Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Erfgoed, architectuur, beeldende en volkskunst

Ondermeer op http://www.tsjechie.nl/id/1/4/cultuur/ en via wikipedia is de nodige gedetailleerde info op te halen over deze thema’s. Tsjechië telt 12 objecten op de Unesco werelderfgoed lijst (http://whc.unesco.org/en/list). Daaronder vallen 6 historische stads en dorpskernen. Deze zijn de veelal middeleeuwse stadscentra van Praag, Český Krumlov, Telč en de oude zilvermijnstad Kutna Hora, het joods christelijke erfgoed in het historische stadje Třebič en het historische dorpsreservaat Holašovice. Verder horen er 2 kastelen en 1 landschapspark bij. Het betreft hier het kasteel met barokke tuinen van Kromĕříč en het Litomyšl kasteel bij Pardobice in noordoost Bohemen in Italiaanse renaissance en arcade stijl. Het uitgestrekte cultuurlandschap Lednice-Valtice van de adellijke familie Lichtenstein kent als bijnaam de tuin van Europa. Aan enkelvoudige objecten blijven zo de pelgrimskerk St. Jan van Nepomuk in Zelená Hora van architect Jan Blazej Santini, de barokke pilaar van de heilige drie-eenheid in Olomouc van de Moravische beeldhouwer Ondrej Zahner en de modernistische Tugendhat villa uit 1920 van de Duitse architect Mies van der Rohe over. De bekendste historische  bouwstijlen in Tsjechië zijn in volgorde van belangrijkheid barok, (neo)gotiek en romaans. Tot de prehistorische artefacten behoren soms prachtig bewaard gebleven Venus beeldjes uit Vĕstonice (rond 25.000 jaar oude beeldjes uit aardewerk van een vrouwelijk naakt) uit de gelijknamige vindplaats in Zuid-Moravië. Hier zijn nog tal van andere artefacten gevonden, want de natuur was er zo rijk dat ze een flinke vaste nederzetting van mammoetjagers kon onderhouden. De vindplaats vormde een inspiratiebron voor de prehistorische romans van Jean Auel (de aardkinderen serie met o.m. de stam van de holenbeer). Onder de nalatenschap van de Keltische Hallstatt en La tène cultuur vanaf 500 v Chr. vallen resten van heuvelforten (oppida), munten en het woord Bohemen (thuis van de Boii; één van de Keltische stammen).

Aan architectuur telt Tsjechië meer dan 2700 kastelen, burchten en paleizen; vaak met prachtige tuincomplexen of landgoederen. Ook beschikken ze vaak over rijke verzamelingen van bijv. wapens, porselein, glas of schilderijen en dikwijls is er een restaurant of hotel gevestigd. Daarbij houdt men de historie nogal eens levend via excursies, toernooien, banketten, (muziek)festivals en wedstrijden. Omdat veel objecten meer dan eens zijn uitgebreid of gerestaureerd kennen ze vaak verschillende bouwstijlen. Zo was bij aanvang van de bouw van de St. Wencelaus kathedraal in Olomouc in 1131 de stijl romaans, werden in de 13e en 14e eeuwse gotische elementen toegevoegd en staat sinds de 19e eeuwse verbouwing de kathedraal te boek als neogotisch. Het bekendst is de Praagse burcht, een enorm complex met tuinen, paliezen en kerken in romaanse, gotische en classicistische stijl en o.m. de residentie van de president. Tot het complex behoren de St. Vitus kathedraal, waarvan de bouw 600 jaar in beslag nam (ze was in 1929 voltooid) en de St. Joris basiliek (gesticht in 921 door Wratislaw I) met klooster. De St. Vitus kathedraal, de Koninklijke burcht Karlsteyn op 30 km van Praag (die werd gebouwd om de kroonjuwelen en relieken van het heilige roomse rijk veilig te stellen) en de keizer Karel brug behoren tot de nalatenschap van Karel IV (1316-1378) in de architectuur van Praag. Vanwege de Duitse beeldhouwer Peter Parler, die hij naar Tsjechië haalde, wordt de beeldende kunst uit zijn tijd betiteld als Parler gotiek. Vanaf de 13e eeuw was de gotiek 3 eeuwen lang belangrijk in de Tsjechische architectuur. In de 2e helft van de 15e eeuw won vanuit Italië de renaissance aan invloed. Bohemen is wel betiteld als het Italië van het noorden en men onderscheidt een eigen Boheemse renaissance stijl met sgrafitto als kenmerk (bijv. in het kasteel van Litomysl) en met de excentrieke keizer Rudolf II (1576-1612) als belangrijke mecenas.

