Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen, buitenlandse handel en infrastructuur

Werkende Luxemburgse bevolking 2007: 179.500 (75.000 uit het buitenland). In 2007 woonden daarnaast 135.000 mensen met een baan in Luxemburg in de 3 buurlanden Duitsland, België en Frankrijk (bron http://www.statec. public.lu/fr/index.html / emploi et chômage). Werkgelegenheid in de 3 sectoren in 2006 (bron Eurostat): landbouw 1,8% (EU27; 5,9%), industrie en bouw 18,7% (EU 27,6%), handel en diensten 79,5% (hoogste EU; EU 66,5%). Werkloosheid maart 2007-maart 2008: 4,8% (EU27 7%). Belangrijke industrieën: ijzer en staal, informatietechnologie, telecommunicatie, vrachtvervoer, voedselverwer­king, chemicaliën, metaalproducten, technische producten, banden, glas, aluminium. Belangrijkste landbouwproducten: druiven (voor Moezelwijnen),  gerst, haver, aardappelen, tarwe, fruit, zuivelproducten, levende have (runderen, varkens). Belang­rijkste dienstverleners: financiële en Europese instellingen, toerisme. Infrastructuur: spoorwegen 2006: 275 km (262 geëlektrificeerd), wegen 2004: 5227 km (147 km snelweg in 2006), waterweg 2007: 37 km Moezel. Internetdichtheid: huishoudens 2007: 75% (EU: 54%), bedrijven met meer dan 9 personeelsleden in 2007: 94% (EU 93%); mobiele telefoondichtheid 2006: 155% (hoogste EU; EU 106%)

Voornaamste uitvoer 2007 (totale waarde 2007 €11,8 miljard; +4%): ijzer en staal 33%, machines 20%, metaalfabrikaten 16%, transportmiddelen 7,5%. Grootste uitvoerpartners 2007: Duitsland 27%, Frankrijk 17%, België 13%, Nederland 5,5%; Italië 5,5%; VK 5%, Spanje 4%. Voornaamste invoer 2007 (totale waarde €16,2 miljard; +4%): machines en uitrusting 16%, transportmiddelen: 16%; brandstoffen 13%, diverse fabrikaten 11%, che­micaliën 9,5%. Grootste invoerpartners 2007: België 34%, Duitsland 30%, Frankrijk 11,5%, NL 6%; Noord-Amerika 5%. (Bronnen http://www.statec. public.lu/fr/index.html  eco­nomie et finances/ relations economiques exterieures voor buitenlandse handel; CIA worldfactbook https://www.cia.gov/ library/publications/the-world-factbook/ Luxemburg voor landbouw, industrie en vervoersinfrastructuur en Eurostat voor de rest).

Economische indicatoren

Van 2000 op 2001 liep vanwege de inzettende recessie in rijke landen de economische groei terug van 9 naar 1% en tussen 2000 en 2004 steeg de werkloosheid van 2,5 naar 5% (EU 9%). Tussen  2006 en het 1e kwartaal van 2008 lag ze op 4,7 (EU 7% in 1e kwartaal 2008). De langdurige werkloosheid bleef echter laag (1,4% in 2006, EU 3,7%) en in 2006 nam de werkgelegenheid toe met 3,7% (EU 1,5%). In 2007 groeide de economie met 5,2% (sterkste groei EU15, EU15 2,6%). In 2007 lag de inflatie iets boven het EU gemiddelde (2,7%, EU 2,3%, Eurolanden 2,1%). In 2006 was de overheidsschuld met 6,6% de laagste binnen de EU na die van Estland (EU 61%, Eurozone 69% BBP). In 2006 kende men een begrotingsoverschot van 0,7% (EU 1,6% tekort). In dat jaar lag de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur op 171% van het EU gemiddelde en het BBP per hoofd lag op 284% van dat gemiddelde (veruit hoogste EU). De arbeidskosten per uur behoorden in 2006 met €31,98 tot de EU top. De landbouwsector droeg 1,8% bij aan de werkgelegenheid en 1% aan het BBP, de bijdragen van de industriesector (incl. de bouw) lagen op respectievelijk 18,7 en 13% en die van de dienstensector op 79,5 en 86%.

