Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Cultuurgeschiedenis en achtergrond

Via Famous Romanian people en Romanian culture is veel te achterhalen over dit onderwerp. Vanwege de centrale ligging is het huidige Roemenië een smeltkroes van culturen uit centraal en oost Europa en de Balkan (Roemenië ontstond pas als land in de 19e eeuw, daarvoor was sprake van losse vorstendommen). De regio is wellicht de eerste in de EU van nu waar de moderne denkende mens zich aandiende. Dat gebeurde al voor 40.000 v Chr. (daarvoor leefden er o.m. Neanderthalers). Vanaf 1000 v Chr. kwamen er Griekse kolonies langs de Zwarte Zeekust en rond 440 v Chr. beschreef de Griekse geschiedschrijver Herodotus als eerste het autochtone volk der Daciërs. Nog afgezien van de naam van het Roemeense automerk Dacia zijn in de cultuur van nu nog steeds voorchristelijke invloeden uit hun tijd terug te vinden (zie bijv. onder folklore). Toen de Romeinen in het gebied kwamen, waren de Daciërs er nog. De Romeinse invloed is het duidelijkst terug te vinden in de taal. Als Romaanse taal is het Roemeens een directe Romeinse erfenis. Anders dan in de omringende landen werd deze niet teniet gedaan door de komst van Slavische volken. De Roemeense taal vormde zo in de betreffende vorstendommen altijd een bindende factor en ze hield ook een gevoel van verwantschap met het Italië van nu in stand. Nu zijn de meeste van die vorstendommen verenigd in Roemenië, maar een klein deel ervan valt er buiten. De meeste inwoners hebben hier vrede mee en de wederzijdse banden zijn goed te noemen. Zo is de verhouding tussen de republiek Moldavië en Roemenië bijv. hechter dan die tussen Vlaanderen en NL. De godsdienst die bij de Roemeense identiteit hoort, de orthodoxie, is wel een Slavische erfenis. De Bulgaarse koning Boris I (852-889), die ook heerste over het grootste deel van huidige Roemenië, voerde haar in als staatsgodsdienst. M.n. de latere vorstendommen Walachije in het zuiden en Moldavië in het noordoosten bleven centra van de orthodoxie. Ook nu is bijna iedereen hier orthodox.

Door verschillen in geschiedenis, cultuur, taal en m.n. religie loopt de relatie tussen de etnische Hongaren in Transsylvanië (land voorbij het woud, het noordwestelijke kwart van Roemenië) en de Roemenen daar soms stroef. De Roemeenstalige meerderheid leeft hier al vanouds in een dominante Hongaarse invloedssfeer. Ook kwamen tussen 1150 en 1300 veel Saksen vanuit Duitsland naar Transsylvanië, bijv. als Teutoonse ridder om de grens van Hongarije te verdedigen. Het gebied viel dus onder Hongarije en was lang onderdeel van het Habsburgse rijk. In 1918 won de Roemeense meerderheid (2,8 miljoen) een referendum voor aansluiting bij Roemenië. Veel van de 1,6 miljoen etnische Hongaren waren hier niet blij mee. Ze zijn veelal rooms of protestant en hechten ook nu nog vaak aan de oude banden met Hongarije. Ook Dobroedzja aan de Zwarte Zeekust en het zuidwestelijke Banaat kennen een wat meer gemengde godsdienstige samenstelling.

In de tijd van de volksverhuizingen passeerde een bonte stoet volken de revue in de regio. Het betreft o.m. Noordse volken (Goten, Gepiden), Sarmaten (Iraanstalige nomaden), Hunnen, aan Turken verwante nomadenstammen (Avaren, Magyaren, Patzinaken, Koemanen, Tataren), Hongaren, Slavische volken (Bulgaren, Russen, Serviërs, Kroaten etc.), Polen/ Litouwers, Grieken en Turken. Onderlinge veldslagen waren niet van de lucht, maar buiten dat lieten al deze volken hun culturele sporen na. Slavische stammen vestigden zich vanaf 500 na Chr. De naam Walachije is afgeleid van het oud Duitse walha voor “koeterwaal” (dit stamwoord zou bijv. ook terug te vinden zijn in namen als Wales, Cornwall en Wallonië). Nadat de Slavische volken in de buurt het overnamen raakte de term Vlachen in zwang voor Roemeenstalige volken. De Roemenen prefereren voor Walachije dan ook de naam “Țara Românească” (Roemeens land). Deze geeft tegelijk aan dat het qua cultuur het meest bepalende vorstendom was. Ze verdelen het gebied verder in Muntenië (land voorbij de bergen, ook wel Groot Walachije) en Oltenië of klein Walachije ten oosten van de rivier de Olt.

De opkomst van de Roemeense vorstendommen vanaf 1250 bracht wat rust in de tent. Deze rust werd ondersteund door een zichtbare hiërarchie in de aristocratie. Prinsen stonden aan de top en benoemden op grond van uitzonderlijke militaire of bestuurlijke prestaties Bojaren die ze vervolgens voorzagen van grootgrondbezit. De bojaren kozen of benoemden uit hun midden weer prinsen. De bojarenklasse kende graden, maar alle bojaren hadden grond, lijfeigenen en militairen. Onder de lagere adel vielen mazil (alleen grond en lijfeigenen) en rasesi (slechts grond). De plek in de hiërarchie was af te lezen aan het uiterlijk. Zo hadden de Grootbojaren het hoogste hoofddeksel, mochten alle bojaren een baard dragen en moest de lagere aristocratie volstaan met een snor. Veel Roemeense bojaren zorgden ervoor dat hun titel erfelijk werd. De Slavische titel voivod of voivode verwerd in Roemenië tot een containerbegrip voor heersers. Na de val van Constantinopel in 1453 kregen de Ottomaanse Turken het formeel voor het zeggen. Tussen 1701 en 1821 benoemden ze Griekse handelaars en intellectuelen uit Istanboel tot regent (de impopulaire fanarioten), maar de bojaren hielden de mosliminvloed op cultuur en religie beperkt in ruil voor belasting. Door de uiterst wrede Vlad Tepes zagen de Ottomanen af van verovering van Transsylvanië. Vanuit West Europa konden zo protestantisme en godsdienstvervolging, maar ook renaissance en verlichting invloed krijgen. De Roma minderheden waren vaak lijfeigene op landgoederen en bij orthodoxe kloosters (in ruil voor eten en onderdak) en de ook niet onaanzienlijke joodse minderheid zat veelal in de handel. Grote helden uit de Roemeense geschiedenis zijn Stefan de Grote (1457-1503) van Moldavië die kerken en kloosters stichtte en het met succes opnam tegen zowel Polen, Hongaren als Ottomaanse Turken en Michael de Dappere (1558-1601) die als eerste Walachije, Moldavië en Transsylvanië wist te verenigen (zij het voor slechts een jaar). De revoluties die zich in 1848 in Europa aandienden vormden een stimulans voor de nationalistische beweging en voor democratie en vrijheid van meningsuiting. In 1859 werd onder Alexander Jan Cuza (1820-1873) Roemenië geboren door het samengaan van Moldavië en Walachije. Dit vormde een geweldige stimulans voor onderwijs en ontwikkeling van de eigen cultuur. In 1918 kwam Transsylvanië er bij.

De 20e eeuw tot WOII wordt wel beschouwd als culturele gouden tijd van Roemenië. Men sloot zich aan bij cultuurtrends in Europa met een prominente rol van Frankrijk. Er waren verhitte debatten rond het spanningsveld tussen traditionele en westerse importcultuur. Na WOII verloor Roemenië grondgebied aan de Sovjet Unie. Onder het communisme werden verwerping van traditionele waarden en censuur bepalend en het socialistisch realisme was met haar hiërarchie van genres en thema’s feitelijk verplicht bij alle cultuurvormen (Socialist realism in Romania). Er kwam een enorme collectie aan literatuur en een groot netwerk van bibliotheken, cultuurhuizen, theaters en bioscopen tot stand, uiteraard allemaal met door het regime goedgekeurd producties; veelal van de stroming die het regime verheerlijkte. Deze cultuuruitingen werden flink gesubsidieerd zodat ze qua prijs toegankelijk waren en ze trokken veel publiek. Er waren ook westerse films te zien, maar zwaar gecensureerd. De stroming die aan de censuur probeerde te ontsnappen bracht meer van blijvende waarde tot stand. Dissidenten die niet in ballingschap gingen kregen vaak huisarrest of trokken zich terug in een klooster. Veel van hun werk werd na 1989 gepubliceerd. Roemeense cultuuriconen die wel in ballingschap gingen trokken vaak naar Frankrijk. Hun werk was in Roemenië meestal verboden omdat het regime hen als volksverraders beschouwde. Ook zij kregen na 1989 vaak erkenning in eigen land. Toch waren ze elders vaak al beroemd en sommige Roemenen in ballingschap wonnen een Nobelprijs.

Na de omwenteling van 1989 was er wel vrijheid, maar geen geld. Uiteraard volgde aanvankelijk een explosie van producten en publicaties die verboden waren, maar dat duurde niet lang en veel uitgeverijen en cultuurproducten gingen op de fles. M.n. het theater kreeg zwaar te lijden onder de opkomende TV. Wel werd in universiteitssteden alternatief theater populair. Ook de filmindustrie kreeg klappen door geldgebrek, maar Roemenië is door buitenlandse filmmakers ontdekt als goedkope opname locatie. Thans krijgt de film weer veel internationale erkenning. Ook is de van Ceaușescu overgeërfde infrastructuur nog aanwezig. Jaarlijks terugkerende festivals zijn een opkomend fenomeen en de eigen traditionele cultuur bloeit weer.

