Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)
Inleiding
Voor de 17e eeuw bestond Duitsland niet en werd hooguit gesproken van Duitse staten of de Duitse taal. Ook zijn een aantal gebieden die vroeger Duits waren dat nu niet meer. Daardoor zijn veel cultuurdragers geen Duitser in de huidige zin van het woord. Anderen met een Duitse identiteit als filosofen Karl Marx en Friedrich Engels, schrijvers Heinrich Heine en Thomas en Heinrich Mann, publiciste/geleerde Hannah Ahrend en natuurkundige Albert Einstein (beide van joodse afkomst) brachten, vaak ongewild, een groot deel van hun leven in het buitenland door. Sinds de 19e eeuw wordt Duitsland een land van dichters en denkers genoemd. Zo behoren naast Marx en Engels George Wilhelm Hegel, Wilhelm Leibnitz, Immanuel kant, Arthur Schopenhauer, Friedrich Nietsche, existentialist Martin Heidegger en Jürgen Habermas (Frankfurter Schule) tot de grote westerse filosofen. Het Goethe-instituut, met wereldwijd 128 standplaatsen, stelt zich de verbreiding van de Duitse taal en cultuur ten doel.
Bij een onderzoek van de BBC in 2008 in 22 landen genoot Duitsland wereldwijd het hoogste aanzien. Van de ondervraagden schatte 56% de invloed van het land positief in en 18% negatief. |
Literatuur
Het Nibelungenlied, een 13e eeuwse verdichting van een Germaanse heldenepos uit de tijd van de volksverhuizingen, werd een tijdlang beschouwd als het nationale epos van Duitsland. Na de herontdekking in de 18e eeuw vormde het een inspiratiebron voor velen. De componist Wagner schreef bijv de operacyclus Ring der Nibelungen. De Nazi’s gingen ook met het heldendicht op de loop en na de Nazi-tijd raakte het in Duitsland een tijdlang in de taboesfeer. Wel vormde het toen bijv een inspiratiebron voor de Britse schrijver J.R.R Tolkien bij de totstandkoming van zijn “in de ban van de Ring” cyclus. Een toonaangevende culturele stroming in de Duitse literatuurgeschiedenis was de “Sturm und Drang” tussen 1767 en 1785; een romantische protestreactie op de gezapige Biedermeierperiode die er aan vooraf ging. De beroemdste Duitse literatoren komen uit deze periode. Hiertoe behoren de dichter, dramaturg en historicus Friedrich Schiller (1759-1832) en de schrijver, filosoof en wetenschapper Johann Wolfgang Goethe (1749-1832; het bekendst door zijn “Faust”). De gebroeders Grimm, die leefden tussen 1785 en 1860, zijn beroemd vanwege de door hen verzamelde volksverhalen. Sprookjesfiguren als Sneeuwwitje, Doornroosje en Roodkapje verwierven door hun toedoen internationale bekendheid. De broers hebben eveneens gewerkt aan het tot stand komen van het meest complete Duitse woordenboek aller tijden. De schrijvers Theodor Momsen (1902), Paul Heyse (1910), Gerhard Hauptmann (1912) Thomas Mann (1929), Herman Hesse (1946), Heinrich Böll (1972) en Gunther Grass (1999) zijn 20e eeuwse Nobelprijswinnaars.