Economische ontwikkeling

Het ontdekken van ijzererts in 1850 vormde in Luxemburg de 1e aanzet tot het toenemen van de welvaart. Daardoor kwam in het zuidwesten van het land de staalindustrie op. In de 60er jaren van de 20e eeuw trokken mijnen en staal veel gastarbeiders. IJzererts wordt sinds 1981 niet meer gewonnen, maar de ijzer en staalindustrie was in 2007 verantwoordelijk voor 33% van de export en in 2005 voor 22% van de industriële werkgelegenheid en 1,8% van het BBP. Sinds 2001 is via een fusie tussen Spaanse, Franse, Duitse en Luxemburgse bedrijven Arcelor ontstaan, het grootste staalconcern ter wereld dat in Luxemburg is gevestigd. In de naoor­logse tijd was het beleid er op gericht om meer variatie aan te brengen in de industrie zo­dat men meer ijzers in het vuur had. Er kwamen vestigingen van de Amerikaanse multinationale Goodyear (autobanden) en Dupont (chemie), aluminiumsmelterijen die auto-onderdelen produceren; de productie van glas, cement, tapes en computers werd ter hand genomen en in Vianden verrees de op één na grootste waterkrachtcentrale van Europa. Ook de vooraanstaande rol van het groothertogdom in media (de commerciële zender RTL) en satellietcommunicatie (SES) bracht steeds meer geld in het laatje.

Tussen 1996 en 2002 bedroeg de economische groei bij de productie van ijzer en staal, halffabrikaten en kapitaalgoederen 26% en in de bouwsector 15%. In 2004 en 2005 daalde de productie in de bouw licht. In 2007 stagneerde de totale industriële productie vrijwel (+0,3% ten opzichte van 2006) en die van de staalindustrie daalde met 0,7%. Groei zat vooral bij de elektronische industrie (+18%), gevolgd door machines en uitrusting (+9%), houtbewerking en voedingsmiddelenindustrie (beide 7%) en bouwmaterialen (6%). De belang­rijkste economische sector met de meeste explosieve groei werd de financiële dienstver­lening. Tussen 1990 en 2006 nam de werkgelegenheid in het bankwezen toe van ruim 16.000 naar ruim 23.000; het aantal investeringsmaatschappijen verviervoudigde tot meer dan 1000, het aantal holdings groeide van ruim 8500 naar bijna 14.000 en het aantal verzekeringsmaatschappijen van 105 naar 264. Ook de diverse Europese instel­lingen die zich na de oorlog vestigden leverden de nodige hoogwaardige werkgelegen­heid op. Van het BBP is het aandeel uit financiële dienstverlening (44%, Eu 27% in 2001) of uit activiteiten gerelateerd aan buitenlandse handel (90%) het hoogste binnen de EU. Cargolux is een van de grootste luchtvrachtvervoerders van Europa.

Luxemburg en Nederland

Nederland was tussen 2005 en 2007 de 4e handelspartner van Luxemburg. Men exporteert vooral staalproducten naar ons land en de voornaamste importproducten uit Nederland zijn elektronica, brandstoffen en chemicaliën. Omdat het inkomen per hoofd bijna 2 keer zo hoog is als dat van Nederland ziet de EVD In Luxemburg een markt voor luxe consumptiegoederen.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

In 2005 had van de Luxemburgse be­volking boven 15 jaar 50% een baan, 2% was werkloos en 48% was inactief (scholier of student, huisvrouw, met pensioen, afgekeurd, rentenier). In Luxemburg zijn naar EU25 maatstaven weinig zelfstandigen (10,2%, EU 16% in 2005). In 2007 had 64% van de 15-65 jarigen (EU65%) een baan; 73% van de mannen en 55% van de vrouwen; EU respectievelijk 72 en 58%), 18% (mannen 3%, vrouwen 38%; EU m 8, v 31%) werkte in deeltijd en 6,5% (EU 14,3%) had een kortdurend contract (stagiaires, uitzendbureaus). Tussen 1996 en 2001 kende het groothertogdom binnen de Eu de sterk­ste stijging van deeltijdbanen. Het aandeel werknemers boven 55 jaar (33%, EU 44% in 2006, EU streefdoel 50%) was klein en de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken lag in 2005 op 59,4 jaar (laagste EU na Malta, EU 61 jaar). Onder 60-65 jarigen behoorde het aandeel dat nog werkte tot de kleinste binnen de EU (v 9%, m 14%; EU v 19%, m 34%). De geregistreerde werkloosheid bleef in 2007 rond 4,7% hangen en daarmee bewoog men tamelijk ver onder het EU gemiddelde (rond 7%). In 2006 zat 29,5% van de werklozen (EU 45%) meer dan een jaar zonder werk en van de 15 tot 25 jarigen was 4,5% werkloos (2 na laagste EU, EU 7,7%). Bij voltijdbanen werkte men gemiddeld 40 uur (EU 40,5 uur) en bij deeltijdbanen 22 uur p/w (EU 20 uur). In Luxemburg is het contingent hooggeschoolde hoofdwerkers erg hoog naar EU maatstaven (46 om 38% in 2006); vooral ten koste van hooggeschoolde vakmensen 18 om 26%, laagste na NL en VK). Het aandeel laaggeschoolde hoofdwerkers (26 om 24%) en mensen met een simpel handwerkbaantje (10%) week weinig af van het EU gemiddelde. Wel is het gedeelte vrouwen met een simpel baantje hoog naar EU maatstaven (15 om 11%). In de dienstensector lag het aandeel van de commerciële dienstverleningsberoepen iets onder het EU gemiddelde (52 om 55% in 2006).  

