Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Voorbehoud

Frankrijk wordt beschouwd als het Europese cultuurland bij uitstek en de Franse cultuur in engere zin is dermate oud, rijk en gevarieerd dat een korte beschrijving ervan als deze per definitie onvolledig is.

Architectuur en beeldhouwkunst

De vroegste uitingen van religie en van beeldende kunst van de denkende mens in Frankrijk komen uit de Dordogne. Het zijn grotschilderingen en gegraveerde wa­pens en werktuigen uit been die tot 40.000 jaar oud zijn. Uit de periode tot het begin van onze jaartelling zijn talloze bronzen en ijzeren voorwer­pen bewaard gebleven en onder de Romeinse nalatenschap vallen bruggen, aquaduc­ten, wegen en villa’s. Qua architectuur staat het land vol imposante kathedralen, kastelen en paleizen (vaak met prachtige parken en beelden) die dateren vanaf het begin van de kerstening rond 500 na Chr. Romaanse kerken zijn rond de 11e eeuw gebouwd en gotische kathedralen enkele eeuwen later. De enorme Heilig Hartkerk (Sacre Coeur) van Parijs werd echter pas in 1914 voltooid. Alle bekende historische bouwstijlen zijn rijkelijk vertegenwoordigd. Artdeco en art nouveau zijn moderne architectuur en ont­werp­stijlen. Artdeco ontleent haar naam aan de wereldtentoonstelling in Parijs van 1925 en is een mengsel van stijlen. In de VS mondde ze uit in moderne gestroomlijnde vormen. Art nouveau ontstond rond de 20e eeuwwisseling en de bedoeling van de Franse tak ervan was om de toenmalige moderne industriële vormgeving wat esthetischer te maken. Eén van de beroemdste Franse beeldhouwers is Auguste Rodin (1814-1870) die in brons en marmer werkte.Tot zijn oeuvre behoren “de denker” en graf­monumenten voor roemruchte landgenoten.

Ontwerp, schilderkunst en stripverhalen

De associatie van Frankrijk met mode stamt uit de tijd van de superdecadente 17e eeuwse zonnekoning Lodewijk XIV. Gedurende zijn regime werd het Franse hof bepalend voor smaak en mode aan andere Europese hoven. In de loop van de 19e eeuw hielden couture salons in Parijs modeshows. Tussen 1860 en 1960 kwamen de grote Franse modehuizen op, waardoor de term haute couture ook buiten Frankrijk in zwang raakte. De Engelsman Charles Frederick Worth beheerste de mode-industrie tussen 1858 en 1895 en hij wordt beschouwd als de vader van de haute couture. Het modeblad Vogue begon in 1892 en het blad Elle in 1945. Wereldberoemde ontwerpers van haute couture en parfums zijn Ga­briëlle “Coco” Chanell (1883-1971; begon in 1909 een mode toko in Parijs), Christan Dior (1915-1957), diens opvolger Yves Saint-Laurent (1936-2008; creëerde op basis van de democratiseringsgolf van eind 60er jaren via beatnik, tweed, nauwe broe­ken en hoge laarzen alternatieve decadentie) en Liliane Bettencourt (erfde het merk L’Oreal van haar moeder en werd de rijkste vrouw van Frankrijk).

De Franse schil­derkunst heeft di­verse stromingen voortgebracht die invloed hebben gehad tot ver buiten Eu­ropa. Belang­rijke voorbeelden zijn het 17e eeuws classicisme met invloe­den van Hollandse meesters (Nicolas Poussin, Claude Lorrin), 18e eeuwse Barok, Rococo en neoclassicisme (Antoine Watteau, Francois Boucher, Jean-Baptiste Simeon Chardin), 19e eeuws realisme (Jean De­sire, Gustave Courbet, Edouard Manet en de land­schapsschilder Claude Monet), 19e en 20e eeuws impressionisme (Paul Cézanne, Pierre-Auguste Renoir en Vincent van Gogh die half Nederlands en half Frans was) en het iets latere fauvisme met haar heldere kleuren (Henri Ma­tisse). Vanuit deze stromingen ontstond in de 20e eeuw een enorme variatie aan stijlen. Bij de 10 duurste schilderijen ter wereld in 2004 zaten 3 van Goghs, één Renoir en één Cézanne. De Franse cartoon en stripmakers Albert Uderzo (tekenaar, geboren in 1927) en tekstschrijver Renée Goscinny (1926-1977) creëerden de stripfiguren Asterix en Obelix. Uderzo kreeg in 2007 een Nederlands lintje, mede voor zijn bijdrage aan onderling respect van culturen.

