Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen, buitenlandse handel en infrastructuur

Beroepsbevolking 2007: 166.000. Verdeling beroepsbevolking over de sectoren in 2006: landbouw 1,7%, industrie 28,1%, diensten 70,2%. Werkloosheid 2007: 6,1% (EU 7%). Belang­rijke indu­strieën: toerisme, elektronica, scheepsbouw en reparatie, bouw, voeding en ge­nots­middelen, textiel, kleding, schoeisel, tabak. Belangrijkste landbouwproducten: aard­appelen, bloemko­len, druiven, tarwe, gerst, tomaten, citrusvruchten, snijbloemen, groene pepers, var­kens, melk, pluimvee, eieren. Voornaamste uitvoer 2007 (totale waarde €2,2 miljard, -1,5%): machines en transportmiddelen 62%, diverse fabrikaten 16%. Grootste uitvoerpartners 2007: Singapore 14%, Duitsland 14%, Frankrijk 12%, VS 11%; VK 10%; Hongkong 6%, Japan 5%. Voornaamste Invoer 2007 (waarde €3.35 mil­jard, -1,5%): machines en transportmiddelen 38%, Diverse fabrikaten 12%, brandstoffen 12%, voedingsmiddelen 11%, halffabrikaten 10%, chemicaliën 10%. Grootste invoerpartners 2007: Italië 26%; VK 19%; Frankrijk 9%; Duitsland 8%, Singapore 5%, VS 4,5%. In­frastructuur: geen spoor en waterwegen; 2227 km weg in 2004 (213 km onverhard). In 2007 telde de handelsvloot aan schepen van meer dan 1000 BRT 1281 eigen en 1197 buitenlandse schepen onder Maltese vlag. Internetdicht­heid 2007: huishoudens 54% (EU 54%); bedrij­ven met 9+ personeelsleden 95% (EU 93%); mobiele telefoondichtheid 2006: 86% (EU 106%). Bronnen; het Maltese CBS (http://www.nso.gov.mt/) foreign trade: buiten­landse handel), de EVD (via de steekwoorden EVD handel Malta Nederland op Google), CIA worldfactbook (https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/) Malta voor landbouw, indu­strie en vervoersinfrastructuur en Eurostat voor de rest.

Economische ontwikkeling

Tot 1980 werd Malta tot de ontwikkelingslanden gerekend, maar daarna maakte de eco­nomie, vooral dank zij het toerisme, een stormachtige ontwikkeling door. Sinds 1987 heeft men geprobeerd om via een gunstig belastingklimaat buitenlandse investeerders te trekken en dit heeft geleid tot de vestiging van fabrieken en verzekeringsbedrijven. In 1994 werd een privatiseringsprogramma doorgevoerd en nadien werd de invloed van de overheid op de economie geleidelijk teruggedrongen. Tussen 1975 en 2000 groeide het BBP met gemiddeld 4,6% per jaar (hoogste groei binnen de latere EU25 landen na Cy­prus) en de jaarlijkse inflatie daalde geleidelijk van 6 naar 3%. Zoals gebruikelijk bij kleine eilandeconomieën heeft men een flink tekort op de handelsbalans (31% van het BBP in 2005). Zo moet 80% van de voeding en genotsmiddelen en vrijwel alle ener­gie, luxeartikelen, transportmiddelen en technologie worden ingevoerd. In 2004 waren de buiten­landse investeringen (veel exportbevorderende investeringen) de hoogste in 5 jaar tijd. In 2007 waren de publieke (4,3%, EU 2,5%) en private (15,2%, EU 18,2%) investeringen samen 19,5% van het BBP waard (EU 20.7%). Men is bijv begonnen met het opwekken van energie uit zon en wind. M.b.t toerisme en de textielin­dustrie zaten tussen 2001 en 2004 internationale ontwik­kelingen tegen zodat het BBP nauwelijks toenam. In 2005 groeide het echter weer met 2,2% (EU 1,7%) en in 2007 met 3,8% (EU 2,9%). Het BBP per hoofd (gelijkgetrokken voor prijsverschillen) daalde tussen 1998 en 2006 van 81 naar 77% van het EU gemiddelde. De inflatie was in 2007 met 0,7% de laagste binnen de EU (EU 2,3%). In 2006 lag ze met 2,6% nog boven het EU gemiddelde. Tussen 2003 en 2006 daalde het begrotingstekort van 10 naar 2,5% (EU 1,6% tekort in 2006). Per 1/1-2008 is de Euro ingevoerd als vervanger van het Maltese pond. De overheidsschuld steeg tussen 1997 en 2005 van 52 naar 74% van het BBP, maar in 2006 lag ze weer op 65% (EU 61,5% BBP in 2006). De arbeidsproductiviteit per gewerkt uur daalde tussen 2000 en 2004 licht tot 74,5% van het EU gemiddelde, maar in 2006 leek sprake te zijn van een gekenterd tij (75,1%). De werkgelegenheid nam toen toe met 1,2% (EU 1,5%). 