Het vele barok in Tsjechië dateert uit de periode in de 17e en 18e eeuw waarin de eigen identiteit werd onderdrukt door de roomse Oostenrijkse Habsburgers. O.m. door toedoen van de Jezuïeten kwam toen een deel van de Europese kunstelite naar Bohemen. Door vermenging met Tsjechische vakmanschap kwam toch een eigen Boheemse barok tot stand met bijv. architecten Kilián Ignáz Dietzenhofer (St. Nicolaas kerk en St. Jan van Nepomuk kerk in Praag) en František Maximilián Kaňka en beeldhouwers Matthias Bernard Braun en Jan Brokoff. Uit de periode rond de 20e eeuwwisseling dateert de Oost-Europese Jugendstil architectuur en kunst die bekend staat als Sezession. Voorbeelden zijn het gemeentehuis (Obecni Dúm) in Praag van o.m. Osvald Polivka, kuurhotels en zuilengalerijen in kuuroorden (bijv. in Karlovy Vary), uitkijktorens (incl. een verkleinde replica van de Eiffeltoren op de Petryn heuvel in Praag) en houten berghutten in Moravië van o.m. Dušan Jurkovíc. Ook dateren uit deze tijd veel industriële monumenten, o.m. van de architecten Jiři Kroha (stichtte in 1926 een school voor deze architectuur) en kubist Josef Gočár. Josef Václav Myslbek (1848-1922) is de maker van het St. Wenceslaus monument in Praag. Jan Kotĕra, die o.m. het Národni Dúm in Prostĕjev en het museum in Hradec Králové ontwierp, geldt als oprichter van de moderne Tsjechische architectuur. De beurs van Brno is een voorbeeld van functionele vormgeving. Het unieke dansende huis standbeeld op een kade in Praag is van de buitenlandse architecten Frank Gehry en Vladimir Milunic. Karel Hubáček won met zijn televisietoren annex hotel op de Ještĕd berg bij Liberic de August Perrotprijs. Jan Kaplický (1937-2009) ontwierp futuristische architectuur, waaronder in Tsjechië de nieuwe nationale bibliotheek in Praag en een concert/ congreshal in České Budĕjoviče. Dalibor Vesely is een internationaal bekende Tsjechische architect en filosoof.

Onder de Tsjechisch schilders/ illustratoren etc. bleven de makers van middeleeuwse altaarstukken vaak onbekend. De 17e eeuwse Karel Škréta, de vader van de Tsjechische barokke schilderkunst, maakte ze ook. Václav Hollar bracht als etser een groot deel van zijn leven in het buitenland door. Exponenten van de late barok waren schilders Jan Krystof Handke uit Moravië (fresco’s) en Petr Brandl. Tot de schilders die over de eigen grens beroemd werden behoren verder Josef Mánes (landschap, historisch; 1820-1871, oprichter van S.U.V Mánes), Alfons Mucha (rond 1900, art nouveau), Mikoláš Aleš (1852-1913) en František Kupka (1871-1957, vroeg abstract). Beeldhouwer/ schilder Otto Gutfreund (1889-1927) was één van de 3 grondleggers van het kubisme. Josef Lada (1887-1957) illustreerde internationale bestseller “de goede soldaat Švejk” van Jaroslav Hašek. Ondřej Sekora (1899-1967) was kinderboeken schrijver, illustrator/ striptekenaar en propagandist voor rugby. Vaclav Vaca maakte als surrealist naam in Canada en de VS. Al sinds de 13e eeuw kent Bohemen een gerenommeerde decoratieve glas en kristal industrie. Thans is het in 1857 opgerichte Moser de bekendste producent.