Podiumkunsten: klassieke muziek

Op het gebied van podiumkunsten is Frankrijk toonaangevend in de westerse wereld. Bij de oudste bewaard gebleven vormen van muziek behoren geestelijke liederen uit de 10e tot de 12e eeuw en wereldse muziek van rondtrekkende troubadours (dichters en muzi­kanten die nogal eens uit de aristocratie kwamen). Vormen van meerstemmige zang als fuga en motet bleven nog lang populair. Tijdens de renaissance kwamen het chanson en (vanuit Italië) de opera op met componisten Jean Baptiste Lully (1637-1682) en Jean Philippe Rameau (ontwikkelde een eigen vorm met ballet en gesproken dialoog) als exponenten. Tijdens de barokperiode in de 18e eeuw werd de klarinet geïntroduceerd en in de Napoleontische tijd werd het conservatorium van Parijs geopend. De bekendste componist uit deze periode is Hector Berlioz (1803-1864) die literaire werken van onder meer Goethe en Lord Byron gebruikte als inspiratiebron voor romantische muziek. De 19e eeuwse romantische componist en pianist George Bizet componeerde de opera Carmen. Net als in de schilderkunst beleefde het land in de klassieke muziek de grootste bloeiperiode rond de 20e eeuwwisseling. Bekende componisten uit deze tijd zijn Maurice Ravel die de Bolero schreef en Claude Debussy die impressionistische muziek com­poneerde. Eric Satie maakte antiromantische en anti-impressionistische cabaret en ach­tergrondmuziek en wordt beschouwd als een voorloper van de Avant-garde.

Volksmuziek, popmuziek, toneel en film

De Franse volksmuziek is rijk en gevarieerd en loopt qua stemming uiteen van uitgelaten tot hartverscheurend rauw en droevig (Corsicaanse begrafenisliederen). De regio’s hebben allemaal hun eigen stijlen en in­strumenten zoals violen, doedelzakken, accordeons, draaiorgeltjes, draailieren (vielle-à-roue), harpen en allerlei soor­ten slagwerk). De Breton Alain Stivell is één van de beroemdste Franse folkmuziek­anten. In de Franse pop en rockmuziek hebben de chansonniers Edith Piaf, Charles Aznavour, Leo Ferre, Juliette Greco, George Brassens en rockster Johnny Hallyday in de 20e eeuw wereldfaam verworven. Françoise Hardy was de 1e internationaal bekende popzangeres die haar eigen teksten schreef. Enkele zeer veelzijdige popartiesten die ook buiten de Franstalige wereld beroemd werden zijn de in Egypte uit Italiaanse ouders geboren zangeres Dalida (1933-1987) en de uit Russisch joodse ouders geboren zanger songwriter Serge Gainsbourg (1928-1991). De in 1961 in het Canadese Montreal geboren popdiva Milène Farmer verwierf veel roem en opvolging binnen de francofone wereld. De immigran­ten­culturen hebben een belangrijk stempel gedrukt op de hedendaagse popmu­ziek. Uit Algerije kwam de RAI met Cheb Khaled als belangrijkste representant. Uit Ma­rokko werden chaabi en gnawa geïmporteerd en uit de VS hiphop en rap. Een be­kende Franse DJ is MC solaar. De Franse housevariant French house staat aan de basis van een aantal eigentijdse stijlen die zich over de westerse wereld hebben verbreid. 

