854-1912) twee romantische opera’s en Ferdnand Mertens (1872-1952) & Emiel Martony (1889-1951) maakten operettes. Ook Joseph François Snel (1793-1861), August De Boeck (1865-1937), Paul Gilson (1865-1942) & Albert Lietaert (1882-1963) componeerden o.m. voor theater & ballet. Onder de operazangers (Lijst) vallen de joodse bariton Bernard Tokkie (1867-1942), tenor Ernest van Dijck (1861-1923) en sopraan Marie Sasse (1837-1907). In 1858 is een Staatsprijs voor Vlaams toneelwerk ingesteld met romantiek schrijver Hippoliet van Peene als eerste winnaar. Tweevoudige winnaars waren de Vlaamse nationalisten Désiré Delcroix (1823-1887), Raf Verhulst (1866-1941) & Cyriel Verschaeve (1874-1949; na de 2e wereldoorlog oorlog bij verstek ter dood veroordeeld wegens collaboratie) en Herman Teirlinck (1879-1967, expressionisme). Ook Domien Sleeckx (1818-1901, realisme; drama & blijspel) kreeg de prijs. Andere Vlaamse schrijvers van toneel waren Cyriel Buysse (1859-1932, naturalisme), Paul Spaak (1871-1936), Henri van Daele (1877-1957; ook cabaretier), vitalist Felix Timmermans (1886-1947) en surrealist Paul van Ostaijen (1896-1928). Franstalig toneelwerk vol symboliek verscheen van de hand van Emile Verhaeren (1855-1916) & Nobelprijswinnaar Maurice Maeterling (1862-1949). De grootste Belgische acteur uit de periode was de Franstalige Adeline Dudlay (1858-1934; in 1883 lid Comedie-Française). Onder de toneelstukken die sporen nalieten vallen de komische Brusselse Romeo & Julia variant Bossemans & Coppenolle uit 1938 en “Het trouwfeest van juffrouw Beulemans” uit 1910. Frans Lamoen (1876-1954) & Renaat Grassin (1900-1964) uit Brussel waren cabaretiers. Grassin kreeg na de oorlog 3 jaar cel (collaboratie), maar keerde daarna als “het Ketje” terug in radiohoorspelen.

In de naoorlogse periode werd de theater infrastructuur flink uitgebreid. Het KNS gezelschap fungeerde tussen 1945 en 1967 als nationaal toneel van België. In dezelfde periode verzorgde men ook een theateropleiding. In 1967 werd dit een rijksopleiding onder de roepnaam Studio Herman Teirlinck met een toneel & een kleinkunst afdeling. Na een fusie was dit tussen 1999 en 2007 het Herman Tierlinck Instituut. Sinds 1995/96 is dit instituut samen met de drama opleiding van het Antwerps conservatorium onderdeel van de Hogeschool Antwerpen en in 2008 versmolt men tot één opleiding. Het Koninklijk Conservatorium Brussel (KCB) is in 1967 opgesplitst in een Nederlandstalige & een Franstalige afdeling. Men is thans met o.m. film & theaterschool RITCS (en een musicalopleiding) onderdeel van de Eramushogeschool & de Vrije universiteit van Brussel. Sinds 2015 is ook het RITCS koninklijk. Josée Nicola (1918-12007) richtte o.m. in 1947 in Antwerpen de Belgische balletschool op (Koninklijk in 1997).

In 1956 is het Mechels Miniatuur Theater (MMT) opgericht. Het jaren 70 protest tegen de establishment kreeg ook vat op België via de z.g. Vlaamse Golf met een hoofdrol van o.m. theaterdramaturge & criticus Marianne van Kerkhoven (1946-2013; Vlaamse Cultuurprijs voor Podiumkunsten 2004). Zo ging het MMT vernieuwend theater brengen en is in 1984 te Antwerpen de “Blauwe maandag compagnie” in het leven geroepen als alternatief voor het theater establishment (lees: KNS), in 1987 gevolgd door gezelschap “De Tijd” van Lucas Vandervorst en in 1989 door STAN (Stop Thinking About Names) van afgestudeerden aan het Antwerps conservatorium. Na zo’n 15 jaar vonden Mechelse jongeren het MMT terug establishment zodat het in 1999 concurrentie kreeg van Abattoir Fermé met vooral underground theater. Het MMT ging in 2002 verder als theaterproject ’t Arsenaal. In 1965 startte stadstheater NTGent met het KNS gebouw als thuisbasis. In Antwerpen tekenden KNS en Blauwe maandag compagnie in 1998 de vrede door te fuseren tot Het Toneelhuis met nog altijd de Bourlaschouwburg als thuishaven. Het jeugdtheater in Antwerpen werd na de oorlog zelfstandig en in 1971 koninklijk. In 1980 werd de nieuwe Stadsschouwburg thuishonk. Sinds 1997 heet het gezelschap “HETPALEIS”. Sinds 1991 kent Brussel op het vlak van jeugdtheater productiehuis BRONKS dat in 2002 de Grote Theaterfestivalprijs won. Sinds 2006 kent dit festival een eigen Vlaamse variant, beurtelings in Antwerpen & Brussel.

In 1981 fuseerden Gentse stadsopera & Antwerpse KVO tot Vlaamse Opera en begon toneelschrijver Ruud de Ridder (1951, ook bekend van de TV) het “Echt Aantwerps theater” (EAT) dat vooral komedies ging brengen. Qua dans in Vlaanderen startte danseres & choreografe Jeanne Brabants (1920-2014; barones in 2000) in 1951 een klassieke balletopleiding aan de KVO. Tien jaar later werd dit met haar als directrice de koninklijke balletschool. In 1969 stichtte ze het Ballet van Vlaanderen dat in 1976 Koninklijk werd. In 1985 kreeg men een afdeling Musical o.l.v. Linda Lepomme, maar deze is in 2007 van overheidswege opgeheven. De “Vlaamse Golf” manifesteerde zich in de 80er jaren ook in Les Ballets C de la B van choreograaf Alain Platel (1956) en in bijdragen van choreografe Anne Theresa de Kaarsmaeker (1960). Zo kreeg de moderne dans uit België wereldwijde erkenning. Om moderne dans te promoten kent Vlaanderen sinds 2016 een Dag van de dans. Kleinkunst brak in België in de 70er jaren door. Voor Vlamingen verwijst de term naar een vorm van cabaret met vooral Nederlands/ Vlaamstalige zang onder begeleiding van simpele, vaak akoestische instrumenten. Dit verklaart de overlap met volksmuziek, folk & protestsong en ook met luisterlied & Franstalig chanson (België kent veel chansonniers die over de eigen grens bekend werden). Veel kleinkunst corifeeën gooiden hoge ogen bij de nacht & wedstrijd van Nekka (Nederlandstalige kleinkunst Antwerpen). Kleinkunst corifeeën & chansonniers zijn ook te vinden onder het kopje (niet klassieke) “muziek, zang & dans” hierboven. Theater wordt in Vlaanderen sinds 1976 gesubsidieerd, sinds 2006 via een kunstendecreet van het departement van jeugd, sport & media.

