Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Cultuurgeschiedenis en achtergrond

Via List of Bulgarians en Bulgarian culture is veel te achterhalen over dit onderwerp. Printed materials biedt prachtig beeldmateriaal met info over wat hierna aan bod komt. De oude Grieken en Romeinen lieten ook in Bulgarije sporen na, maar aan de basis van de traditionele Bulgaarse cultuuruitingen van nu liggen de natuurreligies en culturen van de Thraciërs, Slaven en proto-Bulgaren, het volk waar de Bulgaren hun naam aan ontlenen. Deze volken kenden niet of nauwelijks schrift. Over de Thraciërs werd wel geschreven door Griekse en Romeinse geschiedschrijvers, maar voor het overige komt de kennis over deze culturen vooral uit archeologie en overlevering en ze is fragmentarisch. De Thraciërs, een krijgshaftig paardenvolk, leefde zeker vanaf 1500 v Chr. in de regio. In de tijd van de volksverhuizingen hebben er ook Kelten, Goten en Hunnen geleefd, maar die drukten geen sterk stempel op de Bulgaarse cultuur van nu. Later kwamen Slavische volken en proto-Bulgaren. De Slaven, een vrijheidslievend landbouwvolk zonder vaste hiërarchie, koloniseerden de regio vanaf de 6e eeuw. Hun meest voor de hand liggende erfenis is de Bulgaarse taal. De proto-Bulgaren, die een eeuw later kwamen, waren een nomadische paardenvolk met centraal Aziatische, Turkse en Perzische invloeden. De orthodoxe kerk nam elementen over uit de mengcultuur die hieruit ontstond. Ook de 500 jaar overheersing door de Ottomaanse Turken liet zijn sporen na.

De regio is wellicht de eerste in de EU waar de mens zich aandiende. In de Kozarnika grot in noordwest Bulgarije zijn 1,5 miljoen jaar oude vuistbijlen en ingekerfde botten gevonden van de rechtop lopende mens. De botten worden wel beschouwd als bewijs van symbolisch gedrag. Tussen 300.000 en 50.000 v Chr. leefden er neanderthalers in de regio en ze geldt ook als een van de eerste waar de moderne denkende mens zich aandiende. Dat gebeurde al voor 40.000 v Chr. Vanaf 6000 v Chr. lieten landbouw culturen sporen na. Na 1000 v Chr. kwamen er Griekse kolonies langs de Zwarte Zeekust en rond 440 v Chr. beschreef geschiedschrijver Herodotus als eerste het autochtone volk der Thraciërs (Thracians). De Griekse mythen en culten rond Dionysus en Orpheus stammen van hen af. Ze werden eerst onderworpen door Alexander de Grote en daarna door de Romeinen, maar ze bleven wel en er zijn nog steeds voorchristelijke invloeden uit hun tijd terug te vinden (zie bijv. onder folklore). Toen de Slaven arriveerden was de Romeinse aristocratie van grootgrondbezitters in de steden vervangen door Byzantijnse machthebbers bij wie de militaire elite en geestelijkheid het voor het zeggen had. De Slaven vestigden zich als landbouwers en vermengden zich met de aanwezige bevolking en het paardenvolk van de proto-Bulgaren dat iets later kwam. Bulgarenleider Asparuh verjoeg de christelijke Byzantijnen en stichtte samen met de Slaven het 1e Bulgaarse rijk (681-1018) dat het grootste deel van de zuidelijke Balkan en Oekraïne  besloeg. De Bulgaren namen de taal van de Slaven aan en leider Boris I liet zich in 864 orthodox dopen. Nadat hij het vergeefs bij de paus had geprobeerd kreeg hij in 870 de orthodoxe kerk zover dat die de Bulgaarse kerk een autonome status gunde. Uit het Glagolitisch alfabet, dat in 862/63 was ontwikkeld door de Griekse missionarissen Cyrillus en Methodius, ontwikkelden hun leerlingen, de Bulgaarse edellieden Clement van Ohrid en Naum van Preslav, het Cyrillisch alfabet dat het alfabet werd in alle Slavische talen.

Na een intermezzo waarin de Byzantijnen het weer voor het zeggen kregen, bestond tussen 1185 en 1396 een 2e Bulgaarse rijk dat minstens even groot was als het eerste. Het rijk kende een landbouw economie waarin in de 14e eeuw imkers en zijderupsenteelt opkwamen. Ook mijnbouw en metallurgie (m.n. koper en goud) wonnen aan betekenis (o.m. via Saksische mijnwerkers) en dit alles bevorderde de opkomst van ambachten en gilden. Men telde er wel 50 met als belangrijkste leerlooierij, weven en houtbewerking. M.n. in Tarnovo ontstond een toonaangevende kunst en architectuurschool en de productie van literatuur en (gewijde) muziek bereikte aan paleizen en kloosters grote hoogten (8 Culture). In 1396 was het grootste deel en in 1422 het hele Bulgaarse rijk ten zuiden van de Donau ten prooi gevallen aan de Islamitische Turkse Ottomanen. Zo wordt voor de periode tussen 1386 en 1878 de term Ottomaans Bulgarije gebezigd. Veel land kwam onder erfelijk beheer van Turkse vriendjes van de sultan en aanvankelijk kreeg de orthodoxie het zwaar te verduren. Kerken en kloosters werden vernield of als moskee gebruikt en een deel van de geestelijkheid werd vermoord en een ander deel vluchtte. Uiteraard betekende dat een flinke aanslag op de eigen cultuur. Later werd de orthodoxie gedoogd, maar christenen mochten geen officiële posities bekleden. Wel mochten de orthodoxen een eigen kerkhiërarchie opzetten (Millet). De ambachten konden zich in de periode redelijk handhaven omdat deze binnen het Ottomaanse rijk bekend waren. Eind 18e en begin 19e eeuw was het Turkse centrale gezag dusdanig verzwakt dat er feitelijk anarchie ontstond. Bendes plunderden het platteland en velen vluchtten naar steden, bergen of bossen. Anderzijds bood dit weer ruimte voor eigen cultuur en identiteit.

Van de hand van de Bulgaarse monnik Paisius, die resideerde in het orthodoxe Hilander klooster op het Griekse schiereiland Athos, verscheen in 1762 een geschiedenisboek dat de aanzet vormde voor de opkomst van de nationalistische beweging (National).  Sophronius van Vratsa gebruikte het in zijn strijd voor een onafhankelijke Bulgaarse kerk. Deze werd in 1870 een feit. Het verdrag van Küçük Kaynarca uit 1774, waarin de Russen het recht opeisten christenen in o.m. Bulgarije te beschermen tegen Ottomaans wangedrag, betekende steun en de 19e eeuwse romantiek, met als uitingen o.m. de Griekse revolte van 1821 en de stroming rond 1848 in Europa voor meer democratie en vrijheid van meningsuiting, gaf dit soort bewegingen volop wind in de zeilen. Vanaf begin 19e eeuw stichtten Bulgaren brutaal eigen scholen met zelf gekozen leerboeken. Naast een hele serie iconische revolutionairen bracht de beweging o.m. de nationale literatoren Ivan Vazov en Hristo Botev en een eigen architectuurstijl voort. Van 1878 t/m 1946 beleefde Bulgarije de roerige periode van zelfstandigheid die vooraf ging aan de communistische tijd. Het land was formeel een democratie met een grondwet, maar het staatshoofd (een tsaar) had veel macht. In de literatuur hadden voor WO I modernisme en Frans en Russisch symbolisme en daarna Duits expressionisme en Frans surrealisme representanten. In de klassieke muziek komen Russische invloeden op de voorgrond en in beeldende kunst en architectuur (neo)romantiek, Franse Art Nouveau en surrealisme.

Onder het communisme werden kunst en cultuur een staatsaangelegenheid. Het socialistisch realisme met haar hiërarchie van genres en thema’s werd verplicht bij alle cultuurvormen. In Bulgarije waren arbeid, het rode leger en antifascistisch verzet uit de communistische hoek toonaangevende thema’s. Onder Todor Zhivkov, de langst zittende partijleider in het voormalige Oostblok (van sept. 1954 tot nov. 1989), leverde lidmaatschap van de schrijversunie dusdanige privileges en status op dat sommige dissidente schrijvers zich compromitteerden (3.4 Cultural). Wie dat niet deed werd aan de schandpaal genageld en was ook niet altijd veilig in het buitenland. Zo werd de dissident in ballingschap Georgi Markov in 1978 in Londen vermoord vanwege zijn medewerking aan anticommunistische programma’s van de BBC. Zhivkov trok zich echter niets aan van de partijlijn van de centrale leiding in het Kremlin rond nationale identiteit. Hij was voorstander van symbolen van de eigen Bulgaarse cultuur en herstelde ook de relatie met de orthodoxe kerk. Daarmee kweekte bij veel Bulgaren goodwill. Hij besteedde de uitvoering van het kunst en cultuurbeleid uit aan zijn dochter Lyudmila (1942-1981). Die promootte het eigen culturele erfgoed (bijv. via een uitbundige viering van het 1300 jarig bestaan van Bulgarije in 1981), bevorderde cultureel contact met westerse landen en was erg geïnteresseerd in het New-Age gedachtegoed. Hierdoor kregen kunstenaars een behoorlijke speelruimte en velen van hen kregen bijv. geld voor studie en stagereizen naar het buitenland. Na 1981 nam vanuit de kunst & cultuurwereld het verzet tegen het regime toe, vooral na de komst van Sovjetleider Gorbatsjov.

Na de omwenteling van 1989 was er meer vrijheid, maar geen geld en de private sector had weinig interesse in kunst en cultuur. Aanvankelijk volgde een explosie van producten en publicaties die verboden waren, maar allengs gingen veel uitgeverijen en cultuurproducten op de fles. Ook was er sprake van een zwabberend overheidsbeleid met weinig afstemming tussen betrokken instanties zodat niemand zich er wat van aantrok. Na de millenniumwisseling stelde men geleidelijk orde op zaken (mede doordat men EU lid werd) en de private sector toont meer interesse in samenwerking.

