Cultuur in engere zin (vruchten der beschaving)

Achtergrond

Via http://en.wikipedia.org/wiki/Category:Estonian_culture en (voor nadere details) http://www.estonica.org/en/Culture/ is veel te achterhalen over dit onderwerp. Binnen de EU deelt Estland de Fins-Oegrische identiteit met Finland aan de overkant van de Finse golf. Na de noordse kruistochten van de 12e en 13e eeuw kreeg de Hanzeliga veel invloed in steden en nazaten van Teutoonse ridders vormden elders vaak de heersende klasse. Zo ontstond een maatschappelijke bovenlaag van Baltische Duitsers. De Estische cultuur en taal hielden stand onder de veelal ongeletterde boeren, maar werden gezien als minderwaardig. Esten uit de boerenstand die van Duitsers de kans kregen hoger op te komen namen direct de Duitse “Leitkultur” over en tot 1919 (eerste onafhankelijkheid) stond het huidige Tallinn bekend onder de Duitse nam Reval. In de tijd dat de Zweden (1561-1721) en Russen (1721-1918) het formeel voor het zeggen hadden veranderde aan deze situatie feitelijk weinig. Wel waren nu sommige Duitsers als hobby en curiosum bezig met Estische folklore en taal. De Verlichting en de Romantiek, die tussen 1750 en 1850 opgeld deden, maakten deze belangstelling sociaal gewenst. Doordat de Russen in 1816 en 1819 het lijfeigendom afschaften konden Esten zelf land bezitten of naar de stad verhuizen. Zo kwamen meer Baltische Duitsers met de Estische cultuur in aanraking en dit alles droeg sterk bij aan de opkomst van een Estofiele beweging onder hen. Voorchristelijke Esten (voorheen barbaren) waren nu edele wilden en er werd steeds meer in het Estisch geschreven (bijv. ook kranten en tijdschriften). Net als elders in Europa kwam er een nationalistische beweging op. Ook geschoolde Esten gingen er deel van uitmaken. De onderdrukking ervan door de Russische heersers vormde een extra stimulans en inspiratiebron voor de Estische cultuur en identiteit en dit geldt evenzeer voor de Sovjet periode tussen 1945 en 1989. Na 1989 vertrokken veel Russen en hadden de Esten moeite met de tastbare herinneringen uit de periode. Ook proberen de Russen soms te stoken onder de Russischtalige minderheid. Dit leidde in 2007 tot strubbelingen en een cyberoorlog met Rusland naar aanleiding van de verplaatsing van het herdenkingsmonument “de bronzen soldaat” uit de Sovjet tijd.

Erfgoed, architectuur en beeldende kunst

Op http://whc.unesco.org/en/statesparties/ee staat de Estische Unesco werelderfgoed lijst. Medio 2011 telde deze 2 definitieve (beide cultureel) en 4 voorlopige objecten, waarvan 3 met een landschappelijk karakter. De definitieve objecten zijn het historische centrum van de hoofdstad Tallinn en een deel van de 19e eeuwse geodetische boog van Struve (historische objecten in 10 landen ter markering van een lengtegraad). Het voorlopige culturele object is het Kuressaare Fort met toebehoren dat tussen de 14e en de 17e eeuw op het grootste Estische eiland Saaremaa tot stand kwam en grotendeels is opgebouwd uit plaatselijk kalksteen. Ook dit object heeft natuurwaarde vanwege het omringende parklandschap. Onder de 3 landschap objecten valt het Estische deel van de kliffenkust van de Oostzee (eveneens kalksteen) die zich uitstrekt van het Zweedse eiland Öland via de Estische noordkust tot aan het Ladoga meer in Rusland. De kliffen bevatten veel fossielen en in Estland maakt o.m. de 30m hoge Valaste waterval, die in de winter erg mooi bevriest, er deel van uit. Een ander landschapsobject is het Soomaa nationaal park in het zuidwesten met veel typisch hoogveen moeras en een rijke flora en fauna. Het laatste object is het oeroude cultuurlandschap van “loofweiden”, verspreide loofbomen of bosjes in grasland met een enorme biodiversiteit. Het bedekte ooit 20% van het oppervlak, maar er resteren nu alleen in het westen nog stukjes van. Het om de  3 tot 5 jaar gehouden massale Estische zangfestival valt onder het in 2001 ingestelde orale en immateriële erfgoed van de UNESCO. Hetzelfde geldt sinds 2008 voor de cultuurtradities (runenzang, ambachten, klederdrachten etc.) van de eilandjes Kihnu en Manija en sinds 2009 voor die van Setomaa in zuidoost Estland.

De oudste prehistorische artefacten uit Estland komen van jager visser verzamelaars die tussen 9000 en 6000 v. Chr. langs de kusten in het gebied leefden. Van deze Kunda cultuur resteren wapens (bijv. pijlpunten) uit vuursteen en gereedschappen (o.m. vishaken) uit been en kwarts. Ze zijn o.m. te zien in het museum van Pärnu. De Narva cultuur, die daarna kwam (5300-1700 v Chr.) kende dezelfde overlevingsstrategie, had ook huisdieren en liet naast wapens en gereedschap aardewerk (kambeker en touwbeker cultuur), amber, brons en het eerste in Estland gevonden beeldje na. Ze werd opgevolgd door Baltische stammen, maar die kwamen niet verder dan zuid Estland. In de ijzertijd begonnen landbouw en privaat landbezit op te komen. Uit deze tijd komen resten van boerderijen en vondsten uit steengraven die o.m. wezen op crematie. De Saksisch aandoende boerderijen in Estland zijn in de loop der tijden relatief weinig veranderd. Tijdens de volksverhuizingen werden Scandinavische invloeden belangrijk. In 2008 zijn bij Salme op Saaremaa 2 rond 750 na Chr. begraven vroege Vikingschepen gevonden met het gebeente van de gedode krijgers en alle toebehoren er nog in. Het kalkstenen kasteel op de Toompea (Domberg, een kalkheuvel in de hoofdstad) is in de 13e en 14e eeuw gebouwd door Denen. De Esten noemden het Taanin Linna (Denen kasteel) en daar is later de naam Tallinn van afgeleid. Het kasteel werd echter voorafgegaan door een door de Esten zelf gebouwde houten burcht die in de 10e en 11e eeuw tot stand kwam in een tijd dat er veel dorpen en versterkte nederzettingen verrezen. De houten burcht viel ten prooi aan de Denen en Zweden bij de noordse kruistochten.

