Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen en buitenlandse handel

Het Spaanse bbp per hoofd naar koopkracht steeg van 97% van het EU gemiddelde in 2000 naar 105% in 2006 en 2007 om vervolgens te dalen naar 99% in 2011 (Eurostat, economy & finance, national accounts). In de Eurolanden (€L) zakte het tussen 2000 en 2011 gestaag van 112% naar 108% van het EU gemiddelde. Tussen 200 en 2008 lag de Spaanse BBP groei veelal ruim boven het gemiddelde van EU en €L. De daling in 2009 viel nog mee (-3,7%, €L -4,4%), maar in 2010 en 2011 bleef men duidelijk achter bij de ontwikkeling in de €L (2010: -0,1%, €L +2%; 2011: +0,7 om +1,5%). De bijdrage van de landbouw aan de Spaanse economie bleef naar Eu maatstaf aan de grote kant, maar zakte van 3,9% in 2002 naar 2,5% in 2008 en 2009 (Eu van 2,1 naar 1,7%). In 2010 en 2011 lag ze op 2,6% (EU en €L 1,7%). De BBP bijdrage van de mijnbouw, industrie & energiesector is aan de kleine kant en ging tussen 2002 en 2009 van 19,5 naar 15,7% (€L van 22,3 naar 18,3%). Daarna steeg ze weer wat (16,9% in 2011, €L toen 19,3%). Het aandeel van de bouw was de hele periode het grootst binnen de EU en bereikte in 2006 een piek (14,2%; EU toen 6,9%, €L 6,7%). Daarna zakte ze naar 11,5% in 2011 (EU 6,3%, €L 6,2%). Daarmee kwam in 2011 de bijdrage van de hele industriesector op 28,4% (€L 26%). De Spaanse diensten sector is iets aan de kleine kant. Ze groeide in aandeel van 65,1% in 2002 naar 69% BBP in 2011 (€L van 70,7% naar 72,8%).

Op http://faostat.fao.org/site/339/default.aspx is een wereldranglijst van recente landbouw productie te achterhalen. Productie Spanje in waarde in 2010: 1e bij olijven, 2e bij varkensvlees en 3e bij druiven. Verder viel men (van hoog naar laag) onder de top10 bij koemelk, tomaten, kip, rundvlees, eieren, amandels en perziken en tussen 10 en 20 bij zuidvruchten, pepers, sla, cichorei, aardbeien, schaap, aardappels, rijst, appels en uien. De productie van m.n. vis en gerst valt onder de EU top. Industriële productie (CIA worldfactbook): textiel & schoeisel, voeding & drank, metalen & bewerkte metalen, chemicaliën & farmaceutica, medische uitrusting, scheepsbouw, automobielen, machine gereedschap, aardewerk en “last but not least” toerisme (wordt echter ook veel bij de dienstensector ondergebracht). Qua werk bleef het deel van de 15-65 jarigen dat minstens 1 uur p/w wit betaald werkte onder het gemiddelde van de €L. Het steeg tussen 2002 en 2007 van 58,5 naar 65,6% (€L van 62,4 naar 65,9% in 2008) en kelderde daarna naar 57,5% in 2011 (€L toen 64,2%). In 2011 (zelfstandigen + werknemers) werkte naar €L maatstaf een iets boven gemiddeld segment in de landbouw (4,1 om 3,4%) en de dienstensector (75,9 om 74,1%) en een iets onder gemiddeld deel in de industriesector (19,9 om 22,5%; Eurostat, population and social conditions, labour market,  employment, employment growth and activity branches). Tussen 2002 en 2007 steeg de werkgelegenheid met 2,5% tot ruim 4% p/j aanzienlijk sterker dan gemiddeld in de Eurolanden, maar daarna kwam daar in één keer de klad in (-0,2 om +0,8% in 2008; -6,7 om -1,8% in 09; -2,6 om -0,5 in 2010; -2 om +0,1% in 2011). In 2011 zakte de emplooi in de landbouw met 2,8% (€L -2,6%), in de industrie met 7,6% (€L -0,7%) en in de dienstensector met 0,4% (€L +0,7%). In de industriesector vielen vanaf 2008 veruit de grootste klappen. Het aandeel geregistreerde werklozen is in Spanje dan ook fors gestegen; van 8,3% in 2007 naar 21,7% in 2011 (€L van 7,6 naar 10,2%). Het werd het grootst binnen de EU en in mei 2012 lag het op 24,6% (€L toen 11,1%; BE 7,2%; NL 5,1%). In mei en juni 2012 zakte de werkloosheid iets, in juni met 2,2% t.o.v. mei. Na 2002 werd in Spanje het segment zelfstandigen gestaag kleiner. Het zakte van 15,3% van de werkzame beroepsbevolking naar 13,1% in 2011 en kwam daarmee iets onder de normaal van de Eurolanden (€L van 15 naar 14,4%).