Unesco erfgoed

Op Bulgaria staat de nieuwste Unesco werelderfgoed lijst voor Bulgarije en op 18.67 MB is prachtig beeldmateriaal met uitvoerige info te vinden. Voorjaar 2012 telde de lijst 9 definitieve (7 cultureel, 2 landschappelijk) en 13 voorlopige objecten (5 landschappelijk). De eerste objecten werden toegekend in 1979 en de meeste tussen 1983 en 1985. In 2004 kwamen er 2 en 2011 4 voorlopige natuurobjecten bij. De definitieve objecten zijn de Madara ruiter (een begin 8e eeuw in rots uitgekerfde enorme ruiter te paard), 2 Thracische graftombes (in Kazanlak en Sveshtari), 3 middeleeuwse cultuurmonumenten (de Boyana kerk in Sofia, het Rila klooster in de Rila bergen en in rots uitgehouwen kerken in Ivanovo met fresco’s), 2 natuurgebieden (de Pirin bergen in het uiterste zuidwesten en het Sreburna meer in het noordoosten) en de tot 3000 jaar oude binnenstad van Nesebur aan de Zwarte Zee. Onder de voorlopige objecten vallen 2 huizen van 8000 jaar oud met inventaris in Stara Zagora, een enorme grot met 3000 jaar oude schilderingen, 2 prehistorische graftomben (1 van de Thraciërs met fresco’s), de prehistorische steden Nicopolis en Istrum, het klooster van Bachova, de middeleeuwse stad Melnik met het Rozhen klooster, de oude binnenstad van Plovdiv en de 5 natuur objecten Roussensky Lom park, Vratsa Karst, rotsen van Belogradchik, Centrale Balkan park en het natuurmonument Pobiti Kamani. Onder het in 2001 ingestelde orale en immateriële erfgoed van de UNESCO vallen een 3tal polyfone zang en dansceremonies door vrouwen langs de westgrens met Servië en Macedonië door de Shopi die afstammen van de Turkse Petsjenegen (Bistritsa Babi) en het jaarlijkse Nestinarstvo vuurloop ritueel op 3 en 4 juni in het dorpje Bulgari in zuidoost Bulgarije (een Thracische erfenis).

Architectuur en beeldende kunst

Via Archaeology of Bulgaria is veel te achterhalen over prehistorische artefacten. Daaruit blijkt dat er in Bulgarije meer dan 1,5 miljoen jaar lang mensen hebben geleefd. Uit de Bacho Kiro grot komen de oudste menselijke skeletten (gedateerd op 46.000 v Chr.). De nalatenschap uit landbouw & veeteeltculturen, die ook aan jagen & verzamelen deden, is aanzienlijk. De 6000 jaar oude huizen met inventaris in Stara Zagora zijn de op één na oudste ter wereld. Ook in Bulgarije zijn restanten gevonden van de Hamangia cultuur langs de zwarte Zeekust van zo’n 1000 jaar later waarvan de erfenis met recht prehistorische kunst mag heten. Van de Vinča cultuur uit dezelfde periode zijn stenen tabletten gevonden met inscripties (Gradeshnitsa). De Varna cultuur van rond 4500 v Chr. kende een uitgewerkte sociale hiërarchie en won goud, koper en zout uit mijnen. Er zijn 294 graven van gevonden met o.m. gouden en koperen voorwerpen en aardewerk. Na 2005 werd in de buurt bij Provadia een flinke nederzetting opgegraven. De Boiaanse cultuur langs de Donau bouwde o.m. versterkingen en dijken. De vroegste aanwijzingen voor wijngaarden zijn van de Ezero cultuur van de vroege bronstijd (rond 3000 v Chr.) evenals de schilderingen in de Magura grot. De Dabene schat van rond 2000 v Chr., die tussen 2004 en 2006 in de buurt van Plovdiv werd opgegraven, telt 15000 gouden voorwerpen. De Thraciërs, die vanaf 1500 v Chr. de regio bevolkten, lieten veel schatten (vaak met zilver; Thracian treasure) en graftombes na (bijv. die van Kazanlak en Sveshtara; Unesco erfgoed). Hun ambachtslieden namen het vak over van inheemse volken van voor hun tijd. Veel is te zien in het nationale archeologie museum in Sofia. Op de site balkancelts is info te vinden over de nalatenschap van de Kelten in Bulgarije. De meeste vondsten dateren van 400-200 v Chr. Een aantal ervan, zoals de strijdwagen van Mezek en de in het Bulgarije van nu gemaakte maar in Denemarken gevonden zilveren kookketel van Gandestrup, wijzen op een gemengd Keltisch Thracische cultuur.

De Thraciërs konden het niet tegen de Romeinen bolwerken en na 46 v Chr. werd hun grondgebied een Romeinse provincie. Duizenden Thraciërs werden slaaf of gladiator. In Rome herinnert een in opdracht van keizer Trajanus gebouwde pilaar aan zijn overwinningen in de regio. Er zijn Thracische, Romeinse en gemengde sieraden en dito aardewerk gevonden. Het fort van Belogradchik is een populaire toeristen trekpleister. Perikon was eerst een Thracisch heiligdom en later een Romeinse stad. In Plovdiv vallen een amfitheater, forum en stadion onder de Romeinse erfenis en in o.m. Varna zijn Romeinse baden. De Reka Devnia schat behelst de grootste vondst van Romeinse munten. Nog veel meer is te traceren via Historic sites en Roman sites.

De Madara ruiter uit 710 na Chr. (Unesco erfgoed) valt onder de nalatenschap van de proto-Bulgaren. De cultuurerfenis van het 1e Bulgaarse rijk (681-1018; 4 Culture) staat bekend als de Pliska-Preslav cultuur naar de 2 hoofdsteden waar veel ervan te vinden is. Het betreft het monumentale constructies uit hout en baksteen en bijv. verdedigingswerken uit grote blokken kalksteen, zoals bij het fort van Preslav. Forten werden in deze tijd vooral gebouwd in vlakten. Onder de kerken en kloosters vanaf de kerstening valt de grote basiliek van Pliska (Great Basilica), het grootste kathedraal complex in de regio uit de periode buiten Constantinopel, en de ronde of gouden kerk van Preslav. Ook keramiek met geometrische en plantmotieven uit de periode in kerken en kloosters is befaamd. Veel aardewerk komt uit necropolissen (dodensteden) in Novi Pazar, Devnia en Varna. Het is gemaakt met een pottenbakkersschijf. De vondst van een icoon van St. Demetrius van Thessaloniki in 1185 in Tarnovo vormde voor de Asen broers en de Bulgaren de inspiratie voor de opstand tegen de Byzantijnen die resulteerde in het 2e Bulgaarse rijk (1185-1396). Kunst en architectuur (Architecture) van dit rijk zijn vernoemd naar de hoofdstad Veliko Tarnovo die werd betiteld als het 2e Constantinopel (het was met 30.000 inwoners de grootste stad in de Balkan regio na Constantinopel). Ze komt m.n. tot uiting in de bouw van kerken, kloostercomplexen (vooral in de 13e en 14e eeuw), paleizen en forten, in fresco’s en in ambachtelijke kunst. Typerend voor de tijd zijn sobere in Byzantijnse stijl gebouwde basilieken (kruisvormige koepelkerken), vaak op een verhoging uit steen en met lage deuren omdat ze werden gezien als plaats van boetedoening. Ze waren echter wel rijkelijk gedecoreerd; aan de buitenkant bijv. met geometrische patronen en blinde hoeken en aan de binnenkant met fresco’s. Voorbeelden van godshuizen uit de periode zijn de in rots uitgehouwen kerken van Ivanova, de Boyana kerk bij Sofia en de Christus Pantocrator kerk bij Nesebar die onder het Unesco erfgoed vallen en de St. Ivan van Rila kerk, de 40 martelarenkerk en de St. Demetrius van Thessaloniki kerk in Tarnovo. Onder de klooster complexen vallen het Rila klooster (één van de grote toeristenattracties), het Zograf klooster in Athon en het Bachkova klooster bij Asenovgrad. In de 14e eeuw kwamen er door de opkomst van een wereldverzakende richting (Hesychasm) in noordoost Bulgarije veel rotskloosters.

Door de roerige tijden (aanvallen van de Ottomanen) hadden vooral later kerken, kloosters en paleizen veel weg van forten. Ook waren er wel kerken binnen een fort gebouwd zoals bij het fort van Asenova en de kathedraal bij het patriarchenpaleis in Tarnovo met een voor zuidoost Europa unieke bouw (Patriarchal Cathedral). Forten werden gebouwd op moeilijk toegankelijke plaatsen en waren zwaar beschermd en verdedigd, bijv. met binnen de buitenmuren ook weer verdedigingswerken. De grote forten en paleizen (het koninklijke en het patriarchen paleis) van Tarnovo zijn gebouwd op de heuvels Tsarevets, Trapezitsta en Devingrad in een meander van de Yantra rivier, het Baba Vida fort in Vidin werd o.m. beschermd door een gracht, het Kaliakra fort bij Nesebar staat op een landtong in zee en het fort van Belochradchik is gebouwd tegen een steile rots. Andere bekende forten zijn te vinden in Scherven, Shumen, Lovech, Ohrid en Devol. Panden binnen deze beschermde complexen zijn vaak rijkelijk versierd met mozaïeken, muurschilderingen en (karakteristiek voor de Tarnovo school) inscripties uit de oudheid in muren. In de complexen werd gewoond en geleefd. Onder de types woningen die (deels) bewaard zijn gebleven vallen huizen van boyaren (edelen) en half uitgegraven of bovengrondse woningen van familiegroepen met een rieten dak. Veel bouwwerken uit de periode zijn vernield en vaak deels gerestaureerd. De schilderkunst (Painting) was beïnvloed door de laat Byzantijnse stijl van de Paleologen (pastoraal landschappelijk, mozaïekwerk), maar had eigen unieke kenmerken. Het betreft religieuze kunst in de vorm van muurschilderingen (vaak volgens de Tempera methode) en het ezel schilderen van iconen en soms mozaïekkunst. Muurschilderingen kenden een vast patroon en vaak figureert de patroonheilige van de Asen dynastie St. Demetrius van Thessaloniki er in. Icoonschilders borduurden door op de tradities van het 1e Bulgaarse rijk. Iconen voor huiselijk gebruik waren veelal 30×35 cm, maar voor kerken waren ze soms erg groot en indrukwekkend (bijv. het Paganova icoon in de kathedraal van Sofia). Bekende centra van icoonkunst zijn Nessebar, Plovdiv en Veliko Tarnovo.