Podiumkunsten

Middeleeuwse gewijde muziek uit het Boheemse woud en Tsjechische volksmuziek liggen aan de basis van het werk van beroemde klassieke componisten uit Tsjechië. De meesten van hen waren tevens muziekpedagoog en enorm productief en vaak werden ze bewonderd door grote Duitse en Oostenrijkse componisten. In de Tsjechische klassieke muziek voeren de lichtvoetige elementen de boventoon t.o.v. het gepassioneerde dat in Slavische muziek vaak domineert. Onder de grootheden uit de 18e en het begin van de 19e eeuw vallen František Xaver Brixi (tevens kapelmeester en organist, overgang barok klassiek; veel instrumentele effecten), Johann Baptist Wanhal (tevens violist; orkestwerk, gewijde muziek) en Jakub Šimon Jan Ryba (tevens dirigent; orkest, gewijd, vocaal). In het vaak patriottisch getinte oeuvre van de beroemde 19e en 20e eeuwse componisten zijn al invloeden terug te vinden van de polka die in de 19e eeuw opkwam. Bedřich Smetana werd vooral befaamd vanwege zijn cyclus van 6 symfonische gedichten má vlast (mijn vaderland http://en.wikipedia.org/wiki/M%C3%A1_vlast) die werd geïnspireerd door de loop van de Vltava rivier (Duitse naam Moldau) die o.m. door Praag stroomt. Naast veel orkestwerk componeerde hij opera’s, balletten, werk voor orgel en piano en vocale en gewijde muziek. Antonín Dvořák (tevens dirigent, violist en organist; orkestwerk, toneelmuziek, kamermuziek, opera, patriottische hymnen, kerkmuziek) en Leoš Janáček (opera’s. orkestwerk, kamermuziek en gewijde muziek) zijn andere 19e eeuwse grootheden. De in een kerktoren in het stadje Polička (Velden) geboren en getogen Bohuslav Martinů (1890-1959; m.n. opera’s en orkestwerk en concerten voor instrumenten) wordt beschouwd als de grootste 20e eeuwse Tsjechische componist. Ars Rediviva zorgde tussen 1951 en 2002 voor een heropleving van barokke kamermuziek.

De grootste bijdrage van Bohemen aan de wereld van volksmuziek en dans is de polka, een volksdans voor paren in een snelle tweekwarts of vierkwartsmaat. Rond 1835 werd in Praag de naam, wellicht uit sympathie met de onderdrukte Polen, veranderd van púlka (helft) in polka. In de 19e eeuw verspreidde de dans en muziek zich erg snel over Europa en de rest van de wereld en de invloed ervan strekt zich uit van heel Latijns Amerika tot in Japan. De Modřanská polka uit 1927 van Jaromír Vejvoda en Eduard Ingriš (http://ingeb.org/songs/beerbarr.html) werd in 1934 in Tsjecho-Slowakije met tekst bekend als Škoda lásky (verspilde liefde) en tijdens de 2e wereldoorlog wereldwijd als biervatpolka. Zowel de geallieerden als de Duitsers maakten er hun eigen  tekst op. In de volksmuziek van de zuidwest grens en het Boheemse woud komt men doedelzakken tegen. De volksmuziek uit Moravië kent invloeden uit het Zuid Roemeense Walachije, Oekraïne, Slowakije en Polen en tot de instrumenten behoren de cimbalom (een plankciter), klarinet, contrabas en viool. De gemoedelijk klinkende Schrammelmusik uit Wenen liet zijn sporen na in het Praagse kroegcircuit.

Sinds begin 20e eeuw bestaat in Tsjechië onder stedelingen de aan de padvinderij verwante tramping beweging. Men las de boeken van Karl May, romantiseerde van daaruit de VS en combineerde country & western muziek met trektochten in de natuur. De beweging werd in de communistische tijd ongemoeid gelaten en van daaruit is traceerbaar hoe bleugrass muziek in Tsjechië wortel kon schieten. Poutnici, en Druhá Travá, die eigen nummers en covers ten gehore brengen, zijn bekende groepen. In de 30er jaren werd jazz populair als dansmuziek met R.A Dvorsky als pionier. Na de oorlog pakte men de draad weer op, maar de communisten vonden het genre revisionistisch zodat men min of meer ondergronds moest. In de 60er jaren kwam er meer vrijheid. Hierdoor konden het SH kwintet en het Junior Trio opkomen. Toetsenist Jan Hamr vluchtte echter naar de VS en won daar als Jan Hammer met zijn “Hawaï Five-O” muziek een Grammy Award. Na de fluwelen revolutie van 1989 werden vanuit de Praagse scene Jiri Stivin met zijn groep System Tandum en Milan Svoboda bekend. Ook popmuziek kon de communisten niet echt bekoren. Helena Vondráčková en schlagerzanger Karel Gott werden bekend, mede omdat Gott een tijdlang niet op TV mocht vanwege zijn lange haar. In de popmuziek worden populaire nummers (bijv. rock) vaak voorzien van teksten in het Tsjechisch en gespeeld op eigen traditionele instrumenten. De communistische repressie werkte in de hand dat rock, underground en punkmuziek razend populair werden, bijv. bij de Charta 77 beweging waar Václav Havel toe behoorde. In de 70er jaren werd “The Plastic People of the Underground” wereldberoemd toen de groep in het gevang belandde. Onder de bekende bands van na 1989 vallen verder Psi vojaci, Už Jsme Doma, Chinaski, Kabát, Buty, Wanastowy Vjecy, hardrock band Lucie en Zluty Pes (countryrock). Ivan Král en Jiři Šlitr zijn bekende tekstschrijvers. Filosoof Zbynĕk Fišer (1930-2007) schreef onder het pseudoniem Egon Bondy teksten voor Plastic People.