Unesco erfgoed

Op http://whc.unesco.org/en/statesparties/ro staat de nieuwste Unesco werelderfgoed lijst voor Roemenië. Het wat gedateerde UNESCO World Heritage Sites in Romania biedt een gedetailleerde lijst met links. Voorjaar 2012 telde de lijst 7 definitieve (6 cultureel, 1 landschappelijk) en 14 voorlopige objecten. In 1991 werd de Donau delta als grootste en best bewaarde Europese rivierdelta het eerste definitieve object. Ook zijn toen een 12tal voorlopige objecten toegekend, waaronder 4 complexen van kloosters & kerken, 3 landschappen, 2 oude binnensteden, een versterkt herenhuis, een prehistorische site (met resten van Dinosauriërs) en een WOI oorlogsmonument (de eindeloze pilaar van Târgu Jiu). In 1993 volgden als definitieve objecten 8 kerken & kloosters in Moldavië met o.m. Byzantijnse fresco’s; het laat 17e eeuwse klooster van Hirezu in Walachije (één van de bouwwerken in Griekse stijl in opdracht van prins Brancovan, de bouwstijl is naar hem vernoemd) en 13e tot 16e eeuwse dorpen met versterkte kerken in Transsylvanië die er zijn neergezet door Duitsers in opdracht van Hongaarse heersers. De 3 definitieve objecten uit 1999 zijn een 6tal Dacische forten in zuidoost Transsylvanië van rond het begin van de jaartelling; het 12e eeuwse centrum van de Saksische stad Schäßburg (Sighișoara) en een 8tal 16e tot 18e eeuwse houten orthodoxe kerken in het noordelijke Maramureș. Nadien zijn in Transsylvanië als voorlopige objecten nog het middeleeuwse centrum van de Saksische stad Sibiu (oude naam Hermannstadt, in 2004) en de historische Hongaarse dorpjes Hollókő en Rimitea (in 2012) toegevoegd. Onder het in 2001 ingestelde orale en immateriële erfgoed van de UNESCO vallen de wellicht oeroude rituele Căluş dans (met Roma muziek) uit zuid Roemenië (Căluş ritual, erkend in 2008) en de dito traditionele zangstijl Doina (erkend in 2009).

Architectuur en beeldende kunst

Uit Romanian archaeology valt te constateren dat het land een waar eldorado is voor archeologen. Uit de prehistorische artefacten blijkt dat er meer dan 500.000 jaar lang mensen hebben geleefd. Uit de Peştera cu Oase (bottengrot) komen de oudste restanten van de moderne mens in Europa (gedateerd op 40.500 v Chr.). De nalatenschap uit jager verzamelaarculturen die ook landbouw & veeteelt kenden is aanzienlijk. Te denken valt aan de Dudeşti cultuur (Dudeşti culture), de Cucutenicultuur (vanaf 5500 v Chr.) met flinke nederzettingen (soms meer dan 15.000 inwoners) en een nalatenschap van o.m. aardewerk en beeldjes en de iets latere Hamangia cultuur langs de zwarte Zeekust waarvan de erfenis met recht prehistorische kunst mag heten. De vondsten uit de bronstijd (3500-1500 v Chr., Bronze Age Romania) zijn rijk en gedetailleerd. Deze culturen deden aan mijnbouw en lieten veel sieraden na uit edelmetalen. Ook is er veel interessants gevonden in heiligdommen en graven (veel crematies). De Daciërs cremeerden ook, kwamen na 1100 v Chr. op, en worden bij de culturen uit de ijzertijd gerekend. Ze zijn als 1e stam uit de regio beschreven door Griekse geschiedschrijvers. Tussen de 4e en de 2e v Chr. leefden in Transsylvanië Kelten die ook veel moois nalieten, maar ze verloren oorlogen van de Daciërs en zijn vermoedelijk verder getrokken. Onder de Dacische nalatenschap vallen forten in Transsylvanië ter verdediging tegen de Romeinen (zie boven bij Unesco) en prachtige artefacten (zie Dacian culture).

De Daciërs konden het niet tegen de Romeinen bolwerken, want tussen 105 v Chr. en 275 na Chr. viel een steeds groter deel van hun grondgebied onder het Romeinse rijk en honderdduizenden Daciërs werden slaaf of gladiator. De Romeinen bouwden o.m. de eerste brug over de Donau bij de ijzeren poort, de brug van Trajanus (er is nu weinig meer van over). In Rome herinnert een in opdracht van deze keizer gebouwde pilaar nog aan zijn overwinningen in de regio. Er zijn Dacische, Romeinse en gemengde sieraden en dito aardewerk gevonden. Vermoed wordt dan ook dat de Daciërs zich met de Romeinen vermengden en dat van daaruit het Roemeens ontstond. Inscripties op steen lieten de Daciërs echter niet na, maar de Romeinen wel. Veel Romeinen gingen in Dacië wonen en onder de nalatenschap uit de tijd vallen ook heel wat beelden van Romeinse en Dacische hotemetoten en talloze munten. Er zijn nog veel ruïnes uit de Romeinse tijd en hier en daar zijn dingen gerestaureerd en gereconstrueerd (bijv. verdedigingswerken). Veel is te traceren via Roman sites in Romania en Roman Dacia.

Onder de vroegste nalatenschap uit de tijd van de volksverhuizingen valt de schat van Pietroasele (Pietroasele Treasure, naar de vindplaats). De schat van rond 400 na Chr.  bevat Chinese, Perzische, Griekse en Duitse elementen en is een nalatenschap van Goten die tot de kosmopolitische Chernyakhovsk cultuur worden gerekend. Van deze mengcultuur maakten ook Romeinen, Daciërs, Slavische volken en Perzen deel uit (de Goten zelf stamden uit het Zweden van nu en kwamen vaak uit het huidige Polen). Uit  Sântana de Mureș-Chernyakhov culture valt te herleiden dat de nalatenschap van deze cultuur aanzienlijk en divers is. De Gepiden waren een ander Noord Europees volk dat in RO grafvondsten naliet. De Hunnen kenden een nomadische herderscultuur. In hun kielzog volgde een hele serie aan de Turken verwante nomadische stammen met een vergelijkbare cultuur. Uit deze roerige tijd stamt o.m. de goudschat van Nagyszentmiklós die afkomstig was van Avaren met Slavische titels. De Saksen in Transsylvanië bouwden veel versterkte kerken (Kirchenburgen) om zich te verweren tegen aanvallen van nomadenvolken en enkele van hun steden vallen nu onder het Unesco erfgoed.

Traditionele plattelandshuizen in de Karpaten hebben een rieten dak en zijn vaak witgepleisterd. De Burdei, een half ingegraven type blokhut met een rieten dak, bestaat hier al sinds de vroeger middeleeuwen.

Volgens Architecture of Romania onderscheidt men voor de late middeleeuwen en daarna inheemse volkarchitectuur (waaronder de vele houten kerken) van de overige architectuur waar o.m. kloosters en de paleizen & landhuizen van de aristocratie onder vallen. Door oorlogen, branden en aardbevingen heeft veel daarvan de tijd niet overleefd. De houten kerken worden echter ook nu nog wel gebouwd. Binnen het Unesco werelderfgoed zijn ze allemaal orthodox. De rijkelijk met fresco’s versierde kerken en kloosters in noord Moldavië zijn tussen 1487 en 1610 gebouwd (vaak in opdracht van prinsen en bojaren) en die van Maramureș (noord Transsylvanië) zijn van iets latere datum (17e t/m 19e eeuw). Via UNESCO World Heritage Sites in Romania zijn namen van opdrachtgevers en schilders van fresco’s (en soms van bouwmeesters) te achterhalen. De kerk van Densuş in Transsylvanië op de voorlopige lijst (tentative list) valt onder de oudste kerken van Roemenië, dateert uit de 7e eeuw en is gebouwd op de plek van voorchristelijke tempels. Onder de Byzantijnse architectuur in Walachije valt het uit 1388 daterende klooster van Cozia (incl. fresco’s en met een museum) en de 16e eeuwse St. Nicolaas kathedraal van Curtea de Argeș in Muntenië. Deze is versierd met Moorse arabesken, inspireerde Roemeense dichters en is toegeschreven aan de mythische bouwmeester Manole. In Boekarest liet Mircea Ciobanu het Curtea Veche (oud koninklijk hof) herbouwen. De invloed van westerse bouwstijlen uit de tijd is hier klein. In Transsylvanië is ze groter. Hier onderscheidt men een eigen gotische stijl met als voorbeelden de Biserica Neagră (Zwarte kerk) van Braşov, het kasteel van Bran niet ver daar vandaan (waar Bram Stoker Dracula liet wonen) en het Hunyadi kasteel. Tussen de 13e en 16e eeuw kwamen hier tal van versterkte Saksisch steden en kerken (fortified towns) tot stand in veel uiteenlopende stijlen. In Moldavië ontstond een mengstijl van Gotisch en Byzantijns (Moldavian style) met het klooster van Neamţ als schoolvoorbeeld en met fresco’s van iconen op buitenmuren van kerken en kloosters met een veranda.