De huidige Pikk Hermann vlaggentoren op het kasteel kwam in de 16e eeuw gereed. Binnen de muren van het kasteel naast de toren huist thans het parlement. De Denen bouwden in de 13e eeuw bij Narva het Hermann kasteel of Narva fort. In 1346 werd dat veroverd door Teutoonse ridders. Zelf lieten deze in Tallinn stukken muur en wachttorens na. De torens kregen de bijnaam “Kiek in de kök” vanwege het niet te versmaden uitzicht dat ze de ridders boden op meiden in burgerkeukens. De binnenstad van Tallinn herbergt veel gotische burgerarchitectuur, met het oude stadhuis op het stadhuisplein als oudste voorbeeld. Ook zijn er 13e eeuwse gotische kerken. De St. Olafkerk is gebouwd door Denen en vernoemd naar de Noorse koning Olaf II. De bouwer (ook een Olaf) viel van de toren toen deze klaar was. In de OLV kapel er naast toont een fresco dat er een slang en een pad uit zijn mond kropen toen hij dood op de grond lag. Rond 1500 kreeg de kerk de hoogste toren ter wereld (159m). Deze diende ook als uitkijkpost. In 1625 werd de toren door bliksem getroffen en de kerk is 3 keer door brand verwoest. De toren van nu reikt tot 123m en vormt als uitkijktoren een toeristenattractie. De St. Nicolaaskerk is gebouwd door Westfaalse kooplieden van het Zweedse eiland Gotland en kreeg in de 15e eeuw haar huidige uiterlijk met een barokke torenspits. De kerk overleefde als enige de Lutherse Beeldenstorm, maar werd in de 2e wereldoorlog verwoest. Veel kunstschatten waren bijtijds weggehaald, waaronder de Danse macabre (dodendans) schildering van Bernt Notke en een altaarstuk met fresco’s van Herman Rode (beide 15e eeuwse meesters uit Lübeck). De kerktoren vloog in 1982 opnieuw in brand. Sinds de heropening in 1984 is het godshuis in gebruik als dependance van het Estisch kunstmuseum en (vanwege de akoestiek) ook als concerthal. Onder de collectie vallen altaren, panelen, grafschriften, houtsnijwerk, zilverwerk en kroonluchters. Het meeste is van Vlaamse, Hollandse en Duitse meesters, maar ook de Estische schilder Michel Sittow (1469-1525), die bij Vlamingen in de leer was, leverde een bijdrage (hij was o.m. hofschilder bij de Spaanse Habsburgers). Verder ligt er veldmaarschalk in Russische dienst Charles Eugène du Croÿ. Zijn leger werd in 1700 door de Zweden verslagen en 3 jaar later overleed hij. Niemand wilde voor zijn begrafenis betalen. Daarom werd zijn stoffelijk overschot in de kerk achtergelaten. Het mummificeerde en bleef goed bewaard.

Onder de Russische nalatenschap in Tallinn valt ook het in barokke stijl opgetrokken Kadriorch paleis. Tsaar Peter de Grote kocht er in 1710 een landhuis in Hollandse stijl en liet er een paleis bouwen voor zijn vrouw en latere keizerin Catharine de Grote. Die wilde er niet wonen en het bleef onvoltooid. Tsaar Nicolaas I liet het in 1827 renoveren. Er kwam een grote tuin bij in Russische stijl. In 1921 vestigde het Estisch kunstmuseum zich hier. In de 30er jaren gaf de eerste Estische president Konstantin Päts architect Alar Kotli opdracht er een privé paleis te bouwen zodat het museum moest wijken. In de Sovjet tijd raakte het geheel in verval. In 1994 mocht Finse architect Pekka Vappavuori er een kunstmuseum van maken. Dit was in 2006 klaar en won 2 jaar later de “Europees museum van het jaar” prijs. De buitenland collectie van het Estische kunstmuseum (KUMU) is er nu te vinden. De in Russische stijl opgetrokken orthodoxe Alexander Nevsky kathedraal in de hoofdstad is gebouwd tussen 1894 en 1900. Omdat ze op de Toomea heuvel is gebouwd, waar de mythische held Kalevipoeg zou zijn begraven, wilde de 1e regering van het vrije Estland de kathedraal in 1924 slopen, maar vanwege de kosten liet men het er maar bij zitten. In de Sovjet tijd raakte het godshuis in verval, maar na 1991 werd het nauwgezet gerestaureerd. Nu is het een grote toeristen trekpleister. In Estland geldt de binnenstad van Tartu als centrum van neoclassicistische bouwkunst met bijv. het stadhuis en omringende gebouwen en het hoofdgebouw van de universiteit uit 1809.

Schilder Ants Laikmaa (1866-1942, aquarellist; landschappen, portretten) geldt als representant van het impressionisme. Omdat Estland lang arm was, is veel bewaard gebleven. Behalve de middeleeuwse binnenstad van Tallinn vallen daar ook houten huurpanden in de achterbuurten van rond de 20e eeuwwisseling onder. Deze zijn nu erg in trek en worden veel gerenoveerd. In de buitenwijk Nömme staan nog houten huizen van vooroorlogse gegoede burgerij. Schilder tekenaar Kristjan Raud (1865-1943) illustreerde het nationale epos Kalevopoeg. De romantiek kreeg o.m. invulling via de in Oekraïne geboren architect en schilder Karl Burman (1882-1965). De Finse Jugendstil architect Eliel Saarinen (1873-1950) liet ook in Estland sporen na (o.m. de kredietbank in Tallinn en de Paulus kerk in Tartu). Onder de nalatenschap van de functionalistische Estische architect Herbert Johanson (1884-1964) vallen in Tallinn het parlementsgebouw (Riigikogu) in het Toompea kasteel, een brandweerkazerne, een ziekenhuis en een aantal scholen. Zijn gebruik van kalksteen als bouwmateriaal zorgde voor een eigen Estische kwaliteit. Olev Siinmaa (1881-1948) ontwierp het Scandic Ranna hotel in Pärnu. Alar Kotli (1904-1963) droeg bij aan het songfestival podium in Tallinn (gereed in 1960 met plek voor 15.000 mensen) en ontwierp daar veel andere gebouwen, waaronder de Technische universiteit, het huidige presidentiële paleis in historistische stijl in het Kadriorg park en woonpanden. Zijn latere bijdragen worden brutalistisch genoemd. Amandus Adamson (1855-1929) houwde monumentale beelden, waaronder de Victor Kalevipoeg in Tartu die in 1933 werd vernield door communisten. Tussen 1919 en 1940 kende Tartu de Pallas kunstschool met o.m. graficus Eduard Wiiralt (1898-1954) en schilder Erik Haamer (1908-1994) als exponenten.