De theaterkunst in al haar vormen heeft in Tsjechië een hoge vlucht genomen. In de middeleeuwen werden in kerken religieuze stukken opgevoerd in het Latijn. Later kwam er ook dorps en stadstoneel in het Tsjechisch, vaak in de open lucht. Rond 1600 traden in het Reduta theater in Brno Duitse en Italiaanse (comedia dell arte) gezelschappen op. Na de Habsburgse bezetting werd de voertaal in het toneel Duits (zie ook onder cultuur in engere zin bij Oostenrijk). Theater vormde echter een geïntegreerd onderdeel van de Tsjechische nationalistische beweging. In 1765 kreeg de stad Cesky Krumlov haar barokke Burchttheater met draaibaar podium en in 1767 vond in Brno weer de 1e voorstelling plaats in het Tsjechisch. In 1862 kreeg Praag een voorlopig theater waar o.m. opera’s van Smetana en Dvorak werden opgevoerd. In 1881 werd het Nationaal theater (národní divadlo) geopend en rond 1980 werd het uitgebreid. De Praagse staatsopera dateert van 1888. Van de Tsjechische theaterprijzen, de Thalia en de Alfréd Radok prijs, is de laatste vernoemd naar een belangrijke directeur. Andere leidende figuren uit de theaterwereld zijn Otomar Krejča (1921-2009) en Petr Lébl (1965-1999).

Tsjechië is wellicht het enige land ter wereld dat een toneelschrijver als nationaal symbool zag en tot president koos.  Václav Havel(1936-2011) schreef kritische en absurdistische theaterstukken die hem in de 70er jaren in het gevang deden belanden. Na 1989 is hij 12 jaar lang president geweest en hij had daarmee in 2003 zijn maximale termijn vol gemaakt. Karel Čapek (1890-1938) werd m.n. bekend over de grens via zijn R.U.R (Rossum’s Universal robots; zijn broer Josef vond de term robot uit en was medeoprichter van schildersgroep “stommelingen”). Poppentheater kent het land al eeuwenlang. Op de keizer Karel universiteit kan men er in af­studeren en de opvoeringen van het Praagse Natio­nale Marionettentheater zijn geliefd bij jong en oud. Spejbl en Harvinek van Josef Skupa en Miloš Kirschner is het beroemdste poppenduo en het Buchty a Loutky (cakes en poppen) theater is een internationaal bekend gezelschap. Thans is er het jaarlijkse Mateřinka festival. Ook Tsjechisch pantomimetheater is wereldberoemd. Sinds 1961 wordt het opgevoerd in Praagse Blacklight theaters. Na de fluwelen revolutie werden (veelal vertaalde) musicals erg populair. Het in 1883 opgerichte nationaal theater ballet is een belangrijk gezelschap. Wereldiconen in de scene zijn Vlastimil Harapes en Tereza Podařilová. Choreograaf Jiři Kylián werd bekend via het Nederlands danstheater.