Onder de 17e eeuwse renaissance nalatenschap vallen aristocratische landhuizen & paleizen en kloosters met kerken die zich ontwikkelden tot complete culturele en onderwijscentra, bijv. het klooster der 3 heiligen in de Moldavische hoofdstad Iași (Trei Ierarhi Monastery). In Walachije geldt de regeerperiode van Constantin Brâncoveanu (1654-1714) als culturele bloeitijd. Hij stichtte een klooster, werd de held in veel volksballaden en is geëxecuteerd omdat hij zich niet tot de Islam wilde bekeren. Hij en zijn zoons werden orthodoxe heiligen en martelaren. Ook is naar hem een Roemeense bouwstijl vernoemd met weelderige barokke en oosterse kenmerken (Brancovan style) Onder de architecten vallen Ion Mincu (1852-1912) en Toma T Socolescu en het 17e eeuwse klooster van Horezu in Oltenië (Unesco erfgoed) geldt als meesterstuk. Een bekende schilder van fresco’s uit de tijd is Pârvu Mutul (1657-1737). In de 18e eeuw groeiden onder de Grieken gouverneurs van Moldavië en Walachije binnen het Ottomaanse bewind de oriëntaalse invloeden in de burgerarchitectuur. De Biserica Udricani uit 1735 is één der oudste kerken van Boekarest die de tijd doorstond. In Transsylvanië domineerde de barok in (roomse) kerken en paleizen, maar de St. Michael kathedraal in Alba Lulea is in gotisch romaanse stijl herbouwd. In deze periode bouwden bojaren in Walachije veel versterkte woonpanden om zich te beschermen tegen Ottomaanse aanvallen van rovers en militairen (Culă).

In de 1e helft van de 19e eeuw vigeerde een vanuit West Europa geïnspireerd beleid van modernisering dat resulteerde in romantische en neoklassieke architectuur. Vanuit het opkomende nationalisme ging men in de 2e helft van de eeuw de eigen traditionele architectuur weer meer waarderen. Ion Mincu wordt beschouwd als representant van beide tendensen. De bouwstijl kende veel Franse invloeden. Hieraan ontleent Boekarest de bijnaam “Klein Parijs”. Het neoklassieke Roemeens Atheneum en het Ioan Slavici theater in Arad zijn voorbeelden. Ook kreeg Boekarest in 1878 ter gelegenheid van het winnen van de onafhankelijkheidsoorlog van de Ottomanen een houten triomfboog. Petre Antonescu (1873-1965) ontwierp in 1936 een nieuwe “Arcul de triumf” met sculpturen van Ion Jalae en Dimitri Paciurea. Alexandru Oraşcu (1817-1894) valt onder de grootste architecten in neostijlen uit deze eeuw. Onder de vertegenwoordigers in de schilderkunst vallen Gheorghe Tattarescu (1818-1894). Hij was o.m. in de leer bij zijn oom Nicolae Teodorescu (1797-1880) die bekend werd met fresco’s in kerken en kloosters. Constantin Daniel Rosenthal (1820-1851) maakte portretten en romantisch nationalistisch werk. Nicolae Grigorescu, (1838-1907) geldt als één van de grootste Roemeense schilders. Hij begon als fresco schilder en ontwikkelde zich als impressionist van het boerenleven. Ştefan Luchian (1868-1917, impressionisme, symbolisme) schilderde m.n. landschappen, portretten en stillevens en (post) impressionist Nicolae Tonitza vooral portretten.

Onder de 20e eeuwse kunstenaars die het communisme niet meemaakten valt modernistisch (functionele vormgeving) architect Horia Creanga (1893-1943). Edmond van Saanen Algi (1882-1938) is een in NL geboren architect met een Roemeense nalatenschap, waaronder het Palatul telefoanelor (telefoonpaleis). Schilder Ion Theodorescu-Sion (1882-1932) werkte in diverse stijlen om het natuurlijke boerenleven zo goed mogelijk weer te geven. Postimpressionistisch schilder Ştefan Dimitrescu (1886-1933) maakte deel uit van enkele belangrijke kunstenaars gezelschappen. Schilder architect Marcel Janco (1895-1985) is één van de oprichters van het Dadaïsme en vertrok na de oorlog naar Israël. De eveneens joodse schilder Victor Brauner (1903-1966) voelde zich ook verwant aan deze stroming, maar staat bekend als surrealist en leefde lang in Frankrijk. De grootste 20e eeuwse beeldhouwer uit Roemenië is Constantin Brâncuşi (1876-1957) met de eindeloze pilaar (Unesco werelderfgoed) als bekendste werk. In het Kröller-Müller museum staat o.m. het ei van Brancusi. Hij wilde graag naar Parijs, ging daar vanwege geldgebrek te voet heen en ontmoette er andere kunstenaars. Daarna werd hij beroemd, maar in de VS kreeg hij pas na zijn dood erkenning. Hij werd in 1952 Fransman en leefde voornamelijk in Frankrijk. Ook art deco beeldbouwer Demetre Chiparus (1886-1947, veel danseressen in ivoor en brons) bracht een groot deel van zijn leven in Parijs door. George Julian Zolnay (1863-1949) werd één van de grote beeldhouwers van de zuidelijke VS. Idel Ianchelevici (1909-1994) werd in 1945 Belg en werd m.n. bekend in België en Frankrijk. In 1991 kreeg hij als eerbetoon weer een Roemeens paspoort. Hij maakte veel mensfiguren uit marmer en steen, zocht versimpeling van vorm en kon ook met enkele lijnen rake schetsen maken. In Goudriaan en het Waalse La Louvière zijn aan hem gewijde musea.

De in 1895 gereed gekomen monumentale koning Karel I spoorbrug over de Donau (later omgedoopt tot Anghel Saligny brug) was een tijdlang de langste brug van Europa. Sinds 1987 wordt de brug niet meer gebruikt en is ze vervangen door nieuwe auto en spoorbruggen in de buurt. Roemenië telt thans zo’n 30.000 geregistreerde historische monumenten (zie bijv. op Buildings and structures in Romania).

Onder de kunstenaars die bleven geldt Toma T. Socolescu (1883-1960) als één van de belangrijkste 20e eeuwse Roemeense architecten en contribuanten aan het culturele leven in het algemeen. Hij kreeg problemen met het regime. De veelzijdige beeldende kunstenaar Ion Valentin Anestin (1900-1963) was vooral beroemd als cartoonist en geldt als trendsetter van de grafische kunst van het interbellum. Ook hij kreeg onder het communisme problemen en zat een tijdlang gevangen. Onder de representanten van functionele vormgeving voegden Duiliu Marcu (1885-1966) en Harlan Georgesco (1908-1977) zich na de oorlog in het systeem. Eugen Taru (1913-1991, cartoonist, illustrator) leverde onder het communisme ook wel sociaal realistisch werk. Hij verzamelde veel kunst die hij aan musea schonk. Corneliu Baba (1906-1997, portretten, genrestukken) liet zich inspireren door de grote meesters van de schilderkunst en geldt in eigen land en de (voormalige) communistische wereld als één van de groten. Hij valt onder de Roemeense vertegenwoordigers van de post impressionistische schilderkunst net als Călin Alupi (1906-1988, nam genoegen met onopvallendheid) en Alexandru Ciucurencu (1903-1977, kreeg erkenning). Henri Catargi (1894-1976) wilde traditionele Roemeense kunst m.n. Frans beïnvloeden, ontwikkelde een herkenbare eigen stijl en liet een rijk oeuvre na. Ion Ţuculescu (1910 -1962) is een expressionist die zich liet inspireren door de volkskunst uit Oltenië. De vrouwelijke equivalent van Brâncuşi Miliţa Petraşcu (1892-1976) was een leerling van hem en werd door de Securitate in de gaten gehouden. János Mattis-Teutsch (1884-1960) is een vooraanstaand beeldend kunstenaar, Imre Nagy (1893-1976) een bekend schilder en Károly Kós (1883-1977) een bekend architect/ politicus uit Transsylvanië (ze voegden zich in). Beeldhouwer Ion Jalea (1887-1983, paste zich ook aan) verloor in WOI een hand, maar kreeg desondanks terecht veel (inter)nationale erkenning. Ion Irimescu (1903-2005) is vaak betiteld als de patriarch van de Roemeense kunst en beeldhouwkunst. Sabin Bălaşa (1932-2008) werd bekend via zijn enorme fresco’s.

Onder de nog levende kunstenaars werd Constantin Lucasi (1923) bekend met monumentale beelden en bewegende roestvrij stalen fonteinen. Striptekenaar Sandu Florea (1946) was naar verluidt de enige die onder het communisme van zijn vak kon rondkomen. Toen hij kort voor de revolutie van 1989 aangaf naar de VS te willen, werd hij door het regime gekortwiekt. Kort na de val van Ceaușescu vertrok hij toch. In  opdracht van de dictator werden veel traditionele buurten afgebroken om plaats te maken voor enorme flats. Zulke projecten (Systematization Romania) stonden vaak onder leiding van Anca Petrescu (1949). Ze had ook de leiding over de bouw van het megalomane volkspaleis dat in 1989 gereed kwam en het grootste gebouw ter wereld werd na het Pentagon. Exponenten van het sociaal realisme in de architectuur zijn verder het enorme appartementengebouw comuna 63 en het dito perscentrum casa presei libere. M.n. na 2000 zijn er in Boekarest en elders veel grote kantoorgebouwen (bijv. het BTC) en winkelcentra gekomen. Werk van beeldhouwer, schilder en graficus Mircea Bochis (1950) is te vinden in 40 landen (in NL in Apeldoorn). Kubistisch schilderes Alexandra Bechita (1985) maakte o.m. muurschilderingen en kreeg in de VS veel erkenning. Onder de eigentijdse kunstenaars die gebruik maken van meerdere media vallen Bogdan Lascăr (1974, van huis uit beeldhouwer). Liviu Mocan (1955) laat zich als beeldhouwer dichter inspireren door het christendom. Zamfir Dumitrescu (1946) werd in 2002 voorzitter van de Roemeense bond van schone kunsten.