In de periode van de Ottomaanse bezetting (1386-1878) stond de ontwikkeling van de eigen Bulgaarse cultuur vrijwel stil tot aan de opkomst van de nationalistische beweging in de 19e eeuw. Onder de erfenis uit de periode vallen o.m. Ottomaanse torenhuizen (2) en moskeeën met de klassieke Banya Basha moskee in Sofia, de barokke Tombul moskee in Shumen en kloosters en graven op het platteland van de meer mystieke vrijdenkende soefi’s als voorbeelden (Bulgarian). In de 17e en 18e eeuw kwam in Chiprovtsi een eigen tapijtweverij op en als siersmeden waren de Chiprovo meesters veel gevraagd. Een bekend graficus, schilder en auteur uit de tijd is panslavist Hristofor Zhefarovic. Met de opkomst van de nationalistische beweging (1762 -1878) bloeide de eigen cultuur weer op, incl. kunst en architectuur. Er doken overal kunstscholen op (in totaal zo’n 44) met de Tryavna kunstschool als één van de eerste en de Samakov school van icoon schilder Hristo Dimitrov als één van de bekendste. De periode kent een geheel eigen bouwstijl die bekend staat als nationale heropleving architectuur (Bulgarian). Deze kreeg in de 18e eeuw vorm bij de bouw van kerken omdat de Ottomanen Bulgaren daar vrijheid in gunden. Het dorpje Bozhentsi is één van de monumenten van ambacht & architectuur uit de periode. De stijl is toonaangevend in Koprivshtitsa (ook beeldende kunst, lijsten, weven, borduren) en Tryavna (tevens icoonschilders en houtsnijders) en ook in de oude hoofdstad Veliko Tarnovo en in Plovdiv zijn tal van voorbeelden te vinden. Architect beeldhouwer Kolyu Ficheto (1800-1881) is een bekende representant. Milenko Velev, die ook in deze tijd leefde, wordt betiteld als een Bulgaarse renaissance architect. In de icoonkunst kwamen westerse barok en oosterse Levantijnse barok op via de Tryavna, Somokov en Banska school (Old). In de schilderkunst ging men over van de traditionele post Byzantijnse stijl (Georgi Veselinov – Zograf) naar genrestukken (Zahari Zograf) en portretten (Dimitar Dobrovich, Georgi Danchov) in classicistische romantische en realistische stijlen (wel met een Bulgaars tintje). Deze kwamen op vanuit meer westelijke delen van Europa via Bulgaarse kunstenaars (bijv. van de Samakov school) die daar les kregen (Bulgarian). Onder de school vielen Stanislav Dospevski (1823-1878; iconen, fresco’s, portretten) en Nikolay Pavlovich (patriottisch historisch werk). De iconostase van de kerk van het Rila klooster bevat houtsnijwerk van de Samakov school.

In Bulgarije zijn 10 dorpen en de oude binnenstad van Plovdiv tot architectuurreservaat uitgeroepen vanwege huizen die tussen de middeleeuwen en de 19e eeuw werden gebouwd (27.68). Het land telt rond 100 kloosters van tussen 150 en 1000 jaar (26.86).

Tijdens de 3e onafhankelijkheid (1878-1946; List), die inging met de bevrijding van de Ottomanen, raakte de beeldende kunst geïnstitutionaliseerd. In 1896 werd de nationale kunstacademie opgericht en in 1903 kwam er een moderne kunst sociëteit. Ook bleven invloeden vanuit westelijk Europa belangrijk, bijv. via Anton Mitov, de Tsjechen Ivan Markvička (1856-1938) en Jaroslav Věšín (1860-1915, beide o.m. genrestukken) en beeldhouwer Marin Vasilev. Na 1900 werden art nouveau en impressionisme populair, o.m. via Ivan Milev (grondlegger Bulgaarse Sezession) en kunstenares Elina Karamihailova. Nikola Avramov (1897-1947) werd beroemd met stillevens. Grote expressionisten zijn Nikolay Diulgheroff (1901-1982; bekend in o.m. Italië, tevens architect) en Pascin (1885-1935: m.n. beroemd in Parijs en de VS). Onder de andere kunstenaars die over de grens roem vergaarden vallen Nikola Marinov (1879-1948, aquarel, fresco), Vladimir Dimitrov (1882-1960; expressief realistische stijl), Konstantin Shtarkelov (1889-1961; m.n. berglandschap), Chudomir (1890-1976; o.m. karikaturen, tevens schrijver), George Papazov (1894-1972, surrealist, werkte en stierf in Frankrijk), Tsanko Lavrenov (1896-1978, modernist, stadslandschap, kloosters), de veelzijdige Dechko Uzunov (1899-1986), Bencho Obreshkov (1899-1970, portretten, landschappen, stillevens), Ilia Beshkov (1901-1958, grafisch. illustrator, cartoons), Zlatyu Boyadzhiev (1903-1976, zijn werk veranderde sterk na een hersenbloeding) en Kyril Vassilev (1908-1987; portretschilder, o.m. het enige portret van de latere paus Johannes XXIII toen die nog bisschop was). Onder de toonaangevende architecten die bijv. een stempel drukten op Sofia (List) vallen Constantin Jovanović (1849-1923, Bulgaarse parlementsgebouw), Yordan Milanov (1867-1937 met o.m. een bijdrage aan de enorme neonbyzantijnse Alexander Nevsky kathedraal), Nikola Lazarov (1870-1942, tevens parlementslid), de door art nouveau en sezession beïnvloedde Kamen Petkov (1863-1945, met een enorme nalatenschap in Plovdiv) en verder Georgi Fingov (1874-1944), Naum Tarbov (1880-1952, neoromantiek), Stancho Belkovski (1891-1961, pionier van architectuur onderwijs) en Ivan Vasilyov (1893- 1979). Aan het werk van deze kunstenaars/ architecten is soms te merken dat onder het communisme het sociaal realisme leidraad werd.

In de naoorlogse architectuur werd onder het communisme vooral aanvankelijk de toon gezet door ontwerpbureaus van de staat. Daarbij werd sociaal realisme wel overgoten met een klassiek sausje. Behalve in flatgebouwen is de stijl terug te vinden in industrieprojecten, nieuwe steden en vakantieoorden langs de kust (op Bulgarian staan voorbeelden en links). Een voorbeeld is het nationale cultuurpaleis uit 1981 (National). Na de val van het communisme kwamen er private bureaus voor in de plaats. Op Bulgaria zijn een aantal voorbeelden te vinden van  in het oog springende hedendaagse architectuur. Het meeste komt van buitenlandse bureaus. Als Bulgaarse bureaus worden Aedes studio en I/O architecten genoemd. Ivan Minekov (1947) geldt als bekendste naoorlogse beeldhouwer. Veel van zijn werk is in bezit van privéverzamelaars verspreid over de wereld. Todor Todorov (!951) ontwikkelde z.g. elementaire beeldhouwkunst. Zijn werk is wereldwijd te zien op prominente plaatsen en hij won internationale prijzen. Beeldhouwer van Turkse komaf Vezhdi Rashidov (1951) is thans (najaar 2012) minister van cultuur. Het feit de in Bulgarije geboren en getogen Christo (1935) weigert Bulgaars te spreken en het land niet in wil laat onverlet dat hij wereldwijd de bekendste Bulgaarse kunstenaar is. Hij werd dat door samen met zijn in 2009 overleden vrouw Jeanne Claude objecten (bomen, eilanden, de Pont neuf in Parijs, de Berlijnse Rijksdag etc.) in te pakken en is zodoende installatie kunstenaar. Beide zijn op dezelfde dag geboren. Onder de grafici vallen Marin Gruev en Peter Lazarov (1958). De laatste woont en werkt sinds 1990 in Groningen, is in eigen land weinig bekend, maar kreeg veel internationale erkenning. De cartoonist Alex Maleev (1971, tekende o.m. Daredevil en Spider woman) woont en werkt thans m.n. in de VS en Vlad Kolarov is vanuit Canada erg bekend. Onder de naoorlogse Bulgaarse schilders (7.3) die veel in het buitenland exposeren vallen Ivan Nenov (1902-1997, tevens beeldhouwer, m.n. vrouwenportretten), Dimitre Mehandjiysky (1915-1999; aquarellist, tevens ontwerper), Radi Nedelchef (1938, naïeve volkskunst), Andrey Lekarski (1940, tevens beeldhouwer, hyperrealist; woont/ werkt al heel lang in Parijs) en icoon schilderes Sylvia Dimitrova (1970).

Traditionele Festivals en ambachten

Beide items zijn in Bulgarije nog springlevend. Bij ambachtelijke kunst (28.18) zijn geometrische vormen, bloempatronen en regiovariatie kenmerken. Borduren van klederdrachten (13.32), weven van o.m. kleden en tapijten (met veel rood: 14.95), leerbewerking, beschilderd aardewerk, houtsnijwerk (gebruiksvoorwerpen, muziek instrumenten) en smeden (keukengerij uit koper, sieraden uit edelmetaal, messen etc.) vallen er onder. Bulgarije telt veel folkloristische en ambachtelijk musea. Onder Zavet zijn een aantal grote folkloristische festivals te vinden.

Zang, muziek en dans

Het artikel Music of Bulgaria biedt de nodige ingangen. De Bulgaarse volksmuziek, zang en dans is wereldwijd het meest bekend. Het genre valt onder de muziek van de zuidelijke Balkan, maar heeft ook geheel eigen kenmerken en berust deels op oeroude tradities. Onder de nalatenschap van de cucuteni cultuur uit de regio van rond 3000 v Chr. valt bijv. aardewerk met een afbeelding van hora kringdansers, een volksdans die ook nu nog populair is. Volgens de Griekse legende kwam Orpheus, die zong onder begeleiding van een lier, uit Thracië (o.m. het huidige Bulgarije). De Thraciërs kenden  ook al de gaida, een doedelzak die nog veel gebruikt wordt bij Bulgaarse volksmuziek (al klinkt de eigentijdse variant in Bulgarije wat hoger) en bij sommige volksdansen van nu hadden voorchristelijke Thraciërs wellicht zo in kunnen springen. Na de Thraciërs zijn in Bulgarije volksmuziek, zang en dans meer beïnvloed en gevormd door aan de Turken verwante paardenvolken dan door Slavische volken. Verder ontstonden binnen het land  de nodige regiovarianten. De volksmuziek heeft zich m.n. ontwikkeld op dorpspleinen waar tot voor kort elke zon en feestdag werd gemusiceerd, gezongen en gedanst door ongehuwde jongeren. Uiteraard hebben persoonlijke hoogtijdagen (naam & verjaardag, verloving, trouwerij, begrafenis) en overgeleverde rituelen er ook toe bijgedragen. Bij begrafenissen en als jongens hun plicht voor het vaderland moesten vervullen hieven bijv. vrouwen een klaagzang aan en er is ook een uitvoerig repertoire van door vrouwen gezongen werkliederen. Op het platteland geven traditionele instrumenten als de gaida, gudulka (knieviool met Aziatische wortels), achtsnarige tambura (ook uit Azië, lijkt op de Griekse Bouzouki), zurla (een dubbelriet blaasinstrument met scherpe toon en Turkse wortels), tǔpan (een grote schouderdrum die aan beide kanten wordt bespeeld), tarabuka (een met beide handen bespeelde vaastrommel van Aziatische oorsprong) en kaval (een herdersfluit, heser dan een dwarsfluit) vooral de toon aan. In muziek uit de stad zijn accordeon en klarinet (die gaida en gudulka vervangen), saxofoon, drumstel en keyboard te horen, al proberen de muzikanten dan wel vaak de oude speelwijze over te nemen. Naar regio onderscheidt men volksmuziek van het noordwesten (Severnijasko), noordoosten (Dobroedzja), zuiden (Thracië, Rhodope bergen), zuidwesten (Pirin bergen) en westen (sjoploek, shopska salade komt er ook vandaan).