Literatuur en dichtkunst

De 8e eeuwse Bijbelvertaling van Cyrillus en Methodius in het kerkslavisch is de oudst bekende geschrift van Tsjechische bodem. Daarna werden m.n. historische kronieken en studies van heiligenlevens in het Latijn geschreven, bijv. van de hand van de Boheemse priester Cosmas van Praag (rond 1000 na Chr.) en uit de periode van de Přemysliden (13e en 14e eeuw). Uit deze periode bleef ook hoofse poëzie in het Duits bewaard. De 15e eeuwse hervormer Jan Hus schreef zijn polemieken deels in het Tsjechisch, de taal waar ook andere protestanten in schreven. Tot hen behoorde onderwijsvernieuwer Comenius, maar hij moest na 1620 zoals vele anderen het land ontvluchten. Het Tsjechisch raakte toen via de roomse Habsburgers en hun contra reformatie in het verdomhoekje. Zo schreef bijv. de 17e eeuwse jezuïet Bohuslav Balbin lijvige werken over Bohemen en Moravië in het Latijn. Later werd Duits meer en meer de literaire taal. Toneelschrijver van drama en komedie Vásclav Clement Klipcera (1792-1859) schreef echter weer in het Tsjechisch. Dat deden uiteraard ook zijn tijdgenoten van de nationalistische beweging die toen opkwam, waaronder vertaler dichter Josef Jungman. Samen met historicus Josef Dobrovský droeg hij bij aan de ontwikkeling van het moderne Tsjechisch. Schrijfster van m.n. sprookjes Božena Nĕmcová wordt gerekend tot de Biedermeier. Karel Jaromir Erben (1811-1870) verzamelde Tsjechische folklore (sprookjes, ballades liedjes). Karel Hynek Mácha (1810-1836, romantiek) werd m.n. bekend door zijn gedicht Mai (zie folklore). Mácha vond navolging bij feministisch schrijfster Karolina Svĕtlá en Jan Nepomuk Neruda (realisme) die het nationalisme in een Europese context wilden plaatsen. Schrijver van lyriek, epiek en drama Jaroslav Vrchlický (pseudoniem voor Emil Frida) vertaalde veel grote buitenlandse auteurs in het Tsjechisch en van de hand van fin du siècle neoromanticus Alois Jirásek verschenen m.n. historische romans en dito drama.

In de 20e eeuwse literatuur strijden dramatiek, ab­surdisme, humor en relativerings­vermogen dikwijls om de voorrang. Begin 20e eeuw kam een reeks anarchistische en feministische dichters op en na de 1e wereldoorlog kregen avant-garde stromingen veel invloed, eerst als reactie op de 1e wereldoorlog. Zo kwam het typisch Tsjechische ge­voel voor absurdistische humor in combinatie met bureaucratische starheid tot uiting in het boek “De lotgevallen van de brave soldaat Švejk” van schrijver/ journalist Jaroslav Hašek. Dit boek handelt over de belevenissen van een sol­daat die tijdens de 1e we­reldoorlog alle beve­len van zijn superieuren letterlijk en tot in detail opvolgde. De Avant-garde splitste zich weldra in een proletarisch linkse, een roomse (met o.m. de Moravische schrijver vertaler Jan Čep en Jakub Deml) en een middengroep. Tot de laatste groep behoorden de broertjes Karel en Josef Čapek en de naïeve avant-gardist en lyrische dichter Jaroslav Seifert (1901-1986) die in 1984 als enige Tsjech de Nobelprijs voor de literatuur won. Naar hem is de belangrijkste literaire onderscheiding vernoemd. De linkse devĕtsil groep (9 krachten groep naar de 9 oprichters), met Karel Teige en mede oprichter van de surrealistische beweging Vitĕzslav Nezval, bepleitten solidariteit met de verdrukten der aarde vanuit een poëtisch perspectief. Ze stelden zich zo op als radicaal Marxistisch alternatief voor hun socialistische president, filosoof en nationaal icoon Thomas Masaryk. In de literatuur van het interbellum bestond een utopische fantastische (Jan Weiss, Vladislav Vančura) en een realistische stroming (schrijver journalisten Egon Erwin Kirsch en Karel Poláček). Karel Čapek toont elementen uit beide stromingen.

In 1942 werd Skupina (groep) 42 opgericht met poëet kunstenaar Jiři Kolar en Ivan Blatný en Jiřina Haukova. Na 1948 werd het sociaal realisme van de communisten norm in kunst en literatuur. Veel literatoren zochten hun heil in het buitenland en een aantal ging min of meer ondergronds (clandestien uitgebracht werk uit de communistische tijd, zoals van Ota Pavel, Haukova en Seifert, heet samizdat). In de 60er jaren kwam er meer ruimte. In de poëzie werd de intieme lyriek van Vladimir Holan (eind 60er jaren genomineerd voor de Nobelprijs) populair. Veel auteurs keerden zich af van politieke polemiek en richtten zich op burgermoraliteit (Milan Kundera; roman en toneelschrijver Ivan Klima, Pavel Kohout), het lot van de joden (Jiři Weil, Amošt Lustig) of authentiek leven (Václav Havel, Milan Uhde). Milan Kundera behoort internationaal tot de grote Tsjechische schrijvers met als bekendste titel het verfilmde “de ondraaglijke licht­heid van het bestaan” over een driehoeksverhouding onder bohemienachtige intellectuelen tijdens de Praagse lente en de tijd daarna. Bohumil Hrabal (1914-1997) past ook binnen het 20e eeuwse Tsjechisch patroon, maar is moeilijk bij een stroming onder te brengen. Ook zijn werk mocht tijdens het communisme niet worden uitgebracht en hij kwam toen rond als fabrieksarbeider. Hij is vertaald in 27 talen en enkele van zijn boeken zijn eveneens verfilmd. Na de fluwelen revolutie kwam het werk van o.m. Jan Křesadlo en Ivan Blatný voor het eerst in Tsjechië uit. Onder de vaak vertaalde literatoren van nu vallen Jáchym Topol, Miloš Urban, Patrik Ouřednik, Jan Balabán, Michel Viewegh en Petra Hůlová.