Uit de Sovjet tijd dateert o.m. de overvloed aan lelijke flats. Veel architectuur in Sovjet stijl is van de Est Raine Karp (1939) met het gebouw van de nationale bibliotheek en sportcomplex Linnahall als bekendste voorbeelden. Toch vonden architecten van de Tallinn school nog ruimte voor een eigen stijl, bijv. via het ontwerp van hoofdgebouwen van kolchozen. De belangrijkste exponent is Vilen Künnapu (geb. 1948) die tot de postmodernisten wordt gerekend. Eerst ontwierp hij kolchozen centra en later religieuze gebouwen als een kerk en een boeddhistisch centrum in Tallinn. Andere voorbeelden zijn Toomas Rein (1940, invloeden van Alvar Aalto), Andres Alver (1953) en Raivo Puusepp (1960). Kunstenaars groepen uit de periode waren ANK’64 en SOUP’69. De Sovjets vernielden Estische nationalistische kunst en Esten verkenden de grenzen. Daaronder valt het sculptuur “de winnaar” van Hille Palm ter gelegenheid van de Olympische zeilwedstrijden van 1980 in Tallinn. Ook dook in werk van Estische avant-gardisten als Leonhart Lapin (1947), Rene Kari, Vilen Künnapu en Raul Meel de Estische vlag op. Siim Tanel Annus (1960) organiseerde optredens rond een vuur in zijn eigen tuin waarbij hij zich tooide met een kroon. Onder de kunstenaars met ook in de Sovjet tijd een eigen stijl vallen schilders Ülo Sooster (1925-1970, gedeporteerd en daarna in Moskou gaan wonen) en Jüri Arrak (1936) en grafici Raul Meel (1941) en Kaljo Pöllu (1934). De laatste laat zich inspireren door de Fins-Oegrische cultuur en toog in de 70er jaren met studenten naar andere Fins-Oegrische volken in de Sovjet Unie. Hij was een inspiratiebron voor de etnische futuristen van de Kostabi sociëteit die sinds 1994 congressen rond dit thema organiseert. Ze is opgericht door de in 1960 uit Estische ouders geboren Amerikaanse artiest en componist Kalev Marc Kostabi. Tönis Vint (1942) laat zich inspireren door archeologische vondsten rond vroege Esten.

Van vernielde beelden van Kalevipoeg werden na de 2e onafhankelijkheid replica gemaakt door o.m. Mati Karmin (1959) en Ekke Váli (1952, de Victor Kalevipoeg). Tauno Kangro (1966) maakte veel mythische geïnspireerde sculpturen in het landschap. In de monding van de baai van Tallinn zou in 2009 een 21m hoog Kalevipoeg beeld van hem komen bij wijze van Estisch Vrijheidsbeeld, maar medio 2011 stond het er nog niet. Na de 2e onafhankelijkheid kreeg de Estische kunst o.m. steun uit het fonds van Georg Soros. Sinds 1995 is er het 2jaarlijkse project “Interstanding”, een samenwerkingsverband van Ando Kessküla en Mare Tralla met historicus Sirje Helm en Eric Kluitenberg uit NL. Het beoogt technologische ontwikkelingen kritisch te volgen. Jaan Toomik (1961) is een bekende installatie kunstenaar en Piret Räni en Eve Killer begonnen in 2001/02 video en installatieproject “sheer Joy” (louter vreugd).

Zang, muziek en dans

Estland staat bekend als de zingende natie. Als vorm van geweldloze weerbaarheid leverde samenzang een flinke bijdrage aan de Estische identiteit en onafhankelijkheid. Zo vonden de Sovjets het in 1988 bezwaarlijk op de 300.000 zingende Esten te gaan schieten die bij het zangfestival podium (Laulaväljak) in Tallinn patriottische liederen ten gehore brachten (hetgeen uiteraard niet mocht). Dit gebeuren staat sindsdien bekend als de zingende revolutie. Het eerste nationale zangfestival vond echter al in de zomer van 1869 plaats in Tartu en ook toen dorstte de Rus niet te schieten. Het was georganiseerd door de nationale poëet Johann Voldemar Jannsen die o.m. de tekst van het latere volkslied schreef. In 1896 verhuisde het festijn naar Tallinn en het werd steeds massaler. Het groeide uit tot een om de paar jaar herhaald zang en dans festival waarvoor alle denkbare nationale symbolen en klederdrachten uit de mottenballen worden gehaald. In de Sovjet tijd was het er ook nog, maar met beperkingen (om de 5 jaar, geen patriottische hymnen). Sinds de 90er jaren ligt de deelname tussen 25.000 en 35.000 koorzangers en 100.000 tot 200.000 bezoekers die soms meezingen. Thans is het festival begin juli om de 3 jaar (laatste editie: 2011); gespreid over 3 dagen. De Estische zangtraditie is al heel oud. De Deense geschiedschrijver Saxo Grammaticus maakte rond 1179 bijv. melding van Estische krijgers die ’s nachts zongen om zich voor te voorbereiden op een veldslag. Runenzang (regilolaul) valt onder de oudste vormen. In 1860 gebruikte Friedrich Reinholt Kreuzwald (1803-1882) het als inspiratiebron voor het nationale epos Kalivopoeg en de zang wordt regionaal nog wel ten gehore gebracht. De koorzang kent dorpskoren als basis. Nu telt Estland telt maar liefst 700 koren op een bevolking van 1,3 miljoen. Internationaal bekend zijn het Estisch filharmonisch kamerkoor, het vrouwenkoor van de universiteit van Tartu en het meisjeskoor ETV.

Via http://www.unesco.org/culture/ich/index.php?cp=EE&lg=en (Estonia aanklikken bij ICH worldwide, Europe) kunnen filmpjes uit Estland worden gedownload met massale koorzang en overgeleverde zang en dans tradities (runenzang van de Oostzee eilandjes Kihnu en Manija en meerstemmige zang uit Setomaa in zuidoost Estland).