Economische sectoren

In 2007 was de land­bouwsector goed voor 1,7% van de banen en 2,5% van het BBP (EU 1,9% BBP). Voor bouw en in­dustrie lagen deze cijfers op 28% (banen) en 20,9% BBP (EU 26,5% BBP, bijdrage bouw in Malta met 3,8% laagste EU;) en voor de dienstensector (zo’n 60% commercieel) op 70% (werk) en 76,6% BBP (EU 71,6% BBP). Malta heeft haar grote dienstensector m.n te danken aan het toerisme en wat daar uit voortvloeit (rond 30% BBP), de enorme handelsvloot, offshore banking en buiten­landse handel (m.n. de export van auto-on­derdelen, halfgeleiders, schoeisel en tex­tiel). Voor het overige stoelt de Maltese economie vooral op industrie (met de droogdokken met 5000 werknemers als groot­ste bedrijf en verder elektronica en textielindustrie),.In de indu­strie gaat het voornamelijk om ambachtelijke bedrijfjes met minder dan 50 werkne­mers en ook de bedrijfjes in de dienstensector zijn klein (voor 90% minder dan 10 werkne­mers). Zo zijn bus en taxichauffeurs meestal eigenaar van hun eigen ver­voermid­del; het­geen de staat van onderhoud daarvan en hun humeur niet altijd ten goede komt. Bij buschauffeurs springt de overheid echter bij in de aanschaf. De overheid is op Malta de grootste werkge­ver.

Malta en Nederland

In 2006 voerde Malta voor €23,8 miljoen uit naar Nederland (-6% ten opzichte van 2005, voornamelijk industrieproducten en weinig nieuwe aardappels meer) en men voerde voor €154 miljoen in uit Nederland (+35%; in 2007 werd Nederland 7e invoerpartner van Malta); voor 69% industrieproducten (de invoerwaarde van industrieproducten uit NL was in 2006 50% hoger dan in 2005; 53% machines en transportmiddelen, 20% chemicaliën, 13% gespecialiseerde machines) en voor de rest landbouwproducten (vooral vleesproducten, zuivel en vis). Jaarlijks bezoeken ongeveer 40.000 Nederlandse toeristen de eilanden. In 2005 werd de Nederlandse ambassade in Valletta officieel geopend en Nederland helpt Malta met opvang van bootvluchtelingen.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