Onder de per 1 mei 2018 overleden naoorlogse namen vallen schrijvers van o.m. toneelwerk als de vitalisten Gerard Walschap (1898-1989), Jef Geeraerts (1930-2015), Jos Vandeloo (1925-2015), Johan Anthierens (1937-2000) en Suzanne Lilar (1901-1992), magisch realist Johan Daisne (1912-1978), ontluisterend realist Hugo Claus (1929-2008; droeg tussen 1955 & 1986 bij aan het Holland Festival) en qua Franstaligen Lucien Maubeuge (1878-1968) & Fernand Crommelynck (1886-1970, + acteur regisseur) en de expressionisten Michel de Ghelderode (1898-1962) & Arthur Masson (1898-1970) en de veelzijdige kunstenaars (incl. toneelschrijver) Marcel Mariën (1920-1993) & Marc Moulin (1942-2008). Toneelacteurs met vaak ook rollen in radiohoorspelen & op TV of in films zijn Louisa Ghijs (1902-1985, +operette), Gaston Vandermeulen (1904-1984; gezelschap: KNS) & Hélène van Herck (1908-1993; KNS; samen de Theatronprijs 1968), Luc Philips (1915-2002; docent theateropleiding KCA; KNS;), Romain Deconinck (1915-1994), Jet Naessens (1915-2010; KNS), Raymond Gérôme (1920-2002, Franstalig), Nand Buyl (1923-2009; KVS, + regisseur), Ward De Ravet (1924-2013; KVS & KNS), Marc Leemans (1925-2015, MMT, radio hoorspel), Senne Rouffaer (1925-2006, ook kinderen van hem werden gekende acteurs), topcorifee Julien Schoenaerts (1925-2006; NNT, STAN), film & TV actrice Ann Peterson (1927-2003; KVS), Dirk Decleir (1942-1974) en Philippe Volter (1959-2005). Komische acteurs zijn Gaston Berghmans (1926-2016) en de Franstaligen Raymond Devos (1922-2006) en (Belgische Monty Python groep) Les Snuls (1989-1993). Onder de theater directeuren vallen de internationaal vermaarde opera intendant Gerard Mortier (1943-2014) en Bert van Kerkhoven (1906-1984). Hij was de vader van theatercriticus Marianne van K die in in 2004 de in 2003 ingestelde Vlaamse Cultuurprijs voor podiunkunsten kreeg toegekend.

Componisten die ook werk voor theater (opera, operette, ballet en/of toneel) maakten zijn René Barbier (1890-1981), Paul Collaer (1891-1989), Jean Absil (1893-1974), Marcel Poot (1901-1988), Gaston Brenta (1902-1969), Armand Preud’homme (1904-1986), Jef Maes (1905-1996), René Defossez (1905-1988), Hans Flower (Gaston de Vester: 1907-1992), Ernest van der Eyken (1913-2010), Karel Goeyvaerts (1923-1993), Henri Pousseur (1929-2009), Willem Kersters (1929-1998) en Luc Brewaeys (1959-2015). Onder de zangers van opera/ operette (Lijst) vallen Renaat Verbruggen (1909-1981) & Jules Bastin (1933-1996; lage mannenstemmen i.e. bas, bariton), tenoren Fernand Faniard (1894-1955) & Jan Verbeeck (1913-2005), internationaal mezzosopraan Rita Gorr (1926-2012), Yvonne Levering (1905-2006; contra-alt tot mezzosopraan) en sopranen Nini de Boël (1898-1982, bijnaam “Antwerpse nachtegaal”), Vina Bovie (1900-1983, Raymonde Serverius (1924-2006) en Elisabeth Verlooy (1933-2012). Kleinkunst corifeeën & chansonniers zijn te vinden onder (niet klassieke) muziek, zang & dans hierboven. Nog niet beschreven werden Vlaamstalige cabaretiers met nadruk op sketches als Lowieke Staal (1903-1991) & Charles Janssens (1906-1986, ook veel filmrollen) uit het Antwerpse en Renaat Grassin uit Brussel (1900-1964) & Sidonie van Larebeke (1893-1970) uit Gent. De veelzijdige Marcel Hoste (1912-1977) uit de laatste stad verwierf de meeste faam als pamtonimespeler. Stéphane Steeman (1933-2015; 39e Franstalige Grootste Belg verkiezing) is een Waals humorist en Ferdinand Davaux (1878-1918) & Raymond Devos (1922-2006) zijn Waalse cabaretiers.

De hedendaagse toneelschrijvers Pol Hoste (geb. 1947), Stefan Hertmans (1951), Peter Verhelst (1962) en Jeroen Olyslaegers (1967) dragen kenmerken van het  postmodernisme. Ook Kristien Hemmerechts (1955) & Tom Lanoy (1958) schreven toneelwerk. Belgische winnaars van de de Taalunie Toneelschrijfprijs (soms tevens acteur en/of regisseur) zijn Philip van Luchene (1950), Geertrui Daam (1952), Claude Lammens (1957; + dichter, vertaler & performer), Luk Perceval (1957; samen met Peter Verhelst), Peter de Graef (1958), Bernard de Wulf (1960), Kris Kuppens (1962), David van Reybrouck (1971) & Stijn Devillé (1974, + Vlaamse Cultuurprijs podiumkunsten 2009). Tine van Aerschot (1961) was ook theater vormgeefster & Yves de Pauw (1978) tevens acteur & regisseur. Franstaligen toneelschrijvers zijn François Emmanuel (1952) en Éric-Emmanuel Schmidt (1960). Onder de medio 2018 in leven zijnde Vlaamse acteurs (vaak bekend van TV en film) vallen Raymond Bossaerts (1938); Jacques Vermeire (1951), Jan Decleir (1946), Viviane De Muynck (1946, Theo d’Or 1987), Peter de Graef (1958, + toneelschrijver & regisseur), Lucas Van den Eynde (1959), Katelijne Damen (1960, Theo d’Or 1990, Mary Dresselhuisprijs 1996), de wereldberoemde actiefilmster Jean-Claude Van Damme (1960), Filip Peeters (1962), Els Dottermanms (1964), Peter Van Den Begin (1964, + regisseur), Stany Crets (1964), Ann Ceurvels (1968; +stem), Steven van Watermeulen (1968, Louis d’Or 2001), Barbara Sarafian (1968), Mark Tijsmans (1969), Joke Devynck (1972), Tine (1975) & Pieter Embrechts (1972), Tom Dewispelaere (1976),  zoon van … Matthias Schoenaerts (1977), Benjamin van Tourhout (1977, + regisseur & toneelschrijver), Veerle Baetens (1978), Stan van Samang, Kevin Janssens, Line Renée & Titus De Voogdt (allen 1979), Louis Talpe (1981), Marie Vinck (1983), Gilles De Schryver (1984, NL en Franstalig), Jonas Van Geel (1984) en Evelien Bosmans (1989).