Klassieke muziek
In de Duitse cultuur speelt klassieke muziek een hoofdrol. Er zijn in het land ruim 140 beroepsorkesten, 120 operahuizen en meer dan 100 muziekfestivals; vaak in de geboorteplaats van een klassieke componist. Zo is er in maart in Eisenach een Bach festival en in juli in Beureuth een festival ter ere van Wagner. Veel beroemde klassieke componisten waren Duitstalig en heel wat onder hen zijn eveneens geboren in wat later of op het moment zelf Duitsland heette. De bekendste daarvan zijn Johann Sebastian Bach (1685 tot 1750; orgelmuziek, Matheus en Johannes Passion), Georg Friedrich Händel (1685-1759; met de Messiah als bekendste werk uit zijn enorme repertoire), Ludwig van Beethoven (1770-1827: pianomuziek, symfonieën), Richard Wagner (1813-1883; wordt met zijn opera’s beschouwd als belangrijkste exponent uit de romantiek, was nogal geliefd bij de Nazi’s), Johannes Brahms (1833-1897, veel kamermuziek/ klaviermuziek, orgel en koorwerken; gezien als opvolger van Beethoven) en Richard Strauss (1864-1949; zeer veelzijdig, symfonieën, orkesten, koormuziek, toonliederen, opera’s). Zijn rol in de Nazi-periode is omstreden en zijn toonlied “Also sprach Zaratusta” werd mede beroemd via Kubrick’s film “Space Odyssee”. De componist Kurt Weil (1900-1950) vluchtte voor de Nazi’s en is het bekendst geworden door zijn muzikale vertolking van de “Drei Großen Opera” van de schrijver Bertold Brecht. Karl Heinz Stockhausen (geboren in 1928) is de beroemdste moderne componist. Hij schreef ruim 200 werken, maakte de eerste elektronische muziek en geraakte, i.t.t klassieke Duitse componisten, geobsedeerd door de mogelijkheid om zich te onttrekken aan de zwaartekracht.
Het gedicht van Friedrich Schiller “Ode an die Freude” (Lofdicht op de vreugde) werd door Beethoven opgenomen in de koorfinale van zijn 9e symfonie uit 1823. Bij de olympische spelen van 1956, 1960 en 1964 diende het voor het Duitse eenheidsteam als volkslied. In 1972 koos de raad van Europa het als zodanig en in 1985 werd het door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU geselecteerd als officieel volkslied van de EU. |
Popmuziek
In de populaire muziek is de zangeres en filmdiva Marlene Dietrich (1901-1992) internationaal een begrip geworden. Ze moest niets hebben van de Nazi’s en hun ideeën en vertrok na hun machtsovername naar Amerika. Met haar in het Duits en Engels gezongen nummer “Lilly Marlene” overbrugde ze in de oorlog de haat en maakte ze zich mateloos populair bij zowel geallieerde als Duitse militairen. Qua moderne muziek zijn er grote jazzfestivals in Frankfurt, Stuttgart en Berlijn die hun vaste data kennen. Tot de internationaal bekende Duitse popfenomenen behoren Nena (99 Luftballonen) en “The Scorpions” die beide hun hoogtijdagen beleefden rond 1985. The Scorpions is één van de weinige Engelstalige Duitse popgroepen en het was de eerste westerse popgroep die optrad in de voormalige Sovjet-Unie. De synthetische popband Kraftwerk en Klaus Schulze waren rond die tijd pioniers op het gebied van elektronische pop. De 2koppige band Modern Talking heeft wereldwijd succes gehad buiten Amerika en het VK en behoort tot de best verkochte Duitse popgroepen. Udo Lindenberg bleef veelzijdig en productief van 1971 tot op de dag van vandaag. Rammstein staat zich er op voor dat men internationaal roem verwierf met louter Duitse teksten. Die toten Hosen en Die Ärzte zijn Duitse punkrockbands, “Tokio Hotel” uit de voormalige DDR doet het erg goed bij tienermeisjes en Bushido, Kool Savas en Sido maken Duitstalige hiphop en rap.
Cabaret, theater en film
In de periode van de Weimarrepubliek beleefden cabaret, theater en film hoogtijdagen. Bertolt Brecht (1898-1956) is de bekendste toneelschrijver uit deze tijd. Hij was tevens dichter en componist. Met zijn “Lehrstücke” probeerde hij het publiek in het theatergebeuren te betrekken. De cynische gevleugelde uitdrukking van Brecht “eerst het vreten en dan de moraal” wijst erop hoe belangrijk hij in de praktijk het materialisme inschatte. Hij was een overtuigd communist en zeker geen romanticus. In zijn toneelstukken was het hem er om te doen dat vooral slachtoffers van het systeem erover gingen nadenken hoe ze zelf hun situatie konden aanpakken en verbeteren. Door zijn vaak elitaire publiek werd dit meestal verkeerd opgepakt want de slachtofferfiguren in zijn toneelstukken riepen bij hen veelal mededogen op. Als antinazi verbleef Brecht tijdens de oorlog in Amerika. Na de oorlog kon hij daar of in de bondsrepubliek niet meer terecht vanwege de heersende angst voor het communisme. Daardoor bleef er weinig anders over dan in de DDR te gaan wonen, al werd hij daar nooit partijlid.