Met 66% in 2007 telt het groothertogdom binnen de EU veruit het hoogste per­centage arbeidskrachten van buiten de eigen landsgrenzen. De eigen beroepsbe­volking (voor 42% allochtoon) lag op 179.500. Daarnaast werden 135.000 banen in het groothertogdom vervuld door buitenlanders die in de 3 buurlanden woonden.

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

Anders dan in Nederland kent men in Luxemburg geen overlegcultuur waarin zaken gemakkelijk worden gedelegeerd. Verantwoordelijkheden zijn duidelijk afgebakend en men respecteert elkaars positie. De opstelling/stijl is beleefd, beheerst en tamelijk formeel. Luxemburgse werknemers zijn nogal behoudend ingesteld. In 2000 veranderde men relatief weinig van baan en wie van baan veranderde ging naar verhouding erg vaak hetzelfde werk doen. Betere betaling (39%, EU 35%, NL 28%), meer persoonlijke bevrediging (39%, EU 35%, NL 40%) en meer sociale erkenning (20%, hoogste EU; EU 9%, NL 8%) vormden  belangrijke motieven bij degenen die daadwerkelijk van baan waren veranderd. Men stond gematigd open voor om en bijscholing en de deelname daaraan was gemiddeld naar EU maatstaven Bij degenen die aan trainingen deel­namen vormde persoonlijke belangstelling of eigen ontwikkeling (64%, EU 51%) veel voorkomende motieven en slechts 8% (EU 14%) deed mee om ander werk te kunnen krijgen. Gebrek aan mogelijkheden (15%, EU 28%) of geld (3%, EU 4%) werd weinig opgegeven als reden om geen trainingen te vol­gen en geen behoefte (47%, Eu 43%) of geen tijd (18%, Eu 14%) vaker.

Tussen 1990 en 2002 is in Luxemburg geen enkele werkdag verloren gegaan door stakingen. Wel was in 2000 het vakbondslidmaatschap tamelijk hoog (43% van de werknemers: 6e EU15). De levensstandaard is al jaren de hoogste binnen de EU. In 2006 verdiende men modaal €4334 bruto p/m. Dit was ook ongeveer het gemiddelde inkomen in de industrie. De maandinkomens varieerden verder van €2000 in de landbouw via €2250 voor winkelpersoneel, €2800 in de horeca en €3000 voor een automonteur naar €3500 in de bouwvak en €4500 in het bank en verzekeringswezen. Op 1/1-2007 lag het bruto minimumloon op €1570; veruit het hoogste binnen de EU. Wel was dit in 2004 het inkomen van 18% van de werknemers (ook veruit hoogste EU) en wie als alleenstaande van een uitkering overging op een laagbetaald baantje hield van de extra verdiensten maar 12% over (laagste EU na Denemarken en Slovenië). Desondanks was de inkomensongelijkheid klein naar Eu maatstaven. In 2006 verdienden de 20% hoogste inkomens 4,2 keer zoveel dan de 20% laagste inkomens (EU 4,8 keer zoveel) en 14% van de Luxemburgers (EU 16%) moest toen rondkomen met minder dan 60% van modaal. Kleinverdieners betaalden naar verhouding niet zoveel belasting (30% in 2005, EU 39%)  In 2006 lag het prijsniveau op 103,2% van het EU gemiddelde; Nederland 103,9%).