De bekendste van de Tsjechische Prager Kreis literatoren (literatoren die in het Duits schreven) is Franz Kafka (1883-1924). Hij was jurist van beroep, schreef in zijn vrije tijd, las zijn werk vaak ter vermaak aan zijn vrienden voor en stond er op dat het na zijn dood zou worden verbrand. Desondanks werd het nadien aan de anonimiteit onttrokken door een vriend aan wie hij het in bewaring had gegeven en hij werd wellicht de beroemdste literator van Tsjechische bodem. De uitdrukking Kafkaësk of Kafkaiaans (beangstigend ab­surd) heeft zich in veel talen genesteld. Beroemde titels van Kafka zijn “het proces”, “het kasteel” en “metamorfose”. Zijn personages proberen onder nachtmerrieachtige omstan­digheden rationeel te blijven en het hoofd koel te houden.

Fotografie, cinema en documentaire

De Tsjechische cinema bracht veel prijswinnende filmregisseurs voort. Enkele van hen wonnen de Acadamy Award voor beste buitenlandstalige film. In 1965 was dit het geval bij Ján Kadár en Elmar Kros met “The shop on mainstreet”. In 1967 kreeg Jiři Men­zel hem voor zijn verfilming van “Closely wat­ched trains” (zwaarbewaakte treinen) van Bohumil Hrabal en in 1995 won Jan Swĕrák de prijs met Kolya. Zijn vader Zdenĕk speelde één van de hoofdrollen. Net als Menzel worden Vĕra Chytiloná en Miloš Forman gerekend tot de Tsjecho-Slowaakse New wave. Forman regisseerde o.m. de films “One flew over the cuckoo’s nest” en “Amadaeus”. Deze filmmakers verkeer­den in de communistische tijd meestal in het buiten­land en vertoning van hun werk werd door het regime verboden. Ook Tsjechisch poppen en animatiefilms zijn bekend over de hele wereld. Vaak worden hierin op absurdistisch relativerende wijze le­vensproblematiek en menselijk tekort aan de orde gesteld. Jan Švankmajer is een bekende surrealistische filmmaker en multimedia artiest. Belangrijke filmfestivals zijn het 9 daagse festival van Karlsbad en het kinderfilmfestival in Zlin. Thans produceert het land jaarlijks zo’n 30 langere films en 1200 documentaires en tekenfilms. Ook de fotografie heeft zich als kunstvorm in Tsjechië ver ontwikkeld. Tot de bekendste fotografen behoren Alexander Seik (1824-1905), František Drtikol, Josef Koudelka, Ladislav Sitenaski (1919-2009), Frank Plicka en kunstfotograaf Jan Saudek.

In 2003 werd een deel van het Tsjechische cultuurbudget uitgegeven voor het maken van de documentaire Česky Sen (Tsjechendroom). Dit was een afstudeerproject van filmacademie­studenten Filip Remunda en Vit Klusak rond de opening van een fake hypermarkt. De ope­ning werd voorafgegaan door een enorme reclamecampagne met allemaal aanlokkelijke aanbiedingen die expliciet vergezeld gingen van het advies om niet naar de opening toe te gaan en zeker niet om er geld uit te geven. Al dan niet onverhoopt trok de fake opening dui­zenden mensen met grote boodschappentassen en tuinstoelen om in te wachten naar een braakliggend industrieter­rein bij Praag. Op het aangekondigde tijdstip ontdekten de rapste koopjesjagers als eersten dat ze erin waren geluisd met een enorm toneeldecor. De reacties liepen nogal uiteen. Sommigen vonden het goed dat mensen geconfronteerd werden en zo aan het nadenken werden gezet over hebzucht en consumentisme. Anderen zeiden dat ze de opzet al door hadden en uit nieuwsgierigheid waren gekomen en weer anderen vroegen zich af waar het heen moet met een land waar duizenden gesubsidieerd voor schut worden gezet. Als schrale troost voor de laatste groep had één van de documentairemakers in ieder geval het argument dat hij zijn manager­pak de volgende dag weer bij de verhuurder moest inleveren.