M.n. beroemd van musicals zijn Annie Cordy (1928), Ann van den Broeck (1976) en Free Souiffrai (1980). Onder de soapsterren vallen Pol Goossens (1949), Jakob Beks (1952) & Nicolas Caeyers (1992, +producent & regisseur). Voorbeelden van Vlaamse cabaretiers & komieken zijn Urbanus (1949; m.n. van typetjes), Marc Uytterhoeven (1957; komische Tv shows), Godfather van de Standup Geert Hoste (1960), Christian Hecq (1964, Franstalig), Raf Coppens (1965), Bert Kruismans (1966), Wim Helsen (1968), Gunter Lamoot (1970), Alex Agnew (1972), Bert Gabriëls (1973), Wouter Deprez (1975), Bart Cannaerts (1980), Philippe Geubels (1981) en Lieven Scheire (1981, van het kwartet Neveneffecten). Als Vlaamse imitatoren (bijv. te zien in Vlaamse Kopspijkers of “Tegen de Sterren op”) zijn Kurt van Eeeghem (1952), Chris Vanden Durpel (1960), Dirk de Noyelle, Walter Baele, Tine Embrechts, Wim Coenen, Nathalie Meskens, Jonas Van Geel, Guga Baúl, Ella Leyers (1988) en Clara Cleymans (1989) gekend. Onder de Franstalige acteurs vallen Jean-Claude Frison (1946), Yolande Moreau (1953), Armand Éloi (1962) & Natacha Régnier (1974) en filmacteurs Lucas Belvaux (1961, + regisseur), Olivier Gourmet (1963), Benoît Poelvoorde (1964, komisch), Cécile de France & Marie Gillain (beide 1975) en Jérémie Renier (1981) en de komische acteurs Jacques Bucqoy (1945) & taartengooier Noël Godin (1945). Een populaire Franstalige satirische politieke komedie is ”Sois Belge et tais-toi”. Enkele theaterproducenten uit België zijn Luk de Bruyker (1953), Dirk Pauwels (1955), Patrick Bernauw (1962), Peter Pe. Music Hall & Studio 100 zijn producenten van musicals.

Tot de eigentijdse componisten (vaak tevens docent/ pedagoog, musicus of dirigent) met ook werk voor theater behoren de geadelden Jacqueline Fontyn (1930), François Glorieux (1932), Pierre Bartholomée (1937) & Dirk Brossé (1960) en verder Maurice Pauwels (1929), Wilfried Westerlinck (1945) Wim Mertens (1953 tevens contratenor zanger), Piet Swerts (1960), Wim Henderickx (1962) & Bert Appermont (1973). Bij de zangers van opera/ operette (Lijst) vallen José van Dam (1940) en Hans Peter Janssens (1962) onder de lage mannenstemmen (bas & bariton). Marnix De Cat (1967) gaat van bas tot contratenor en René Jacobs (1946) is contratenor. Enkele tenoren zijn Zeger Vandersteene (1940) & Thomas Blondelle (1982). Bij de vrouwen doet alt zangeres Soetkin Baptist (1985) klassiek & pop. Onder de sopranen vallen Ann Van den Broeck (1976, musicals) en Iris Luypaers (1982). Aan theaterfestivals kent Vlaams België naast het TheaterFestival Vlaanderen (afwisselend Antwerpen & Brussel) en het 2jaarlijkse Kaaitheater in Brussel (sinds 1993 met een vast onderkomen) o.m. het Theater aan Zee in Oostende en de Zomer van Antwerpen. In Franstalig België zijn er o.m. de theaterzomer van Villers-la-Ville en het Festival XS te Brussel. Daar vindt ook het 2talige Kunstenfestivaldesarts plaats.

Cinema

Aan de geboorte van de cinema in 1895 via de Franse gebr. Lumière gingen enkele ontwikkelingen vooraf waarin Belgen een rol speelden. Zo vond illusionist Étienne-Gaspard Robert eind 18e eeuw de fantoscoop uit die via suggestie van een bewegende entiteit het hooggeëerd publiek de stuipen op het lijf kon jagen en nadien bij menig spiritist & spookhuisexploitant in de smaak viel en in 1831 ontwikkelde natuurkundige Joseph Plateau de fenakistiskoop die aan de basis lag van de cinematograaf van de Lumiére broers (naar hem is een tussen 1986 en 2011 bestaande filmprijs vernoemd). De Belgische cinema begon met een eerste filmdemonstratie door de Lumières op 1 maart 1896 in de Koningsgalerij te Brussel. Hippolyte De Kempeneer, de eerste Belgische filmproducent, kwam al in 1897 met een reportage rond een bezoek van Leopold II (later berucht vanwege het schrikbewind in kolonie Congo) aan Tervuren. Naast documentaires maakte hij educatieve films die hij o.m. voor scholen vertoonde in zijn filmzaaltje. Tijdens de eerste wereldoorlog begon hij een filmstudio die in 1923 afbrandde. In 1919 regisseerde Charles Tuteleir (1897-1996) voor hem de film “het gemartelde België” over de oorlog. In 1910 begon Alfred Machin, een cineast van de Franse gebr. Pathé, een productie studio in België met in 1914 een anti-oorlogsfilm. In de tijd van de stomme film (in 1927 kwam de eerste geluidsfilm) vonden plannen voor het maken van actiefilms (bijv. verfilming van “De leeuw van Vlaanderen” van Hendrik Conscience) geen doorgang vanwege geldgebrek (in 1984 is deze historische roman wel verfilmd). De eerste lange speelfilm uit België “De storm des levens” uit 1920, een melodrama uit de Antwerpse havenbuurt, werd een flop. Tijdens het interbellum waren Frankrijk & de USA toonaangevend in de filmwereld en regisseurs uit Europa, onder wie de Belg Jacques Feyder, trokken daar naartoe (rond 1935 regisseerde hij weer films in Europa).