De  eerste filmcamera was tegelijk een projector (cinematographe) en werd eind 19e eeuw uitgevonden door Auguste en Louis Lumière (Licht). In 1895 vertoonden ze daarmee in Parijs de 1e filmbeelden (de aankomst van een trein op een station in Parijs). Een jaar later begonnen de broertjes Pathé in Parijs de Societé Pathé Frères, de 1e filmproductie maatschappij ter wereld. Nog in hetzelfde jaar werden hun films uitgevoerd naar de VS. Tot de grote vooroorlogse filmmakers behoren Sacha Guitry en schilderszoon Jean Renoir. Onder de bekende 20e eeuwse toneel en filmac­teurs vallen Isabelle Adjani, Isa­belle Huppert, Brigitte Bardot (tussen 1952 en 1975 spreek­woordelijk bekend als sekssymbool, koestert thans ultrarechtse sympathieën), Catharine Deneuve, Alain Delon, Ge­rard Depar­dieu, Maurice Chevalier, Yves Montand en Simone Signoret. Signoret hoort met Juliette Binoche en Marion Cotillard bij de 3 Franse vrouwen die een Acadamy Award (filmoscar, de grootste Amerikaanse onderscheiding) wonnen. Cotillard kreeg de onderscheiding in 2008 voor haar rol in La Môme (Engelse titel “La vie en rose”) over het leven van Ëdith Piaf. Fernandel, Louis de Funes en Jacques Tati zijn beroemde komedianten. Jean Luc Goddard en François Truffaut zijn Franse filmmakers van wereldfaam. De Gouden Palm, uitgereikt op het jaar­lijkse filmfestival in Cannes, is een prestigieuze filmonderscheiding. Eind 90er jaren werd de tijdens de 2e wereldoorlog gemaakte film “Les enfants du paradis” (Children of Paradise) van Marcel Carné door 600 kenners uit de Franse filmwereld gekozen tot beste Franse film aller tijden. Het sinds 1951 bestaande Cahier du Cinema is een toonaangevend Frans filmtijdschrift.

Films met de aanduiding VF (version Française) zijn in het Frans nagesyn­chroniseerd (een veel voorkomende praktijk in het land). Voor films met ondertiteling wordt de aanduiding VO (version original) gebruikt.

Literatuur en poëzie: Middeleeuwen en renaissance

Spelen met taal en woorden hoort bij de Franse identiteit en de Fransen zijn dan ook erg trots op de invloed die hun literatuur wereldwijd heeft. Het land telt talloze literaire so­ciëteiten die gewijd zijn aan één van de nationale schrijvers of dichters. Sinds de instelling in 1901 wonnen 12 Franse literatoren een Nobelprijs. Daarmee hoort men bij de wereldtop. Het Frans heeft zich in de vroege middeleeuwen uit het Latijn ontwikkeld. Bij de vroegste Franse litera­tuur behoren heldengedichten (Chansons de geste) en hoofse vertellingen als Karel (de Grote) en (ridder) Roland; Lancelot, Percival en Tristan en Isolde uit de 11e en 12e eeuw. Dierfabels als de Reynaart zijn van iets latere datum en hebben geen aristocratische achtergrond. In de 16e eeuw kwamen veel vertalingen uit doordat de boekdrukkunst was uitgevonden. Michel de Montaigne werd na 1550 de uitvinder van het essay en het sonnet kwam in deze periode over uit Italië. In 1635 werd de academie Française opgericht door kardinaal Richelieu. Tijdens de renaissanceperiode waren de barok die stond voor creatieve vrijheid en het classi­cisme dat juist regels wilde de toonaangevende literaire stromingen. Boileau Despreaux, de 1e literatuurcriticus in Europa, leefde destijds net als veel belangrijke toneelschrij­vers. De dramaturg Corneille schreef over het conflict tussen plicht en passie en bij Ra­cine wordt passie gecombineerd met elegantie. Eén van de bekendste toneelschrijvers was Molière (echte naam: Jean Marie Poquelin). Hij schreef komedies en is op de bühne gestorven. Theater had in zijn tijd een slechte reputatie en hij nam zijn artiestennaam aan om zijn familie niet te ontrieven. Denkers als Descartes en Pascal zorgden voor een doorbraak van het classicisme en maakten rede, passie en inzicht tot belangrijke literaire thema’s.