Arbeidsomstandigheden

De werkorganisatie lag in 2000 qua strak­heid rond het EU gemiddelde. Bij mannen was in 35% van de banen (EU 33%, NL 14%) sprake van weinig eigen inbreng en autonomie, veel controle en een opgelegd werk­tempo. Werkende vrouwen in Luxemburg hadden relatief vaak banen met weinig discus­siemogelijkheid of eigen inbreng (Luxemburg 23%, EU 18%), maar banen met een op­gelegd tempo en veel direct toezicht kwamen bij hen weer minder voor (17%, Eu 22%). Uit het onderzoek naar arbeidsomstandigheden van Eurofound in 2005 kwam ondermeer naar voren dat het deel van de banen waarbij direct contact met klanten ed. de toon aangeeft aan de hoge kant was naar EU25 maatstaven (67 om 64%), maar dat het werktempo naar verhouding niet zo vaak afhing van vragen van klanten etc (64 om 69%). Er waren relatief veel banen met teamwerk (65 om 55%) of banen waarbij men met succes hulp kon vragen van collega’s (72 om 67%). Ook kon bij vrij veel banen zelf werkpartners kiezen (28 om 24%). Banen waarbij men vaak taken moest onderbreken en moest omschakelen vanwege onvoorziene omstandigheden kwamen tamelijk veel voor (42% om 33%) evenals banen die gekenmerkt werden door het regelmatig oplossen van onvoorziene problemen (84 om 81%). Numerieke productiedoelen bepaalden bij relatief veel banen het werktempo (51 om 42%), maar dat tempo hing bij naar verhouding weinig banen af van geautomatiseerde productie (15 om 19%). Men kon tamelijk vaak zelf het werktempo (76 om 69%), de volgorde van taken (71 om 64%), de manier van werken (73 om 67%) of de kwaliteit van het eigen werk (78 om 73%) bepalen. Banen met genoeg tijd om klussen te klaren kwamen ook relatief veel voor (74 om 69%). Er waren naar verhouding weinig banen waarin strikte deadlines overheersten (56 om 62%) en velen konden naar believen pauzemomenten inlassen (59 om 44%) of eigen ideeën toepassen (64 om 58%). Naar verhouding weinig werkenden vonden hun baan eentonig (37 om 43%). De groep die in het jaar voor de vraagstelling bijgeschoold was op kosten van de baas lag flink boven het EU gemiddelde (37 om 27%).

De 5 daagse werkweek is in Luxemburg flink ingeburgerd (78 om 66%) en het gemiddelde aantal werkuren lag er precies op het Eu gemiddelde van 38,2. Er waren naar verhouding veel banen met een vast aantal dagelijkse werkuren (64 om 59%, vaste begin en eindtijden (68 om 61%) en elke week eenzelfde aantal werkdagen (84 om 74%). Banen met regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur (11 om 16%) en banen met ploegendiensten (14 om 17%) kwamen naar verhouding weinig voor en het aandeel mensen met bijbaantjes was onder gemiddeld (5 om 6%). Buiten de feestdagen hadden Luxemburgse werknemers in 2005 wettelijk recht op minimaal 5 werkweken vakan­tie per jaar.

Van de 24 fysiek en psychisch moeilijke werkomstandigheden die in 2005 in het Eurofound onderzoek de revue passeerden kwamen er 4 naar EU maatstaven vaker voor dan gemiddeld (kou 22 om 21%, contact met besmettelijk materiaal 10 om 9% pesten en lastig vallen 11 om 5%, hoogste EU na NL en Finland en leeftijdsdiscriminatie 4 om 3%). De meest in het oog springende onderscores bij fysiek moeilijke werkomstandigheden zaten bij trillingen 19 om 24%, herrie 23 om 30%, kwalijke dampen 7 om 11%, chemische substanties behandelen 11 om 14%, straling (3,3 om 4,6%); tillen en slepen met mensen (6,8 om 8.1%) of zware voorwerpen 26 om 35%, herhaalde hand/armbewegingen 54 om 62%, beschermende kleding 28 om 34% en ongewenste intimiteiten (1,5 om 1,8%).

Het gedeelte dat de voorlichting op het werk over gezondheid en veiligheidsrisico’s voldoende achtte lag iets onder het Eu gemiddelde (76 om 83%) en het aandeel Luxemburgers dat de bevinding deelde dat ze via hun werk hun gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelden (30 om 28%) of dat vond dat hun werk de gezondheid negatief beïnvloedt (34%) lag vrijwel op dat gemiddelde. Men scoorde op 4 van de 16 door Eurofound onderzochte werkgerelateerde gezondheidsklachten onder het Eu gemiddelde en op 11 van de 16 daar boven. Toch was het deel van de Luxemburgers dat dacht dat ze de baan van nu wel tot het 60e zou kunnen volhouden iets bovengemiddeld qua grootte (88 om 83%). De onderscores qua klachten zaten bij gehoor (5,8 om 7,1%), huid; ademhaling (4,2 om 3.6%) en hart en de meest opvallende bovenscores bij problemen met het zien (10 om 7), maagklachten (10,4 om 5,5%), stress 27 om 22%, slaapstoornissen 12 om 8%, allergieën (5,1 om 3,8%), angsten 11 om 8% en geïrriteerdheid 15 om 10%.  