Op een speciaal voor Brecht georganiseerd festival in Berlijn werd hem door de bewaking de toegang pertinent geweigerd. Omdat hij er ongeschoren bijliep dacht men dat hij onmogelijk de beroemdheid kon zijn voor wie hij zich uitgaf. |
De belangrijkste filmmaker uit de tijd van de Weimar-republiek was Fritz Lang (1890-1976). Hij maakte onder meer surrealistische historische films en werd op handen gedragen door de Nazi’s. Desondanks vertrok hij uit weerzin tegen hun filosofie naar Amerika. Ook Ernst Lubitsch was een erg productieve vooroorlogse filmmaker. Cineaste Leni Riefenstahl (1902-2003) werd geprezen om haar kwaliteit maar verguisd om haar kritiekloze houding tegenover het Nazi regime. Daarom kreeg ze na de oorlog geen filmopdrachten meer. Rainer Werner Fassbinder (1945-1982; tevens acteur, cameraman, producer, ontwerper en componist). Werner Herzog (geboren in 1942) en Wim Wenders (geboren in 1945) zijn de bekendste naoorlogse filmmakers. De verfilming van de roman “die Blechtrommel” van Nobelprijswinnaar Gunther Grass door Volker Schlöndorff won een Oscar en een Gouden Palm. Het jaarlijks in februari terugkerende filmfestival van Berlijn (Die Berlinale) is in Duitsland het belangrijkste in zijn soort.
Schilderkunst en kunststromingen
Tot de beroemdste Duitse exponenten van de renaissance behoren Matthias Grünewald (ondermeer bekend via door hem beschilderde altaren in kerken) en Albrecht Dürer (met bijv Ritter, Tot und Teufel als meesterwerk). Beide waren schilder en graficus en leefden rond 1500. De 17e eeuwse Vlaamse Barokschilder en diplomaat Peter Paul Rubens (bekend van de voluptueuze vrouwenafbeeldingen) was van Duitse afkomst. Caspar David Friedrich, die rond 1800 leefde, is de bekendste vertegenwoordiger van de Duitse romantische schilderkunst. Van hem stemt de frase “um ewig einst zu leben, muss man sich oft dem Tot ergeben”. De surrealistische schilder beeldhouwer Max Emst was de Keulse exponent van het Dadaïsme. Deze uit Zwitserland stammende stroming zette zich tijdens en na de 1e wereldoorlog via opzettelijke irrationaliteit en totale relativering af tegen de heersende standaarden in kunst en cultuur. De stroming werd de voorloper van moderne surrealistische kunst. Ze bestond maar kort, maar kreeg wereldwijd invloed en had in Duitsland veel aanhang. De Art nouveau was tussen 1895 en 1914 toonaangevend in Europa. De naam “Jugendstil”, waaronder deze stroming tevens bekend is, is ontleend aan het in een 1896 in München opgericht kunstblad “Jugend”. Andere experimentele groepen van schilders en grafici van kort na de 20e eeuwwisseling zijn “Die Brücke” en “Der blaue Reiter”.Tot de beroemde 20e eeuwse kunstenaars behoren expressionist Otto Dix, de veelzijdige Joseph Beuys en de Sorbische schilder beeldhouwer Georg Baselitz (geb. 1938) die als neo expressionist wordt omschreven.