Ambachtelijke volkskunst

De ambachtelijke volkskunst heeft zich op het Roemeense platteland sterk ontwikkeld. Op http://www.romaniatourism.com/ is onder arts & crafts het nodige te vinden over dit onderwerp. De kleurige graven met opschrift en afbeeldingen van de “Cimitirul Vesel” (vrolijke begraafplaats) in Sapanta in Maramures (noord Transsylvanië) vormen een authentiek voorbeeld. Ze zijn van houtsnijder Stan Ioan Pătraş (1908-1977, hij ligt er zelf ook). Voor het overige verkopen de makers hun producten vaak zelf, bijv. op markten. Onder de karakteristieke kunstuitingen vallen het beschilderen van paaseieren, keramiek, houtsnijwerk; textielbewerking (weven, spinnen en borduren van tapijten, kleden, kleding en klederdrachten etc. met linnen en wol als traditionele materialen, zie ook Traditional costume in Romania), maken van maskers voor volksfeesten en glasblazerij. Veel ervan is te zien in de vele etnografische en dorpsmusea (zie de naar regio gerangschikte lijst onderaan het artikel “Romania – Culture).

Zang, muziek en dans

Het artikel Music of Romania biedt een indruk van de veelheid aan regionale muziek en dansstijlen. Veel daarvan berust op oeroude tradities. Het 1e bewijs voor volksmuziek en dans op het grondgebied van Roemenië is afkomstig van de cucuteni cultuur van rond 3000 v Chr. Het betreft een kunstvoorwerp uit aardewerk met hora kringdansers, een volksdans die ook nu nog populair is. De rituele Căluş dans (met Roma muziek) uit zuid Roemenië (Căluş ritual) en de traditionele zangstijl Doina, die beide wellicht voor het begin van de christelijke jaartelling al bestonden, zijn door de Unesco erkend als immaterieel erfgoed. De doina kent veel stijlen, met de Klezmer (een muziektraditie van Asjkenazische Joden) als bekendste. Hora lungă uit Transsylvanië combineert poëtische tekst en geïmproviseerde melodie. Onder de overgeleverde zang vallen ook bocet (klaagzang om te rouwen), heldenballaden (Cântec batrânesc) en herdersliederen. In voorchristelijke tijden waren Griekse lieren en fluiten, blaasinstrumenten van de Romeinen en verder panfluiten en de Roemeense alpenhoorn (bucium) al bekend. Het laatste instrument wordt op het platteland nog wel gebruikt door herders in de bergen of om door te geven dat iemand is overleden. Er is ook een doina stijl waarvan de melodie de hoorn imiteert (ca din tulnic). Velen zullen de Panfluit associëren met muziek uit de Andes, maar het instrument (nai in het Roemeens) valt ook onder de klassiekers uit de Roemeense volksmuziek. Fănică Luca (1894-1968) en zijn leerlingen, met Gheorghe Zamfir (1941) als bekendste, leverden een grote bijdrage aan de internationale bekendheid met het instrument (Zamfir is o.m. te horen in de western “Once upon a time in the west”). Andere min of meer authentieke instrumenten zijn de cobza (een luit die zigeuners rond de 15e eeuw vanuit Turkije in het land brachten), de taragot (een Hongaarse fluit, een Turkse erfenis uit dezelfde tijd of daarvoor), de zongora (een soort gitaar met vroeger maar 2 snaren) en de oaș (een schel klinkende viool) in het noordelijke Maramureș, de ţambal (een plankciter) bij Moldavische dansmuziek en de cimpoi (Roemeense doedelzak). Violen worden in de Roemeense volksmuziek het meest bespeeld, maar accordeons en klarinetten zijn ook erg populair geworden.

De muziek van Dobroedzja langs de Zwarte Zee kent Turkse, Tataarse en Bulgaarse invloeden, in Moldavië zijn groepen met koperinstrumenten (in Balkan stijl) o.m. populair, in Transsylvanië is de invloed van centraal Europa het sterkst aanwezig en taraf bands vallen oorspronkelijk onder de traditie van Walachije. Thans zijn er veel tarafs van Roma muzikanten (Lăutari). Hun genre valt onder de noemer klassieke Manele (er is ook een moderne manele variant met een eigen voorgeschiedenis en een zekere afkeer van klassieke folk), hun zangteksten gaan vaak over Haidouks (vogelvrij verklaarde volkshelden uit de Ottomaanse tijd) en onder de bijpassende dansen vallen de Sârbă en de hora (in Roemenië een kringdans tegen de wijzers van de klok in, net als de Periniţa populair bij bruiloften en partijen). Andere volksdansen zijn de rituele mannendansen arcan (oorspronkelijk gedanst rond een kampvuur), căluş (Unesco erfgoed, zie de link hierboven) en feciorească (uitgevoerd door één man, vrouwen zingen aan de zijkant mee; kijk op Romanian folk dances voor meer details). Roemeense volksmuziek en dans gaat vaak vergezeld van kreten, uitroepen en fluiten. De ritmische kreten heten Strigături of chiuitură en een uitroep ter instructie van de leider van de dansgroep heet comandă. Traditionele volksmuziek groepen zijn vaak van Lăutari. Via Lăutari (met onderaan het artikel links naar videoclips) en de links op Music of Romania zijn groepen en muzikanten te achterhalen. De zigeunermuziek wordt wel onderscheiden van volksmuziek van boeren. Op de Roemeenstalige wikipedia staat een waslijst van Roemeense popfolkzangers en groepen. In de 70er en 80er jaren vielen onder de noemer cenaclul flacăra (literaire vlam) groepen die folk combineerden met chanson en country elementen. Tot de representanten van folkrock behoren Mircea Florian (1949) en Ioan Gyuri Pascu (1961). Op List of Romanian musicians staan er meer. De authentieke overgeleverde volksmuziek vormt een belangrijke inspiratiebron voor alle andere Roemeense muziek, incl. klassiek (zie de laatste link).

Tussen de 15e en de 17e eeuw ontwikkelde zich in Roemeense kloosters een combi van volksmuziek met Byzantijnse religieuze muziek. In de 18e eeuw kwam daar via invloeden uit Rusland en het westen meerstemmige zang bij. Een aantal Roemeense componisten pakte deze draad op. De lijst van klassieke componisten en musici op de link hierboven is globaal in volgorde van belangrijkheid. De vroegste die er op staat is Anton Pann (1790-1854), een erudiete en veelzijdige Rom van de Kalderash kaste die o.m. het Roemeense volkslied en orthodoxe liturgische muziek schreef. Onder de beroemdste violisten valt zijn volksgenoot Ion Voicu (1923-1997, meer op Romanian violinists) en onder de componisten die ook expliciet als folklorist te boek staan Sabin Dragoi (1894-1968) en Tiberiu Brediceanu (1877-1968). Mihail Jora (1891-1971) wordt de vader van het Roemeens ballet genoemd. Het bekendste klassieke deuntjes uit Roemenië Valurile Dunării is in 1880 gecomponeerd door Iosif Ivanovici (zie youtube). Onder de grootste componisten vallen wonderkind George Enescu (1881-1955; leefde na WOII in Parijs) en Ciprian Porumbescu (1853-1883). Klassiek pianist en componist Dinu Lipatti (1917-1950) vond een voortijdig einde door leukemie. Andere grote pianisten zijn Radu Lupu en de joodse pianisten Clara Haskil (1895-1960, leefde het grootste deel van haar leven in grote armoede en brak in 1949 in NL door) en Rafaël Schächter (1905-1944). Onder de hedendaagse exponenten vallen Pascal Bentoiu (1927, modernist), pianist componist Valentin Gheorghiu (1928, zijn broer Ştefan, de violist, overleed in 2010), de veelzijdige Octavian Nemescu (1940) en componistes Doina Rotaru (1951, orkest en kamermuziek) en Ana-Maria Avram (1961, spectrale muziek). Ze was een leerling van avant-garde componist Iancu Dumitrescu (1944), net als componist pianist George Balint (ook 1961).

Roemenië kent net als bijv. Italië een opera en operette cultuur. Alexandru Flechtenmacher (1823-1889) componeerde de muziek voor de eerste operette in het Roemeens (Baba Harca) en die voor de 1e opera “Petru Rares” kwam van Eduard Caudella (1841-1924, tevens vioolvirtuoos). Andere opera componisten zijn Nicolae Bretan (1887-1968; de opera Golem, tevens bariton) en Cornel Trăilescu (1926). Het land heeft ook veel beroemde vocalisten in het genre voortgebracht (Romanian opera singers). Onder de iconen uit het verleden vallen sopranen Hariclea Darclée (1860-1939), Viorica Ursuleac (1894-1985), Stella Roman (1904-1992) en Magda Ianculescun (1929-1995), mezzo sopraan Elena Cernei (1924-2000) en tenor Joseph Schmidt (1904-1942). Beroemde eigentijdse exponenten zijn o.m. mezzosopranen Viorica Cortez (1935) en Elena Gaja (1946); sopranen Ileana Cotrubaş (1939), Nelly Miricioiu (1952) en Angela Gheorghiu (1965) en baritons Alexandru Agache (1955) en Sorin Coliban (1971). Het George Enescu festival is het grootste klassieke festival in Roemenië. Transsylvanië kent een klassiek herfstfestival en een dito gitaarfestival (Music of Romania onder festivals). Op Music venues in Romania staan de bekendste concerthallen en operahuizen.