Qua buitenlandse handel kent men zoals alle zuid Europese landen een tekort op de handelsbalans; in 2011 €48,4 miljard; 4,3% van het BBP (gemiddeld tekort EU landen: 1,3% BBP). In 2009 bereikte de handelswaarde een dieptepunt (export €163 miljard, import €210m), maar daarna steeg ze flink. In 2011 lag de exportwaarde 35% hoger en de importwaarde 28%. Daardoor werd de handelsbalans iets minder negatief. De waarde van de invoer van goederen (€268,5m) was 9% groter dan in 2010 (€246,7m). Naar Eu maatstaf voerde men weinig in aan aardolie producten (brandstof: 20,5 om 25,5%), machines & transport uitrusting (26,5% invoerwaarde, EU 30% in 2010) en diversen (23 om 25%) en veel aan voeding & genotsmiddelen (9 om 5,5%), chemicaliën (14 om 9%) en grondstoffen (5,4 om 4,8%). T.o.v. 2010 steeg de importwaarde van brandstof het sterkst (+25%), gevolgd door grondstof (17,5%), voeding etc. (9%), chemicaliën (7%), diversen (4%) en machines etc. (+0.7%). Uitvoer 2011 (waarde €220m; +14,7% t.o.v. 2010). Men voerde naar EU maatstaf veel uit aan voeding & genotsmiddelen (13,5 om 6%), grondstof (4,5 om 3%), brandstof (7,5 om 6%) en diversen (25,5 om 23%) en weinig aan chemicaliën (13 om 16%) en machines & transportmiddelen (34 om 42%). Het export aandeel van brandstof steeg het sterkst (+30%), gevolgd door grondstof (+23%), voeding etc.(+15%), machines etc. & diversen (beide +14%) en chemicaliën (+5%). Tussen 2000 en 2003 steeg de bijdrage van EU27 landen in de handel nog licht, maar daarna zakte ze. De invoer uit EU landen ging van 69,3% in 2003 naar 57,3% in 2011 (EU27 gemiddelde 61% in 2011) en de uitvoer van 75,3 naar 66,5% (EU 64%). In de tabel hieronder staat de top10 van handelspartners van 2010 (van hoog naar laag, aandeel import/ export in procenten; bron: Spain in figures 2012).

Partnerland %

Imp.

Exp.

Partnerland %

Imp.

Exp.

Frankrijk

26

30

China

2

14

Duitsland

19

27,5

Nederland

6

11

Italië

16

16,5

USA

6

9

Portugal

17

8

België

5

6

Groot Brittannië

11

12

Rusland

2

6

Infrastructuur en vervoer

Via Transport in Spain is de nodige info te achterhalen die bij de tijd is. Door het grote belang van toerisme telt Spanje qua luchtvaart veel vliegvelden, vliegtuigen en maatschappijen (met het nodige verloop). In 2012 kwam Wikipedia op zo’n 30 maatschappijen met als top3 de nationale luchtvaart maatschappij Iberia (in 2001 geprivatiseerd, 103 toestellen, 159 incl. regiomaatschappij Air Nostrum, 162 bestemmingen, waarvan 38 regionaal), low budget maatschappij Vueling (59t, 51b) en Air Europe (43t, 44b). Sinds 2011 is Iberia geheel en Vueling voor 46% onderdeel van de Brits Spaanse International Airlines Group. Air Europe valt al langer (met bijv. KLM/ Air France) onder Skyteam. De resterende maatschappijen (zo’n 25) kwamen tot rond 250 toestellen en 6 helikopters. Bij de maatschappij met de meeste toestellen (Sky Service Aviation met 75) betrof het een soort luchttaxi met kleine vliegtuigjes. Verder zaten er chartermaatschappijen (m.n. regionale, ook zakelijke) en een paar vrachtvervoerders en vliegscholen bij. Voor 2012 meldde CIA worldfactbook 152 vliegvelden, waarvan 98 met verharde landingsbaan. Wikipedia kwam tot 47 commerciële vliegvelden. Qua aantal passagiers is luchthaven Barajas van Madrid de grootste (airport of Madrid: 49,9 miljoen in 2011, -0,4% t.o.v. 2010) gevolgd door Barcelona El Prat (34,3m, +18%), Palma de Mallorca (23m, +8%), Gran Canaria (10,5m, +11%), Alicante (9,9m, +6%) en Tenerife Sur (8,7m, +18%). Daarna volgden 17 vliegvelden met tussen 5,6m en 1m passagiers, zodat het totaal met meer dan een miljoen passagiers op 23 kwam. Het totaal voor 2011 aan passagiers kwam op 204,4m (+6%) en het totaal aan vracht op 672.000 ton (+3%; via http://www.aena-aeropuertos.es/csee/Satellite/estadisticas/en is de nieuwste info te achterhalen). In 2011 stond Barajas qua aantal passagiers 15e op de wereldranglijst (net onder Schiphol) en men was daarmee 4e van de EU. El Prat was nr. 31 op de wereldranglijst en 7e van de EU.