In de jaren 30 experimenteerden de regisseurs Charles Dekeukeleire (1905-1971) & Henri Storck (1907-1999, + acteur) met nieuwe filmtechnieken. De door hen gestichte Belgische Documentaire School leverde in deze tijd de grootste bijdrage aan ’s lands cinema. Hun realistische stijl, met de stomme zwartwit documentaire film misère au Borinage uit 1934 van Storck & de Nederlander Joris Ivens (1889-1989) als hoogtepunt, maakte hen onderdeel van de avant-garde. In hetzelfde jaar kwam als eerste Belgische geluidsfilm “De Witte van Sichem” uit met hoofdrollen van Nand Buyl (1923-2009, toen dus 11) & Magda Janssens (1884-1973). Deze verfilming door Jan Vanderheyden van het gelijknamige boek van Ernest Claes werd een ware hit. De film werd tot ver in de 70er jaren nog vertoond in filmzaaltjes en vormde de basis voor een TV serie tussen 1969 & 1972 en een remake in 1980. “De Witte” is een eerste verfilming van sociaal bewogen streekromans van vooral Vlaamse schrijvers (z.g. boerendrama’s) waarvan er tussen de 40er en 90er jaren nog een aantal zouden volgen. Het betreft bijv. Baas Gansendonck van Hendrik Conscience (in 1945), Pallieter (1976) & Boerenpsalm (1989) van Felix Timmermans, de Vlaschaerd van Stijn Streuvels (1983) en Het gezin van Paemel van Cyril Buysse (1986). Van de Waalse regisseur Jacques Boigelot verscheen in 1970 het boerendrama Paix sur les champs (Vrede over de velden); de eerste Belgische film met een Oscar nominatie. De Duitse Edith Kiel (1904-1993) en haar partner Jan Vanderheyden (1890-1961, na de oorlog verschoof het accent naar E.K. omdat hij gestraft was voor collaboratie) hadden een aandeel in “De Witte” en in volkskluchten films in streektaal die vanaf de 30er jaren populair werden met rollen van o.m. Gaston Berghmans (1926-2016) en vanaf eind 50er jaren ook van Leo Martin & Jef Cassiers.

Na de oorlog was er weinig geld voor films en al helemaal niet van de overheid. Wel speelde België een rol in de animatiefilm doordat in 1954 uitgever van het blad “Kuifje” Raymond Leblanc animatiestudio Belvision begon. Men kwam met tekenfilms voor TV rond striphelden Suske & Wiske en Kuifje en men bracht tussen 1965 en 1975 een aantal tekenilms uit rond Kuifje, Asterix & De smurfen met o.m. Eddie Lateste (1929) als regisseur. De veelvuldig gelauwerde Raoul Servais (1928) startte in 1963 in Gent een opleiding animatiefilm en in 1979 kreeg hij met zijn korte animatiefilm Harpya in Cannes een Gouden palm. Faam als regisseur van speelfilms verwierf Roland Verhavert (1927-2014). Zijn debuut Meeuwen sterven in de haven (1955), een thriller à la film noir uit Amerika, werd goed ontvangen. Hij regiseerde vooral boekverfilmingen, waaronder boerendrama’s. Vanaf 1964 kwam er overheidssubsidie voor de Belgische cinema. Dit leidde tot een generatie makers van moderne films (vaak magisch realistisch) i.p.v. boerendrama’s of documentaires die vaak ook voor TV werkten met als bekendsten André Delvaux (1926-2002) & Harry Kümel (1940; hij regisseerde tevens musicals & opera’s en kreeg in 2014 de prijs van verdienste, een carrièreprijs van de Vlaamse filmpers). Delvaux debuteerde in 1966 met de verfilming van de roman “de man die zijn haar kort liet knippen” uit 1947 van magisch realist Johan Daisne en is wel gezien als stichter van de Belgische cinema. In 2010 is in Wallonië een promo organisatie voor de Belgische film naar hem vernoemd die jaarlijks de Magrittes, een groep belangrijke Belgische filmprijzen, ging uitreiken. Sinds 1974 bestaat het Internationaal filmfestival van Vlaanderen & Gent. Daar worden in Vlaams België ingestelde filmprijzen uitgereikt (tussen 1986 & 2011 de Joseph Plateau prijs en daarna de Ensor).

In de 80er jaren leidde deze evolutie tot een meer persoonlijke stijl bij bijv. de makers van prijswinnende films Marc Didden (1949; o.m. Brussels by night) & Robbe De Hert (1942; o.m. Blueberry Hill & het vervolg Brylcream Boulevard) en bij cultregisseur Rob van Eyck (1939; zijn gewelddadige & seksuele The afterman werd via videotheken de  meest gekochte Belgische film in het buitenland). Topschrijver Hugo Claus (1929-2008) schreef met wisselend succes ook ruim 20 filmscenario’s. Zijn script voor Mira uit 1971 leidde tot het meeste succes (11e op de lijst van meest bezochte films van Belgische bodem), maar ondanks de rolbezetting met topacteurs als Julien Schoenaerts (1925-2006) & Jan Decleir (1946) flopte de verfilming uit 1984 van zijn script voor “De Leeuw van Vlaanderen” van Hendrik Conscience. Ook kwamen komedies terug op met bijdragen van Robbe de Hert & Patrick Lebon (1940) en komisch duo Gaston & Leo in bijv. “Zware jongens” (1984) en “Paniekzaaiers” (1986; 16e op lijst Belgische films) en vooral van Urbanus (1949) als regisseur & hoofdrolspeler. Zijn “Hector (1987)” & “Koko Flanel” (1990) staan met beide ca. 1 miljoen bezoekers 3 en 2 op de ranglijst van meest gekeken films van eigen bodem. Deze beide films tezamen met de 4e (Daens uit 1993) en 15e film op deze lijst (Marina 2013) werden (mede) geregisseerd door Stijn Coninx (1957). In de wereld van de experimentele film kreeg Chantal Akerman (1950-2015) internationaal erkenning. Gérard Corbeau (1942) kreeg voor zijn “Le maître de musique” uit 1988 een Oscar nominatie. Een jaar eerder verwierf Nicole van Goethem (1941-2000) voor haar titel “een Griekse tragedie” o.m. een Oscar voor Beste korte animatiefilm.

In de 90er jaren begon voor de Belgische cinema een hoogtijperiode. Zo had Jaco van Dormael (1957) veel succes met zijn magisch realistische tragikomedies Toto le héros, uit 1991 (nationale filmprijs van Frankrijk voor beste buitenlandse film & beste debuut bij het filmfestval van Cannes) en Le Huitème jour uit 1996 met o.m. een Gouden Palm voor de acteur met het syndroom van Down Pascal Duquenne. De satire op de media C’est arrivé près de chez vous uit 1992, met regisseur Rémy Belvaux (1966-2006), werd een cultklassieker en droeg er toe bij dat Benoît Poelvoorde (1964, ook in Frans Belgische komies) de meest succesvolle Franstalige Belgische acteur werd. Stijn Konings (o.m. de romanverfilming Daens uit 1993) en de Waalse broers Jean-Pierre (1951) & Luc (1954) Dardenne scoorden diverse prijzen met (sociaal) realistische films als La Promesse uit 1996 rond de thema’s racisme, vluchtelingen & jongeren. Ze wonnen in Cannes een Gouden Palm met Rosetta uit 1999 & L’Enfant (2005) en een Grand Prix met Le Gamin au Vélo (2011). Oscar genomineerd werden Farinelli (1994) van de Waal Gérard Corbiau (1941) en “Iedereen beroemd” (2000) van de Vlaming Dominique Deruddere (1957).