De Bulgaarse volksmuziek, zang en dans zijn ver ontwikkeld en erg gecompliceerd.  Typerend zijn onregelmatige en samengestelde maatsoorten (vaak horend bij een bepaald type dans). Het centrale militaire commando van de VS noemt “rekkende ritmische tijd” als uniek kenmerk (“Bulgaria). De asymmetrische ritmes zijn door de beroemde Hongaarse klassieke componist en volksmuziek adept Bela Bartok betiteld als Bulgaarse ritmes. Tijdens het communisme was het regime van Todor Zhivkov de volksmuziek goed gezind. Dirigent Philip Koutev (1903-1982) van het staatsensemble voor volkszang en dans (State) maakte de muziek toegankelijk en richtte het Bulgaarse staats TV vrouwenkoor op. Dit werd met het album “het mysterie van de Bulgaarse stemmen” wereldberoemd (LE; music aanklikken). Het Trio Bulgarka, dat uit veel meer dan 3 vrouwen bestaat en o.m. samen met Kate Bush optrad (Kate), komt voort uit dit nog bestaande vrouwenkoor. Uit een ondergrondse fusie van deze muziek met andere stijlen (want dat zag Zhivkov liever niet) ontstond een 2 jaarlijks muziekfestival, voor het eerst in Stambolova. Daar trad klarinettist van Turkse Roma afkomst Ivo Papasov op. Hij verwierf met zijn “wedding band” internationale faam. Onder de internationaal bekende Bulgaarse folkensembles vallen verder “Cosmic voices” en “Pirin”. Veel accordeon spelers zijn van Roma afkomst met Boris Karlov als bekendste icoon (Music). Ook Frank Zappa, George Harrison en “Crosby, Stills, Nash & Young” lieten zich inspireren door Bulgaarse volksmuziek en een volksnummer uit de Rhodope bergen van Valya Balkanska (plek 37 op Velikite Balgari) werd deel van de grammofoonopname die de 2 in 1997 gelanceerde Voyager ruimtevaartuigen meekregen als representatieve boodschap van aardbewoners voor buitenaardse levensvormen. De titel luidt “Iziel je Delyo hajdutin” en het gaat over een hajduk, een vrijbuiter uit de Balkan in de strijd tegen de Ottomanen (Valya).

Het werd bekend via het folk festival van Rozhen. Dat dateert van 1898, is thans om de 4 jaar en 2daags en begint op 4 augustus. Een hoogtepunt vormt het optreden van een groep van 100 doedelzakspelers (opgericht in 1961). Sinds 1965 kent Koprivshtitsa om de 5 jaar een 3daags nationaal festival van volkmuziek en ambachten met vaak meer dan 15.000 optredens (de laatste aflevering was in 2010). Slaveevi Noshti is een jaarlijks folkmuziek festival van één dag. Doorgaans zijn de Bulgaarse volksdansen (Bulgarian dances) levendig en expressief en worden ze groepsgewijs uitgevoerd in een gesloten of open kring, slinger of rij waarbij de deelnemers elkaars handpalmen raken. Bewegingen worden synchroon uitgevoerd bij een specifieke melodie met eigen ritme en passen (de horo). Onder de varianten vallen de standaard, daichovo (kringdans) en (Macedonische) paydushko horo, de kopanitsa (rijdans uit west Bulgarije) en de rachenitsa. De Yove male mome is een wervelende rijdans en de tropanka begon als een dans voor mannen.

Onder 4 Classical zijn links te vinden naar alle namen hieronder. Bulgarije kent een meer dan 1000 jaar oude traditie van gewijde muziek, m.n. in de vorm van eenstemmige of koorzang. De eenstemmige zang is Grieks Byzantijns en de koorzang kwam in de 19e eeuw op vanuit Rusland. De componist Yoan Kukuzel ca, 1280-1360; bijgenaamd de engelenstem) geldt als vernieuwer van de Byzantijnse kerkmuziek en liet rond 90 werken na die nog steeds worden uitgevoerd. Ook nu telt Bulgarije veel beroemde kerkkoren (3). Leden daarvan als Boris Christoff (1914-1993) en Nicola Ghiuzelev (1936) verwierven op volwassen leeftijd faam als (bas) opera zanger. Onder de vele opera iconen die het land voortbracht vallen verder de dames sopranen Ghena Dimitrova (1941-2005), haar leerling Elena Baramova, Raina Kabaivanska (1934), Anna Tomowa -Sintow (1941) en Vesselina Kasarova (1965) en de baszanger Nicolai Ghiaurov (1929-2004). Onder Opera houses zijn 3 grote Bulgaarse operahuizen te vinden, onder Bulgarian de 3 grootste opera gezelschappen en onder deze Bulgarian de 3 grote symfonieorkesten. De koorzang uit Rusland inspireerde Bulgaarse klassieke componisten als Dobri Hristov (1875-1941). Pancho Vladigerov (1899-1978, tevens pianist en muziekdocent; o.m. Bulgarian rapsody) geldt als de meest invloedrijke klassieke componist uit Bulgarije. Hij liet zich mede inspireren door Bulgaarse volksmuziek. Georgi Tutev (1924-1994) is representant van het Bulgaars modernisme. Gheorghi Arnaoudov (1957) is een veelzijdig componist met wortels in het minimalisme. Anna Maria Ravnapolska-Dean (1960) componeert voor harp. Onder de beloftes vallen de Tobrinka Tabakova (1980, sinds 1991 in Engeland) en Alexandra Fol (1981, nu Canadese, mede bekend met composities voor kinderen). Alexis Weissenberg (1929-2012, leefde alleen als kind in Bulgarije) en Svetla Ptotich (1939) verwierven faam over de grens als klassiek pianist, Anatoli Kresev (1947) als cellist en de jongere Ralitsa Tcholakova (nu Canadese) als violiste. Neva Krysteva (1946) is organiste, componist en muziekdocent en Emil Tabakov (1947) componist met een enorm repertoire en dirigent. Beroemde Bulgaars dirigenten zijn verder Dobrin Petkov (1923-1987), Milen Nachev (1957) en Nayden Todorov (1974).

Bulgaarse wereldmuziek groepen (5.8) nemen vaak elementen over uit de volksmuziek (Ivo Papasov met zijn wedding band wordt er bijv. ook toe gerekend). Bij Irfan betreft het daarnaast invloeden van de soefi’s (mystieke islam) en bij Isihia van de Byzantijnse orthodoxie. Een studieverslag van de Bulgaarse Canadese Milena Droumeva bevat info over de geschiedenis van de Bulgaarse popmuziek (The phenomenon). Bulgaren, Roma en etnische Turken op het platteland kenden ieder hun eigen vaste tradities op het vlak van muziek, zang en dans. In de loop van de 19e eeuw vormde de nationalistische beweging, die anders dan nationalisten van nu gericht was op blikverruiming (vs. navelstaren), een stimulans voor westerse en oriëntaalse invloeden. In de dansmuziek die op zon en feestdagen op dorpspleinen werd gespeeld door de technisch virtuoze en  vitale schalgadjii groepen werd zo steeds meer geïmproviseerd. De Roma (zigeuner) groepen die bij trouwerijen speelden namen van alles wat over en maakten ook al vroeg een eigen ontwikkeling door. In de loop van de 20e eeuw gingen ze naast traditionele instrumenten steeds meer moderne instrumenten gebruiken. Zo kon naast authentieke noradna muzika (platteland folk) moderna muzika opkomen. Onder het communisme kregen door de staat gesponsorde folkgroepen de wind mee. Daarbij bleef het concept folk strikt beperkt tot de etnisch Bulgaarse traditie met een Slavische achtergrond. Dit creëerde meer plek voor trouworkestjes van Roma en muzikanten van marktpleinen die open stonden voor een fusie van deze Bulgaarse muziek met die van onderdrukte minderheden als de Roma, Turken, Pomaken (etnisch Bulgaarse moslims), joden en Grieken. Hun muziek met veel oosterse invloeden werd onder het volk populairder dan de staats folk rond dirigent Philip Koutev. Het feit dat de ontwikkeling ervan zich min of meer ondergronds afspeelde droeg bij aan de informele gezelligheid en het vrijbuiter (hajduk) imago die beide eigen zijn aan alle culturen van de Balkan.