Architectuur
De rijke architectuurgeschiedenis van Duitsland is sterk verweven met die van de buurlanden. Tot de vele bewaard gebleven bouwwerken uit de Romeinse tijd behoort de Porte Nigre in Trier. De Pfalzkapelle in Aken werd gebouwd in opdracht van Karel de Grote. De oudste domkerken zijn een Romaanse erfenis, met de Dom zu Speier als bekendste voorbeeld. Duitsland telt ook een aantal gotische kathedralen, zoals de dom van Keulen, na de dom van Milaan de grootste gotische kathedraal ter wereld. Naast een hele reeks kastelen en herenhuizen langs de Weser en de Rijn valt bijv het raadhuis van Augsburg onder de renaissance architectuur en de Frauenkirche van Dresden is een bekend voorbeeld van een 18e eeuwse barokkerk. De kerk viel in de oorlog ten prooi aan de bombardementen (het karkas diende decennialang als symbool) en werd pas in 1994 herbouwd. Duitsland telt veel barokke sloten en paleizen (bijv het slot Charlottenburg in Berlijn). Het bekendste bouwwerk uit het laat 18e eeuwse classicisme is de Brandenburger Tor, maar een aantal tuinen en parken vallen bijv ook onder deze stijl.
Tijdens de 19e eeuwse romantiek werd allerlei vroegere stijlen nagebouwd. Een voorbeeld is het slot Neuschwanstein in Beieren dat Ludwig II liet verrijzen. De Künstlerkolonie in Darmstadt telt tal van voorbeelden van Jugendstil architectuur. Bauhaus is een Duitse ontwerp en architectuurschool waarin functionele vormgeving erg belangrijk is. De stroming ontstond in 1919 door toedoen van Walter Gropius en werd in 1933 door de Nazi’s verboden. Ze wordt wel omschreven als de belangrijkste ontwerpschool van de 20e eeuw. Gebouwen in de stijl zijn rechthoekig met veel glas en beton. Onder de stijl vallen veel monumentale fabrieksgebouwen. In de voormalige DDR is veel Stalinistische architectuur te zien, bijv langs de huidige Karl Marx Allee in Berlijn. In de voormalige BRD deed naast het neoclassicisme (herstel van tijdens de oorlog vernietigde monumenten) de moderne architectuur haar invloed gelden in de vorm van veel groen, open ruimte en wegen (bijv rond Hannover). Het Bundeshaus in Bonn moest uiteraard de democratie van het vrije westen vertegenwoordigen. Het Duitse architectuurmuseum uit 1984 in Frankfurt am Main geldt als postmodern. In 2007 is die Budesstiftung Baukultur in het leven geroepen om Duitse architectuur te promoten. Duitsland telt 32 monumenten die door de Unesco als werelderfgoed zijn erkend.
Ostalgie
Omdat na de hereniging bij veel Oost-Duitsers een zonnige toekomstverwachting plaats maakte voor het gevoel 2e rangsburger te zijn, kwam in de voormalige DDR de Ostalgie op, een weemoedig terugverlangen naar de gemoedelijkheid van voor die Wende. Dit manifesteerde zich behalve in Ostalgieparty’s met kleedstijlen, attributen (bijv Trabant- autootjes), muziek en afbeeldingen uit de goeie ouwe tijd ook in het uitkomen van discoversies van socialistische liederen en van bijpassende literatuur. In de tragikomische film “Goodbye Lenin” van Wolfgang Becker worden zowel heimwee naar de vroegere DDR als een misplaatst triomfgevoel vanuit de kapitalistische consumptie, ratrace en ellebogenmentaliteit aan de kaak gesteld. De film werd in 2004 erg populair bij zowel “Ossies” als “Wessies”. Velen in het vroegere arbeidersparadijs vinden 3 oktober (eenheidsdag) een goede datum voor een Ostalgie feestje.