Medio 2018 waren van de 23 meest bezochte Belgische films ooit 14 vanaf 2000 gemaakt. Een in 2004 ingevoerde belastingmaatregel voor zelfstandigen & bedrijven werkte gunstig voor de filmindustrie. Regisseur & TV persoon Erik Van Looy (1962) bracht na de milleniumwisseling 3 titels op de lijst van succesvolle films uit België met op plek 6 “De zaak Alzheimer” uit 2003 (met o.m. acteur Koen de Bouw) die zich niet geheel toevallig afspeelt in 1995, het jaar van gijzeling & misbruikzaak Dutroux. Deze film fungeerde als gangmaker voor o.m. lijstaanvoerder Loft (2008; 1,2mln bezoeken in 2013). Later (in 2016) volgde nog nr. 20 op de lijst “De premier”. De zaak Alzheimer maakte ook de weg vrij voor Ben X uit 2007 (een verfilming door Nic Balthasar van zijn boek over een Asperger autist die zelfmoord pleegt omdat hij gepest werd) en “De hel van Tanger” (2006) van regisseur Frank Van Mechelen & Eric Wirix met de acteurs Filip Peeters (1962) en Axel Daeseleire (1968, ook dj, veel te zien in crimi’s). Wirix regiseerde in 2013 de eerste verfilming van de TV komische serie F.C. De Kampioenen; 5e op de lijst van Belgische succesfilms. Twee latere verfilmingen van deze serie door Jan Verheyen (1963) trokken ook veel bioscooppubliek. Ze volgden in 2015 (plek 9) en 2017 (plek 12). Verder scoorde hij nog met “Zot van A” (2010; plek 21) en “Dossier K”  (2008, 23e) hetgeen hem tot de meest populaire Belgische regisseur maakt. Aan Verheyen’s  voorliefde voor B films is als cultfilm evenement de Nacht van de wansmaak ontsproten.

Een 2voudige bijdrage aan de lijst van Belgische succesfilms kwam na 2000 van Felix van Groeningen (1977) via de verfilming in 2009 van “De helaasheid der dingen” van Dmitri Verhulst (plek 18) en in 2012 van toneelstuk The broken circle breakdown (plek 22) met o.m. een succescvolle hoofdrol van actrice Veerle Baetens (1978). Ook aanwezig op de lijst zijn Freddy Coppens (1946, met Max op plek 8), Ludo Cox (met Oesje! uit 1997 op 10), Tim van Aelst (1978; met “Safety first” uit 2015 op 13; via productiehuis Shelter ook succesvol met komische tv series als Benidorm bastards met o.m. één van de 3 Belgische Emmy Awards), Guy Goossens (met Frits & Freddy uit 2010 op 17) en Michaël R Roskam (pseudoniem voor Michaël Reynders; met de crimi ”Rundskop” uit 2011 op 19). Van de 20 duurste Belgische films haalden er slechts 3 de lijst van 23 meest bekeken films. Onder de bekende Belgische film & TV acteurs (zie ook onder theater hierboven) vallen verder Dora van derGroen (1927-2015), de veel gelauwerde Yolande Moreau (1953) en Koen de Bouw (1964).

Wetenschappers, uitvinders en andere grote Belgen

Op Lists of via Ned/Fran zijn honderden beroemde Belgen te vinden. De queeste kan bijv. worden beperkt tot Nobelprijswinnaars of tot genomineerden voor de verkiezingen in 2005 door Nederlandstalige & Franstalige Belgen van grootste Belg aller tijden. T/m 2018 kwam België tot 11 Nobelprijs winnaars; de eerste in 1904 en de laatste in 2013 (Lijst). Van hen wonnen er 4 de prijs voor de vrede (waarvan 1x een instituut) en 3 die voor geneeskunde/ fysiologie (incl. 1x een duo). Eén keer won een Belg de prijs voor natuurkunde, scheikunde of literatuur. Vredesprijzen gingen achtereenvolgens naar het instituut voor internationaal recht te Gent voor het ontwikkelen van standaardprincipes (in 1904), August Beernaert (gedeeld met een Fransoos) voor legale bijdragen aan het internationaal bewerkstelligen van vrede (1909), Henri La Fontaine in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Internationaal bureau voor de vrede (1913) en de Dominicaanse pater George Pierre voor zijn inzet voor Europese vluchtelingen tijdens wereldoorlog 2 (1958). Bij geneeskunde/ fysiologie prijzen betreft het Jules Bordet (research naar het immuunsysteem 1919), Corneel Heymans (bloedonderzoek 1938) en Albert Claude & Christian de Duve (samen met een USA Amerikaan; celonderzoek 1974). De andere prijzen gingen naar Maurice Maeterlinck (literatuur 1911), Ilya Prigogine (scheikunde 1977) en François Englert (natuurkunde 2013; gedeeld met de Brit Peter Higgs).   

 

Van de Nobelprijswinnaars staan Dominique Pierre (plek 54), Christian de Duve (60e), Ilya Progogine (64e) & Maurice Maeterlinck (98e) op de Vlaamse nominatielijst van de Grootste Belg verkiezing in 2005 en op de Waalse lijst prijken Jules Bordet (37), Ilya P (72) & Maurice M (80). Ook staan er andere wetenschappers & uitvinders op beide lijsten. Op de lijst van Vlaams België betreft het uit de periode voordat België in het leven is geroepen (i.e. voor 1830) theoloog & humanist Desiderius Erasmus (ca. 1467-1536; wel Hollander, maar leefde o.m. een tijdlang in het zuiden), cartograaf Gerardus Mercator (1512-1594), arts & anatoom Andreus Vesalius (1514-1564), botanicus & arts Rembert Dodoens (1517-1585), vesting & waterbouwkundige Simon Stevin (1548-1620) en missionaris & astronoom Ferdinand Verbiest (1623-1688). Uit de periode rond & na 1830 betreft het astronoom, wiskundige, statisticus & socioloog Adolphe Quetelet (1796-1874), historicus Henri Pirenne (1862-1935), poolreiziger Adrien de Gerlache (1866-1934), Β wetenschapper George Lemaître (1894-1966) & farmacoloog & concern oprichter Paul Janssen (1926-2003) en uit de tijd van nu moleculaire biologen Marc van Montagu (1933) & Christine van Boeckhoven (1953) en wiskundige Pierre Deligne (1944). Naast Mercator, Vesalius & Lemaître zijn op de lijst van Franstalig België nog de uitvinder van de saxofoon Adolphe Sax (plek 20, 1814-1894), electrotechnisch ingenieur Zénobe Gramme (23e; 1826-1901), scheikundie & grootindustrieel Ernest Solvay (15e; 1838-1922), grammaticus Maurice Grevisse (35e; 1895-1980), geoloog Haroun Tazieff (46e; 1914-1998) en Belgisch ruimtevaarder Dirk Frimout (29e; 1941) te vinden.      