Het CIA worldfactbook kwam voor 2008 op 681.298 km verharde landweg, waarvan 15.157 km snelweg. Met de lengte aan snelweg stond men 4e op de wereldranglijst (autopistas and autovías, op de vluchtstrook van autovias zijn fietsen en trekkers toegestaan). Eurostat kwam voor 2008 op 13.518km en voor 2010 op 14.262km snelweg. Onder de opvallende kunstwerken vallen de brug van Spanje naar Portugal over de Guadiana rivier, de bruggen over de baai van Cádiz en in het noorden de Rande brug bij Vigo en het viaduct van Montabliz. Ook zijn er antieke bruggen (Bridges in Spain). Verder zijn daar de tunnels in de N230 bij Vielha en de Cadí toltunnel in Catalonië. Er liggen plannen voor een brug of tunnelverbinding over de straat van Gibraltar (Strait of Gibraltar crossing). In 2007 bereikte het vrachtvervoer over de weg een piek van 241 miljoen ton. Het zakte naar 147 miljoen ton in 2011 (-6% t.o.v. 2010 en -40% vergeleken met 2007; in kilometerton -1,5% en -20%). Eurostat kwam voor 2010 op 18.967km spoorweg, waarvan 13.528km geëlektrificeerd (70%). Spanje had in oktober 2010 met 3500km het langste hoge snelheid netwerk van Europa en na China het langste ter wereld. De treinen er op waren gemiddeld het snelst ter wereld en met 98,5% het vaakst op tijd na de Japanse kogeltrein. Men wilde in 2020 een net van 7000 km gereed hebben waarmee men met de AVE vanuit elke Spaanse provincie hoofdstad binnen 3 uur in Madrid en binnen 4 uur in Barcelona kan zijn, maar de schuldencrisis gooit wellicht roet in het eten. Staatsspoorweg maatschappij RENFE is de grootste in zijn soort (Rail transport in Spain). Ze boekte in 2011 op een omzet van €1,1 miljard een klein verlies (€20 miljoen). Het kleinere staatsbedrijf FEVE exploiteerde het grootste deel van de 1250 km Spaans smalspoor dat m.n. in het noorden te vinden is. Vooral daarop waren nog een 8tal private maatschappijtjes actief. De hoeveelheid over spoor vervoerde vracht zakte tussen 2007 en 2011 van 29,9 miljoen ton naar 25m ton; 17% minder dan in 2007 maar wel weer bijna 14% meer dan in 2010 (in km ton -4% en +5%). In 2010 werden per trein 22 miljard passagiers kilometers afgelegd (-3% t.o.v. 09, -5% t.o.v. 08). Thans beschikken 14 Spaanse steden over een metro en/of tramsysteem (metro in 6 steden). Bij 5 steden was het in aanleg, maar ook hier zorgt de schuldencrisis voor vertraging en in andere steden blijven uitbreidingen onvoltooid liggen.