In 2007 was 59,5% van de Maltese be­volking tussen 15 en 65 jaar actief op de arbeidsmarkt (laagste EU; EU rond 70,5%); 79% van de mannen en slechts 40% van de vrouwen (veruit het grootste verschil tussen de seksen binnen de EU). Van de beroepsbevolking had 56% een baan (m 74%; v 37%, veruit kleinste deel werkende vrouwen binnen de EU). Voor 11% (EU 18%) ging het daarbij om deeltijdbaantjes (mannen rond 4,5%; vrouwen rond 25%, in 2006 rond 20%). Verder had 2 tot 6% (m 3-5%, v 5-10%, bij beide seizoensafhankelijk) een tijdelijk contract (in het toeristenseizoen is op Malta het meeste werk). In 2005 was van degenen die werkten 17% eigen baas (EU25: 16%; v 7%, m 20%; grootste verschil EU). De werkloosheid bewoog in 2007 rond 6% (EU 7%; vrouwen 7,5%, mannen 5,5%). Van de werklozen zat in 2006 40% (EU 46%) meer dan een jaar zonder werk. In 2007 lag de jeugdwerkloosheid (15 tot 25 jarigen) met 13,1% (-3,2%) onder het EU gemiddelde (15,4%; -1,7%). In 2003 werkte in slechts 6% van de huishoudens (laagste EU25) niemand en door de vele ongehuwden tussen 18 en 35 die bij hun ouders blijven wonen had in 20% van de huishoudens (hoogste EU25) zelfs meer dan 3 leden een baan. Ook hadden relatief veel werknemers (7300) een bijbaantje (12% in 2003, EU10 7%, EU15 5%). Van 2005 op 2006 steeg het aantal Maltezen met een bijbaantje van 6700 naar 7900. Het aandeel werknemers boven 55 jaar (30%, EU 43,5% in 2006, EU streefdoel 50%) was het kleinste binnen de EU en de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken lag op 58,5 jaar (laagste EU, EU 61,2 jaar). Bij voltijdbanen werkte men in 2006 gemiddeld 40,4 uur (EU 40,5 uur) en bij deeltijdbanen 21,4 uur p/w (EU 20,1 uur). Op de Maltese eilanden is het contingent hooggeschoolde werkers klein naar Eu maatstaven (hoofdwerkers 36,3 om 38,9%, vakmensen 23,5 om 26,4%) en het gedeelte laagopgeleiden groot (hoofdwerkers 28,1 om 24,9%, elementaire baantjes 10,7 om 9,8%). Deze afwijking van het EU gemiddelde kwam op Malta en Gozo het duidelijkst op het conto van de mannen. In de dienstensector lag het aandeel van de commerciële dienstverleningsberoepen iets boven het EU gemiddelde (58 om 56% in 2006).  

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

Veel Maltezen werken puur voor het geld en willen het liefst een baantje met zo weinig mogelijk be­slommeringen en risico’s. Het vakbondslidmaatschap onder de beroepsbevol­king (38 geregistreerde vakbonden in 2002) lag in 2003 op 54% (hoog naar EU maatstaven, EU15: 40%). In pro­ductie­sector en ambte­narij is de organisatiegraad hoger dan in de commer­ciële dienst­verlening. Malta kent een 40urige werkweek, maar in sommige beroepen mag langer worden gewerkt (meer dan 48 uur p/w alleen op vrijwillige basis). De arbeidsvoorwaarden worden geregeld via CAO’s. In februari 2006 was er een staking van buschauffeurs vanwege een arbeidsconflict over de hoogte van vervoerssubsidies, maar er wordt op Malta weinig gestaakt. In 2006 verdiende men modaal ruim €12.000 p/j. De bruto jaarinkomsten varieerden van rond €9500 in de elementaire beroepen via €10.350 bij ervaren werkers in de landbouw en €15.000 bij goed opgeleide technici naar €21.000 bij topambtenaren en managers. De modale arbeidskosten per uur lagen in 2006 op €8,69 (EU €21,18; NL €27,41 in 2005). Het wettelijk minimummaandloon per 1/1-2007 was €585 (gelijkgetrokken voor prijsverschillen €780). Dit verdiende in 2007 slechts 1,5% van de werknemers en  wie in 2006 als alleenstaande van een uitkering overging op een laagbetaald baantje hield van de extra verdiensten 38% over (EU 25%; NL 14%). Kleinverdieners betalen naar verhouding weinig belasting (18% in 2006, laagste EU; EU 39%). De inkomensongelijkheid was in 2006 klein naar Eu maatstaven. De 20% hoogste inkomens verdienden toen 4,2 keer zoveel dan de 20% laagste (EU 4,8 keer zoveel) en 14% van de Maltezen (EU 16%) moest rondkomen met minder dan 60% van modaal. Het prijsniveau lag tussen 2004 en 2006 op ruim 73% van het EU gemiddelde (NL 105%).