 

In 2005 werd de verkiezing van de grootste Belg In Vlaams België gewonnen door filantroop Pater Damiaan en in Franstalig België door chansonnier Jacques Brel. De top 10 van de Vlaamse Lijst & de Waalse Lijst deelden naast de namen van deze beide winnaars die van wielrenner Eddy Merckx. De top10 namen op de Vlaamse lijst van industrieel Paul Janssen, roomse geestelijke & politicus Adolf Daens en Vlaamse volksschrijver Hendrik Conscience (ook 3 namen) zijn niet te vinden in de top100 van de Waalse lijst en in de top100 van de Vlaamse lijst ontbreken 4 Waalse top10 coryfeeën; zuster Emanuelle (filantroop), José van Damme (bas bariton & opera zanger), Benoît Poelvoorde (filmacteur) en crimischrijver George Simenon.

Cultuurbeleid, bestedingen, betekenis en deelname

Op EN (compendium) is via country directory info te vinden over het cultuurbeleid van België dat in 1830 als onafhankelijk land in het leven is geroepen. Geheel eigen aan het land is dat al sinds de vroege middeleeuwen een taalgrens dwars door het gebied loopt. Ten noorden daarvan spreekt men Vlaams (een Nederlands dialect) en ten zuiden ervan vigeert het Waals, een Frans dialect. Na de eerste wereldoorlog zijn nog de voornamelijk Duitstalige Oostkantons aan het land toegevoegd. Cultuurbeleid behoorde tot in de jaren 70 van de 20e eeuw tot het domein van de landelijke overheid. Na de 2e wereldoorlog viel er geleidelijk meer onder en vanaf eind jaren 60 kwam meer nadruk te liggen op democratisering van cultuur. Bij dit alles beperkte de overheid zich veelal tot algemene regelgeving & subsidiëring van (vaak verzuilde) Vlaamse & Waalse organisaties die zelf de inhoud bepaalden. Vooral na 1945 gaf de taalgrens situatie aanleiding tot taalstrijd. Om deze te beheersen ontwikkelde het land zich vanaf de 70er jaren van eenheidsstaat tot bondsstaat met een federale overheid en als eerste laag daaronder 3 gewesten en 3 taalgemeenschappen met ieder hun eigen regering, parlement en beleid. De Vlaamse gemeenschap omvat ca. 60% van de bevolking (6,7 miljoen), de Waalse ruim 39% (4,5mln) en de Duitstalige gemeenschap 0,7% (76.000). Een aantal schouwburgen & musea bleef federaal, roerend erfgoed werd een gewestelijke aangelegenheid, maar cultuur werd hoofdzakelijk een bevoegdheid van de gemeenschappen. De Vlaamse & Waalse gemeenschap kennen sinds 1981 ieder een eigen ministerie van Cultuur.

In 2014 ging in Vlaanderen sport uit het cultuurministerie en werd een ministerie van Cultuur, media, jeugd & Brussel ingesteld. De Duitstalige gemeenschap kent een ministerie van Werk, cultuur & toerisme. In 2016 kreeg de Waalse gemeenschap een minister van Cultuur & Kleine kinderen. Onder de federale paraplu vallen een aantal veelal in Brussel gevestigde grote culturele, kunstzinnige & wetenschappelijke instellingen van nationaal belang (vaak met het predicaat Koninklijk of Nationaal). Ook is wetgeving rond status van de artiest, copyright, BTW, godsdienstvrijheid, discriminatie, armoede & veiligheid federaal. Internationele samenwerking regelen de gemeenschappen zelf. Wel zijn er overlegstructuren tussen de cultuurministeries van de gemeenschappen onderling en de federale overheid.

In de Vlaamstalige gemeenschap lag tot de 80er jaren nadruk op basisvoorzieningen als cultuurcentra & bibliotheken en subsidie voor volwasseneneducatie & jeugdwerk. In de 80er jaren deed de economische crisis het accent verschuiven naar het verwerven van eigen inkomsten in de sector. Tijdens de 90er jaren werd het beleid planmatiger. Zo kwamen er 5jaren plannen. Het decennium daarna was er weer meer geld. Er kwamen steunpunten (in 2015 waren ze er voor voor beeldende & podiumkunsten, erfgoed, jeugd & sociaal cultureel werk) en er werd gepoogd het beleid op de deelgebieden te integreren en op elkaar af te stemmen. Na 2009 kwam het budget voor cultuur terug onder druk. Tussen 2009 & 2014 ging meer aandacht naar het opstuwen van Vlaanderen in de vaart der volkeren (de NV-A kwam in de regering) en er volgde koppeling van cultuurbeleid aan natuur & milieu. Vanaf 2014 ging de focus naar media, jeugd & Brussel en het versterken van grote instellingen & ondernemerschap. Schone plannen voor verbetering van de positie van individuele kunstenaars, internationalisering van cultuurbeleid, publieksparticipatie en interculturele dialoog werden niet voorzien van concrete beleidsimpulsen. Wel resulteert een streven naar autonomie er sinds 2016 in dat gemeenten direct geld krijgen en zelf bepalen hoe ze het uitgeven. In het beleid spelen adviesraden (algemeen & op de deelgebieden kunsten, erfgoed & sociaal cultureel werk) een belangrijke rol. Ze adviseren over beleid en over toekennen van subsidies.

Ook in de Franstalige gemeenschap werd in de 70er en 80er jaren naar wetgeving & infrastructuur een basis gelegd voor gemeenschapsvoorzieningen, democratisering & levenlang leren. Daaronder vallen regels & steun voor jeugdbeleid, cultuurcentra, lokale radio & tv en vernieuwing van het theater. Tijdens de 90er jaren ontwikkelden de diverse cultuursectoren een eigen autonome structuur. Ook verschoof aandacht naar cultuur & sociale samenhang. Vanaf 2000 ging het accent naar samenwerking & afstemming van de diverse kunst & cultuursectoren en van cultuur, onderwijs & sociale zaken en naar ICT  (o.m. digitalisering). Ook de Fransstalige regering kent deelname van betrokkenen (via instellen van een cultuurforum in 2005) en advieslichamen. In de 90er jaren legde de Duitstalige gemeenschap een wettelijke basis voor cultuur & sport (incl. beleid voor infrastructuur & digitale media). In het beleid ligt nadruk op cultuurdeelname van jeugd en op digitale media & volwassenen educatie.