Vanuit de 19e eeuwse nationalistische beweging kwamen klassieke componisten op. De meesten lieten zich inspireren door de Estische volksmuziek en het mag dan ook geen wonder heten dat ze veel vocaal en koorwerk produceerden (bijv. Cyrillus Kreek: 1889-1962). Artur Lemba 1885-1963) maakte in 1908 als eerste Est een symfonie. Onder de vroege componisten valt ook Heino Eller (1887-1970, instrumenteel, symfonische gedichten) met onder zijn leerlingen Eduard Tubin (1905-1982, tevens dirigent, vanwege de Sovjets uitgeweken naar Zweden) en de grootste hedendaagse Estische componist Arvo Pärt (zie verderop). Tubin was erg veelzijdig. Zijn stijl kent een zekere grimmigheid en schrijver Maarten ’t Hart is er een groot liefhebber van. Er is een genootschap naar hem vernoemd. Een andere vroege componist Mart Saar (1882-1963, tevens organist) kreeg op school muziekles van Joosep Kapp. Die werd in bekendheid overtroffen door zijn productieve zoon Artur Kapp (1878-1952, tevens organist en dirigent) naar wie tevens een genootschap is vernoemd. Lepo Sumera (1950-2000, symfonieën, kamermuziek, vocaal en elektrisch akoestisch werk) was minister van cultuur in de tijd van de zingende revolutie (1988-1992). Hij gebruikte o.m. hartgeluiden om te componeren en stierf aan een hartaanval. Eino Tamberg (1930-2010) liet een groot en veelzijdig oeuvre na (voor solo instrumenten, ballet, vocaal, opera etc.). In de 50er jaren verwierf opera bariton Georg Ots (1920-1975) wereldfaam. Arvo Pärt (geb. 1935) maakt wondermooie ingetogen symfonische en koormuziek. Hij is beïnvloed door Arnold Schönberg, Oost Europese, Franse en Vlaamse componisten, religieuze muziek en het geluid van bellen en klokken. In de Sovjet tijd vertrok hij uit Estland en hij woont nu in Berlijn. Onder de nog levende Estische componisten lieten Ester Mägi (1922, leerlinge van Mart Saar) en Veljo Tormis (1930) zich Fins-Oegrisch inspireren en ze maakten veel vocaal en koorwerk. Estland kent veel beroemde dirigenten, onder wie Neme Järvi (1937) en zijn zoons Paavo (1962) en Kristjan (19721). Onder de jongere componisten vallen Erkki Sven Tüür (1959, tonaal en atonaal, invloeden van pop en wereldmuziek) en Urmas Siisask (1960) die zijn inspiratie haalt uit de astronomie (m.n. planeetbanen) en religie (gewijde muziek). Mikk Murdvee (1980) is een veelbelovend violist en dirigent. Hortus Musicus is een klassiek muziekensemble uit Tallinn.

Op http://wn.com/Estonian_Music_Project is Estische folkmuziek te vinden. De eerder aangestipte runenzang valt er uiteraard ook onder. Vroeger waren blaasinstrumenten toonaangevend, maar thans zijn ze goeddeels vervangen door viool, citer, accordeon en concertina (een kleine accordeon), vaak ter begeleiding van de polka of van andere volksdansen. De turipill is een Estische doedelzak die alleen nog bespeeld werd door Juhan Maaker (1845-1930), zijn neef Alexander (1890-1868) van het eiland Hiiuma en Olev Roomet (1901-1987). De laatste leidde spelers en makers op, onder wie Ants Taul die de kunst weer aan zijn zoon Andrus doorgaf. De kantele (kannel) valt onder de nationale symbolen van Finland, maar is in feite een tokkelinstrument met een Baltische traditie. Het maakte m.n. via Esten uit Amerika een comeback. Volksmuziek mocht van de Sovjets, zolang het maar geen politieke inhoud kreeg. In de 50er en 60er jaren bracht Herbert Tampere en liedboek uit met melodie en teksten. Ook vormden zich folkgroepen naar het voorbeeld van het Leiko zangkoor uit Värska. In 1967 kwam er een eerste LP en in 1969 maakte Leigarid Estische muziek voor het hele land. Nadat het internationale CIOFF in 1985 een congres met wereldmuziek organiseerde in Estland kwamen er meer folkfestivals. Zo is er sinds 1993 ieder jaar eind juli het 4daagse Viljandi Folk Festival dat tot de grootste in zijn soort in Europa behoort. Het trekt ruim 25.000 bezoekers. De meeste groepen komen uit Europa of Noord Amerika. In 2008 is daar een centrum voor behoud van inheemse volksmuziek geopend. Võru in het zuidoosten van Estland kent een meer traditioneel folkfestival en in Otepää is het zomerse Leigo Lake festival (een particulier initiatief) met klassiek en folk. “Johanson and brothers” is een bekende folk en wereldmuziek groep. Folk metal groepen Metsatöll uit Tallinn en Raud-ants uit Viljandi treden internationaal op, de laatste groep o.m. bij Liet Ynternaslonaal in Leeuwarden. De groep zingt in het Wotisch, een bijna uitgestorven minderhedentaal, maar het kan nog sterker. Zo is vocalist Julgï Stalte van Tuļļi Lum (hete sneeuw) naar verluidt één van de slechts 10 mensen die de Lijflandse taal uit dezelfde regio nog beheerst.

Volgens http://www.estonica.org/en/Culture/ was de Estische volksdans oorspronkelijk collectief, waardig en ingetogen en met een grote variatie aan basispassen. Voorbeelden zijn de aan de quadrille verwante kaera-jaan en de eigen variant op de wals labajalavalls.  Bij bruiloften en partijen werd de polka vaak gedanst. Zo kende men een jooksupolka (ren polka). De Sovjets moedigden (volks)danscultuur aan, mede in samenhang met ritmische gymnastiek. In 1963 kwam er naast het zangfestival een dansfestival onder supervisie van volkdans leraar Ullo Toom. Dit werd ook gezien als mooie gelegenheid om de traditionele klederdrachten te voorschijn te halen en zodoende Estisch te kunnen zijn. Klassiek ballet en moderne dans ontwikkelden zich los van volksdansen. Mai-Ester Murdmaa (1938) is gezichtsbepalend geweest voor het Estisch ballet. Ze werkt veel met balletdanser Kaïe Kõrb (1961) die ook over de grenzen beroemd werd. Moderne dans kon pas opkomen na de Sovjet tijd omdat de Sovjets het zagen als uitwas van kapitalistische decadentie. In 1991 begon Saima Kranig dansgroep “Nordic Star” en daar kwam in 1995 danstheater “Fine5” uit voort met arrangementen van Rene Nömmik. Dit groeide uit tot een toonaangevende dansschool. De cultuuracademie van Viljandi is nu de belangrijkste opleiding met Raido Mägi en Merle Saarva als bekendste producten. Mart Kangro is de bekendste choreograaf uit Tallinn. Het schooldans festival, georganiseerd door het Estische dansagentschap, is het meest populaire en prestigieuze festival. Ook de groep 2.tants organiseert veel voor professionele dansers, bijv. het Evolution festival. De Esten vielen in 2007 qua deelname aan zang en dans (% van de bevolking) onder de EU top5.