Arbeidsomstandigheden

In het onderzoek naar arbeidsomstandigheden van Eurofound in 2005 viel qua werkplek op dat relatief veel Maltezen buitenshuis werken (87%, Eu 73%) maar dat erg weinigen onder hen van huis uit telewerk doen (3 om 8%). Het deel van de banen waarbij direct contact met klanten ed. de toon aangeeft was aan de lage kant naar EU25 maatstaven (59 om 64%), maar het werktempo hing naar verhouding wel vrij vaak af van vragen van klanten etc (73 om 69%). Er waren relatief veel banen met teamwerk (69 om 55%) en het werktempo hing eveneens vaak af van collega’s (60 om 42%) of van een baas (54 om 35%). Bij veel banen kon men met succes hulp vragen van collega’s (84 om 67%) of een superieur (76 om 56%) of van buiten (47 om 32%). Ook kon bij vrij veel banen zelf werkpartners kiezen (29 om 24%). Banen waarbij men vaak taken moest onderbreken en moest omschakelen vanwege onvoorziene omstandigheden kwamen tamelijk veel voor (42% om 33%) evenals banen die gekenmerkt werden door het regelmatig oplossen van onvoorziene problemen (89 om 81%). Numerieke productiedoelen bepaalden bij erg weinig banen het werktempo (24 om 42%). Men kon bij veel banen zelf het werktempo (85 om 69%), de volgorde van taken (85 om 64%), de manier van werken (83 om 67%) of de kwaliteit van het eigen werk (82 om 73%) bepalen en velen konden eigen ideeën toepassen bij hun werk (80 om 58%). Banen waarin strikte deadlines overheersten kwamen ook vrij veel voor (70 om 62%). Naar verhouding weinig werkenden vonden hun baan eentonig (25 om 43%) of complex (51 om 60%) en relatief velen vonden dat ze op hun werk nieuwe dingen leerden (79 om 70%). De groep die in het jaar voor de vraagstelling bijgeschoold was op kosten van de baas lag dan ook boven het EU gemiddelde (35 om 27%).

De 5 daagse werkweek was in 2005 op de Maltese eilanden modaal ingeburgerd (65 om 66% van de werkenden) en het gemiddelde aantal werkuren lag boven het Eu gemiddelde (40,6 om 38,2 uur). Er waren naar verhouding veel mensen met bijbaantjes (10 om 6%), regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur (20 om 16%)of ploegendiensten (22 om 17%).Het aandeel banen met een vast aantal dagelijkse werkuren (73 om 59%, vaste begin en eindtijden (73 om 61%) en elke week eenzelfde aantal werkdagen (82 om 74%) was eveneens relatief groot. Buiten de 14 feestdagen hadden Maltese werknemers in 2005 via CAO’s meestal recht op minimaal 5 werkweken vakan­tie per jaar.

Van de 24 fysiek en psychisch moeilijke werkomstandigheden die in 2005 in het Eurofound onderzoek de revue passeerden kwamen op Malta naar EU maatstaven 8 vaker en 8 minder vaak voor dan gemiddeld. De meest opvallende onderscores zaten bij tabaksrook van anderen (16 om 20%), herhaalde hand en armbewegingen (51 om 62%), beschermende kleding of uitrusting (34 om 42%) en fysiek geweld van collega’s (1 om 1,9%) of anderen (2,9 om 4,4%) en de meest opvallende bovenscores bij hitte (33 om 24%; rook, poeier en stof 27 om 19%, chemische stoffen 17 om 14%, straling 9 om 5%, besmettelijk materiaal 13 om 9%, pesten en lastig vallen 8 om 5%, ongewenste intimiteiten (3,2 om 1,8%) en leeftijdsdiscriminatie (3 om 2,7%). 

Het gedeelte Maltezen dat de voorlichting op het werk over gezondheid en veiligheidsrisico’s voldoende achtte lag onder het Eu gemiddelde (73 om 83%) en het aandeel dat de bevinding deelde dat ze via hun werk hun gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelden (35 om 28%) of dat vond dat hun werk de gezondheid negatief beïnvloedt (52 om 34%) lag daar boven. Men scoorde op 5 van de 16 door Eurofound onderzochte werkgerelateerde gezondheidsklachten onder het Eu gemiddelde en op 11 van de 16 daar boven en het deel van de Maltezen dat dacht dat ze de baan van nu wel tot het 60e zou kunnen volhouden lag iets onder het EU gemiddelde (80 om 83%). De onderscores zaten bij weinig voorkomende problemen; te weten gehoor (6,5 om 7,1%), ademhalingsmoeilijkheden (3 om 4,2%), hartklachten (1,2 om 2,1%), kwetsuren 6 om 10% en slaapproblemen (6,1 om 8,3%). De meest opvallende bovenscores deden zich voor bij problemen met het zien (11 om 7), huidproblemen (8,2 om 6,3%), rugklachten 30 om 24%, hoofdpijn 24 om 15%, maagklachten (6,3 om 5,5%), spierpijn 31 om 22%, stress 28 om 22%, algehele vermoeidheid 34 om 21%, angsten 12 om 8% en geïrriteerdheid 25 om 10%.  