In 2010 meldde het CIA worldfactbook in Spanje aan pijpleidingen 9359 km gasleiding, 560 km olieleiding en 3441 km leiding voor geraffineerde producten. Men kwam op zo’n 1000 km commercieel bevaarbare binnenlandse waterweg, maar het belang is gering omdat de rivieren die het betreft niet geschikt zijn voor grote vrachtschepen (wel zijn er veel waterkrachtcentrales en soms enorme meervallen). De Spaanse handelsvloot was in 2011 qua laadvermogen (5 miljoen ton) 33e ter wereld ter wereld (“Review of Maritime Transport 2011). Qua aantal eigen schepen stond men volgens de CIA op plek 44 en qua totaal aantal schepen (389) komt men rond plek 25. Het CIA worldfactbook kwam voor 2010 aan schepen boven 1000 ton op 132 eigen schepen onder eigen vlag; 38 tankers (18 olie, 12 vloeibaar gas, 8 chemisch), 23 vrachtschepen (4 diepvries), 14 bulkcarriers (7 voor auto’s), 43 passagier & vrachtschepen, 5 containerschepen en 9 veerboten. Verder telde men 27 vreemde schepen onder Spaanse vlag en 103 Spaanse schepen onder vreemde vlag (Panama 30, Portugal 18, Brazilië 12). Volgens het Spaanse statistisch jaarboek 2012 (Services) verwerkten in 2010 Spaanse havens rond 9,1 miljoen passagiers en 6,5 miljoen passagiers van cruiseschepen. De grootste havens in dezen waren Algeciras aan de straat van Gibraltar (passagiers: 2,3m ontschepingen, 2,4m inschepingen), Balearen (passagiers 1,96m en 1,95m; idem van cruiseschepen 1,54m), Santa Cruz de Tenerife (p 1,95m en 1,96m; c 0,74m), Ceuta (p 0,98m en 0,94m), Barcelona (p 0,54m en 0,55m; c 2,35m) en Almeria (p 0,45m en 0,49m; c 0,05m). Aan goederen werd 261 miljoen ton gelost en 137,5 miljoen ton geladen. Eurostat kwam wat lager uit (lossen + laden 376m ton; 3,5% meer dan in 2009, maar aan afname van 12% t.o.v. piekjaar 2007 met 427m ton). De top5 van goederenhavens en terminals waren naar tonnages Algeciras (lossen 38m t, laden 28m t), Valencia (33,3m & 30,5m ton), Barcelona (25,9m en 17m t), Bilbao (23,8m en 9,9m) en Tarragona (23,4m en 9,2m) met daarna op afstand Cartagena (17,2m en 1,8m), Huelva, Gijón, Santa Cruz de Tenerife, La Coruňa, de Balearen en Castellón (8,1m en 4,3m).

Om het overheidstekort terug te dringen kondigde premier Rajoy zomer 2012 privatiseringen aan in de transportsector. Daarbij dacht hij aan luchthavens, havens en spoorweg maatschappijen.

In 2010 ging qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) van het vrachtvervoer 4,2% over het spoor (7% in 2000; EU17% in 2010, 20% in 00), 96% over de weg (EU27 76,5%) en 0% over binnenwater (EU 6,5%). Het volume van het vrachtvervoer lag 12% hoger dan in 2000 (EU -1,5%), maar in 2007 lag het 33% hoger (EU 6% hoger). Van het passagiers vervoer over land (in passagiers kilometers) ging in 2010 naar EU maatstaf relatief weinig per trein (5,4 om 7,3%), veel met de bus (12,3 om 9,4%) en een doorsnee deel per auto (82,3 om 84,1%). Na 2000 veranderde hier weinig in. Het aantal personenauto’s per 100 inwoners maakte tussen 2000 en 2010 een doorsnee stijging door (van 42 naar 48) en bleef rondde EU normaal. Mobiele tele­foondichtheid 2009: 111% (EU 125%). Internetdichtheid 2011: huishoudens 64% (EU27 73%), bedrijven met 10+ personeel 96% in 09 (EU 94%, Eurostat: industry, trade and services).