Literatuur, poëzie en filosofie: 18e en 19eeeuw

De belangrijke 18e eeuwse stromingen waren de verlichting en de romantiek. Samen mondden ze uit in de Franse revolutie. Via vergelijkende analyse stelden de verlichtingauteurs (Lumières in het Frans) traditionele maatschappelijke structuren en hiërarchieën ter discus­sie en ze propageerden vrijheid, gelijkheid en religieuze tolerantie (bijv de predikant Pierre Bayle). Zo schreven ze niet langer over de wederwaardigheden van de aristocratie, maar over die van gewone burgers. Tot hun oeuvre behoren encyclopedieën om onwetendheid en vooroordelen te bestrijden (bijv van Denis Diderot) en filosofische, satirische en realistische romans en tragedies om de mens een spiegel voor te houden. De veelzijdige Francois Marie Arouet Voltaire is een erg bekende exponent van de verlichting. Hij werkte ondermeer samen met Montesquieu, Rousseau en anderen aan de totstandkoming van een encyclopedie en schreef de satirische roman Candide. Charles Louis de Secondat baron de Montesquieu bracht gezaghebbend werk over staatsvormen op zijn naam. De toneelschrijver Pierre Augustin Caron Beaumarchais die in de 18e eeuw kwam met “de barbier van Sevilla” en “het huwelijk van Figaro”, had grote moeite om het laatste toneelstuk opgevoerd te krijgen omdat de autoriteiten de politieke boodschap vreesden. Tijdens de Franse revolutie werden redevoeringen (bijv van de Mirabeau en Robespierre) een populair literair genre.

De auteurs van de romantiek werden m.n beïnvloed vanuit het VK en Duitsland en vormden de tegenpool van het 17e eeuwse classicisme. In hun werk kregen miskende en onbegrepen geniën en nobele karakters alle ruimte. Schrijvers van de romantiek kwamen in alle politieke stromingen voor, maar deelden een neiging tot patriottisme. Ze kwamen graag bijeen in literaire sociëteiten en hadden doorgaans een turbulent leven met hoge pieken en diepe dalen. Jean Jacques Rous­seau is wellicht de bekendste 18e eeuwse Franse icoon van deze stroming. Hij ontwikkelde pedagogische theorieën en zette zich af tegen de gema­nierdheid en gekunsteldheid van zijn tijd. Hij introduceerde daartoe het concept natuurlijke moraliteit (ondermeer uitgewerkt in het idee van “de edele wilde”). Tot het repertoire van de 18e eeuwse romantiek behoorden autobiografieën (Rousseau schreef de eerste), sciencefiction, erotische romans (Libertines, met marquis de Sade als bekend voorbeeld), poëzie (bijv van André Chenier) en liederen (Fabre d’Eglantine). François René de Chateaubriand (1768-1848) wordt beschouwd als de vader van de Franse romantiek. Tijdens zijn rusteloze en avontuurlijke bestaan varieerde zijn status van straatarme verschoppeling in ballingschap tot minister.