Het gedeelte Luxemburgers dat tevreden tot erg tevreden met werkomstandigheden lag iets boven het Eu gemiddelde, maar het deel dat tevreden was over de arbeidsinkomsten (58 om 44%) was na Duitsland en Nederland het hoogste binnen de Eu. Ook de tevredenheid over de carrièreperspectieven was relatief wijdverbreid (43 om 32%). Desondanks was het deel dat zich in het jaar voor de vraagstelling ziek had gemeld hoog naar EU maatstaven (32 om 23%). Het doorsnee aantal ziektedagen (17 om 20) viel echter mee en het gedeelte werknemers dat bang was om binnen een half jaar hun baan te verliezen was het kleinste binnen de Eu (5,5 om 13%). In 2005 lag het aandeel dat de werkuren goed in te passen vond in het privéleven (83 om 81%) iets boven het EU gemiddelde en het deel dat in hun vrije tijd vanuit het werk werd benaderd lag daar onder (17 om 23%). De groep die vond dat het werk hen genoeg tijd overliet om aandacht te besteden aan eigen kinderen was groot (44 om 28%) en de groep die genoeg tijd overhield voor koken en huishouden was iets bovengemiddeld (48 om 46%).

Uitgavenpatroon voor sociale zekerheid

De overheidsuitgaven voor sociale zekerheid lagen tussen 2003 en 2005 rond 22% 23% van het BBP (EU 27,2% in 2005). Gelijkgetrokken voor inkomensverschillen was dit per inwoner ruim 2 keer zoveel dan het EU gemiddelde (veruit hoogste EU). Aan pensioenen en arbeidsongeschiktheids-uitkeringen gaf men 9,7% van het BBP uit (Eu 12,2%). Van de sociale uitgaven ging 26% (Eu 29%) naar ziektekosten; 13% (EU 8%) naar arbeids-ongeschiktheid, 26% (laagste EU na Ierland; EU 41%) naar oudedags-voorzieningen, 10,3% (veruit hoogste EU; Eu 4,4%) naar nabestaanden, 17% (veruit hoogste EU; EU 8%) naar gezinnen, 5% (EU 6,7%) naar werklozen; 0,7% (EU 2%) naar huisvesting en 2% (EU 1,3%) naar bestrijding van sociale uitsluiting. Het volksdeel dat in 2003 weinig ver­trouwen had in het staatspensioenstelsel (18%; laagste Eu na Finland; EU25 54%) en het sociale zekerheidsstelsel (14%, laagste Eu; EU25 45%) was erg klein naar EU maatstaven.

Het sociale stelsel

Het sociale zekerheidstelsel van Luxemburg is opgebouwd vanaf be­gin 20e eeuw en aan het huidige riante stelsel liggen wetten ten grondslag die gemaakt zijn tussen 1976 en 2000. Het stelsel wordt grotendeels behartigd door het mi­nisterie van sociale zaken, maar de uitvoering van de werkloosheidswet is in handen van het ministerie van arbeid. Het stelsel wordt betaald door de betrokken partijen en de overheid samen (gezinsvergoedingen door de overheid alleen). Het overheidsaandeel steeg tus­sen 1991 en 2000 van 41 naar 47%. Uitkeringen worden jaarlijks aangepast aan de prijs­ontwikkelingen. Van 2000 t/m 2003 stegen de uitgaven in verband met ouderschap met 25% en die voor pensioenen met 30%. De benedengrens voor premiebijdragen ligt op het minimumloon (€1570 per 12/1-2007) en de bovengrens op 5 keer het minimumloon. Een kwart van het minimumloon dient als basiscomponent bij de berekening van veel uitkeringen.