Cultuurbeleid
Het aandeel van hun budget dat Duitse huishoudens gemiddeld uitgaven aan cultuur en recreatie daalde tussen 2000 en 2006 van 10,1 naar 9.3% (EU27: 9,4% in 2006). De overheidsuitgaven voor cultuur bleven tussen 1995 en 2003 iets achter bij de inflatie. In 2003 lagen ze rond €8 miljard; ongeveer 0,4% van het BBP en rond €98 per inwoner. In 2003 gaven de gemeenten en deelstaten daar ieder ruim 43% van uit en de federale overheid zo’n 13%. Het aandeel voor podiumkunsten daalde tussen 1995 en 2003 van 45 naar 38%. Qua cultuurbehoud ging het deel voor bibliotheken van 10,6 naar 15,7%. Musea kregen in 2003 16,1%; monumenten 5,6% en ander cultureel erfgoed ruim 16%. Verder ging 6,4% naar administratie, 5,3% naar kunstacademies, 3,7% naar cultuurzaken buiten het land (bijv via het Goethe instituut) en 10% naar andere zaken. In 2000 waren 642.000 mensen (1,5% van de beroepsbevolking) werkzaam in de cultuursector, onder wie 137.000 zelfstandigen en 322.000 uitvoerende kunstenaars. Eind 2007 werd een speciaal cultuurfonds van €400 miljoen ingesteld, voor de helft voor renovatie van de Berlijnse staatsopera.
In het Duitsland van na de eenwording ligt in het cultuurbeleid nadruk op cultuur van alledag en toegankelijkheid. Tot de speciale aandachtspunten behoren interculturele integratie en uitwisseling (waaronder verbetering van de Duitse taalvaardigheid), beantwoorden aan de toenemende diversiteit in cultuurbehoeftes (ook regionaal en etnisch), mediatraining in het onderwijs en het uitbesteden van publieke taken (privatisering). De invloed van privé-sponsoring in kunst en cultuur neemt toe. Vriendenverenigingen (Kulturvereinen) werven vaak fondsen voor musea, galerieën, theaters of erfgoed. De deelstaten zijn de belangrijkste uitvoerders van het cultuurbeleid en daardoor varieert dit per deelstaat. Tot de huidige doelstellingen behoren het op elkaar afstemmen van fondsen en beleid van federatie en deelstaten (bijv standaardisering van cultuur statistieken). Ook de repatriëring van onwettig verkregen cultuurgoed uit de Nazi en communistische tijd maakt er onderdeel van uit. Het ministerie van buitenlandse zaken speelt een belangrijke rol bij het cultuurbeleid t.o.v het buitenland. De overheden zijn vanuit het Nazi en DDR verleden erg huiverig voor inhoudelijke bemoeienis en vervullen vooral een voorwaarden scheppende rol. Onderlinge concurrentie (bijv. om subsidies) speelt een dominante rol in de wereld van kunst en cultuur.
Cultuurdeelname
Qua cultuurdeelname nam het aantal verkochte bioscoopkaartjes tussen 1999 en 2002 toe van 149 naar 178 miljoen, maar in 2006 lag het weer op 137 miljoen. Wellicht speelt de opkomst van het internet hier een rol. Hetzelfde geldt m.b.t het aantal leden van openbare bibliotheken. Dit liep tussen 1995 en 2006 terug van 9,4 naar 7,5 miljoen. Het theaterbezoek zakte tussen 1995 en 2005 van 23 naar 19 miljoen, maar het aantal leerlingen op muziekscholen groeide tussen 1995 en 2006 van 854.000 naar 903.000. Een aantal deelstaten hebben in 2006 en 2007 binnen en buitenschoolse gesubsidieerde muziektrajecten opgezet in het reguliere onderwijs. Kunst, literatuur en muziek zijn verplichte vakken in dit onderwijs. In 2006 zaten 1,65 miljoen Duitsers in een zangkoor (-11% t.o.v 1995), waarvan 660.000 (-7%) actief. Binnen Kulturvereinen waren er 4,6 miljoen als amateur bezig met muziek maken. Deze clubs spelen in Duitsland een hoofdrol m.b.t. amateurkunst (bijv ook volkstoneel) en cultuurbehoud. Het aantal musea groeide tussen 1995 en 2005 van bijna 4000 naar ruim 4800 en het aantal exposities van ruim 8400 naar bijna 9400. De bezoekersaantallen liep tussen 1995 en 2004 op van 91,1 naar 103,2 miljoen, maar in 2005 waren ze iets gezakt (101,5 miljoen). De kunstmusea trokken de meeste bezoekers (20%), gevolgd door regiomusea (16%), oudheidkundige en historische musea (15,5%), wetenschap en techniekmusea (15%), slot en burchtmusea (12%) cultuurhistorische musea (10%), natuurmusea (7%)