Het gedeelte Maltezen dat tevreden tot erg tevreden was met hun werkomstandigheden (81 om 84%) of arbeidsinkomsten (43 om 44%) lag vrijwel op het Eu gemiddelde. Relatief velen waren tevreden over de carrièreperspectieven (43 om 32%). Naar EU maatstaven velen hadden zich in het jaar voor de vraagstelling ziek gemeld (41 om 23%), maar het doorsnee aantal ziektedagen (10 om 20) was naar verhouding erg klein. Het gedeelte werknemers dat bang was om binnen een half jaar het werk te verliezen was iets boven gemiddeld (15 om 13%) evenals het aandeel dat in hun vrije tijd vanuit het werk werd benaderd (26 om 23%). De groep die vond dat het werk hen genoeg tijd overliet om aandacht te besteden aan eigen kinderen was vrij groot (35 om 28%), maar de groep die genoeg tijd overhield voor koken en huishouden was weer relatief klein (30 om 46%).

Uitgavenpatroon voor sociale zekerheid

De overheidsuitgaven voor sociale zekerheid stegen tussen 2000 en 2004 van 16,4% naar 18,4% van het BBP, maar in 2005 lagen ze op 18,3% (EU 27,2% in 2005). Gelijkgetrokken voor prijs en inkomensverschillen was dit per inwoner 48% van het EU gemiddelde. Aan pensioenen en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen gaf men 9,3% van het BBP uit (Eu 12,2%). Van de sociale uitgaven ging 26,3% (Eu 28,6%) naar ziektekosten; 6,7% (EU 7,9%) naar arbeidsongeschiktheid, 50,6% (EU 41,4%) naar oudedagsvoorzieningen, 1,7% (Eu 4,5%) naar nabestaanden, 4,7% (EU 8%) naar gezinnen; 7,4% (EU 6,1%) naar werklozen; 0,9% (-0,7%: EU 2,3%; +0,3%) naar huisvesting en 1,6% (EU 1,2%) naar bestrijding van sociale uitsluiting. Het volksdeel dat in 2003 weinig ver­trouwen had in het staatspensioenstelsel (32%; EU25 54%) en het sociale zekerheidsstelsel (25%, EU25 45%) was het kleinste binnen de 10 toenmalige kandidaat EU landen.

Het sociale stelsel

In 1926 kwam er in de Maltese republiek een 1e wet die voorzag in uitkeringen bij arbeidsongevallen, in 1956 werd ouderdom, weduwen en wezenpensioen ingevoerd en in 1965 volgde de 1e arbeidsongeschiktheidswet. Het huidige sociale verzekeringsstelsel is grotendeels bij wet vastgelegd in 1987 met een aanvulling in 1996 betreffende de kinder­bijslag. Omdat Malta klein is, is de uitvoering van de wet in handen van de centrale overheid. Verzekeringspremies worden opgebracht door werknemers, werkgevers en overheid. De gezondheidszorg valt buiten het sociale verzekeringsstelsel en wordt be­taald uit belastinggeld, net als uitkeringen voor hoofden van huishoudens die geen werk en geen middelen hebben. Wie recht heeft op zo’n uitkering, heeft ook recht op huursub­sidie en is vrijgesteld van premies. Naast deze minvermogenden kunnen ook bepaalde groepen chronisch zieken aanspraak maken op fondsen uit belastinggeld. Uitkeringen vanuit sociale verzekeringspremies zijn meestal tijdelijk. Na verloop van deze uitkerings­periode moet men terugvallen op uitkeringen uit belastinggeld. Uitkeringen zijn bedoeld om te kunnen voorzien in het bestaansminimum en worden aangepast aan prijsontwikke­lingen. Vaak dient het minimumloon als richtsnoer. Per 1/1-2007 was dit €585 bij een prijsniveau dat rond 70% van dat van Nederland lag (naar Nederlandse maatstaven: iets onder €800 p/m). Veel uitkeringen (ziek­tegeld, invaliditeitsuitkeringen, zorgvergoedingen, wezenuitkeringen, werkloosheidsuitke­ringen en bijstand) bestaan uit een vast dag of weekgeld dat losstaat van het inkomen en afhangt van de gezinssituatie. Voor het overige kennen de uitkeringsbedragen een mini­mum en een maximum. Het recht op uitkering is gebonden aan een inkomensgrens (on­geveer €300 per week in 2006). Voorwaarde voor opname in het stelsel is dat men Mal­tees staatsburger is.