Verzet tegen de opgedrongen Sovjet cultuur vormde ook een voedingsbodem voor de opkomst van Estische pop, jazz en rockmuziek. Om die reden kende bijv. het Tartu muziekfestival, dat zich elk voorjaar afspeelde, een besloten, idyllisch en soms wat tam karakter. Bekende bands uit de 70er en 80er jaren waren rockband Ruja, bluesgroep Ultima Thule en punkband J.M.K.E. met gitarist Villu Tamme. De in 1974 opgerichte band Apelsin maakte in 1999 een doorstart en bestaat nog. De 90er jaren brachten een invasie van internationale invloeden, zoals bij het Rocksummer festival. Mr. Lawrence werd een bekende rockband. Vennaskond gaf een Estische invulling aan punk en postpunk muziek en Weekend guitar trio en Tunnettusüksus durfden te experimenteren. Dat geldt ook voor componisten als Erkki-Sven Tüür en Tönis Kaumann. Zo konden in Estland festivals opkomen met experimentele en wereldmuziek als het Jazzkaar, NYYD en Viljandi. Terminaator, Forgotten Sunrise en NBS (No Big Silence, voorheen Agressor, metal) zijn 90er jaren bands die international doorbraken. Estland won in 2001 met hiphop act Soul Militia met zangers Tanel Padar en Arubaan Dave Benton het Eurovisie songfestival. Urban Symphony met als bekendste lid bloedmooie zangeres en violiste Sandra Nurmsalaa (1988) werd 6e in 2009, medio 2011 de beste prestatie sindsdien.

Literatuur en dichtkunst

Het vroegste geschreven Estisch staat in de kronieken van Hendrik van Lijfland die rond 1200 werden opgetekend. Het betreft plaatsnamen, woorden en enkele fragmentarische zinnen. In de 16e eeuw verschenen religieuze geschriften met samenhangende tekst in de taal. In 1637 kwam in Duitsland een Estisch grammaticaboek uit voor geestelijken en in 1686 een vertaling van het Nieuwe testament in de taal van zuid Estland. De 19e eeuw stond in het teken van ontwakend nationalisme. De aanzet tot profane literatuur vormde een oproep via een gedichtje van 4 regels van de heraut van de Estische nationale literatuur Kristjan Jaak Peterson (1801-1822, hij stierf aan TBC). Zijn geboortedag 14 maart is nu Moedertaaldag. Mede geïnspireerd door de verlichte Duitse romantische schrijver Johann Gottfried Herder, die in Estland al overgeleverde volkspoëzie had verzameld, begonnen Duitse Estofielen literaire sociëteiten. Deze volgden het voorbeeld van Herder en gaven ook literatuur, kranten en schoolboeken uit in het Estisch. M.n. de in 1870 opgerichte Estische studentensociëteit uit Tartu (met nu 800 leden in Estland, Zweden, Canada en de VS) leverde een belangrijke bijdrage. Te denken valt aan de Monumenta Estonia Antiquae collectie van 800.000 pagina’s en 100.000 liederen die tot stand kwam onder leiding van de koning der Estische folklore Jakob Hurt (1839-1907) en die onder de grootste ter wereld valt.

Tussen 1850 en 1862 is het nationale epos Kalevipoeg (zoon van Kalev) geschreven. Estofiel Friedrich Rover Fälhman verzamelde het materiaal, maar overleed in 1850. Friedrich Reinholt Kreutzwald (1803-1882) kreeg van zijn sociëteit opdracht het uit te werken. Hij kwam uit een arme Estische familie, kreeg de kans om verder te leren (wellicht had hij zijn naam mee) en schreef in het Duits en Estisch. In het Estisch verschenen van zijn hand ook het episch poëem Lembitu over de Estische leider die het opnam tegen de noordse kruisvaarders en een verzameling Estische sprookjes. Ook Carl Robert Jacobson (1841-1882) viel onder de notabele leden. Hij bedacht voor de dochter van de schrijver van het Estische volkslied Lydia Emilie Janssen het pseudoniem Lydia Koidula (1843-1886, Lydia van de dageraad). Ze was dichteres, toneelschrijfster en pionier van het Estisch theater. Juhan Liiv (1864-1913) schreef poëzie en korte verhalen. Door zijn schizofrenie voeren droefenis en eenzaamheid in zijn werk de boventoon en leefde hij in armoede. Sinds 1965 is er een naar hem vernoemde poëzieprijs. Eduard Bornhöhe (1862-1923) geldt als pionier van de Estische historische roman.

Rond de 20e eeuw wisseling speelde de neoromantische Noor-Eesti (Jong Estland) groep (impressionisme, sociaal realisme) een hoofdrol met o.m. taalhervormer Johannes Aavik (1880-1973). Ze werd in 1917 opgevolgd door de symbolistische Siuri beweging met als belangrijke exponenten poëten Henrik Visnapuu (1890-1951) en Marie Under (1883-1980), romanschrijver August Gailit (1891-1960; erotiek, satire, avontuur) en dichter schrijver en literatuurcriticus Paul Viiding (1904-1962). Diens zoon Juhann (1948-1995, pseudoniem Jüri Üdi, tevens acteur) geldt als opmerkelijkste dichter van de 60er en 70er jaren en kleindochter Elo (1974) maakte in de 90er jaren naam als dichteres. Oskar Luts (1887-1953) schreef populaire komedies waarvan er een aantal zijn verfilmd. Zijn werk is in veel talen vertaald en hij werd de eerste nationale schrijver van de Estische Sovjet republiek. Dichter schrijver Ernst Enno (1876-1934) liet zich inspireren door westerse en boeddhistische mystiek. Tijdens het interbellum (eerste republiek) was in de Estische literatuur het realisme toonaangevend. Als belangrijkste schrijver geldt Anton Hansen Tammsaare (1878-1940) met als belangrijkste werk het monumentale sociaal nationalistische 5delige epos Waarheid en recht. Voordat WOII uitbrak bracht Ants Oras vanuit de universiteit van Tartu de dichtersgroep Arbujad (bezweerders) bijeen. Deze keerde zich tegen ideologische dwang. Onder de leden vallen Betti Alver; de veelzijdige, briljante en sterk antiracistische Uku Masing, Bernard Kangro, August Sang en zijn vrouw Kersti Merilaas (1916-1986, m.n. werk voor kinderen). De groep had het uiteraard zwaar onder Nazi’s en Sovjets en een aantal leden nam de wijk naar Zweden.