Alras na de val van het regime in 1989 werd deze muziek bekend onder de noemer Chalga (van een Turks & Arabisch woord voor muziekinstrument). De scene speelde zich meer en meer af in taveerneachtige restaurants (mehana) en qua stijl verschoof de nadruk van virtuoze dansmuziek met veel improvisatie naar sensueel. Chalga bands zijn doorgaans klein en onder de leden zijn de minderheden oververtegenwoordigd. Veelal betreft het Roma en Turken, maar de beroemdste leadzanger Azis is bijv. tevens openlijk homo en travestiet (hij staat op plek 21 op de top100 lijst van grootste Bulgaren aller  tijden; Velikite Balgari) en Slavi Trifinov (die meer genres doet) op plek 27. De beroemdste zangeres Reihan is een moslim Roma die veel in het Turks zingt. Om een persoonlijkheidscultus te creëren zetten ze de veelal uiterst sensuele zanger(es), die dikwijls in de eigen taal zingt en een imago exploiteert van materieel succes, in de spotlights. Soms zijn de muzikanten niet eens te zien. In de 80er jaren begon in Bulgarije ook al een rap en hiphop scene op te komen (Bulgarian). Vanaf 2000 kreeg deze stijl met eigen clubs en met namen als Big sha, Spens, DRS en Upsurt vaste grond onder de voeten. Deze groepen namen chalga elementen over. Ook bij pop muzikanten uit Bulgarije zijn folk invloeden terug te vinden, zoals bij “Roma nachtegaal” Sofi Marinova , Preslava (1984, pop folk, chalga) en Elitsa Todorova die voor Bulgarije het verst kwam bij het Eurovisie songfestival (5e in 2007). Ze slaat ook op trommels en doet dat o.m. samen met drummer/ percussionist Stoyan Yankoulov. In de 60er jaren waren onder het communisme Emil Dimitrov (1940-2005, plek 44 op Velikite Balgari) en Lili Ivanova (1939, nog steeds actief) en de erg veelzijdige Pasha Hristova (1946-1971) populaire popsterren. Maria Ilieva (1977, pop, soul, R&B) valt onder de gevierde zangeressen van nu. In de internationale jazz scene is Milcho Leviev (1937) een naam van faam. Hij vertrok in 1970 om politieke redenen naar de VS. Jazz fluitist Theodosii Spassov, (1961) speelde samen met veel beroemde sterren. De etnisch Turkse Yildiz Ibrahimova (1952) valt onder de populairste Europese jazz zangeressen. Bij de synthesizer muziek vallen Esem, Deep zone project, Myra Aroyo (van Ladytron) en Ivan Shopov (1982) onder de bekende namen. In de rock & metal scene (5.6) zijn FSB, Shturtzite, Ahat, Impulse, Hipodil, Novo generacia, New wave band Review en Epizod (met folk en orthodoxe elementen) bands die al onder het communisme actief waren. Een nieuwkomer is het in 2007 begonnen Viperfish. Festivals waar dit genre te beluisteren valt zijn Elevation festival, Kaliakra rock fest en Spirit of Burgas (Music).

Literatuur en dichtkunst

De Bulgaarse literatuur valt onder de oudste binnen de wereld van de Slavische talen (Bulgarian literature). Rond 885 werden met steun van de Bulgaarse heerser Boris I literaire scholen gesticht in van Ohrid en Preslav. Uit het Glagolitisch alfabet van de Griekse missionarissen Cyrillus en Methodius ontwikkelden hun leerlingen Clement (Ohrid) en Naum (Preslav) daar het Cyrillisch alfabet dat het alfabet werd in alle Slavische talen. Er was zoveel literaire activiteit dat de term gouden eeuw in zwang raakte. Men vertaalde religieus werk uit het Byzantijnse Grieks, maar er kwam ook nieuw eigen werk tot stand. Onder de vroegste geschriften in het oude kerkslavisch valt “een verslag van brieven”, met een taalkundige inhoud van de monnik Chernorizetz Habrar (wellicht een pseudoniem). Johannes de Exarch beschreef o.m. de wereld en hofhouding rond de Bulgaarse heerser Simeon, die rond 900 regeerde. Nadat in 1018 het 1e Bulgaarse rijk ten prooi viel aan de Byzantijnen nam de literaire activiteit af, maar er verscheen wel anoniem apocalyptisch werk. Het 2e Bulgaarse rijk zorgde voor een opleving. In 1371 stichtte patriarch Evtimiy met steun van tsaar Ivan Alexander de literaire school van Tarnovo die opnieuw vooral religieus werk produceerde; o.m. heiligen biografieën en geschriften tegen groepen die niet recht in de leer waren. Constantine van Costenets (rond 1410) schreef een biografie over een Servische heerser (wel vol Bijbelse verwijzingen). Het ingaan van de Ottomaanse tijd in 1396 betekende een flinke slag voor de literatuur in de Bulgaarse taal. In het noordwesten bleef tot eind 17e eeuw onder roomse Bulgaren nog wel een literaire traditie bestaan in een mengsel van Bulgaars, kerkslavisch en Servisch. Daaronder valt het eerste geschrift in modern Bulgaars, het gebedenboek Abagar dat in 1651 in Rome uitkwam.

In de 18e eeuw kreeg de literatuur impulsen vanuit de Panslavisme beweging die opkwam in Kroatië en Slovenië. Zo kon in 1741 Stemmatographia het daglicht aanschouwen, een collectie gravures met de eerste profane poëzie in het Bulgaars van Hristofor Zhefarovich. Van de Bulgaarse monnik Paisius, die resideerde in het orthodoxe Hilander klooster op het Griekse schiereiland Athos maar ook veel reisde, kwam in 1762 het manuscript Istoriya Slavyanobolgarskaya (Slavisch Bulgaarse geschiedenis) uit. In de loop van 19e eeuw won, net als in heel Europa, in Bulgarije het besef van de eigen nationale identiteit terrein via contacten van jonge kunstenaars/ intellectuelen met de democratiseringsgolf en de cultuurstromingen in andere Europese landen. Voor hen waren de geschriften van Paisius van Hilander iets om op terug te vallen en zo vormden ze een aanzet voor de opkomst van de nationalistische beweging (National, 3). Pas in 1920 verschenen ze echter compleet in boekvorm. Dobri Chintulov (1822-1886) viel onder de dichters die in zijn werk blijk gaf van anti Ottomaanse gezindheid. Hristo Botev (1848-1876; 5e op de Velikite Balgari lijst; nu nationaal poëet, naar hem is de internationale Bulgaarse literaire prijs vernoemd), gebruikte de Bulgaarse folklore om uiting te geven aan zijn emoties, net als de broertjes Miladinov en Kuzman Shapkarev. Hij raakte bevriend met schrijver journalist Lyuben Karavelov. Ze gaven samen o.m. een nationalistisch krant uit waarmee ze standaarden aangaven voor de eigen taal & literatuur. Georgi Sava Rakovski schreef zijn bekendste werk Gorski Patnik over een hajduk (een Balkan Robin Hood tegen de Ottomanen) terwijl hij tijdens de Krimoorlog (1853-1856) onderdook voor de Turken. Zahari Stoyanov (1850-1889; tevens politicus) schreef o.m. historisch biografisch werk over de Bulgaarse opstand. In 1860 verscheen van de nogal Russisch gezinde geestelijke en politicus Vasil Drumev een eerste kort verhaal in het Bulgaars met de titel “een kommervolle familie”. Hij stichtte in 1869 de BLS (Bulgarian), de voorloper van de Bulgaarse Academie van wetenschappen.

Tijdens de 3e onafhankelijkheid (1878-1946), die inging met de bevrijding van de Ottomanen, verscheen in 1893 van nationale schrijver Ivan Vazov (1850-1921, nr. 9 op Velikite Balgari) de roman “Onder het juk”. Ze wordt beschouwd als belangrijkste klassieke Bulgaarse werk en werd vertaald in 30 talen. Hij was erg productief; tevens in zijn hoedanigheid van (vooral patriottisch) journalist en dichter. Het werk van zijn tijdgenoot Stoyan Mihaylovski was meer filosofisch en intellectueel en ook wel fatalistisch getint met als belangrijk thema de onbereikbaarheid van vrijheid omdat middelmatigheid  en onderdrukking het altijd winnen. Dichter Pencho Slaveykov (1866-1912; zoon van renaissance poëet Petko Slaveykov) geldt met zijn introductie van filosofische ideeën uit andere Europese landen (m.n. Rusland en Frankrijk) als pionier van Bulgaars fin de siècle modernisme. Samen met stylist Petko Todorov, literatuurcriticus Krastyo Krastev en symbolisch dichter Peyo Yavorov richtte hij de modernistenkring Misal (gedachte) op. Ook de poëet Dimcho Debelyanov (1887-1916, gesneuveld in WO I) viel onder dit gezelschap. Aleko Konstantinov (1863-1897, per abuis vermoord op reis) schreef scherpe en humoristische reisverslagen en is de vader van de Bulgaarse antiheld Bay Ganyo. De veelzijdige Geo Milev (1895-1925) droeg o.m. met zijn modernistische magazine Vezni (schaal) en via invloeden van Duits expressionisme en Frans surrealisme bij aan literaire hervorming. Net als dichter Nikola Vaptsarov (1909-1942) vond hij een voortijdig einde als communist. Aan het eind van de periode werd van de productieve schrijvers van korte realistische (streek)verhalen Yordan Yovkov (tevens verfilmd) en Elin Pelin veel werk vertaald. Ook Chudomir (1890-1967, tevens schilder) had succes met korte verhalen.

Onder het communisme werd vooral in de literatuur het sociaal realisme van bovenaf opgelegd. Van toneelschrijver Georgi Dzagarov (1925) en dichter uit een internationaal gelauwerde poëtenfamilie Lyubomir Levchev (1935, by) wordt vermeld dat ze voor de druk/ verleiding van het regime zwichtten (3.4). De dissidente schrijver en journalist Georgi Markov (1929-1978) werd daarentegen in Londen vermoord met een vergiftigde paraplupunt door de geheime dienst van het Zhivkov regime (Stefan Kisyov schreef er een prijswinnende krimi over die in 2003 uitkwam). Dimitar Dimov (1909-1966) en Dimitar Talev (1898-1966) waren beide naast schrijver ook verhalen verteller. De eerste werd min of meer gedwongen zijn bestseller uit 1952 “tabak” aan te passen voor een verfilming en de 2e werd beperkt in zijn publicaties en naar het platteland verbannen. Ook het werk van natuurmens met historische kennis Emiliyan Stanev (1907-1979) is deels verfilmd. Onder de schrijvers van misdaadromans en sciencefiction (genres waar het regime niet van gediend was) vallen Svetoslav Minkov (1902-1966, absurdistische fictie) en Pavel Vezhinov (1914-1983). De in veel talen vertaalde Atanas Dalchev (1904-1978, filosofisch, tevens vertaler) is een poëet die onder het communisme stierf.