Voor de periode 2014-2019 staan in het beleid van de Vlaamse regering de begrippen duurzaamheid (m.n. qua culturele infrastructuur & internationaal beleid), vernieuwing, samenwerking, internationaal perspectief & emancipatie centraal. Men wil in de kunsten prioriteiten stellen, ondernemerschap & digitalisering stimuleren, de band onderwijs-cultuur versterken, een lange termijnvisie ontwikkelen op erfgoed; sociaal-cultureel werk, circus & amateurkunst toegankelijker maken, meetbare doelen & ambities voor grote Vlaamse (erfgoed) instellingen formuleren en de onderlinge wisselwerking tussen bestuurslagen & instanties versoepelen. In 2008 kwam via fusie in Vlaanderen het FARO tot stand. Dat organiseert de Erfgoeddag rond roerend & immaterieel erfgoed met p/j 200.000 à 250.000 deelnemers (2017 p289). In 2006 ondertekende België het Unesco Verdrag ter bescherming van immaterieel cultureel erfgoed. Ook kennen Vlaanderen (via Herita vzw), Brussel en Wallonië op gewestsniveau een Open monumentendag rond onroerend erfgoed. De Vlaamse gemeenschap kwam in 2016 met een lange termijnvisie op het cultuurbeleid tot 2050. In het beleid van de Franstalige gemeenschap ligt qua cultuur, jeugd & media de nadruk op emancipatie en diversiteit, het niet enkel regeren van de wetten van de markt, bevorderen van vrijwillerswerk en eigen taal & cultuur. Prioriteiten zijn bevorderen van creativiteit (ook qua levensonderhoud/ verdienste) & toegankelijkheid, steun voor verspreiding & waardering van cultuur & erfgoed, versoepeling & afstemming van info & bureaucratie (incl. digitalisering).

Qua financiëring kent België (5.1; 8.1) federaal voor kunstenaars speciale voorziengen qua sociale zekerheid, belasting op royalties en btw tarief. Giften voor cultuur zijn vaak aftrekbaar. Ook is er voor elke cultuursector vertegenwoordiging bij cao overleg. In 2013 is de Vlaamse wetgeving op de kunsten vernieuwd. Naar fondsen in Vlaams België zijn er beurzen voor artiesten (ook voor activiteit over de grens), projectsubsidies voor artiesten & organisaties en meerjarige fondsen voor organisaties. Als support organisaties kent Vlaams België cultuurloket en kunstenpunt. De Franstalige gemeenschap legt nadruk op meerjarige overeenkomsten met artiesten in een erkend team of officiële club die subsidie krijgt van de overheid. Men kent echter ook individuele beurzen en (uiteraard) kunstprijzen. In Vlaams België kwam rond 2008 grofweg 40% van de inkomsten in de cultuursector uit andere bronnen dan subsidies (met grote variaties per deelsector: 2015 p15). Het betreft hier bijv. zelf gegenereerde inkomsten, giften (uit bedrijfssponsoring, huishoudens, erfenissen, fondsen, loterijen etc.) & leningen.

Volgens EN (compendium) bedroegen in 2013 de Belgische overheidsuitgaven voor cultuur, media & religie van federale & lagere overheden (gemeenschappen & gewesten, incl. provincies & gemeenten) €2,19 miljard (federaal €0,114mld, Brussel €0,06mld, Vlaams België €1,26mld, Waals België €0,75mld) en daarmee per hoofd ruim €200; vergelijkbaar met Nederland (p69-74). Voor 2017 kwam men voor de Vlaamse gemeenschap op €830mln aan cultuur & media (in 2013 nog €1224mln) met media als grootste post (42%; incl. publieke omroep 33%), gevolgd door kunsten & erfgoed 28% (kunst 19%, erfgoed 4%, literatuur & audiovisueel 3%), sociaal cultureel werk voor volwassenen 11% en jeugdbeleid 5%. De Franstalige gemeenschap kwam voor 2017 op €289mln voor cultuur (cultuurdeelname 44%, podiumkunst 32%, multidisciplinair 9%, bibliotheken 6%, erfgoed 3,5%; beeldende kunst 2%, boek & pers 1%, archieven 1%). Volgens Eurostat gingen de Belgische uitgaven voor recreatie, cultuur & religie tussen 2012 en 2016 in bbp aandeel van 1,4% naar 1,2% (EU van 1,1% naar 1,0% bbp; dataset) en in geld van €5,31 miljard naar €5,25mld. In 2016 ging daarvan €1,56mld naar recreatie & sport, €2,13mld (0,5% bbp, EU 0,4%) naar culturele diensten; €0,9mld naar media (0,2% bbp) en €0,4mld naar gemeenschapsdiensten & religie.

Tussen 2012 & 2016 daalde het deel van hun budget dat huishoudens aan recreatie & cultuur besteedden van 8,8% naar 8,4% (EU 8,5% in 2016, dataset). Daarbij steeg de bijdrage voor recreatieve & culturele diensten (recreatie, sport, cultuur & gokken etc.) van 30 naar 33% (EU 36% in 2016) & overige duurzame gebruiksgoederen (van 2,5 naar 3,5%; EU 4,5%) en zakte die voor uitrusting, tuin & huisdieren (van 21 naar 20%, EU 24%); pakketvakantie (van 18 naar 15,5%; EU 7%), audiovisueel/ ICT (van 14 naar 13%; EU 15%) en leesvoer (van 14 naar 13%; EU 15%). Het segment hoger onderwijsstudenten in cultuurstudies was in 2014 relatief klein (13%, EU ruim 15%, 2016 p43), maar de bijdrage van de cultuursector aan werkgelegenheid was iets boven gemiddeld (127.000 van 4,1 miljoen werkenden; BE 3,1%, EU 2,9%). Het aandeel zelfstandigen (32%) in de sector was aan de kleine kant (EU 50%: alle betaalde werk: 13% zelfstandig, EU 14%) en het segment deeltijdbanen aan de grote kant (24%, Eu 20%; voltijd 76 om 80%, vast contract 90 om 86%; bijbaantjes erbij 4 om 4%).

Qua betekenis associeerde in 2007 in België een boven gemiddeld volksdeel het concept “cultuur” met podium & visuele kunst (52%, EU 39%), vrije tijd, sport & recreatie (19 om 7%), musea (18 om 11%), beschavingen (18%, EU 13%), kennis & wetenschap (21 om 18%), geschiedenis (15 om 13%) of “niks voor mij” (3 om 2%). Een doorsnee deel legde de koppeling met literatuur & poëzie (22%), waarden & geloof (8%) of “snobisme” (1%) en een relatief klein deel met tradities, talen & gewoonten (21%, EU 24%), levensstijl & manieren (10 om 18%), onderwijs & opvoeding (14 om 20%) en “overige zaken” (3 om 7%; Full report QA 2). Een doorsnee volksdeel vond cultuur voor zichzelf belangrijk (76%; QA3). Het deel dat in cultuur geïnteresseerd was, was bij eigen cultuur aan de kleine kant (66%, EU 69%) en bij buitenlandse cultuur relatief groot (Europese cultuur 65 om 57%; wereld 62 om 56%; QA11). Op 6 redenen om niet aan cultuur deel te nemen viel het segment dat gebrek aan interesse (47 om 27%) aangaf onder de EU top, evenals gebrek aan kennis of achtergrond (25%, EU 13%) of info (24 om 17%). Een doorsnee deel vinkte gebrek aan tijd (43%) of te duur (31%) aan en een onder gemiddeld deel beperkte keus/ slechte kwaliteit (14 om 16%). “Andere barrières” kwam hoog uit (5 om 3%) en geen barrières (3 om 8%) scoorde laag (QA8).