Na WOII splitste de Estische literaire scene zich in een deel dat in Estland bleef en een deel dat in ballingschap verkeerde; veelal in Zweden. Daar werden een bond van Estische schrijvers en een Estische uitgeverij in ballingschap opgericht. Ivar Ivask publiceerde over Estische literatuur in de VS, surrealistisch dichter Ilmar Laaban vertaalde veel Estisch werk in het Engels en Duits en Karl Ristikivi (1912-1977) schreef historische romans en gedichten. Arved Viirlaid (geb. 1922, modernist) vertrok naar Canada. De meeste literatoren die in Estland bleven moesten min of meer ondergronds werken en een aantal van hen bracht al dan niet met fatale gevolgen tijd door in Siberië. Na de dood van Stalin werd het system iets minder streng. Zo kwam tussen 1962 en 1967 de cassette generatie op, zo genoemd vanwege poëzie boekjes die aanvankelijk werden verstopt in kartonnen doosjes. De meest vertaalde en gelauwerde Estische schrijver Jaan Kross (1920-2007) begon zijn carrière in 1954 na zijn terugkeer van de Goelag. Zijn vernieuwende historische romans (bekendste titels: De gek van de Tsaar 1978, Het vertrek van professor Martens 1984) zijn tamelijk autobiografisch en kennen de wijze waarop de Esten overleefden onder Baltisch Duitse en Russische overheersing als thema. Zijn werk is in ruim 25 talen vertaald. Ook de erg bereisde schrijver, dichter, filosoof, cultuurcriticus en politicus Jaan Kaplinski (1941, links liberaal gedachtegoed, o.m. geïnspireerd door taoïsme, boeddhisme en de natuur) werd bekend en gelauwerd over de grens. Nationale held Lennart Meri (1929-2006, president tussen 1992 en 2001) reisde veel, maakte films en schreef antropo­logisch getint werk. In zijn “Höbevalge” (zilverwit) omschrijft hij o.m. de Estlandse volksaard. Kort na de 2e onafhankelijkheid verscheen in 1993 van Emil Tode (1962, pseudoniem Tõnu Õnnepalu) de titel Piiririik (NL titel: Grensgebied) met het leven van Esten in ballingschap als thema. Dit thema werd o.m. ook opgepakt, uitgediept en/of verbreed door Peter Sauter (1962 tevens acteur) en Andrus Kivirähk (1970; erg populair in eigen land, maar ook vertaald). Onder de beloftes vallen avonturen romanschrijver Kaur Kender (1971), schrijver dichter Jaak Urmet (1979, pseudoniem Wimberg) en Sass Henno (1982).

Theater/ humor

Theater heeft zich in Estland als expressievorm ver ontwikkeld en het theaterbezoek ligt naar EU maatstaf hoog. In 1784 stichtte August von Kotzebue een amateurgezelschap in Tallinn (toen nog Reval) ter lering en vooral vermaak van gegoede Baltische Duitsers. In 1809 kwam er een professioneel theatergezelschap met een eigen onderkomen. Behalve in het Duits waren er ook voorstellingen in het Russisch en Estisch. In 1865 werd in Tartu de Estische muzikale sociëteit Vanemuine opgericht die nog bestaat. De flamboyante (toneel)schrijfster en dichteres Lydia Koidula had daar een belangrijk aandeel in. In 1870 schreef ze het  toneelstuk “De neef uit Saaremaa” in het Estisch. Dat werd er uiteraard opgevoerd. In 1869 organiseerde men het eerste zangfestival. In 1906 kreeg de sociëteit nieuwe onderkomens en het bijbehorende gezelschap werd professioneel. Daarna ging men landelijk opereren. In 1916 kreeg Tallinn een professioneel theater. Er werden naast buitenlands werk ook stukken opgevoerd van de Estische (toneel)schrijvers als Oskar Luts (m.n. komedies) en Eduard Vilde. In het theater uit 1906 in Tartu zit nu een balletgroep. In 1967 en 1970 kwam er een groter gebouw bij met bijna 900 plaatsen. Verder kwamen er in de Sovjet tijd in Tallinn het Rakvere theater, een Russisch drama theater, een poppentheater en een jeugdtheater (nu stadsschouwburg). Het Estonia theater in de hoofdstad ging in 1913 open. Het was toen het grootste gebouw van de stad. Nu herbergt het de nationale opera en het nationale symfonie orkest. Estland kent tal van populaire komieken, maar net als elders doen ze het in hun eigen taal. Een bekende komedie act is Kreisiraadio (crazy radio) van Hannes Võrno met o.m. het spreken van nonsens talen door een Estische remigrant (bijv. Fins, Duits, Zweeds of Servisch; met het laatste haalden ze het Eurovisie songfestival van 2008). Sinds 1987 kent Estland de Meie Mats prijs die jaarlijks op 1 april wordt uitgereikt.