Vanaf 1850 manifesteerde de opkomst van populaire muziek zich in operettes, fanfares, walsen en balladen op muziek van componisten uit Oostenrijk Hongarije. In Roemenië werden componist, dirigent en klarinetspeler Iosef Invanovici (1845-1902, betrokken bij militaire fanfares) en de schrijver van balladen Demetrius Florecu (1827-1875) belangrijke aangevers. Tijdens het interbellum kwam de Romanţe muziek op met poëtische teksten onder begeleiding van piano en gitaarspel en met Zavaidoc (Marin Teodorescu 1896-1945) als belangrijkste exponent. Na de oorlog vond de stijl via m.n. Gică Petrescu (1915-2006) een vervolg. Hij hanteerde o.m. tango muziek met orkestbegeleiding. Onder het communisme waren de meeste stijlen toegestaan (incl. rockmuziek), maar er was wel degelijk censuur. Het regime zag popmuziek soms als propagandamiddel, maar in de 70er jaren kwam een protestbeweging op. De Lăutari muziek van de Roma met Gabi Luncă (1939, erg geliefd bij Ceaseșcu) en Tomivaca Puceanu als bekendste exponenten bleef populair bij bruiloften en partijen (Romanian manele singers). Ook cenaclul flacăra (literaire vlam) groepen met akoestische folk en met dichter Adrian Păunescu (1943-2010) als gangmaker bloeiden. Onder de noemer muzică uşoară Românească (Roemeense popmuziek) viel aanvankelijk Italiaans Spaans getinte schlagerachtige muziek met een orkestje waarop makkelijk gedanst kon worden. Vanaf 1968 vormde het gouden hert festival (Cerbul de Aur, naar een Roemeens sprookje) van de Roemeense staats TV in Brașov een belangrijke stimulans. Er traden ook buitenlandse zangers en popgroepen op. Onder de vele Roemeense coryfeeën uit de tijd vallen Margareta Pâslaru (1943), Radu Goldiş (1947, componist en later jazz gitarist), jazz pianist Johnny Răducanu (1943-2011), jazz drummer Eugen Gondi (1947, woont nu in NL), Horia Moculescu (1937) en zangeres Corna Chiriac (1949).

Begin 80ere jaren kwam in Banaat bij de Servische grens de Muzică de mahala op als alternatief voor traditionele folk. Men speelde Balkan muziek met een combi van traditionele en moderne instrumenten / apparatuur. Onder de bands waar Youtube filmpjes van te vinden zijn vallen Azur, Generic en Odeon. Na de omwenteling van 1989 ging het genre op in de moderne Manele, een mengsel van Balkan, Turks Bulgaarse en Roma muziek. Het genre werd geleidelijk aan meer provocerend en samen met een toename in anti Roma sentimenten mondde dat uit in een scherpe scheiding van voor en stegenstanders. Onder de exponenten met internationale bekendheid vallen Ştefan de la Bărbuleşti (o.m. te beluisteren in de Borat producties van Sacha Baron Cohen), Nicolae Guţă (1967), Carmen Șerban (1971), Costi Ioniţă (1978) en Florin Salam (1979). Ook de Roemeense etno muziek (synthesizers naast andere instrumenten) heeft wortels in de traditionele folk. Representanten zijn Benone Sinilescu (1937) en Inrina Loghin (1939).

Onder de bekende popsterren vallen verder zangeressen Anca Parghel (1957, jazz, overleed aan borstkanker), Mădalina Manole (1967-2010, folk, pop, disco; overleed aan oververmoeidheid, met plek 38 hoogste popmuzikant op 100 Greatest Romanians), Nicoleta Alexandru (1968, erg populair in eigen land), Inna (1986, dance, electropop, veel internationale tophits) en Alexandra Stan (1989, Eurodance) en zangers Ovidiu Cernăuțeanu (1976, 3e Eurovisie songfestival 2010 samen met Paula Seling), Mihai Trăistariu (1979, 4e songfestival 2006) en Edward Maya (1986, dance, house) en La Familia (1995, rap, hiphop). Popgroepen die hoog scoorden op internationale hitlijsten zijn Europop & dance groepen Akcent (1999, ook populair in NL), Morandi (2005) en Cheeky girls (2002), Animal X (1999, veel genres) en Yarabi (2005, Dance, house). Een aantal van deze exponenten won de MTV Europe music Award voor beste Roemeense act (Best Romanian Act). Voltaj (1982) overleefde het communisme, maakte ook daarna hardrock & metal en is nog steeds actief. Het trio van muziek en tekstproducenten Play & Win werkte voor bekende Roemeense popsterren en groepen. De Hongaars Roemeense jazz pianist en componist János Kőrössy (1926) staat 48 op 100 Greatest Romanians. De bekendste jazz en popfestivals zijn te vinden op Music festivals in Romania‎.

De Moldavische groep O-Zone (1998-2005) vestigde zich in Roemenië en scoorde met Dragostea din tei (liefde van de lindeboom http://www.youtube.com/watch?v=jRx5PrAlUdY) in meer landen een tophit dan enige Roemeense band ooit (Roemeens en Moldavisch verhouden zich ongeveer als Vlaams en Nederlands).

Literatuur en dichtkunst

Volgens Literature of Romania bevat een brief uit 1521 van Neacșu Lupu (bojaar van Câmpulung) aan burgemeester Johannes Benkner van Brașov de oudst bekende geschreven tekst in het Roemeens. De brief in cyrillisch schrift behelst een waarschuwing voor een op handen zijnde Ottomaanse aanval. Eind 15e eeuw werden echter al religieuze teksten vertaald vanuit het kerkslavisch en ook de eerste gedrukte boeken waren religieus. Zo verscheen in 1582 een vertaling van enkele Bijbelboeken van het oude testament, in 1589 een catechismus, in 1673 een psalmboek en in 1688 de complete bijbel (de Boekarest of Cantacuzino bijbel naar de sponsor prins Șerban Cantacuzino). In 1675 zag als eerste profane boek een kroniek der geschiedenis van Moldavië van humanist Miron Costin het daglicht. Een andere verlichte geest, de Moldavische prins Dimitrie Cantemir (1673-1723), schreef feitelijk en fictief historisch werk, filosofische verhandelingen en een introductie in de islam. In de Ottomaanse tijd met haar Griekse regenten kreeg de cultuur klassieke impulsen. Zo verscheen in 1787 liefdeslyriek die was geïnspireerd door de Griekse klassieke poëet Anacreon van de hand van bojaar, talenwonderen en schrijver van een eerste grammaticaboek Ienăchiţă Văcărescu. Zijn zoon Alecu en kleinzoon Iancu waren ook romantische dichters. De erudiete Roma en autodidact Anton Pann (1790-1854) verzamelde en beschreef op humoristische wijze volkswijsheden, fabels en liedteksten (hij componeerde ook de melodie van het Roemeense volkslied en was bijv. op de hoogte van het werk van Erasmus). Homo universalis en polyglot Gheorghe Asachi en bojaar Dinicu Golescu (reisverslagen) gebruikten de verlichting als inspiratiebron.

In de 19e eeuw vormde, net als in heel Europa, het opkomend besef van de eigen nationale identiteit een inspiratiebron. Daarbij introduceerden Roemenen die in het buitenland studeerden elementen uit de Franse en Italiaanse cultuur en de Duitse filosofie. De oorsprong van de Roemeen werd een belangrijk thema in de Şcoala Ardeleană van etnische Roemenen in het destijds Habsburgse Transsylvanië. In Walachije moest de klassieke en oriëntaalse gerichtheid plaats maken voor een gerichtheid op het westen en hier vervulden Ion Heliade Rădulescu (1802-1872) en de veelzijdige Vasile Alecsandri (1821-1890) een centrale tol. De laatste begon in 1855 “România Literară”, het tijdschrift van de Roemeense schrijversbond. In de 2e helft van de eeuw werd de in 1863 door o.m. Tito Maiorescu in het leven geroepen literaire sociëteit Junimea de plek waar het gebeurde. Alle grote literatoren uit de tijd werden er lid van, onder wie de nationale poëet van Roemenië romantisch dichter Mihai Eminescu (1850-1887, Duitse en hindoe invloeden), Ion Creangă (1839-1889, traditionele Roemeense verhalen), Ion Luca Caragiale (1852-1912; komedie, poëzie, essay, humor, satire; zijn zonen Mateiu en Luca werden modernistische schrijvers) en Barbu Ştefănescu Delavrancea (1858-1918). Het interbellum geldt als een culturele bloeitijd en de roman kwam tot ontwikkeling. Destijds waren veel kopstukken lid van literaire sociëteit Sburătorul, onder wie Liviu Rebreanu (1885-1944, romans, toneelwerk, essays, artikelen). Mihael Sebastain (1907-1945, ook joods, vlak na de oorlog verongelukt) werd het bekendst vanwege zijn theaterwerk, maar schreef ook romans en essays. Aan Tristan Tzara (pseudoniem voor Daniel Rosenstock, 1896-1963, o.m. dichter essayist) zou de nihilistische kunststroming Dadaïsme (dada is o.m. Roemeens voor ja ja) zijn naam te danken hebben. Later ging hij meer de kant van het surrealisme en marxisme op. Na de oorlog (WOII) leefde hij veelal in Frankrijk. Hij viel onder de vele Roemeense Avant-garde auteurs uit de periode. Van hen maakten Umuz (1883-1923), Ion Minulescu (1881-1944), Barbu Fundoianu (1898-1944), Ilarie Voronca (1903-1946) en Grihgore Cugler (1903-1972, in ballingschap in Peru) het communisme niet mee.