Onder de literatoren die de periode na het communisme mee mochten maken valt Valeri Petrov (geb. 1920). Behalve met zijn poëzie verwierf hij veel respect met zijn Bulgaarse vertaling van het complete oeuvre van Shakespeare. Hij schreef ook filmscenario’s en toneelwerk en was tijdens het communisme medeoprichter van een humoristisch tijdschrift. Tegenwerking, censuur en 10 jaar verbanning door het regime konden niet verhinderen dat dichter en (scenario)schrijver Konstantin Pavlov (1933-2008) bekend stond als een prominent intellectueel. Schrijver van romans, korte verhalen, filmscrips en toneelwerk Yordan Radichkov (1929-2004) is wel betiteld als de Bulgaarse Kafka en is o.m. genomineerd voor de Nobelprijs. De in het Duits schrijvende feit & fictieauteur Elias Canetti (1905-1994) is de enige in BG geborene ooit die deze prijs kreeg uitgereikt (in 1981), maar hij kreeg deze niet als Bulgaar want hij leefde maar tot zijn 7e in het land. Toneelschrijver Stanislav Stratiev (1941-2000) had onder het communisme eerst veel succes in eigen land en daarna ook internationaal (vooral buiten het Oostblok). Ivailo Petrov (1923-2005) schreef korte realistische historische (streek) verhalen. Nikolay Haytov (1919-2002; toneel, fictie) redigeerde ook literaire tijdschriften en geld als kenner van nationale held Vasil Levski. Zijn “Divi Razkazi” (Wilde Verhalen) uit 1967 is in 28 talen vertaald. Samen met werk van nog 9 Bulgaarse schrijvers is deze titel opgenomen in de historische collectie van Unesco (Historical Collection, Bulgaria onder region/country). Daarin staat ook een titel van poëet Kiril Kadiiski (1947) en van de dochter van Geo Milev Leda Mileva (1920), die ruim 30 poëziebundels voor kinderen schreef, maar over wie op het internet vrijwel geen Engelstalige info te vinden is.

Ook onder de internationaal gelauwerde hedendaagse literatoren (Home » Writers) zijn er opmerkelijk veel die tevens vertalen. Onder hen vallen bijv. Lyubomir Levchev (by) en dichter schrijver Nikola Indzhov (beide 1935, de laatste won in 2001 als 2e Bulgaars de Botev prijs), Emil Andreev (1956), Emiliya Dvoryanova (1958, één van de meest succesvolle; speelt ook piano), Theodora Dimova (1960, tevens dochter van…) Kristin Dimitrova (gedichten, korte verhalen) en Stefan Kisyov (beide geboren in 1963) en Milen Rushkov en Alek Popov (zijn “missie Londen” is in 12 talen vertaald en verfilmd) van 1966. Onder de lichting van 1968 vallen (toneel)schrijver Zachary Karabashliev (sinds 1997 in de VS), Georgi Gospodinov (in meer dan 10 talen vertaald) en Galin Nikiforov (won in 2011 belangrijke Bulgaarse prijzen). Georgi Tenev (1969) heeft in zijn werk post totalitaire maatschappijen als thema en schreef ook film en TV scripts. Kalin Terziyski (1970) verruilde in 2000 zijn bestaan als psychiater voor het schrijverschap en was in 2011 één van de winnaars van de sinds 2009 bestaande EU literatuurprijs (European). Dichter Peycho Kanev verscheen in meer dan 600 literaire tijdschriften. Onder de beloften valt Alexander Shpatov (1985).

Theater

In de oudheid waren er ook op het grondgebied van Bulgarije van nu Griekse theater voorstellingen en bijv. in Plovdiv is een Romeins amfitheater. Van een erg grijs verleden tot in de 20e eeuw bleef er volkstoneel en theater op dorpspleinen en aan hoven. Ook in de Bulgaarse folklore en tradities van nu zitten veel theaterelementen. Vaak zijn deze seizoensgebonden en de oorsprong gaat nogal eens terug tot voorchristelijke tijden (zie bijv. onder tradities en folklore op deze website). De opkomst van de nationalistische beweging vormde in de loop van 19e eeuw een stimulans; bijv. voor schooltoneel met een patriottisch tintje en voor informele opvoeringen van stukken van buitenlandse coryfeeën als Goldini, Victor Hugo, Molière en Schiller. De eerste officiële voorstelling was een schoolopvoering in 1856 in Shumen van de komedie “Mihal de muizeneter” van Sava Dobroplodni (1820-1894). Eén en ander gaf ongenoegen bij Ottomaanse heersers en hun Griekse importgeestelijken van de orthodoxe kerk (Panorama). Om beide te omzeilen begon Dobri Voynikov (1833-1878, bijgenaamd de vader van het Bulgaarse theater), die voor de Ottomanen was gevlucht, in 1865 in Roemenië een Bulgaars toneelgezelschap waarvan voor het eerst in de Bulgaarse geschiedenis ook vrouwen deel uitmaakten. Een aantal door hem geschreven stukken vormden het voornaamste repertoire van het nationale opwekkingstheater dat hier uit voortkwam. Het beïnvloedde ook Vasil Drumev en de patriarch der Bulgaarse literatuur Ivan Vazov in hun theater producties. Vazov schreef veel toneelwerk, vaak historisch patriottisch maar soms ook satirisch komisch. Zijn komedie “Een krantenman?” (A) uit 1900 kreeg in 1982 bijv. een TV bewerking met o.m. de Bulgaarse theaterlegende Georgi Partsalev (1925-1989) in een hoofdrol. Naar Vazov zijn o.m. het nationale theater in Sofia (Ivan) en de dito bibliotheek in Plovdiv vernoemd. In 1904 werd het Naroden theater (volks/ nationaal theater) opgericht, aanvankelijk als onderdak voor het in 1892 begonnen gezelschap “lach en traan”. Het bleef bij uitstek de plek voor premières van Bulgaars toneel. Daaronder vallen producties van toneelschrijvers Petko Todorov (1879-1916, Ibsenachtig poëtisch mythisch drama), Stefan Kostov (1879-1939, lichtvoetige kosmopolitische komedie/ satire), Yordan Yovkov (1880-1937, esthetisch idealistisch) en Nicholas Liliev 1885-1960, tevens dichter).

In 1893 is het eerste optreden van een rondreizend poppenspeler gedocumenteerd. Het betrof Neno Kuklajiyata: Neno de poppenspeler (1861-1916); oorspronkelijk een smid.

Nadat de politieke wind was gedraaid (communistische tijd) werd ook het theater ideologisch ingekleurd (sociaal realisme) en werden privétheaters genationaliseerd. Georgi Karaslavov (1904-80) was een bekend toneelschrijver binnen dit stramien. In 1948 kreeg men een nationale academie voor theater en filmkunst (Krastyo) en in 1957 een staatstheater van satire (nu het Aleko Konstantinov theater). Mede dankzij staatsteun groeide het poppentheater tot grote hoogte. Veel steden kregen zulke theaters en Bulgaars poppentheater staat tot op de dag van vandaag internationaal hoog aangeschreven. Aleksandar Hadzhihristov (1913-1975) schreef veel kindertoneel nadat hij in 1960 directeur werd van het nationaal theater. Onder de drijvende krachten uit de periode (Bulgarian) valt acteur Konstantin Kisimov (1897-1965). Stanislav Stratiev (1941-2000) en Emil Andreev (9156) vallen onder de toneelschrijvers die ook na het communisme belangrijk waren (deze schrijven uiteraard ook steeds meer fim en TV scenario’s). Voorbeelden van theater directeuren (Bulgarian) zijn Krikor Azaryan (1934-2009, Plamen Maslarov (1950-2010), Stancho Stanchev (1932), Lilia Abadjieva (m.n. bekend via herinterpretatie van stukken van Shakespeare) en Stoyan Radev (1971). Onder de toneel en film acteurs (Bulgarian) vallen Adriana Budevski (1878-1955, drama), Stoyanka Mutafova (1922), Georgi Partsalev (1925-1989, komische rollen), Georgin Georgiev-Getz (1926-1996), Konstantin Kotsev (1926-2007), Georgi Cherkelov (1930-2012), Stoyan Gadev (1931-1999), Nikolay Binev (1934-2003), Dimitar Manchev 1934-2009), Nevena Kokanova (1938-2000, first lady Bulgaarse film), Victoria Koleva (1960), Marius Kurkinsky (1969), Stefan Valdobrev (1970) en Bashar Rahal (1974),

Cinema en acteurs/ actrices

Via de site filmbirth (History) en op Bulgaria is aan info te komen over de geschiedenis van de Bulgaars film. Aanvullende info is te vinden via Cinema of Bulgaria. Net als in Roemenië was in 1898 in Bulgarije de eerste filmvoorstelling. Vassil Gendov maakte in 1910 de eerste Bulgaarse film met als titel “Balgaren e galant” (de Bulgaar is een heer). In 1915 maakt hij een langere versie. Beide gingen door een bombardement op Sofia in WOII verloren. “Pod staroto nebe” (onder de oude lucht) uit 1922 van Nikolai Larin geldt als eerste volwaardige speelfilm, maar Gendov was de bekendste en veruit meest productieve Bulgaarse filmmaker uit de tijd van de stomme film. Hij maakte ook de eerste geluidsfilm. Deze film over de Thracische slaaf Spartacus (de Thraciërs vallen onder de voorouders van de Bulgaren van nu) heette “de slavenopstand” en beleefde in 1933 zijn première in het modem theater in Sofia. Een jaar later kwam “Presenta na Balkana” (het lied van de bergen) van Peter Strojchev uit. Er waren destijds zo’n 200 plekken waar films werden vertoond, vaak cultuurcentra van dorpen (chitalista’s) zodat ook veel doorsnee Bulgaren werden bereikt. De eigen geschiedenis (vaak vanuit de 19e eeuwse literatuur) vormde de voornaamste inspiratiebron, maar men maakte bijv. ook enkele lachfilms waarbij de regisseur zelf de rol van Charlie Chaplin op zich nam (list).

Onder het communisme (Bulgarian Cinema) werd de hele filmindustrie (incl. filmzalen en bioscopen) genationaliseerd en gesubsidieerd, mede omdat men er een propaganda middel in zag. Daardoor steeg de filmproductie enorm. In de hele vooroorlogse periode werden 55 items geproduceerd en dit liep op van 39 films in de 50er jaren naar 15 à 25 p/j in de 70er en 80er jaren. In 1948 opende de staatsfilm industrie een filmmuseum en men stelde een afdeling in voor poppen & animatiefilms. De eerste kleurenfilm, meester Manol uit 1952 van Dimo Lingurski, was zo’n poppenfilm. In 1962 werd een filmproductie complex geopend in Boyana, een wijk van Sofia (Nu). Het is thans één van de grootste complexen in Europa met o.m. replica van het centrum van Manhattan en van het oude Rome met een Colosseum. Aanvankelijk vormde patriottisch sociaal realisme de hoofdmoot, zoals bij de eerste naoorlogse speelfilm Kalin Orelat (Kalin de adelaar) van Borsi Borazanov uit 1950. “Trevora” (alarm) van Zahari Zhandov uit 1951 kende al als thema de tegengestelde loyaliteiten binnen één familie tijdens WO II (Bulgarije stond toen lang aan de kant van de Asmogendheden) en m.n. na de dood van Stalin in 1956 ontstond meer ruimte voor films van hoge artistieke waarde met een psychologische, existentiële of romantische thematiek die het op internationale festivals goed deden. De films Tochka Parva (item 1) uit 1956, Zemya (Aarde) uit 1957 van Zahari Zhandov en de coproductie met oost Duitsland Sterne uit 1959 bereikten een nominatie voor een gouden palm op het filmfestival van Cannes. Belangrijke acteurs uit de 50er jaren zijn Ivan Dimov (bracht het tot “volksartiest”), Konstantin Kisimov en Apostol Karamitev.