Economische achtergrond en ontwikkeling t/m 2007

Na de Spaanse burgeroorlog isoleerde Spanje zich onder het Franco regime van de rest van Europa en het bleef een arm en onderontwikkeld land met een kleine rijke bovenlaag en een centraal geleide economie. Vanaf 1959 zette men de grenzen open. Dit kwam de economie ten goede door geld dat Spaanse gastar­bei­ders vanuit het buitenland naar hun familie stuurden en buitenlandse investeringen (opkomst auto industrie en toerisme). De groeiperiode tussen 1959 en 1974 staat wel bekend als Spaans mirakel. Doordat de economie nog niet was ingesteld op marktwerking verliep de groei niet evenwichtig. De welvaart bleef ongelijk verdeeld en de werkloosheid bleef hoog. Ten tijde van de beide oliecrisissen in de 70er jaren moest Spanje het vooral hebben van een ver­ouderde staalindustrie, scheepsbouw en textiel & schoeiselindustrie. In de eerste tak van industrie kwam de klad doordat de hoge olieprijzen de vraag drukten en de laatste 2 takken had steeds meer concurrentie te verduren van lage lonenlanden in zuidoost Azië. Eén en ander mondde uit in overheidstekorten, inflatie, hoge werkloosheid en lage economische groei. Na 1982 slaagde de socialistische regering er in om dit tij te keren. Dit opende de weg naar het EU lidmaatschap dat in 1986 zijn beslag kreeg. Tussen 1986 en 1989 groeiden economie en welvaart. De buitenlandse investeringen bedroegen het dubbele van het Eu gemiddelde. Het BBP ging p/j met 5% om­hoog. Het kwam in 1989 uit op 76% van het EU gemiddelde en de werkloosheid daalde naar 16% in 1990. De economie raakte toen echter al oververhit. De productie kon de binnenlandse vraag niet bijhouden. Dit leidde tot een loon-prijsspiraal, inflatie, dalende buitenlandse investeringen en een toename van de werkloosheid tot 23% in 1995 (toen­malig EU gemiddelde 10%).

De conservatieve regering onder Aznar slaagde er (tot in 2001 geholpen door een gunstige wereldconjunctuur) in om via een beleid van li­beralise­ring, deregulering, privatisering, modernisering en belastinghervorming de eco­nomie uit het slop te trekken. In 2003 lag het BBP op 80% van de leidende EU econo­mieën. De werkloosheid daalde tot 11% in 2002 (EU 8%) om daarna weer iets te stijgen tot 13% in 2003. Wel lag in 2003 de economische groei met 2,4% nog boven het EU ge­middelde en de inflatie kon met 3% beheerst worden genoemd. De in 2004 aangetreden regering van de socialist Zapatero wilde overheidsbemoeienis met het zakenleven blijven terugdrin­gen maar arbeidsmarkt regulering van hogerhand herinvoeren. Ook wilde men innovatie en industriële ontwikkeling bevorderen (zo werd vanaf 2007 de vennootschapsbelasting verlaagd) en fraude bestrijden. In 2005 lag het BBP per hoofd op 98% van het EU gemiddelde. De banengroei (m.n. laag betaalde banen) lag daar tussen 1995 en 2005 flink boven en het begrotingstekort en de overheidsschuld over 2005 kwamen er onder. Per gewerkt uur bewoog de arbeidsproductiviteit tussen 2003 en 2005 rond 89% van de EU25 normaal. In 2005 daalden de buitenlandse investeringen 10% vergeleken met 2004, maar in 2004 investeerde Spanje 53% meer in het buitenland dan in 2003. In 2005 kwam er een begrotingsoverschot dat nadien werd uitgebouwd en t/m 2007 stand hield. Tussen 2006 en 2008 lagen economische groei en inflatie boven de EU normaal. De overheidsschuld lag in 2007 met 36% van het BBP (-3,5% t.o.v. 2006) flink onder het EU gemiddelde (EU27 59%, €L 66%). Tussen 2000 en 2005 creëerde men de helft van de nieuwe banen in de EU. De werkloosheid zakte en bereikte in oktober 2007 haar laagste punt (7,6%). Ook nam in dat jaar het tekort op de handelsbalans licht af. Het BBP per hoofd lag in 2007 op 105% van de EU normaal (in Baskenland, Madrid en Navarra op 125%). De bouwsector (zowel particuliere woningen als publieke werken) beleefde t/m 2007 gouden tijden. In 2007 was ze met 16% van het BBP en 12% van de banen de grootste in haar soort in de EU. Wel rezen door speculatie private en publieke schulden de pan uit. Reeds in 2005 lag door de hypotheekschulden de verhouding schulden inkomsten op 125%.