Onder het communisme had Perpessicius (1891-1971) soms conflicten met het regime, Geo Bogza (1908-1993) kwam tijdens het interbellum in het gevang vanwege obsceen pornografische poëzie, aanvaardde het sociaal realisme, maar kreeg later conflicten met Ceaușescu. Gellu Naum (1915-2001) richtte de Roemeense surrealisten groep op en paste zijn activiteiten aan. Hortensia Papadat-Bengescu (1876-1955) en modernist George Călinescu (1899-1965, genoemd als grootste Roemeense literatuurcriticus) ziet men als pioniers van de moderne roman. Onder de belangrijke schrijvers vallen ook Mihail Sadoveanu (1890-1961, realisme, historische, avonturen en natuurromans, nam het sociaal realisme aan), Tudor Arghezi (1880-1967, poëzie, kinderboeken), Lucian Blage (1895-1961, poëzie, toneelwerk, leefde in onmin met het regime) en Mircea Eliade (1907-1986, geïnteresseerd in sjamanisme, yoga en kosmologie; filosoof, diplomaat; fantasie, autobiografie). Eliade was het grootste deel van zijn leven bevriend met Emil Cioran (1911-1995, filosoof) en Eugène Ionesco (1909-1994, absurdistisch toneel in het Frans). Ze deelden ultrarechtse sympathieën vanuit de overtuiging dat de westerse maatschappij aan decadentie ten onder gaat en leefden tijdens het communisme in ballingschap (m.n. in Frankrijk en de VS). Marin Preda (1922-1980) geldt voor velen als belangrijkste naoorlogse romanschrijver. Hij schreef een kroniek over een boerenfamilie in de 20e eeuw en stond kritisch t/o het regime. Onder de belangrijke poëten vallen Nichita Stănescu (1933-1983, Nobelprijs genomineerd) en Marin Sorescu (1936-1996, tevens schrijver). Niet alles van Sorescu kon bij het regime door de beugel en hij was zo geliefd dat men voor zijn presentaties voetbalstadions nodig had. Non-conformist en postmodernistisch poëet Leonid Dimov (1926-1987) had geen zin het regime veren in de kont te steken en werd in de gaten gehouden door de Securitate. Mircea Nedelciu (1950-1999, veel genres; postmodern, neorealisme, minimalisme, experimenteel) paste zich minimaal aan om zijn boodschap over te kunnen brengen.

Op Literature of Romania staan links naar alle namen in deze tekst en naar gedetailleerde lijsten van literatoren.

Onder de in mei 2012 nog levende literatoren viel Nicolae Breban (1934) bij het regime in ongenade na het uitkomen van de verfilming van zijn parodie “zieke dieren” in 1971 bij het festival van Cannes. De links avant-gardistische Dumitru Ţepeneag (1937) geldt als medeoprichter van de surrealistische Oniric groep die het alras aan de stok kreeg met het regime. Dichteres Ana Blandiana (1942) en hyperrealistisch schrijfster Gabriela Adameșteanu (een week later geboren) werden na de regimewisseling voorvechtsters van de liberale open society gedachte. Herta Müller (1953) groeide op in een Duitstalig dorp in Banaat (West Roemenië) heeft een Duits en een Roemeens paspoort, schrijft in het Duits en kreeg in 2009 als eerste voor Roemenië de Nobelprijs voor de literatuur. Onder de motivatie voor toekenning valt de frase dat ze via haar geconcentreerde poëzie en open proza het landschap van ontheemdheid toont (gezien haar achtergrond en levensloop had dat moeilijk anders gekund). Voor Radu Pavel Gheo (1969) zijn de idealisering van westerse vrijheid tijdens het regime, de confrontatie met de werkelijkheid en migratie belangrijke thema’s. Onder de gelauwerde literatoren vallen verder Mircea Cărtărescu (1956, poëzie, roman, essay, onderwijs en journalistiek, postmodern), Doina Ruşti (romans, filmscript) en onder de beloften dichters Răzvan Ţupa (1975) en Don Sociu (1978, gerangschikt onder het miserabilisme met als kenmerken een antiheld positie, biografie en nadruk op de banaliteit van het leven van alledag). Veel van deze literatoren zijn lid van de in 1921 opgerichte internationale PEN club die zich o/m. inzet voor vrijheid van meningsuiting (ledenlijst op http://www.penromania.ro/).

Sinds 2002 reikt de Roemeense schrijversbond (Writers’ Union of Romania) jaarlijks de internationale Ovid literatuurprijs uit. Ze is nog maar zelden gewonnen door een Roemeen. Ook organiseert men elk jaar proza en poëziedagen.

Theater

Op Brief History is een tijdlijn te vinden met als vroegste uiting theater van de oude Grieken langs de Zwarte Zeekust. Ook in de Roemeense folklore en tradities van nu zitten veel theaterelementen. Vaak zijn deze seizoensgebonden en de oorsprong gaat soms terug tot voorchristelijke tijden (zie bijv. onder tradities en folklore op deze website). Vanaf de 16e eeuw werd melding gemaakt van theatervoorstellingen aan de hoven van bojaren en eind 18e eeuw kwamen daar berichten bij over schooltoneel in Transsylvanië en Moldavië. De opkomst van het nationalisme in de 19e eeuw ging gepaard met klassiek theater in het Roemeens, maar de eerste voorstelling in de eigen taal in 1815 in Brașov was “gevaarlijke buurt” van de Duitser August von Kotzebue. De in 1827 door Radulescu en Golescu in Boekarest in het leven geroepen literaire sociëteit streefde ook een nationaal theater na en dat resulteerde in 1833 in de filharmonische sociëteit. Weldra gaf Radulescu daar toneelles en begon hij een tijdschrift. Hij vertaalde ook buitenlands theaterwerk. In 1850 vind de première plaats van een eerste toneelstuk van een Roemeense schrijver. Het betreft “Coana Chirita in Iaşi” (minnares C in I) van Vasile Alecsandri in de schouwburg van Iași. In 1852 kreeg Boekarest een serieus theater. Dat werd in 1875 het Nationaal theater en daar kwam 2 jaar later een bond van spelers. Vervolgens vonden er veel belangrijke premières plaats. Schrijver, acteur en manager Costache Caragiale was een belangrijke pionier. Orthodox volkstoneel in het kerstseizoen met de kindermoord van Bethlehem en boerenbruiloften als thema (irod, mv irrozii) vond navolging in joods toneel rond het Poerimfeest. Zo kwam ook het Jiddisch toneel, dat Roemenië vaal als bakermat ziet, na 1870 sterk op. Onder de exponenten vallen Israil Bercovici en de veelzijdige kunstenaar Marcel Janko.

In 1907 werd Paul Gusty directeur van het nationaal theater. Enkele jaren later kwamen in de hoofdstad de eerste private theatergezelschappen van de grond, er diende zich een nieuwe generatie aan van acteurs en in 1919 kwamen er nationale schouwburgen bij in Cluj en Cernăuți. Tijdens het interbellum  zocht men aansluiting bij West en Midden Europees theater via nieuwe gezelschappen (vaak avant-garde), acteurs als Elvira Popescu (1894-1993), Grigore Vasiliu Birlic (1905-1970) en revue icoon Constantin Tănase (1189-1945, tevens schrijver) en theater directeuren als Soare Z Soare en Ion Sava. Veel toneelwerk kwam van de hand van Camil Petrescu (1894-1957), Lucian Blaga, G.M. Zamfirescu en Mihail Sebastian. Tussen 1945 en 1955 kwamen er 30 drama en 20 poppentheaters bij. Nadat de politieke wind was gedraaid (communistische tijd) werd het theater ideologisch ingekleurd (sociaal realisme) en in 1948 werden de privé-theaters genationaliseerd. Tussen 1955 en 1965 waren stukken van o.m. Ion Luca Caragiale en Mihail Sebastian erg geliefd. Uitvoeringen werden minder strak en meer volks, episch, expressief, uitdagend en debat bevorderend. Onder de theaterdirecteuren vielen Liviu Ciulei, Mariëtte Sadova en Vlad Mugur (1928-2001, het Hongaars theater in Cluj heeft een prijs naar hem vernoemd) en onder de spelers Toma Caragiu. Het Ceaușescu bewind (1966-1989) was het theater gunstig gezind (m.n. “arbeidertheater”). Voorzieningen schoten als paddenstoelen bij zacht regenweer de grond uit en Boekarest kreeg een nieuwe nationale schouwburg. Ook op scholen was toneel onderdeel van het programma. De censuur was streng en inhoud kon slechts experimenteel zijn waar het niet opviel. M.n. later waren er massale propagandistische voorstellingen in stadions van het type dat een Noord Koreaanse dictator welgevallig is. Populaire toneelschrijvers (naast Ciulei) waren Paul Anghel, Dimitri Radu Popescu en Marin Sorescu, onder de theater directeuren Vlad Mugur, Cătălina Buzoianu, Alexandru Tocilescu en Alexa Visarion en onder de spelers Gheorghe Dinică, Victor Rebenguic, Ion Caramitru en Mitică Popescu.