Veel films uit de 60er jaren kunnen ondergebracht worden onder de noemer poëtisch sociaal realisme zoals “op een eilandje” van Rangel Vulchanov (1928) uit 1958 (maakte bijv. ook komische films, gekozen tot volksartiest en beste Bulgaarse filmmaker van de 20e eeuw, sinds okt. 2012 lid van de Bulgaarse academie van wetenschappen), “de perzikendief” uit 1964 van Vulo Radev en “Iconostase” uit 1969 van Christo Christov & de vader van de Bulgaarse animatiefilm Todor Dinov. In 1967 stelden Grisha Ostrovski & Todor Stoianov het Stalinisme aan de kaak met “Otklonenie” (Omweg). Ze wonnen er o.m. een prijs mee op het filmfestival van Moskou. De komische satire “de opgefokte ballon” (The) uit dat jaar van regisseuse Binka Zhelyazkova (1923-2011) werd echter alras na de première verboden omdat men hem te kritisch en gevaarlijk vond, maar werd in 1990 alsnog erg populair. In 2007 werd een documentaire van Elka Nikolova over haar leven goed ontvangen in de VS/ Canada. De satirische film “walvis” (ook uit 67) van Petar B. Vasilev werd gecensureerd en pas in 1970 vertoond (alleen in achterafzaaltjes). Toch trok ze veel publiek. In 2000 verscheen een ongekuiste versie op dvd.

In de 70er en 80er jaren viel het hoogtepunt, o.m. met films rond het thema van de trek van platteland naar stad waarin velen in het Oostblok (waaronder de jongere generatie) zich goed konden herkennen en met sociaal kritische, satirische en tragikomische films. Dit resulteerde er in dat in 1977/78 een 8tal Bulgaarse producties internationale prijzen of eervolle vermeldingen kreeg. Pavel Pissarev was de toenmalige directeur van de Bulgaarse filmindustrie. In 1981 vond het regime Zhivkov dat het 1300 jarig bestaan van Bulgarije grootst herdacht moest worden met de productie van 5 historische films en dat geld geen rol speelde. Ze werden gemaakt door Zahari Zhandov (meester van Boiana), Ludmil Staikov (1937, Khan Asparukh), Georgi Stoainov (Constantine, de filosoof), Borislav Sharaliev (Boris I) en Georgi Djulgerov (1943). Ook Lyudmil Kirkov (1933-1995), Eduard Zahariev (1938-1996) en Dimitar Petrov (1924, komische films), die veel prijzen wonnen, beleefden in de 70er jaren hoogtijdagen. Vanaf de 80er jaren werd de filmscene betitel als Nieuwe Bulgaarse film. Tot 1989 lag de doorsnee productie p/j op 25 speelfilms, 25 TV films en 200 korte films en er waren 3600 toonzalen.

Met de val van het regime Zhivkov in 1989 (Bulgarian Cinema) viel de staatssubsidie weg en dat maakte de filmindustrie tot een marginaal gebeuren. Eerst werden de animatie studio’s geprivatiseerd en de filmers vertrokken naar het buitenland. In 1991 zorgde de opening van een Nationaal filmcentrum voor het eerst voor wat reuring. Films werden gedeeltelijk gesubsidieerd op basis van concurrentie en er kwamen coproducties op gang met Eurimages, het Franse nationale filmcentrum. Zo werden tussen 1991 en 1993 rond 10 films p/j gemaakt, vaak met kritiek op het totalitaire communistische systeem. De komst uit de VS van B film koning Robert Corman, die Sofia ontdekte als goedkope productie locatie met infrastructuur & knowhow, betekende een nieuwe impuls, temeer omdat goed voorbeeld goed deed volgen. Eén en ander leverde het Nationale filmcentrum lucratieve contracten op. Toch moesten regisseurs die bleven nog leren om producent te worden en hoe de vrije markt werkt. Ook moest men wennen aan de keus van nieuwe thema’s. Eén daarvan werd bijv. de etnische spanningen met minderheden als Roma en Turken. Rond 2000 was de productie gezakt naar slechts enkele speelfilms p/j. Wel werden er nog documentaires gemaakt. In 2002 werd besloten om 10% van het TV budget voor de publieke omroep aan film te besteden en in 2003 voorzag de aanname van een wet op de filmindustrie in een stabiele basis voor financiering van €3 miljoen p/j. Ook kwam er een nationale bioscoopraad van betrokkenen uit de filmindustrie. Daardoor werd de kwaliteit van de eigen films beter en nam de productie toe. Er werden weer films door internationale festivals uitgenodigd voor vertoon en prijzen gewonnen. Onder de laatste categorie vielen in 2004 Zornitza Sophia met de low budget film Mila from Mars, in 2005 Georgi Dyulgarov met Lady Zee, in 2006 Radislov Spasov met Stolen Eyes (Vesela Kazakova won hiermee in Moskou de prijs voor beste actrice), Ivan Cherkelov & Vassil Zhivkov met Christmas tree upside down en Milena Andanova met haar debuut Monkeys in winter, in 2008 Javor Gardev met Zift (Bulgaarse straattaal voor “shit”, in 2009 Eastern plays van Kamen Kalev (1975) en in 2011 The Island van dezelfde regisseur en het romantisch drama over Bulgaarse emigranten naar Duitsland Tilt van Victor Chouchkov (sloeg aan in de VS). Documentaires die tussen 2002 en 2004 zijn gemaakt en internationaal aansloegen zijn Who is this song van Adela Peeva over de gecompliceerde etnische & culturele situatie op de Balkan, Bread over the fence en Alphabet of hope van Stefan Komandarev en Georgi and the butterflys van Andrei Paunov (eerste Bulgaarse documentaire die in Duitsland en Oostenrijk commercieel werd gedistribueerd). De Bulgaars, Duits Kroatische coproductie van Ilian Metev (1981) Sofia’s last ambulance, zag er in 2012 veelbelovend uit. Bulgarije kent 2 internationale Film festivals, één in maart (in Sofia) en een van korte films in juni in Balchik.

Denkers, wetenschappers en andere beroemde Bulgaren

Op List of Bulgarians staan veel namen. Op de website van de Bulgaarse academie van wetenschappen (Bulgarian Academy) staan ledenlijsten. De lijst van 100 grootste Bulgaren aller tijden op basis van de keus van TV publiek in 2006 en 2007 biedt een ingang tot de bevindingen van het Bulgaarse volk in dezen (Velikite Balgari). Qua Nobelprijs winnaars uit het land blijft de teller steken bij de in het Duits schrijvende feit/fictieauteur Elias Canetti (1905-1994; winnaar in 1981, zie onder literatuur) die slechts zijn kindertijd in Bulgarije doorbracht. Onder de  meervoudig genomineerden van voor 1951 vallen de schrijvers Ivan Grozev en Elisabet Bagriana. Bulgarije heeft veel β wetenschappers voortgebracht. Het land heeft zijn sporen verdiend in de lucht en ruimtevaarttechnologie. Het stond voor de val van het communisme bekend als het Silicon Valley van het Oostblok en Koycho Mitev is nu bijv. bezig met het ontwikkelen van een telefoonchip die elke taal automatisch vertaalt in een andere taal (Science). In de top 100 van grootste Bulgaren komen we als eerste wetenschapper op plek 11 John Atanasoff tegen als uitvinder van de digitale computer. Hij is echter in de VS geboren (wel uit een Bulgaarse vader). Assen Jordanov (1896-1967) had o.m. als technicus en testpiloot een groot aandeel in de ontwikkeling van luchtvaarttechniek in Bulgarije en m.n. na 1940 in de VS. Peter Petroff (1919-2003) droeg (ook in de VS) o.m. in belangrijke mate bij aan meting op afstand (bijv. van vervuiling) en daarmee aan het ruimteprogramma van de NASA. Naar wiskundige Nicolas Obreshkov (1896-1963, functietheorie) is een prijs vernoemd die de Bulgaarse academie van wetenschappen jaarlijks uitreikt. Georgi Nadjakov (1896-1981) gaf eind 30er jaren met ontdekkingen op het vlak van foto-elektrisch effect een aanzet tot de uitvinding van het kopieerapparaat. Dimitar Sasselov (1961) is een astronoom die na 1989 naar de Canada/ de VS emigreerde en daar o.m. planeten buiten het zonnestelsel ontdekte.

Op de Velikite Balgari lijst staan verder pedagoog Petar Beron (1799-1871; schreef de eerste Bulgaarse encyclopedie, tevens het eerste seculiere leerboek voor schoolkinderen) en chemicus Asen Zlatarov (1885-1936, grondlegger van de biochemie in Bulgarije, tevens romanschrijver). Een prominente organisch chemicus uit Bulgarije was Christo Ivanov (1916-2004). Farmaceut Dimitar Paskov maakte in 1959 galantamine, een medicijn voor Alzheimer patiënten uit sneeuwklokjes, bruikbaar. Onder de biologen uit het land vallen microbioloog Stephan Angeloff (1878-1964), reproductie immunoloog Kiril Bratanov (1911-1986), celbioloog Asen Hadjiolov (1930-1996) en vaatbioloog George Chaldakov (1940). Fysicus en micro bioloog Stamen Grigorev (1878-1945) deed o.m. onderzoek naar de heilzame effecten van Bulgaarse yoghurt en droeg bij aan de ontwikkeling van penicilline tegen tbc. Ivan Stranski (1897-1979) bewoog zich op het vlak van vorming/ groei van kristallen en leverde daarmee een bijdrage aan de fysische chemie, metallurgie en mijnbouw. Angel Balevski (1910-1997) vond o.m. manieren uit om metalen te winnen en bewerken en werd veelvuldig internationaal gelauwerd.