Investering

De OECD (www.oecd.org/investment/statistics) biedt recente cijfers omtrent FDI gedrag bij veel rijke landen, waaronder de meeste EU landen. Op Invest in Spain is voor Spanje toegankelijke praktische info te vinden over dit thema. Als lokkertjes van het land (¿why Spain?) hanteert men de categorieën aantrekkelijke economie, strategische ligging (ook t.o.v. Latijns Amerika), concurrerend zakenklimaat (kosten, belasting & investering klimaat vergeleken met andere landen), hoog gekwalificeerd personeel, een goed ontwikkeld ICT netwerk en landelijke eigenaardigheden (zorgstelsel, erfgoed, kust, toerisme, keuken, internationale oriëntatie). Dit alles is prettig overzichtelijk gelardeerd met wervende grafiekjes, al liep zomer 2012 de info soms wat achter bij nieuwste regeringsplannen. Eind 2011 stond volgens de OECD (pdf) de teller aan directe buitenlandse investeringen (FDI in Spanje) met $621 miljard (±€470m) op 41,6% van het BBP (45% in 2010, EU gemiddelde toen 46,2% BBP). Na piekjaar 2008 ($77m) kelderde de FDI in 2009 naar $10,4m. Daarna volgde aarzelend herstel ($41m in 2010, $26,5m in 2011). T/m 2010 (totaal toen €460m) kwam naar herkomst (FDI position by partner country) de grootste bijdrage (€103 m) van in NL gevestigde bedrijven (22,4% van het totaal), gevolgd door Luxemburg (€70m, 15%), UK (€48m, 10,5%), USA (€46m, 10%), Frankrijk (€31,4m, 7%), Italië (€30,5m, 6,7%), Duitsland (€30,2m, 6,6%) en België (€20,3m, 4,4%). T/m 2009 (totaal toen €440m) ging naar sectoren (FDI position by industry) het grootste deel naar de dienstensector (€204m, ruim 46%; als volgt onderverdeeld: onroerend goed, huur/verhuur & zakelijk 49%, financiële bemiddeling 15,7%; vervoer, opslag & communicatie 14,5%, handel & reparatie 11%, horeca 1,8%; overige 8%). Hierin was de private handel in onroerend goed niet meegerekend (€78m, 15,5%), waarmee het feitelijke totaal van de dienstensector op 61,5% komt. De industriesector kwam in totaal op €171m (38%, waarvan maakindustrie €104m of 61%, nutsbedrijven €57m of 33%, bouw €9m of 5%). Bij de maakindustrie kreeg machines, apparaten & transportmiddelen €26,3m; raffinage, chemisch & farmaceutisch €26m, metaal/ metaalbewerking €24m en de voeding & genotsmiddelen industrie €9,6m.

De FDI door Spanje kwam t/m 2011 met $642miljard (±€485m) uit op 43% van het BBP (EU 57%). Na pieken van $137m in 2007 en $75m in 2008 ging deze FDI in 2009 naar 13m. Het herstel daarna was evenwichtiger dan bij de instroom van FDI (38m in 2010, $35m in 2011). T/m 2010 (totaal toen €473m) werden naar landen vestigingen in het UK het meest begunstigd (€69m, 14,5%) gevolgd door Brazilië (€53m, 11,3%), USA (€41m, 8,6%), Mexico (€34,4m, 7,3%), NL (€30,7m, 6,3%), Argentinië (€30,1m, 6,2%), Luxemburg (€27,5m, 6%) Portugal (€26m, 5,3%) en Frankrijk (€19,6m, 4.1%). Spanje is na de USA de grootste buitenlandse investeerder in Latijns Amerika. T/m 2009 (totaal toen €429m) ging naar sectoren ook hier het grootste deel naar de dienstensector (€268m, ruim 62%; onderverdeeld: financiële bemiddeling 44,4%, onroerend goed, huur/verhuur & zakelijk 28%; vervoer, opslag & communicatie 17,5%, handel & reparatie 6,5%, horeca 2%; overige 1,5%). De private handel in onroerend goed besloeg €12,8m (3%), waarmee het totaal van de dienstensector rond 64,5% komt. De industriesector kwam in totaal op €136m (31%, waarvan maakindustrie €84m of 61%, nutsbedrijven €40m of 30%, bouw €5,6 of 4%). Bij de maakindustrie kreeg raffinage, chemisch & farmaceutisch €23,6m; metaal/ metaalbewerking €16,6m; voeding & genotsmiddelen €12m en machines, apparaten & transportmiddelen €9,2m.