In de 1e helft van de 19e eeuw produceerden de romantici ondermeer historische romans (bijv over hoofse ridders) en romans waarin het exotische en bovennatuurlijke een hoofdrol vervult (de roman noir vertegenwoordigt daarbij de griezelige en boosaardige uitwerking). Belang­rijke 19e eeuwse exponenten van de romantiek werden dichter en toneelschrijver Victor Hugo en schrijver George Sand. Als reactie op de romantiek kwam na 1850 een aanvullend streven op naar meer perfectie en objectiviteit dat uitmondde in realisme en naturalisme (het beschrijven van de harde werkelijkheid en de zwaarte van het leven). De dichters Baudelaire, Rimbaud en Verlaine werden er bijv door beïnvloed. Alexander Dumas de oudere schreef historische karakterromans als de 3 musketiers. La condition Humaine van Honoré de Balzac is een roman en novellen cyclus van zo’n 90 boeken waarmee hij de Franse maatschappij van rond 1815 met haar klassen zo precies mogelijk wilde vastleggen. Andere vertegenwoordigers zijn Gustave Flaubert (met o.m Madame Bovary over de tragische gevolgen die een romantische levensvisie kan hebben), Guy de Maupassant (korte verhalen) en Emile Zola (zag de historische roman als wetenschappelijke weergave van de realiteit). Zola werd mede bekend door zijn geschrift “j‘accuse” tegen de onterechte veroordeling van de uit joodse ouders geboren officier Alfred Dreyffus. Deze werd met valse documenten bekrachtigd nadat de ware schuldige was geïdentificeerd. Voor Alexander Dumas jr. vormde zijn romance met courtisane Marie Duplessi de inspiratie tot het schrijven van “La dame aux Camelias”. De roman inspireerde de Italiaanse componist Verdi op zijn beurt tot het componeren van de opera La Traviata en werd vele malen verfilmd. Veel werk van realisten verscheen als feuilleton in de kranten van hun tijd. Nadruk op het spanningsveld tussen vrije wil en (nood)lot en de tendens om de grenzen van de beperkingen van taal te verleggen (bijv bij Stéphane Mallarmé) behoren tot een zijtak van realisme en naturalisme die bekend staat onder de noemer symbolisme.

20e eeuwse literatuur en filosofie

Voor de 20e eeuwse literatuur waren de arbeidersbewe­ging (Marxisme), de psychologie (psychoanalyse, existentialisme), de beide wereldoorlogen en de Franse koloniale geschiedenis (incl. de oorlog in Algerije) medebepalend. Ze werd beïnvloed vanuit de hele wereld doordat beroemde schrijvers uit alle windstreken het land zagen als ideaal toevluchtsoord (ondermeer vanwege het relatief liberale klimaat). Aanvankelijk gebruikten bourgeois schrijvers fictie als voertuig voor ideeën over mens en maatschappij. Een bekend voorbeeld is het in 1897 uitgekomen poëtische drama Cyrano de Bergerac van toneelschrijver Edmond Rostand dat rond de 20e eeuwwisseling immens populair was. André Gide (1869-1951), die in 1947 een literaire Nobelprijs won, was vanuit zijn eigen achtergrond en levensloop echter een exponent van de strijd voor bevrijding van puriteinse wortels en de zoektocht naar authenticiteit. Valery en Apollinaire schreven aan het begin van de eeuw verbeeldingrijke en verrassende poëzie die een inleiding vormde tot het surrealisme. Door de psychoanalyse geïnspireerde pogingen om de werking van het onbewuste te onthullen (mede via van drank en drugs) speelden daarin een hoofdrol en men propageerde een antibourgeois filosofie. Naast gewone romans produceerde man veel poëzie en theater. Aanvankelijk was ook Louis Aragon er een exponent was, maar in diens latere werk speelde het commu­nisme een steeds belangrijkere rol. Marcel Proust (1871-1922) wordt beschouwd als de grootste ro­manschrijver van de 20e eeuw. Om haar terug te winnen verdiepte hij zich via een 7delig meesterwerk minutieus in de essentie van verloren tijd. Jean Giraudoux behoort tot de belangrijkste toneelschrijvers uit het interbellum.