Ion Cojar (1931-2009) ontwikkelde als docent een Roemeense acteermethode.

Na 1989 viel met het regime de censuur weg. Daardoor was men geneigd grenzen te verkennen waar dat voorheen niet kon. Het theater werd er meer experimenteel en divers van. Onder de directeuren/ regisseurs vallen Andrei Șerban, Alexandru Tocilescu, Cătălina Buzoianu, Mihai Măniuţiu (1954) en Beatrice Bleonţ (1961). Theatre in Romania biedt veel en gedetailleerde ingangen voor wie zich verder wil verdiepen.

Cinema en acteurs/ actrices

Via Cinema of Romania zijn de nodige ingangen te vinden over dit onderwerp (o.m. een lijstje van filmfestivals in het land). Reeds eind 1895 viel in Roemenië voor het eerst het wonderbaarlijke schouwspel van levende beelden te aanschouwen. In 1897 nam een afgevaardigde van de broertjes Lumière uit Frankrijk officiële filmbeelden op in het land. Hij verkocht zijn apparatuur aan de arts Gheorghe Marinescu. Deze maakte in 1898 met cameraman Constantin M Popescu de eerste wetenschappelijke film aller tijden. In mei 1909 ging in Boekarest een bioscoop open (dat gebeurde al in 1901 in Brașov in Transsylvanië dat nog onder Oostenrijk-Hongarije viel). In 1911 verschenen Roemeense fictiefilms met “Amor fatal” van Grigore Brezeanu als eerste. De eerste verfilming van recente heldenmoed leidde echter niet tot het gewenste succes. De politie vond de feitenweergave onjuist. De film werd vernietigd, de filmer het land uitgezet en de generaal die meewerkte disciplinair overgeplaatst. Anderen trokken hier lering uit en in sept. 1912 beleefde “Independenţa României”, een verfilming Grigore Brezeanu en Leon Popescu van de onafhankelijkheidsoorlog, zijn première. Hilarische gebreken in de film stonden succes bij het publiek niet in de weg. Brezeanu trok zich daarna terug uit de filmwereld uit teleurstelling over financiering van zijn plannen voor een filmstudio, maar Popescu ging in zee met de Pathé broertjes uit Frankrijk. Dit resulteerde in 1913 en 14 in een 5tal films met weinig succes. In deze jaren sloegen films van directeur Aristide Demetriadi en regisseur Gheorghe Arion beter aan. Tijdens WOI stond het filmen in het teken van nieuws. In 1918 overleed Popescu en zijn geïmproviseerde filmstudio brandde af (alleen “Independenţa României” is gered).

Tijdens het interbellum was er geen geld voor een eigen filmindustrie. Men moest het hebben van mecenassen (die bijv. acteur Alexandru Giugaru aan de bak hielpen) en van enthousiastelingen die coöperaties en filmscholen in het leven riepen om filmen mogelijk te maken (uiteraard deden de acteurs het dan gratis). Zo leerde men improviseren. Onder het resultaat vallen o.m. historische films over Roemeense volkshelden. De enige filmproductie maatschappij Soremar overleefde vooral met nieuws en documentaires. In Transsylvanië (in 1918 Roemeens geworden) was een Hongaarse studie met films waarin actrice Lya De Putti o.m. figureerde in vampierrollen. Samen met Maria Filotti valt ze onder de bekende Roemeense filmsterren uit de tijd van de stomme film. In 1921 kwam de eerste Roemeense tekenfilm van Aurel Petrescu uit. Hij heeft er veel gemaakt, maar ook die hebben de tijd niet overleefd. Komisch acteur Grigore Vasiliu Birlic (1905-1970) speelde in 1935 zijn eerste rol in de Roemeense geluidskomedie Bing Bang. Ook Dina Cocea (1912-2008) speelde voor de oorlog al in enkele Roemeenstalige films. Tussen 1935 en 1940 kwam er meer geld via een nationaal filmfonds en enkele mecenassen. Dit resulteerde in 1938 in de documentaire “Ţara Moţilor” (Motsilor land) van regisseur Paul Călinescu (1902-2000) die in 1938 een prijs won op het filmfestival van Venetië.

Onder het communisme werd de filmindustrie genationaliseerd en gesubsidieerd omdat men er een propagandamiddel in zag. In 1950 kwam er in Buftea een filmstudio (toen C.P.C. Buftea, nu MediaPro Studios, de grootste in zijn soort in Oost-Europa) en een studio voor nieuws, documentaires en populair wetenschappelijke films, de Alex Sahia studio (vernoemd naar een vooroorlogse communistische journalist en korte verhalen schrijver). Roemeense films wonnen zo nu en dan prijzen, vooral achter het ijzeren gordijn. Er waren echter ook producties die het “educatieve” probeerden te omzeilen. Verder waren er Amerikaanse, Italiaanse en andere westerse films te zien, al werden die wel gecensureerd. Onder de regisseurs die opkwamen vallen Manole Marcus (1928-1994, bekendste film: “De acteur en de wilden” uit 1974), Gheorghe Vitanidis (1929-1994; o.m. de Frans Roemeense coproductie “de distels van Bărăgan” uit 1958 en “a woman for a season” uit 1969), Mircea Mureşan (1928, een prijs in Cannes met “Răscoala” uit 1965) en Sergiu Nicolaescu (1930, historische films, thrillers) en onder de acteurs Toma Caragiu (1925-1977, aardbevingslachtoffer), Florin Piersic (1936), Amza Pellea (1931-1983, komische en historische rollen) en Dem Rădulescu (1931-2000, ook verdienstelijk bokser). Ion Popescu-Gopo (1923-1989) won met zijn animatiefiguur Gopo’s mannetje een gouden palm in Cannes. Aan het eind van het Ceaușescu tijdperk was 40% van de vertoonde films Roemeens en de rest buitenlands (incl. Oostblok), maar in de tijd van de perestrojka van Gorbatsjov waren zelfs Sovjet films niet vrij van kritiek op Ceaușescu.

Na de revolutie en de val van de dictator in 1989 bleef de oude kliek nog een tijdlang bepalend voor het krijgen van staatstoelages. Vanaf 2000 pikte men het niet langer en dat betekende een wederopstanding van de Roemeense film. Low budget roadmovie “stuff and dough” uit 2001 van regisseur Cristi Puiu (1967) wordt gezien als begin van de Roemeense New wave in de filmwereld (Romanian New Wave). Hij maakte daarna nog meer prijswinnende films, met de zwarte komedie “De dood van Mr. Lazarescu” uit 2005 als bekendste. Een andere exponent Cristian Mungiu (1968) kreeg veel internationale respons met zijn films over het leven van jonge Roemenen tijdens het eind van het Ceaușescu regime (“4 maanden, 3 weken & 2 dagen” uit 2007 rond het antiabortus beleid van de dictator) en daarna (de tragikomedie “Occident” uit 2002 over jonge Roemenen die naar het westen willen). Zijn kloosterfilm “Beyond the hills” won in 2012 in Cannes een gouden palm voor beste scenario en Cosmina Stratan en Christina Flutur kregen er één voor beste actrice. Onder de regisseurs die internationale prijzen wonnen vallen verder Andrei Ujică (1951), Cătălin Mitulescu (1974), Florin Șerban (1975), Porumboiu (1975) en Cristian Nemescu (1979-2006). In List of Romanian films staat info over Roemeense films, incl. onderwerp, cast en successen. Onder de filmsterren die er in staan vallen Victor Rebengiuc (1933), Ioan Fiscuteanu (1937-2007), Adrian Pintea (1954-2007), Alexandru Papadol (1975), Dorotheea Petre (1981) en Iulia Verdeș (1987).

In Roemenië zijn veel buitenlandse films opgenomen, bijv. westerns van het wilde oosten, films van Borat in “Kazakstan” en vooral veel historische, actie en horrorfilms (Films shot in Romania).

Denkers, wetenschappers en andere beroemde Roemenen

Op List of Romanians staan o.m. de Nobelprijswinnaars uit het land. Ook via Members of the Romanian Academy zijn de nodige namen te vinden, al vallen de 3 Nobelprijs winaars daar niet onder en bijv. Elena Ceaușescu wel. De lijst van grootste Roemenen aller tijden op basis van de keus van TV publiek in 2006 biedt een ingang tot de bevindingen van het Roemeense volk in dezen (100 Greatest Romanians). De Nobelprijs winnaars uit het land zijn Hertha Müller (1953, Nobelprijs literatuur 2007: zie boven), Holocaust overlever Elie Wiesel (1928, prijs voor de vrede van 1986; journalist, vredesactivist, schrijver van “Nacht”; sinds 1963 Amerikaan) en celbioloog George Emil Pallade (1912-2008, prijs voor fysiologie en medicijnen van 1974 voor zijn bijdrage aan de elektronen microscopie en zijn ontdekking van ribosomen; Roemeen en Amerikaan). Alleen Pallade is terug te vinden in de top 100 van grootste Roemenen (op plek 43). Op deze lijst komen we als eerste onder de noemer “wetenschap” op plek 7 schrijver, vergelijkende godsdienst wetenschapper en sympathisant van ultrarechts Mircea Eliade tegen (meer onder literatuur). Er staan 3 uitvinders en luchtvaart pioniers op; Henry Coandă (1886-1972), Aurel Vlaicu (1882-1913) en Trian Vuia (1872-1950). Verder vallen binnen de top 50 natuurkundige en ontdekker van de insuline Nicolae Paulescu (1869-1931); filosoof en schrijver Emil Cioran (1911-1995) en filosoof, journalist, econoom en slachtoffer van het systeem Petre Țuțea (1902-1991). Biologe, natuurkundige en gerontoloog Ana Aslan (1897-1988) is de hoogst geplaatste vrouw van de wetenschap. Na plek 50 komen bioloog, speleoloog en ontdekkingsreiziger Emil Racoviţă (1868-1947), pionier van de microbiologie Victor Babeş (1854-1926), wiskundige een computer pionier Grigore Moisil (1906-1973) en denker/ literator Constantin Noica (1909-1987). Het Bijbels gezegde “Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen” indachtig, zijn de meesten op de lijst niet van onbesproken gedrag. Vooral de namen Vlad Ţepeş op plek 12 (hij liet 20.000 Turken levend spietsen) en Nicolae Ceaușescu (plek 11) vallen in die zin op.