De bruto binnenlandse investeringen kwamen in 2007 op 30,7% BBP en zakten naar 21,7% BBP in 2011 (€L van 21,7 naar 19,3% BBP). De zakelijke investeringen gingen tussen 2007 en 2010 van 17% naar 12,9% BBP (€L van 12,3 naar 10,8%; Eurostat). De overheidsinvesteringen stegen van 4 naar 4,5% in 2009 en vielen terug naar 3,8% in 2010 (€L van 2,6  via 2,8 naar 2,5%). Huishoudelijke investeringen gingen van 9,8% BBP in 2006 via 6,5% in 09 naar 6,6% in 2010 (€L van 7,1% naar 5,9% BBP).

Ontwikkelingen vanaf 2009

Via Economy of Spain is veel te achterhalen over dit onderwerp. Najaar 2008 sloeg de kredietcrisis wereldwijd toe en met prestigeprojecten, kredietverlening, bouwsector, toerisme en auto fabricage als hoofdpijlers van de economie kon Spanje onmogelijk de dans ontspringen. Het barsten van de vastgoed zeepbel resulteerde in 2009, ondanks dat de regering geld in de economie pompte, in een naar EU maatstaf grote terugval in economie en banen. Bezuinigingen daarna wogen niet op tegen de stijgende rente en dalende kredietwaardigheid (kredietbeoordelaars). In de bouw & industrie vielen de grootste klappen. Factoren die verder bijdroegen waren het verzwakken van de concurrentie positie, het opgelopen tekort op de handelsbalans (10% BBP in 2008), stijgende olieprijzen (Spanje moet alle olie invoeren), dalende EU subsidies door de groei van de welvaart voorheen en (meer op de achtergrond) een onderwijsstelsel dat stampwerk boven zelfstandigheid & creativiteit stelt en bijv. kleuters van 3 soms al huiswerk meegeeft, een façade van trots & ongenaakbaarheid die incompetentie moet verbergen, egoïsme & korte termijn denken; nepotisme & cliëntelisme; bureaucratie; bestuur, bedrijfsvoering & boekhouding ondoorzichtig; prestigeprojecten vanuit ambitie & hobbyisme van hotemetoten & geldverspilling (ook door de autonome regio’s) en een grote informele sector waar de belastingdienst geen vat op krijgt. Men probeert soms wel van de nood een deugd te maken. Zo zijn bij gemis aan olie duurzaamheid & duurzame energie o.m. ontwikkeld tot een exportartikel. Ook werd de toeristische infrastructuur een voorbeeld voor andere landen. Mede in verband hiermee is er een goede vervoersinfrastructuur. Wel bleef door jonge honden gespeculeer vanuit de regio’s veel onafgemaakt liggen en ziet men bijv. wel snelwegen en startbanen die op een enkele fietser, jogger, skateboarder, opstijgend model vliegtuigje of ezelskar na leeg zijn (wat er wederom op wijst dat er altijd Spanjaarden zijn die van de nood een deugd maken). Intussen zakte de waarde van steeds meer huizen tot onder de aankoopprijs en zomer 2012 was het einde nog niet in zicht (http://www.globalpropertyguide.com/).