De filosoof Jean Paul Sartre (1905-1980) verzamelde via het verzet in de 2e wereldoorlog een aantal geestverwanten om zich heen; de latere existentialisten. Het hoofdthema in hun werk is het spanningsveld tussen vrijheid en gebondenheid. Ze waren vanuit de linkse beweging erg maatschappelijk betrokken en sympathiseerden met buitenbeentjes met een stigma. Identiteit, vervreemding, omgaan met absurditeit en emancipatie zijn be­langrijke thema’s in hun werk. Onder het naoorlogse werk van  surrealisten en existentialisten valt veel absurdistisch theater. Tot het oeuvre van Sartre behoren de minst vaak uitgelezen werken in veel boekenkasten. De tegenstelling vrijheid  gebondenheid vormt het centrale thema in zijn werk. Het kwam in zijn leven bijv tot uiting in zijn pleidooi voor burgerlijke vrijheid en tolerantie en tegelijkertijd zijn sympathie met rigide linkse dictaturen. In 1964 kwam hij tot de conclusie dat literatuur een burgersubstituut is voor ware betrokkenheid en hij weigerde in dat jaar de hem aangeboden Nobelprijs. Sartre was atheïst en zijn werk kwam op de zwarte lijst van de roomse kerk. Hij inspireerde auteurs als Albert Camus (geboren en verongelukt in Algerije en schrijver van “de vreemdeling”, de best verkochte oorspronkelijk Franstalige roman van de 20e eeuw), Simone de Beauvoir (Sartres boezemvriendin) en toneel­schrijver Jean Genet (1910-1986). Genet ontliep als boef levenslang doordat hij in bescherming werd genomen door zijn existentialistische geestverwanten. Dit hielp hem bij zijn ontwikkeling tot auteur en hij schreef bijv over de beleving van iemand die letterlijk onsterfelijk werd. De als Roemeen geboren Eugène Ionescu (1909-1994) behoort tot de voornaamste toneelschrijvers uit deze richting, maar hij verzette zich sterk tegen ideologisch conformisme. De existentialisten vormden in de 60er en 70er jaren een inspiratiebronnen voor de linkse studentenbeweging. In het werk van dramaturg Jean Anouilh (1910-1987) speelt het spanningsveld tussen idealisme en realisme en de strijd tegen een maatschappij die de puurheid ondermijnt een hoofdrol. 

In de hedendaagse Franse literatuur bestaat een nihilistische stroming. Deze legt nadruk op de cynische ontaarding van het westerse vrijheidsideaal in een koude, egoïstische en verloederde samenleving. De oorzaak wordt gezocht in de hippies en revolutionairen van de 60er en 70er jaren die wel het systeem opbliezen maar geen alternatief boden. De belangrijkste exponent van deze trend is Michel Houellebecq (geb. in 1958). Hij is de meest gelezen eigentijdse schrijver in Frankrijk en werk van hem is vertaald in 25 talen.

Cultuurbeleid, bestedingen en deelname

Het Franse cultuurbeleid valt onder het ministerie van cultuur en communicatie. Volgens de grondwet moet cultuur voor iedereen even toegankelijk zijn. In de afgelopen 40 kaar is het beleid sterk gedecentraliseerd, waardoor de regionale en lokale autoriteiten meer in de melk te brokkelen kregen bij de uitvoering. Ook in Frankrijk is de integratie van minderheden een steeds belangrijker item geworden en daar zijn meerdere ministeries bij betrokken. In het kabinet van Sarkozy kwam in 2007 een apart ministerie voor immigratie en integratie. Het cultuurministerie moet daarbij de culturele en artistieke kennis van de taal bevorderen. Dit gebeurt bijv via het bibliotheekwezen en het organiseren van interculturele festivals, concerten en exposities.