Uitkeringen in verband met ouderdom, invaliditeit en overlijden

De pensioenge­rech­tigde leeftijd ligt voor vrouwen op 60 en voor mannen op 61 jaar. Het basispensioen lag in 2006 rond €82 p/w voor een alleenstaande en €109 voor een gepensioneerd getrouwd paar. Indien één van de partners de pensioengerechtigde leeftijd had was het echter ongeveer €65 per week. Het ver­dien­stengerelateerde pensioenbedrag dat daar maximaal bovenop kon komen lag in 2006 rond €207 per week. Bij pensioenen en nabestaandenuitkeringen geldt als basisvoorwaarde voor een volledige uitkering dat de mannelijke partner via inkomsten minimaal 3 opeenvolgende ja­ren per jaar 50 weken lang premies heeft afgedragen (de man is volgens de Maltese wet kostwinner). Bij 20 tot 49 premieweken heeft men recht op een gedeeltelijke uitkering. De meeste gepensio­neerden krijgen tweederde van het gemiddelde inkomen over de best betaalde 3 jaar binnen de laatste 10 jaar dat ze werkten. De maximale verdienstengerelateerde nabestaandenuit­kering lag in 2006 rond €175 per week. Omdat echtscheiding in de republiek bij wet is verboden vervalt bij her­trouwen het recht op uitkeringen via de vorige echtgenoot. Wel krijgen weduwen die her­trouwen een afkoopsom ter hoogte van een jaar minimumpensioen (rond €5025 in 2006). De hoogte van een invaliditeitsuitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de betaalde premies. Voor een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering moet men voor minimaal 90% arbeidsonge­schikt zijn en gedurende 5 opeenvolgende jaren minimaal 50 weken per jaar premies hebben afgedra­gen. In 2006 lag het minimum hier rond €71 p/w en het maximum rond €112 per week (voor blinden en zwaar gehandicapten iets meer). De tijdelijke arbeidsongeschiktheiduitkering na een ongeval liep uiteen van rond €16 tot €25 per dag. Bij minder dan 20% arbeidsongeschiktheid volgt een afkoopsom. Verzorgen­den van invalide familieleden kunnen voor onbepaalde tijd aanspraak maken op een zorgvergoeding.

Uitkeringen in verband met ziekte, kinderen en werkloosheid

Voor ziekte en zwangerschapsuitkeringen en werkloosheidsuitkeringen is de voorwaarde 50 weken premies, waarvan 20 binnen 2 voorafgaande jaren, maar voor wezenuitkeringen of uitkering bij arbeidsongevallen is één premieweek reeds voldoende. Het ziektegeld lag in 2006 op €10 tot €16 per dag. De eerste 4 dagen waren voor eigen rekening. Zwangerschaps­verlof duurt op Malta maximaal 13 weken en wordt betaald door de werkgever. Zwangere vrouwen zonder betaald werk krijgen €46 p/w van de overheid omdat ze zwanger zijn. Ziekte en werkloosheidsuitkeringen kennen een maximale duur van 156 dagen, met bij ziekte-uitke­ringen een mogelijke uitloop naar 312 dagen. Werklozen moeten minstens een jaar premies hebben betaald, buiten eigen schuld zonder werk zijn geraakt en inge­schreven staan als werkzoekend om aanspraak te kunnen maken op een uitkering (6 tot 16 euro per werkdag; afhankelijk van arbeidsverleden en persoonlijke omstandigheden). Bij wie 13 weken heeft gewerkt kan de uitkering na een half jaar worden omgezet in een bijstandsuitkering. Voor studerende en niet werkende kinderen onder de 21 die geen recht hebben op een andere uitkering is er nog een kinderbijslagregeling. Ouders die in 2004 minder dan €23.500 verdienden hadden er recht op.