Denkers en wetenschappers

De 1e Tsjechische president en nationaal icoon Tomáš Masaryk (1850-1937; levensmotto “vrees niet en steel niet”) was o.m. afgestudeerd als filosoof. Hij was een uitgesproken rationalist en humanist die praktische ethiek benadrukte. In Tsjechië kreeg de Duitse fenomenologie als filosofische stroming veel weerklank. De historische filosoof Jan Patočka (1907-1977) had veel invloed in Centraal Europa. Hij was één van de oprichters en woordvoerders van de Charta 77 beweging en in het jaar van de oprichting werd een ondervraging door de Tsjechische geheime dienst hem noodlottig. Ook zijn schoonzoon Jan Sokól (1936) publiceerde interessante literatuur over maatschappelijke kwesties vanuit een fenomenologische visie. Voor de in Praag uit joodse ouders geboren Vilem Flusser (1920-1991), die het grootste deel van zijn leven buiten Tsjechië doorbracht, was communicatie hoofdthema. Hij wilde geen cynicus of pessimist zijn, maar waarschuwde wel voor toenemend ongenuanceerd emotioneel oordelen als gevolg van de beeldcultuur. De uitdrukking “socialisme met een menselijk gezicht” die Alexander Dubček tijdens de Praagse lente veel bezigde, is afkomstig van Radovan Richta (1924-1983).

Tot de Tsjechische uitvinders behoren Václav Prokop Diviš (1752, bliksemafleider), Josef Ressel (1827, scheepsschroef), Stanislav Brebera (rond 1960, Semtex) en Otto Fichterle en Drahoslav Lim (1959, contactlens). Onder de historische beroemdheden op het vlak van wetenschap die op Tsjechisch grondgebied zijn geboren na Comenius (onderwijs) vallen de vader van de psychoanalyse Sigmund Freud, de vader van de genetica Gregor Mendel, experimenteel natuurkundige Ernst Mach (geluidsbarrière; toonde het Doppler effect aan), Bernard Bolzano (1781-1848) en Kurt Gödel (1906-1978; beide wiskundige en filosoof), fysioloog/anatoom Jan Evangelysta Purkynĕ (1787-1869) en transpersoonlijk psycholoog Stanislav Grof (geb. 1951). De 3 Tsjechische Nobelprijswinnaars uit de wetenschap zijn biochemici Carl Ferdinand en zijn vrouw Gerti Cory (1947, glycogeen stofwisseling) en scheikundige Jaroslav Heyrovský (1959, polarografie). De door Oostenrijk confisqueerde winnares pacifiste Bertha von Suttner (1905, vrede) is in Praag geboren, maar voelde zich wellicht Oostenrijkse.

Cultuurbeleid, bestedingen, betekenis en deelname

Op http://www.mkcr.cz/scripts/detail.php?id=6881 is gedetailleerde info te vinden over het Tsjechische cultuurbeleid. Behalve tijdens de Praagse lente bepaalde tussen 1948 en 1989 de van buiten af opgelegde communistische ideologie het beleid. Dit werd ingevuld door lokale en regionale nationale comités. Wel vormt het netwerk van kunstscholen uit de communistische periode tot op de dag van vandaag een bouwsteen voor de infrastructuur van nu, net als de vanuit de onvrijheid geboren informele netwerken uit die tijd (m.n. in de theater en literaire sfeer) die aan de basis stonden van de fluwelen revolutie. Na de fluwelen revolutie volgde privatisering van staatsinstellingen en de invoeging in westerse vrijheden en marktdenken. Men probeert om de bijdrage van vrijwilligerswerk te handhaven of vergroten en een deel van het budget binnen te krijgen via EU, Unesco en private bronnen (sponsors, NGO’s). Men is zich bewust van de mogelijke bijdrage van cultuuronderwijs en cultuurtoeristen en men wil cultuur verbinden met andere maatschappelijke gebieden om de toegankelijkheid te bevorderen. De door egoïsme, onverschilligheid, materialisme en gebrek aan hart voor de zaak ingegeven bureaucratie (rigide of afwezige wetgeving) en vriendjespolitiek en de evaluatie en afstemming van het beleid aan de praktijk zijn punten van aandacht. In 2001 werden de gelden en verantwoordelijkheden verdeeld tussen de centrale overheid (ministerie van cultuur), regio en gemeenten. Het ministerie bepaalt en evolueert het landelijke beleid en gaat m.n. over internationale zaken, media, religie, erfgoed en subsidies. De regio hebben een stem in het kapittel m.b.t. regionale voorzieningen en folklore en beschikken over een eigen cultuur en infocentrum. De gemeenten gaan over lokale voorzieningen.