In 2002 ging 1,2% van het BBP naar cultuur. Dit kwam neer op zo.n €12 miljard. Daarvan werd 51% besteed via de centrale overheid, 36% via de gemeenten en 12% via de regio. In 2007 werden de uitgaven van het cultuurministerie voor de centrale overheid geraamd op €2,8 miljard. Daarvan ging 36,5% naar cultureel erfgoed, 30% naar kennisoverdracht, 28% naar cultuurproductie en 5% naar onderzoek en ontwikkeling. Tegenvallende resultaten van het huidige beleid zijn dat er steeds minder wordt gelezen, dat het bioscoopbezoek daalt en dat de cultuurdeelname van hoogopgeleiden en bewoners van Parijs en omgeving buitenproportioneel groot blijft. De groei van de audiovisuele en ICT uitrusting van huishoudens en van aantal en variatie qua uitstapjes verloopt echter naar verwachting en de deelname aan muziekactiviteiten, straatfestivals, amateurkunst en clubs neemt boven verwachting toe. In 2007 besteedde men in Frankrijk 9,2% van het huishoudbudget aan cultuur en recreatie (EU27: 9,4% in 2006). Daarvan ging qua cultuur het grootste deel  naar pretparken en evenementen, reizen en bioscoopbezoek (18,5%), gevolgd door leesmateriaal (13,4%) beelddragers (TV, Hi-Fi, video, foto: 11,5%) en culturele diensten (10,4%; bron Insee, het Franse CBS).

In 2006 telde Frankrijk 42.644 beschermde monumenten (33% woonplaatsen, 30% religieuze gebouwen, 6% militaire gebouwen, 6% tuinen; 5% prehistorische en 33% middeleeuwse monumenten ). In 2007 verkochten de 1207 musea 48 miljoen toegangskaartjes; waarvan 16 miljoen in de 3 drukst bezochte musea, het Louvre, het kasteel van Versailles en het museum van Orsay. Van de kunst en cultuurcentra trok het George Pompidou centrum de meest bezoekers (5,1 miljoen), gevolgd door het Cité des sciences et de l’Industrie (3 miljoen). Onder de monumenten is de in 1889 gebouwde en 320m hoge Eiffeltoren van Parijs de grootste attractie (6,7 miljoen bezoeken in 2007). De Arc de Triomphe kreeg 1,2 miljoen bezoekers en de Abdij van Mont St. Michel 1,1 miljoen. Thea­tervoorstellingen trekken jaarlijks rond 8 miljoen geïnteresseerden (in 2007: 686.000 bij de 5 nationale theaters en 3,2 miljoen bij de ruim 17.000 privé theaters). Avignon kent een be­langrijk theaterfestival. In 2006 werden 203 Franse films gemaakt, er vonden 589 premières plaats (242 keer van een Franse film) en er werden 189 miljoen bioscoopkaartjes verkocht (80 miljoen bij Franse films en evenveel bij Amerikaanse films; 3 bioscoopbe­zoeken per inwoner,). De Fran­sen houden het meest van historische en kostuumfilms.

De cultuurdeelname is in Frankrijk het hoogst onder vrije beroepsbeoefenaren en studenten en het laagst onder boeren, productiemedewerkers en werklozen. Het deel 16 t/m 25 jarigen dat regelmatig aan culturele en andere vrijetijdsbezigheden buitenshuis deed lag in 2001 flink boven het Eu15 gemiddelde (83 om 73%) en het deel dat artistiek actief was (schilderen, muziek maken etc, 16 om 15%) of veel las (40%) lag (vrijwel) op dat gemiddelde. In 2005 was 9% van alle Fransen van 14plus regelmatig en 5% nu en dan op deze wijze actief.  De leeftijdsgroep tussen 30 en 70 scoort boven gemiddeld op be­zoek aan musea, exposities en monumenten. In 2005 bezocht 47% van de 14plussers (alleenstaande ouders het vaakst, alleenstaanden en paren zonder kinderen het minst vaak) minstens eens p/j een bioscoop, 16% (v 18%, m 14%) met dezelfde frequentie een theater of schouwburgcafé, 30% een muziekevenement en 39% (v 41% m 38%) een museum of expositie. Van de Fransen gaf toen 58% het lezen van boeken, 87% radio luisteren en 75% het luisteren naar zelf aangeschafte muziek op als vrijetijdsbesteding. In 1997 lag de belangstelling voor theatervoorstellingen en klassieke (9 om 16%) en popconcerten (25 om 18%) lager dan in Nederland.