Cinema en acteurs/ actrices

Reeds in 1896, een jaar na de wereldprimeur, waren in Tallinn (net als in Helsinki) de eerste bewegende beelden te zien. In 1908 opende een filmtheater de deuren en toen kwam ook de eerste eigen productie uit (een nieuwsitem rond de Zweedse koning die Tallinn bezocht). Johannes Pääsuke (1892-1918, tevens fotograaf) bracht in 1912 een eerste documentaire uit, in 1914 gevolgd door een korte film over een berenjacht (hij maakte in zijn korte leven 40 gefilmde producten). In 1924 verscheen de eerste volledige film (“Schaduw van het verleden” van Konstantin Märsk), maar Noored Kotkad (Jonge adelaars) uit 1927 van Theodor Luts (broer van schrijver Oskar L) wordt gezien als hoeksteen van de Estische film. In 1932 schoot hij “Päikese Lapsed” (Kinderen van de zon) als eerste Estische geluidsfilm en na de crisis van 1930 maakte hij voor het door de overheid gesubsidieerde Eesti Kultuurifilm veel documentaires. Hij was ook in Finland succesvol en van hem zijn in het Estisch filmarchief 24 films bewaard gebleven. Na WOII vertrok hij naar Brazilië. De eerste animatiefilm Kutsu-Jukku Seiklusi (avonturen van Jukku de hond) dateert van 1931. De in dat jaar geboren Rein Raamat richtte in 1971 animatiestudio Joonisfilm op. Hij maakt ook veel documentaires. Zijn leerling Priit Pärn (1946), de belangrijkste animatie filmmaker van nu, won in 1998 het internationale tekenfilmfestival van de Canadese hoofdstad Ottawa. Kolonelsdochter Meliza Elisabeth Korjus (1909-1980) begon als opera zangeres en werd daarna filmster. Ze werd het bekendst door de 1e editie van “The great waltz”, een biopic over Johann Strauss jr.

In de Sovjet tijd was Eesti Kultuurfilm overgenomen door de Sovjets. In 1963 werd het Tallinnfilm. De meest succesvolle productie was een verfilming van “Het laatste reliek” van Eduard Bornhöhe (script van Arvo Valton) door Grigory Kromanov (1926-1984). In de Sovjet unie zijn er 50 miljoen kaartjes van verkocht en de film is verkocht aan 60 landen. Ook de verfilming van “Kevade” van Oscar Luts in 1969 door Arvo Kruusement was erg succesvol. In de 80er jaren scoorde Kromanov opnieuw met een film over een verongelukte alpinist. Jüri Järvet (1919-1995) is een bekende filmster uit de periode. Na de 2e onafhankelijkheid was er eerst nauwelijks geld voor films, maar in 1997 riep het ministerie van cultuur de Estische filmstichting in het leven. Een parodiefilm op de Russische revolutie van Hardi Volmer betekende in dat jaar een keerpunt en een jaar later won Georgica van Sulev Keedus internationale prijzen. Hetzelfde geldt voor een enkele producties samen met Duitsland en Letland. In 2002 was “namen in marmer”van Elmo Nüganen en in 2003 de komedie “Made in Estland” van Rando Pettai in eigen land erg succesvol. René Reinumägi scoorde in 2004 internationaal met “varkensrevolutie”. Onder de succesvolle recente filmmakers vallen ook Veiko Õunpuu en Peeter Simm die o.m. een biopic maakte over Estisch operazanger Georg Ots. Scriptschrijver en regisseur van korte films Tanel Toom (1982) was in 2008 erg succesvol met “The second coming” (wederkomst) en in 2011 won hij met “The Confession” (biecht) een Oscarnominatie.

Denkers, wetenschappers en de Nobelprijs

In http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_Estonians is te zien dat onder de vooraanstaande denkers en wetenschappers uit Estland veel Baltische Duitsers vallen (zie de inleiding voor de oorzaak). Voorbeelden zijn natuurkundige Thomas Seebeck (1770-1831; ontdekte dat je een temperatuurverschil kunt omzetten in elektrische spanning), entomoloog Johann Friedrich Eschscholtz (1793-1831), Otto Wilhelm von Struve (1819-1905) uit een wereldberoemd astronomengeslacht, bioloog Jakob van Uexküll (1864-1944, m.n. bekend van het begrip Umwelt), geoloog en poolreiziger Eduard von Toll (1858-1902) en medegrondlegger van de Gestaltpsychologie Wolfgang Köhler (1887-1967). Bekende linguïsten uit Estland zijn Mihkel Veske (1843-1990), Johannus Aavik (180-1973) en Paul Ariste (1905-1990). Friedrich Martens (1845-1909) was een belangrijk internationaal jurist. Astronoom Ernst Öpik (1893-1985) leefde na de Sovjet invasie in Noord-Ierland. De Estische (neuro)psychologen van naam, Endel Tulving (1927) en Jaap Panksepp (geb. 1943), werden bekend vanuit Noord-Amerika. Ludvig Puusepp (1875-1942) werd de eerste professor in de neurochirurgie ter wereld. Jüri Allek (1949, psycholoog aan de universiteit van Tartu) deed o.m. intercultureel onderzoek. Estland heeft t/m medio 2011 geen Nobelprijs winnaars voorgebracht, ook niet in de Sovjet tijd toen de Estische bevolking gold als hoogste opgeleide van de Sovjet Unie.

Cultuurbeleid, bestedingen, betekenis en deelname

Op http://www.culturalpolicies.net/web/index.php (compendium) is info te vinden over het Estische cultuurbeleid. Al voordat Estland formeel los was van de Sovjet Unie waren de eerste stappen gezet naar decentralisatie en privatisering van de sector. In 1987 kwam er een eerste private uitgeverij en in 1990 was het afgelopen met de censuur. De diverse comités die in de Sovjet tijd over cultuur gingen werden eerst ondergebracht in een cultuurcomité. Dat werd in 1990 het eerste ministerie van cultuur (tussen 1993 en 1996 was er een ministerie van cultuur en onderwijs). Tot 1995 werden m.n. uitgeverij, film en mediawereld, erfgoed (oorspronkelijke eigenaars kregen zoveel mogelijk bezit terug) en concertwezen geprivatiseerd. Theaters, bibliotheken en musea bleven van het rijk of werden gemeentelijk. In 1995 en 96 kwamen er stichtingen bij die onafhankelijk een deel van het overheidsbudget mochten verdelen met Eesti Kulturkapital als belangrijkste. T/m 2009 stak men veel geld in nieuwbouw. In 2009 kreeg het ministerie van cultuur het etnische en minderhedenbeleid er bij. Vooral aanvankelijk speelde vanuit het Sovjet verleden achterdocht tegen staatsbemoeienis een belangrijke rol in het cultuurbeleid, maar men wil ook niet ten prooi vallen aan populistische grillen van markt en commercie. Voor 2011 t/m 2014 heeft men het garanderen van een divers cultureel leven als topprioriteit gesteld, gevolgd door behoud van materieel/ immaterieel erfgoed, gebalanceerde en gevarieerde media content overeenkomstig EU regels, gelijke kansen/ bereikbaarheid en stimuleren van beroeps en amateursport. Nieuw is steun aan de cultuur van kleine autochtone minderheden. Staatsstichting EAS (Enterprise Estonia) zet samen met het ministerie stichtingen en ondernemingen op. De NGO’s richten zich op de lokale en regiomarkt. Progamma’s voor de private sector (deels ondersteund met EU geld) zijn veelal bedoeld voor de internationale profilering en contacten. In crisisjaar 2009 ontmoette het onderbrengen van de lokale musea onder één koepel weerstand.