Cultuurbeleid, bestedingen, betekenis en deelname

Op http://www.culturalpolicies.net/web/index.php (compendium) is info te vinden over het Roemeense cultuurbeleid. Onder het communisme werd het sociaal realisme er door gedrukt via een van bovenaf gestuurd hiërarchisch cultuurbeleid met censuur. Voor de uitvoering was er voor elke tak van kunst een cultuurcomité. Dit betekende beperkte ontwikkeling en vrijheid in eigen land. Wel hield men aan het Ceaușescu tijdperk een flinke fysieke infrastructuur over. Tussen 1990 en 1996 zat er weinig lijn in het beleid (tegenstrijdige belangen en visies) en vanwege de prioriteitenstelling (primair overleven) was er steeds minder geld beschikbaar. Na 1998 bracht financiële en organisatorische bemoeienis van de raad van Europa en van NGO’s als het Soros genootschap wat orde in de chaos omdat er verplichtingen aan vast zaten. Ook het beloofde EU lidmaatschap bracht naast financiële armslag verplichtingen met zich mee. Na 2005 droeg het ministerie competenties rond financiering van cultuur over aan bijv. een nationaal cultuurfonds en de organisatie werd meer horizontaal met overleg over het beleid en structuren om dat te evalueren. Tussen 2006 en 2009 vormden vernieuwde organisatie van podiumkunsten, betere culturele dienstverlening op het platteland, digitalisering en het wettelijk vastleggen van een strategie voor decentralisatie en voor duurzame ontwikkeling prioriteiten. De naam van het ministerie werd in 2010 ministerie van cultuur & nationaal erfgoed (religie valt er ook onder). Van 2009 t/m 2013 waren binnen een context van teruglopend budget en banen de aandachtspunten verouderde infrastructuur & uitrusting, achterstand in bestuurskennis, overdracht verantwoordelijkheid naar lagere overheden, ontwikkelen van sponsoring door het bedrijfsleven en meer doorzichtige procedures voor toekenning van publieke fondsen.

In 2011 werkten relatief weinig werknemers (0,9% van alle werknemers, EU27 1,4%; Eurostat) in de kunst, recreatie en amusementssector. Van 2005 op 2007 stegen de overheidsuitgaven p/j aan recreatie, cultuur en religie van 0,7 naar 1,1% van het BBP en daar bleven ze t/m 2010 op hangen (EU27 1,2% in 2010). Ze kwamen volgens Eurostat op €1,31 miljard, 3% meer dan in 09 (EU +0,5%) en 17% minder dan in 2008 (cultuuruitgaven vertoonden toen een uitschieter naar boven in Roemenië). Dat kwam neer op €51 per inwoner (EU bijna €300). In 2009 kreeg cultuur volgens Compendium €1,1 miljard van de overheid (centrale overheid 25%, gemeenten 75%); per hoofd €49 (weinig naar EU maatstaf). Van het geld van de centrale overheid ging toen het meeste naar podiumkunsten (52,8%, theater/muziek 51%;), gevolgd door erfgoed (44,2%; musea 29,9%,; monumenten 11,4%, bibliotheken 3%) en beeldende kunsten 3%. Naar EU maatstaf krijgen podiumkunsten en musea erg veel en bibliotheken weinig. In 2005 ging 1,9% naar de filmindustrie (ook weinig naar EU maatstaf). Huishoudens gaven in 2009 naar EU27 maatstaf het minste uit aan recreatie en cultuur (4,9% van hun budget,  EU 9%; in 2008 5,1 om 9,1%) en van deze uitgaven ging het meeste naar recreatieve & culturele diensten (41 om 37%), gevolgd door audiovisueel/ ICT (22 om 18%); leesvoer (18 om 16%), tuin/ huisdieren (10 om 21%), pakketvakanties (8 om 6%) en diverse duurzame gebruiksartikelen (0 om 3%). Voor leesvoer, audiovisueel en pakketvakanties hadden huishoudens relatief veel geld over en voor huisdieren & tuin weinig.

Het begrip “cultuur” heeft in Roemenië een ruime betekenis. Het volksdeel dat bij het concept moest denken aan geschiedenis (25 om 9%) of waarden & geloof (19 om 9%) was in 2007 het grootst binnen de EU, bij 3 concepten viel het onder de EU top 3 (beschavingen 25 om 13%, kennis & wetenschap 26 om 14%, onderwijs & opvoeding 31 om 20%) en bij 4 begrippen was het ook relatief groot (tradities, talen & gewoonten 32 om 24%, literatuur & poëzie 35 om 24%, musea 17 om 11%, levensstijl & manieren 22 om 18%). Slechts 2 concepten scoorden rond gemiddeld (vrije tijd, sport & reizen 8%, kunsten uitvoerend/ visueel 37%). Verder kreeg “niks voor mij” relatief veel (5 om 2%) en snobisme een gemiddelde aanhang (1%; bron EB 278, wave 67 QA 2, veldwerk in 2007). Het volksdeel dat cultuur voor zichzelf belangrijk vond (67 om 77%) of er in geïnteresseerd was, was relatief klein (eigen cultuur 62 om 69%; Europese cultuur 49 om 57%; wereldcultuur 47 om 56%). Op 6 redenen om niet aan cultuur deel te nemen vinkten weinigen echter gebrek aan interesse aan (16 om 27%), velen beperkte keus/ slechte kwaliteit (24 om 16%), tijdgebrek (51 om 42%) en gebrek aan achtergrond (20 om 13%) en een doorsnee segment gebrek aan geld (28%) of info (17%). Qua “cultureel” internetgebruik scoorden Roemenen bij 11 van 19 nagevraagde vormen relatief hoog (webcam gebruik 29 om 14%, film/TV downloaden 34 om 16%, chatten 39 om 22%, TV kijken 15 om 9%, radio/ muziek luisteren 42 om 28%, gratis muziek downloaden 39 om 27%, krant lezen 48 om 39%, museum/bib info 29 om 24%, foto’s opslaan verzenden etc. 41 om 36%, bellen 15 om 13%, computerspelletjes 29 om 25%). Het gebruik was laag bij 5 vormen, vaak dingen die geld kosten (cultuurproduct kopen 10 om 30%, vakantie-info/ boeking 19 om 42%, info over cultuurproducten/ evenementen 28 om 42%, info over sport/ vrije tijd 29 om 41%, blogs bezoek 8 om 13%). Mailen 64%, website maken 9% en bestand uitwisselen 26% kwamen gemiddeld uit. Het gedeelte voorstanders van gratis cultuur om deelname te stimuleren was bij dit alles echter onder gemiddeld (70 om 82%). De tabel hierna geeft info over cultuur deelname (minstens eens p/j) in Roemenië (RO), NL, België en de EU27 (EB 278). Ze is in RO bij alle passieve vormen relatief laag (bij ballet, bioscoop, theater, sport en concert bij de laagste 3 binnen de EU), ook qua frequente deelname (minstens 5x p/j). Bij actieve vormen is ze alleen bij dansen gemiddeld en bij de andere 7 vormen ook laag (bij muziekinstrument bespelen bij laagste 3 EU).

Bezoek en passief in 2007 in %

RO

NL

BE

EU

Ballet, dans, opera

8

18

17

18

Bioscoop

22

62

54

51

Theater

20

58

33

32

Sportevenement

30

49

43

41

Concert

28

43

40

37

Openbare bibliotheek

22

24

37

35

Historisch monument

40

71

54

54

Museum of galerie

27

39

42

41

Cultuur op radio/ tv meebeleven

75

84

79

78

Boek lezen

58

84

65

71

Actief in 2007 in %

Muziekinstrument bespelen

4

19

11

10

Zingen

9

21

15

15

Acteren

2

7

3

3

Dansen

20

22

20

19

Schrijven (tekst, poëem)

6

25

19

12

Handenarbeid, tuinieren

14

43

52

36

Fotograferen, filmen

17

36

32

27

Tekenen, schilderen, ontwerpen

8

31

21

16

Op http://www.romaniatourism.com/ is bij de beschrijving van de diverse cultuuruitingen volop info te vinden over musea, theaters, evenementen en uitgaan; desgewenst gerangschikt naar onderwerp, regio of plaats. Ook doen de makers van de site hun best alle denkbare praktische info te bieden rond vervoer, verblijf etc.