Regelingen in verband met ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden

Men kent een flexibele pensioenregeling. De pensioengerechtigde leeftijd ligt op 65 jaar, maar wie mi­nimaal 40 dienstjaren heeft mag op 60 of 57 jarige leeftijd al stoppen. Men kan echter ook naar believen tot het 68e levensjaar geheel of gedeeltelijk (met een aangepaste regeling) doorwerken. Het minimumpensioen (op te bouwen in 40 jaar) lag in 2007 op 90% van het minimumloon en het maximale pensioen is bijna 5 keer dit bedrag. Het nabestaanden­pensioen staat gelijk aan de basiscomponent vermeerderd met driekwart van wat de over­ledene meer verdiende en voor wezen wordt eenderde van de basiscomponent aange­vuld met één kwart van deze meerverdienste. Pensioenen worden uitgekeerd uit pensi­oenfondsen. Voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering geldt (behalve bij ongelukken) als voorwaarde dat men binnen 3 jaar 12 maanden heeft gewerkt. Men kent volledige en ge­deeltelijke ongeschiktheid. Ook deze uitkering ligt rond 90% van het minimumloon met bij werkenden in vaste dienst een compensatieregeling voor gederfd vast inkomen. Minimumloners zijn automatisch verzekering voor arbeidsongevallen. Bij tijdens het werken opgelopen tijdelijke arbeidson­geschiktheid (bijv overspannenheid door pesten of een ongeluk) wordt 100% van het inkomen uitbetaald tot een maximum van 13 weken, met een extra vergoeding van 10% ervan voor ieder kind onder de 18 (studerende kinde­ren 27). Na 13 weken wordt de uitkering omgezet in een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Wanneer een kostwinner komt te overlijden volgt een begrafenisvergoeding van een vijftiende van een jaarloon of een minimummaandloon en de partner krijgt dan 43% van het loon van de overledene.over het voorafgaande jaar. Bij afwezigheid van een partner kunnen een verzorgende of ouders aanspraak maken op de helft van dit bedrag; hetzelfde wat een wees krijgt. Het nabestaandenpensioen bedraagt in zijn totaliteit echter maximaal 86% van het inkomen van de overledene 

Regelingen in verband met ziekte, kinderen en werkloosheid

Bij ziekte wordt aan ziekenfondsleden en hun medeverzekerden het volledige inkomen doorbetaald vanaf de eerste ziektedag tot maximaal een jaar nadien en ze mogen zelf hun zorgverleners uitkiezen. Ook kent men vaste uurvergoedingen voor thuiszorg en voor revalidatie bij een instelling. Wel bestaat er een stelsel van eigen bijdragen. Luxemburg kent een volledig betaald zwangerschapsverlof van 16 weken (bij complicaties en meer­lingen 24 weken) voor moeders die in het jaar voorafgaand aan de geboorte minstens 6 maanden hebben gewerkt. Moeders die door de werkgever worden doorbetaald krijgen een uitkering ineens (€3104 in 2006) en na een bevalling volgt ook een geboortevergoeding (€1740 in 2006). Gezinsvergoedingen gelden voor kinderen tot 18, studerende kinderen tot 27 en gehandicapte kinderen van alle leef­tijden. Men kent een opvoederuitkering voor een ouder van kinderen onder de 2 (€495 p/m in 2006 voor lagere inkomensgroepen en voor hogere inkomens de helft) en een ouderschapsverlof van een half jaar voor kinderen onder 5 jaar voor alle inkomensgroepen (€1778 p/m in 2006). De kinderbijslag varieerde in 2007 van €186 p/m voor één kind tot €1526 p/m voor 5 of meer kinderen. Ook is er een speciale vergoeding voor schoolgaande kinderen aan het begin van het schooljaar (€113 tot €323 per kind in 2006 afhankelijk van leeftijd en aantal). Werkloosheidsuitkeringen bestaan voor werknemers die van het jaar vooraf minstens de helft hebben gewerkt, zelfstandigen die minstens 5 jaar in hun eigen onderhoud voorzagen en gediplomeerde schoolverlaters tot 28 die minimaal een half jaar als werkzoekend ingeschreven stonden. Ze variëren van 70% van het mini­mum tot 85% van het laatstverdiende loon. Wie samenwoont met iemand die meer dan 2 keer het minimumloon verdient wordt gekort. De werkloosheidsuitkering duurt maximaal een jaar binnen een tijdsbestek van 2 jaar. Voor oudere werklozen is verlenging mogelijk. Wel is deze uitkering aan een maximum gebonden van 2,5 keer het minimumloon en na een jaar 1,5 keer dat bedrag. Men kent een bijstandsuitkering van 70% van het minimumloon (€1098 per 1/1-2007).