In 2010 werkten relatief veel werknemers in de kunst, recreatie en amusementssector (2,5%, EU27 1,4%; Eurostat). Tussen 2005 en 2009 waren de overheidsuitgaven p/j aan recreatie, cultuur en religie met 2,3% van het BBP het hoogst binnen de EU (Eurolanden van 1 naar 1,2%; bron Eurostat). In 2009 ging 0,5% naar recreatie en sport, 1,3% naar culturele diensten (hoogste), 0,3% naar media en 0,1% naar religie en clubs. De uitgaven bedroegen toen €323 miljoen (-14% t.o.v. 08). In 2007 kreeg cultuur volgens Compendium €235 miljoen van de overheid. Daarvan ging 57,4% naar de centrale overheid, 2,2% naar provincies en de rest (40,4%) naar gemeenten (in 2009: 62,5%, 0,1% en 37,5%). Ze kwamen per hoofd op €175 (veel naar EU maatstaf). Van het geld van de centrale overheid ging het meeste (27%) naar podiumkunsten, gevolgd door radio/Tv 19% (bij EU top), musea en archieven (10%, 21e van 22 landen), bibliotheken 6% (17 van 22), visuele kunsten 0,4% (bij laagste 3) en film/video 0,3% (ook erg weinig). In 2009 was er veel veranderd. Culturele goederen kreeg toen 30,5% (20,5% in 2007, monumenten 5,5%, musea 19%, bibliotheken 6%), kunsten 29% (ook 20,5% in 07, podiumkunsten 26%, film 3%;) en media 18,5% (20,5% in 07). Eesti Kultuurkapital kreeg een vast deel van accijnzen en loterijopbrengsten. In 2009 lag dat met 9% van het overheidsgeld voor cultuur rond €20 miljoen. Dit ging naar cultuur en sport projecten. Huishoudens gaven in 2009 naar Eurolanden maatstaf weinig uit aan recreatie en cultuur (7,3 om 8,6% van hun budget; diverse duurzame gebruiksartikelen 0,0 om 0,3%, pakketvakanties 0,5 om 0,6%; diensten 2.9 om 3,1%; audiovisueel/ICT 0,7 om 1,5%; leesvoer 1,1 om 1,5%; tuinen/ huisdieren echter 1,9 om 1,7%).

Qua betekenis moeten naar EU maatstaf veel Esten bij het begrip cultuur denken aan vrije tijd, sport en reizen (21%, EU27 9%), kunsten (uitvoerend/ visueel 55 om 39%) en literatuur/ poëzie (38 om 24%); een iets boven gemiddeld deel aan tradities, talen en gewoonten 28%, levensstijl en manieren 21% en onderwijs en opvoeding 22% en naar verhouding weinigen aan beschavingen (5 om 13%), kennis en wetenschap 9 om 18%, waarden en geloof 6 om 9% of geschiedenis 8 om 13% (bron EB 278, wave 67, veldwerk in 2007). Het volksdeel dat cultuur voor zichzelf belangrijk vond (83 om 77%) of er in geïnteresseerd was, was groot (eigen cultuur 83%, hoogste EU, Eu 69%; Europese cultuur 62 om 57%; wereldcultuur 62 om 56%). Op een 6 tal redenen om niet aan cultuur deel te nemen scoorden gebrek aan interesse dan ook bij de laagste 2 binnen de EU (16 om 27%) en ook op gebrek aan info (12%) of kennis/achtergrond (6%) bleef men flink onder de EU normaal. Gebrek aan geld (37 om 29%) of overige redenen (9 om 3%) scoorden hoog. Qua “cultureel” internet gebruik vielen de Esten onder de EU top. Het gebruik was het hoogst binnen de Eu bij computerspelletjes (44 om 25%), eigen website maken (28 om 9%), gratis downloaden film/TV (38 om 16%), TV kijken (35 om 8%), muziek luisteren (41 om 28%), bellen (31 om 12%, Skype is een Estische uitvinding), webcam gebruik (30 om 14%) en bezoek aan chatrooms/ forums (50 om 22%) en ook bij bezoek aan blogs 26%, krant lezen 56% en vakantie en reisinfo 55% scoorde men bij de EUtop5. Bij info zoeken over evenementen/ producten op het vlak van sport/ vrije tijd (33 om 41%) of cultuur (33 om 42%), kopen van cultuurproducten (23 om 30%) en e-mailen (46 om 68%) lag het gebruik echter laag. Het gedeelte voorstanders van gratis cultuur om deelname te stimuleren was boven gemiddeld (90 om 82%). De tabel hierna geeft info over cultuur deelname (minstens eens p/j) in Estland, NL, België en de EU27 (EB 278). Ze ligt in Estland veelal hoog; ook bij een frequente deelname (vaker dan 5 keer p/j). De enige echte uitzondering was bioscoopbezoek.

Bezoek in 2007 in %

EST

NL

BE

EU

Ballet, dans, opera

23

18

17

18

Bioscoop

34

62

54

51

Theater

49

58

33

32

Sportevenement

41

49

43

41

Concert

62

43

40

37

Openbare bibliotheek

51

24

37

35

Historisch monument

63

71

54

54

Museum of galerie

48

39

42

41

Deelname in 2007 in %

Cultuur op radio/ tv meebeleven

93

84

79

78

Boek lezen

79

84

65

71

Muziekinstrument bespelen

10

19

11

10

Zingen

26

21

15

15

Acteren

6

7

3

3

Dansen

33

22

20

19

Schrijven (tekst, poëem)

18

25

19

12

Handenarbeid, tuinieren

62

43

52

36

Fotograferen, filmen

43

36

32

27

Tekenen, schilderen, ontwerpen

17

31

21

16

Op http://www.visitestonia.com/en/ is veel te vinden voor wie geïnteresseerd is in een bezoek aan Estland en over evenementen in het land.

Voor 2011 is o.m. Tallinn benoemd tot Europese cultuurhoofdstad. Daardoor is er uitzonderlijk veel te doen. Tallinn heeft o.m. een stedenband met Groningen en Gent.