De tabel hierna geeft een indruk van cultureel internetgebruik in België, Nederland en de EU. Eurostat (dataset) biedt relatief up-to-date, maar algemene informatie. Bij een Eurobarometer uit 2013 (QB6) was de poll toegespitst op cultureel gebruik.

Internetgebruik (veelal 2017) BE NL EU27
E mailen 81 93 72
Sociale netwerken 72 67 54
Professioneel netwerk (bv. Linkedin) 15 34 13
Bellen/ videobellen 36 44 39
Info zoeken op wikipedia (2015) 43 57 45
Info over onderwijs, training, cursus 2015 24 51 32
Online cursus volgen/doen 7 6 7
Alle leer/ studieactiviteiten 19 26 19
Krant/ nieuws lezen 56 76 61
Downloaden/ spelen van games 2016 35 42 28
Muziek, film, spel, TV luisteren, kijken, downloaden 2016 63 83 64
Muziek luisteren 2016 40 38 41
Cultureel Intergebruik 2013
Bezoek culturele websites (musea etc.) 30 43 24
Lezen & bekijken cultuurblogs 20 15 21
Info cultuurproduct/ evenement zoeken 47 58 44
Cultuurproduct (toegangskaartje, boek, CD etc.) kopen 23 45 27
Eigen website met cultuurcontent 6 7 7
Eigen cultuurcontent online gezet 15 12 11

Gegevens van Eurostat over het gebruik van smartphones van Eurostat waren in 2016 (p146) nogal gedateerd (ze gingen over 2012). Qua online nieuws (40%, EU 51%), gamen, video & muziek (41 om 44%) en lezen van boeken (7 om 13%) lag het gebruik onder het Eu gemiddelde. In 2014 (p149) lag in België het gebruik van internet voor cloudservice in de 3 maanden vooraf iets boven deze standaard (33%, EU 28%). Meer in detail bleef het daar echter onder (e-boeken/ kranten 11 om 13%, muziek 30 om 36%; video, film , tv 23 om 26%, foto’s 77 om 82%). Het gebruik van internet voor de aanschaf van cultuurgoederen steeg in België tussen 2010 en 2015 wel relatief sterk  (leesmateriaal van 12 naar 19%. EU van 22 naar 23%; film & muziek: van 10 naar 13%, EU van 18 naar 16%; toegangskaartjes van 18 naar 23%, EU 20-24%; 2016 p150).

De deelname aan georganiseerd sociaal leven lag in 2016 boven het EU gemiddelde bij activiteit in clubverband (minstens eens p/w: 22%, EU 19%; Expl, social exclusion & community involvement) en bij deelname aan vormen van vrijwilligerswerk (maandelijks of vaker: gemeenschap & sociale dienstverlening 13%, EU 7%; onderwijs, cultuur, sport & beroepsclubs 13 om 9%; sociale bewegingen 6 om 3%; politieke partijen & vakbonden 4 om 2%, andere clubs 6 om 4%). Het segment dat minstens eens p/w ter kerke toog (14 om 16%) of in het jaar vooraf een bijeenkomst bijwoonde van een politieke partij of bond (6%, EU 7%) was aan de kleine kant. Een (iets) boven gemiddeld segment was bij een protest of demonstratie (6 om 5%), tekende een petitie (27 om 20%), nam contact op met een politicus of ambtenaar (11 om 7%) reageerde via internet op een politiek of sociaal issue (16 om 12%) of boycotte bepaalde producten (17 om 14%).

Ook najaar 2011 was het volksdeel dat vrijwilligerswerk deed in België aan de grote kant (27%, EU 25%; Report QB25) en het aantal uren p/m dat men er in stak kwam net boven de EU standaard (12,9 om 12u; QB26). Uitgeplitst naar type organisatie scoorden clubs voor beroep (3%, EU 1%), ontwikkelingshulp/ mensenrechten (2 om 1%), liefdadigheid (5 om 4%), politiek (2 om 1%), patiëntenrechten (2 om 1%), vrije tijd voor ouderen (3 om 2%) en ouderenrechten (1 om 0%) in België boven gemiddeld. Clubs voor sport & buitenactiviteit (10%), onderwijs & cultuur (fanfare, zang, toneel etc. 5%), vakbonden 2%, consumentenorganisaties 1% en overige (vrouwen, LHBT etc. 5%) hadden een doorsnee aanhang en clubs rond milieu & dierenrechten (1 om 2%) en religie (3 om 4%) bleven achter bij het EU gemiddelde. Als reden om niet aan vrijwilligerswerk te doen werden in België gebrek aan tijd (53%) of belangstelling (26%) iets vaker dan gemiddeld aangevinkt. Niet weten hoe het aan te pakken of waar te vinden (beide 4%) scoorden gemiddeld en financiën (3 om 4%) 0 om 14%) laag (QB27). Verder kwam “overige redenen” hoog (14 om 9%) en geen speciale reden (10 om 14%) laag.

In 2013 was de culturele betrokkenheid in België naar EU maatstaf gemiddeld. Op passieve deelname aan 9 cultuuruitingen scoorde 19% (EU 18%) zeer hoog tot hoog bij een wat boven gemiddelde achteruitgang t.o.v. 2007 (Report QB1T). De actieve cultuurdeelname lag veelal iets boven het Eu gemiddelde (QB4) evenals de deelname aan sport & fysieke activiteit eind 2015 (alle leeftijden eens p/w of vaker 46% EU 42%; Explore). De tabel hierna geeft info over deelname (minstens eens p/j) in België, Nederland en de EU27 (2013: QB1 & 4). Ze ligt in België bij de meeste passieve & actieve vormen iets boven het EU gemiddelde (info toegespitst op Vlaams België: 2014).

Bezoek & passief in 2013 in % BE NL EU
Ballet, dans, opera 22 23 18
Bioscoop 54 70 52
Theater 32 53 28
Sportevenement (2007) 43 49 41
Concert 36 51 35
Openbare bibliotheek 37 45 31
Historisch monument 51 71 52
Museum of galerie 40 60 37
Cultuur op radio/ tv meebeleven 72 84 72
Boek lezen 65 86 68
Actief in 2013 in %
Muziekinstrument bespelen 11 14 8
Zingen 11 17 11
Acteren 3 5 3
Dansen 16 15 13
Schrijven (tekst, poëem) 6 9 5
Creatief op de computer 10 20 8
Fotograferen, filmen 10 20 12
Tekenen, schilderen, ontwerpen 15 23 10