Qua taal & geesteswetenschappen is Elka Todorova (1956) de belangrijkste sociologe uit het land. Georgi Lozanov (1926-2012) maakte m.n. naam op het vlak van suggestie, hypnose en helderziendheid. Historicus Vasil Zlatarski (1866-1935) geldt als Bulgaarse autoriteit bij uitstek op het vlak van de middeleeuwen en Veselin Beshevliev (1900-1992) als belangrijkste filoloog. De omstreden Georgi Kitov (1942-2008, gespecialiseerd in de Thraciërs) kan gezien worden als een Bulgaarse Indiana Jones. Onder de internationaal bekende filosofen vallen mysticus Petar Deunov (1864-1944), Julia Kristeva (1941, o.m. bekend van haar visie op de manvrouw polariteit), Tzvetan Todorov (1939, historisch intercultureel) en Maria Todorova (1949, gespecialiseerd in het ook in Bulgarije actuele nationalisme). Nikolay Nenovsky (1963, werkte rond 2012 in Frankrijk) geldt als meest toonaangevende monetair en historisch econoom uit Bulgarije.

Cultuurbeleid, bestedingen, betekenis en deelname

Op http://www.culturalpolicies.net/web/index.php (compendium) is info te vinden over het Bulgaarse cultuurbeleid. Onder het communisme werd de private sector buiten spel gezet en het beleid werd puur een staatsaangelegenheid. Het sociaal realisme werd er doorgedrukt via een van bovenaf gestuurd hiërarchisch cultuurbeleid met censuur. Voor de uitvoering was er een centraal comité met voor elke tak van cultuur een bond. Kunstenaars etc. moesten lid zijn en waren feitelijk ambtenaar. Dit betekende beperkte ontwikkeling en vrijheid. Wel hield men aan het tijdperk een flinke fysieke infrastructuur over, bijv. in de vorm van cultuurcentra van dorpen (chitalista’s) en het filmproductie complex in Boyana (Nu). Ook werd de Bulgaarse cultuur (anders die van minderheden als Roma en Turken) stevig gesponsord door de staat. Aan het eind van de periode nam de staatscontrole af en werden bonden meer autonoom. Tussen 1990 en 1996 zat er weinig lijn in het beleid (tegenstrijdige belangen en visies) en vanwege de prioriteitenstelling (primair overleven) was er steeds minder geld beschikbaar. Het bbp deel voor cultuur zakte tussen 1990 en 1997 van 1,1% naar 0,4%. Daarna trad economisch herstel op. Ook ging men er steeds meer toe over subsidie te verlenen via aanbesteding van cultuurprojecten. Financiële en organisatorische bemoeienis van de EU en NGO’s als het Soros genootschap bracht orde in de chaos omdat er verplichtingen aan vast zaten. Ook begon private sponsoring vanuit het bedrijfsleven langzaam terrein te winnen. Rond 2005 kwam zo’n 2% van het geld voor cultuurprojecten van NGO’s en private sponsors (in Eu landen: 1 tot 6%). Thans zijn, mede via het EU beleid, cultuurinstellingen en kunstenaars onafhankelijk van ideologie en censuur van bovenaf. Cultuurinstellingen bemiddelen nu tussen kunstenaars en publiek en cultuurinstellingen en gemeenten zijn meer autonoom qua beleid, ontwikkeling en cofinanciering (decentralisatie). Er is meer ruimte voor minderheden culturen, voor de rechten & mobiliteit van kunstenaars (o.m. via internationale uitwisseling) en voor aanwijzing en duurzaam gebruik van erfgoed. Onder de huidige beleidsdoelstellingen valt naast het bovenstaande digitalisering van de cultuurinhoud en steun voor cultuur en uitwisseling in het onderwijs. Thans kent men een cultuurministerie met 2 staatssecretariaten (mc.government.bg).

In Culture staat uitvoerige info over EU geld dat Bulgarije krijgt tussen 2007 en 2020 (o.m. voor cultuur) en over de beleidsvoorwaarden.

In 2011 werkten in de kunst, recreatie en amusement sector relatief veel zelfstandigen (2,8% van alle zelfstandigen, EU 2,3%) en een doorsnee aandeel werknemers (1,3 om 1,4%; Eurostat). Tussen 2002 op 2010 lagen de overheidsuitgaven p/j aan recreatie, cultuur en religie tussen 0,7 en 0,9% van het BBP (0,8% in 2010; EU27 toen 1,2%). Ze kwamen volgens Eurostat op €273 miljoen, bijna 5% meer dan in 09 (EU +1,1%) en 11% minder dan in 2008 (EU 0,5% minder). Dat kwam neer op €36 per inwoner, weinig naar EU maatstaf. In 2009 kreeg cultuur volgens Compendium €156 miljoen van de overheid (centrale overheid 40%, gemeenten 60%); per hoofd €29. Van het geld van de centrale overheid ging toen het meeste (70,2%) naar de weinig transparante post “interdisciplinair” (enige specificatie: cultuuronderwijs 6,7%; buitenlandse contacten 1,5%, administratie 1,3%), gevolgd door podiumkunsten 19,2% (muziek 9,4%; theater 9,9%), erfgoed 6,4% (monumenten 2,9%; musea 2,5%; bibliotheken 1,1%) en film (4,1%). Naar EU maatstaf kreeg in 2007 de publieke omroep nog veel (28%) al daalde het aandeel wel. M.n. musea/archieven, bibliotheken/ literatuur kregen toen weinig en beeldende kunst kreeg niks (net als in 3 van 21 andere Eu landen). Huishoudens gaven in 2005 naar EU27 maatstaf het minste uit aan recreatie en cultuur na Roemenië (5,4% van hun budget, EU 9,3%), al vertoonde het aandeel wel een stijgende tendens. Browse had voor Bulgarije geen nieuwere gegevens, maar volgens het Bulgaarse CBS ging het aandeel (per hoofd) voor recreatie, cultuur en onderwijs tussen 2005 en 2009 van 3,5 naar 3,9% en lag het in 2010 en 2011 weer op 3,5%. In 2005 (Browse) ging van deze uitgaven het meeste naar audiovisueel/ ICT (33%, EU 19%), gevolgd door recreatieve & culturele diensten (24 om 33%), pakketvakanties (19 om 6%), leesvoer (15 om 16%), tuin/ huisdieren (9 om 20%) en diverse duurzame gebruiksartikelen (2 om 4%). Voor audiovisueel/ ICT en pakketvakanties hadden huishoudens dus relatief veel geld over en voor culturele diensten, huisdieren & tuin en overige duurzame gebruiksgoederen weinig.

Het begrip “cultuur” heeft in Bulgarije een ruime betekenis. Een boven gemiddeld groot volksdeel moest in 2007 bij het concept denken aan tradities, talen & gewoonten 36 om 24%, onderwijs & opvoeding 28 om 20%, literatuur & poëzie 27 om 24%, levensstijl & manieren 25 om 18%, kennis & wetenschap 22 om 18%, musea 13 om 11% of waarden & geloof 11 om 9%. Slechts bij 2 van 12 keuze-items was het segment dat er aan moest denken relatief klein (vrije tijd, sport & reizen 4 om 9%; beschavingen 10 om 13%) en bij uitvoerende/ visuele kunsten (40%) en geschiedenis was het van doorsnee grootte (13%). Verder kreeg “niks voor mij” relatief veel (4 om 2%) en “te snobistisch” weinig aanhang (0 om 1%; Full report QA 2). Een onder gemiddeld volksdeel vond cultuur voor zichzelf belangrijk (66 om 77%) en het deel dat er in geïnteresseerd was viel onder de kleinste binnen de EU (eigen cultuur 52 om 69%; Europese cultuur 39 om 57%; wereldcultuur 35 om 56%). Op 6 redenen om niet aan cultuur deel te nemen vinkten weinigen echter gebrek aan interesse aan (13 om 27%). Ook gebrek aan info (9 om 17%), tijd (32 om 42%) of achtergrond (11 om 13%) bleven laag en te duur (45 om 29%) of beperkte keus/ slechte kwaliteit (29 om 16%) kwamen hoog uit. Qua “cultureel” internetgebruik scoorden Bulgaren bij 8 van 20 vormen relatief hoog (bellen 36%, hoogste EU, EU 13%; film/TV downloaden 27 om 16%, chatten 34 om 22%, TV kijken 14 om 9%, webcam gebruik 17 om 14%, radio/ muziek luisteren 34 om 28%, gratis muziek downloaden 33 om 27%, computerspelletjes 30 om 25%). Het gebruik was laag bij 10 vormen. Bij info zoeken over cultuurproduct/ evenement (23 om 42%) of over sport/ vrije tijd (16 om 41%), vakantie-info/ boeking 9 om 42%, blogs bezoek 3 om 13% en cultuurproduct kopen 4 om 30% was ze het laagste binnen de Eu en ze was ook laag bij krant lezen (30 om 39%), website maken 6 om 9%, mailen 61 om 68%, foto’s opslaan/ verzenden etc. 28 om 36% en overige 4 om 6%. Museum/bib info en bestand uitwisselen 25% kwamen gemiddeld uit. Het gedeelte voorstanders van gratis cultuur om deelname te stimuleren was bij dit alles echter het kleinst binnen de Eu (66 om 82%). De tabel hierna geeft info over cultuur deelname (minstens eens p/j) in Bulgarije (BG), NL, België en de EU27 (QA 4 en 5). Ze is in BG bij alle passieve vormen laag; bij ballet, bioscoop, sport, concert, bibliotheek, monument en museum/ galerie bij de laagste 3 binnen de EU en bij ballet, bioscoop, sport, monument en museum ook qua frequente deelname (minstens 5x p/j). Bij actieve vormen is ze bij 6 van de 8 vormen het laagst binnen de Eu en bij de andere 2 (zingen en dansen) valt ze nog onder de laagste 3.

Bezoek en passief in 2007 in %

BG

NL

BE

EU

Ballet, dans, opera

9

18

17

18

Bioscoop

22

62

54

51

Theater

21

58

33

32

Sportevenement

23

49

43

41

Concert

28

43

40

37

Openbare bibliotheek

19

24

37

35

Historisch monument

30

71

54

54

Museum of galerie

20

39

42

41

Cultuur op radio/ tv meebeleven

72

84

79

78

Boek lezen

58

84

65

71

Actief in 2007 in %

Muziekinstrument bespelen

3

19

11

10

Zingen

7

21

15

15

Acteren

1

7

3

3

Dansen

8

22

20

19

Schrijven (tekst, poëem)

2

25

19

12

Handenarbeid, tuinieren

5

43

52

36

Fotograferen, filmen

2

36

32

27

Tekenen, schilderen, ontwerpen

2

31

21

16