In 2005 droeg de cultuur 1,6% bij aan de totale landelijke productie. daarbij was de bijdrage van uitgeverij het grootst (29%), gevolgd door organisaties (kerken, sport, cultuur etc. 19%) en uitzendmedia (17%). De bijdrage aan de werkgelegenheid bleef met 2% van de werknemers en 1% van de zelfstandigen onder de Eu normaal. Tussen 2002 en 2008 lagen de overheidsuitgaven p/j aan recreatie, cultuur en religie rond 1,3% van het BBP (1,2% in 08; EU27 gemiddelde 1,1%; bron Eurostat). In 08 ging 0,4% naar recreatie en sport en 0,6% naar culturele diensten. Ze lagen toen op €1,85 miljard en per hoofd p/j rond €180 (veel naar de maatstaf van de nieuwe lidstaten). Huishoudens gaven in 2005 naar EU maatstaf veel uit aan recreatie en cultuur (10,6%; EU27 8,4%) en na 2000 gingen de uitgaven voor recreatie en cultuur relatief sterk omhoog (+39%, Eu +20%; Eurostat annual national accounts detailed breakdown).

Qua betekenis associëren naar EU maatstaf veel Tsjechen cultuur met kunstuitingen (72%, EU27 39%), vrije tijd en sport (17 om 9%), musea (16 om 11%), tradities, talen of gewoonten van groepen (29 om 24%), geschiedenis (19 om 13%), levensstijl en gebruiken (23 om 18%) en de literaire wereld (32 om 24%) en naar verhouding weinigen met kennis en wetenschap (8 om 18%), waarden en geloof (6 om 9%), beschavingen (8 om 13%) of opvoeding (12 om 20%, bron EB 278, wave 67, veldwerk in 2007). Het volksdeel dat cultuur voor zichzelf belangrijk vond (73 om 76%) lag iets onder EU27 normaal en het deel dat er in geïnteresseerd was lag daar verder onder naarmate de cultuur verder van hun bed af was (eigen cultuur 64 om 69%; Europese cultuur 46 om 57%; wereldcultuur 38 om 56%). Als redenen om niet aan cultuur deel te nemen werd gebrek aan interesse (18%, EU 27%), achtergrond/ kennis (6 om 13%) of info (10 om 17%) weinig en gebrek aan tijd (48 om 42%) of geld (36 om 29%) en beperkte keus of slechte kwaliteit in eigen omgeving (26 om 16%) vaak genoemd. Het internet werd relatief weinig gebruikt voor het kopen van cultuurproducten (21 om 30%) of voor specifieke cultuurkennis (17 om 24%) en relatief veel voor gratis downloaden (muziek 33 om 27%; film, TV 19 om 16%) of om de krant te lezen (47 om 39%). Het gedeelte voorstanders van gratis culturele activiteiten om cultuurdeelname te stimuleren (82%) lag op de EU normaal. De tabel hieronder geeft info over cultuurdeelname (minstens eens p/j in %) in Tsjechië, NL, België en de EU27 in 2007. Daarbij is naar EU maatstaven zowel de actieve als de passieve deelname veelal groot.

Bezoek in 2007 in %

Tsjech

NL

BE

EU

Ballet, dans, opera

20

18

17

18

Bioscoop

53

62

54

51

Theater

44

58

33

32

Sportevenement

50

49

43

41

Concert

45

43

40

37

Openbare bibliotheek

32

24

37

35

Historisch monument

68

71

54

54

Museum of galerie

44

39

42

41

Deelname in 2007 in %

Cultuur op radio/ tv meebeleven

87

84

79

78

Boek lezen

82

84

65

71

Muziekinstrument bespelen

11

19

11

10

Zingen

19

21

15

15

Acteren

6

7

3

3

Dansen

25

22

20

19

Schrijven (tekst, poëem)

8

25

19

12

Handenarbeid, tuinieren

41

43

52

36

Fotograferen, filmen

33

36

32

27

Tekenen, schilderen, ontwerpen

14

31

21

16

Op http://www.tsjechie.nl/id/1/4/cultuur/ zijn tal van cultuurevenementen te traceren, niet alleen in Praag (onder evenementen), maar ook elders.