Veel buitenlandse banken hebben grote belangen in Spanje. Het Spaanse bankenstelsel stond aanvankelijk bekend als solide (kapitaalbuffer, garanties bij lenen), maar de centrale bank in Spanje kneep tijdens de boomperiode wel eens een oogje toe en in bankenboekhoudingen werd lustig gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot schuiven met verlies & winst. In het begin verzachtte de reputatie van de banken nog gevolgen van de crisis (in 2009 hielpen ze soms Britse banken). Door gekonkel met centrale en regio regeringen (parlementariërs zitten bijna allemaal in het vastgoed) werd de precaire financiële positie zolang mogelijk in de doofpot gestopt. Ook kreeg Spanje het dichtste net van bankfilialen in de EU. De problemen kwamen eerst aan het licht bij kleine lokale spaarbanken (cajas) die veel slechte leningen hadden en traag waren met melden. De centrale bank moest cajas opkopen, de grootste hypotheekbank moest steun vragen en is in mei 2012 genationaliseerd en de kredietwaardigheid van Spaanse banken kelderde. In juni vroeg de overheid €100miljard EU garantie om ze overeind te houden. Dit geld wordt in tranches uitgekeerd. Als het toezicht Europees is geregeld krijgen banken het geld direct van de EU. Ook kreeg Spanje meer tijd om de begroting op orde te krijgen. Alle slechte leningen worden afgestoten naar een slechte bank. Als tegenprestatie moeten banken hun kapitaalbuffer op 9% van de uitstaande verplichtingen zetten. Banken die lenen moeten korten op salarissen en mogen geen bonussen meer geven. Daarbij zag Rajoy zich gedwongen verkiezingsbeloften te breken die het consumenten vertrouwen hadden moeten opkrikken. Zo gaat de btw omhoog, wordt belasting op onroerend goed heringevoerd, gaan ambtenarensalarissen, uitkeringen en banen subsidies omlaag (ambtenaren raken met kerst hun 13e maand kwijt) en moet voor hetzelfde geld langer worden gewerkt. Zo is per 1/1-2012 voor ambtenaren (ze vonden rond 1920 het cultuuricoon uit op de werkvloer) de Siësta afgeschaft (wel mogen ze eerder naar huis). Daarnaast mogen steeds meer winkels in toeristen gebieden hun middagpauze korter maken. Ter compensatie wil Rajoy de inkomsten belasting verlagen. Verder krijgen de regio inperking van hun autonomie en extra bezuinigingen voor de kiezen, wordt gesneden in zorg en onderwijs, wordt het openbaar vervoer duurder en worden privatiseringen versterkt doorgevoerd. Ook werd intussen duidelijk dat er overtollig bankpersoneel is (rond 40.000). In mei 2012 is de arbeidsmarkt versoepeld (contracten, ontslag). Dit leek m.n. bij jonge zelfstandigen wat extra tijdelijk werk op te leveren. In 2011 werd het toegestane begrotingstekort van de regio verlaagd van 3,9% maar 1,3% met als gevolg dat in de loop van 2012 steeds meer regio (waaronder ook de grote) bij de regering moesten aankloppen om bijstand. De regering legde hier in juli 2012 €18 miljard voor opzij, maar dat bleek niet voldoende.

De waarde van het Spaanse bbp tegen marktprijzen (met vereffening koopkracht) werd in 2011 geschat op €1067 miljard, 2% meer dan in 2009 en bijna 2% minder dan in 08 toen een piek was bereikt van €1,087 miljard (€L: gemiddeld 8% meer in 2011 dan in 2009; bron Eurostat, economy & finance, annual national accounts). Het BBP per inwoner (naar koopkracht) bereikte in 2007 een piek (€26.200, €L €27.400), zakte daarna wat sterker dan gemiddeld in de €L (-7,6%: €L -6,3% in 09) en herstelde minder (€24.900 in 2011, +3%; €L €27.100; +5,8%). De inkomsten van de overheid lagen onder de €L normaal en daalden nogal (41.1% om 45,3% BBP in 2007, 35.1% om 45,3% in 2011), terwijl de uitgaven eerst relatief sterk stegen (38,4% om 46% BBP in 07, 46,2 om 51,2% in 09; +20 om +11%) en daarna wat sterker zakten (43,6 om 49,4% BBP in 2011, -5 om -3%). De inflatie bleef na 2006 beheerst, maar fluctueerde sterk (2,8 om 2,1% in 07; 4,1 om 3,3% in 08; -0,2 om -0.3% in 09; 2 om 1,6% in 2010, 3,1 om 2,7% in 2011). In 2008 was een begrotingstekort ontstaan dat boven de Zalmnorm lag (4,5%, €L 1,2% tekort) en opliep naar 11,2% in 2009 (om 6,4%). Daarna zakte het wat (9,3 om 6,2% in 2010; 8,5 om 4,1% in 2011). De staatschuld steeg tussen 2008 en 2011 van 40 naar 69% van het BBP (€L van 70 naar 87% BBP, door de EU regering voorgestelde standaard: 60%). In 2011 steeg de exportwaarde met bijna 15% en die van de import met 9% zodat het tekort op de handelsbalans wat kleiner werd (-11%, €L -23%).

Naar werkduur bleef de lengte van de werkweek tussen 2008 en 2011 boven de €L normaal. Ze zakte van 39,1u naar 38,4u (€L van 37,2 naar 37u, meer details verderop onder “arbeidsmarkt en beroepssectoren”). De arbeidsproductiviteit p/u (gecorrigeerd voor koopkracht) steeg tussen 2004 en 2010 van 101% naar 108% van de EU27 normaal (€L rond 114%). De arbeidskosten p/u (buiten de landbouw) kwamen in 2008 op €16,39, 9 van 23 EU landen hoger) en gingen t/m het 1e kwartaal van 2012 met 10% omhoog (€L +8%, BE +13%, NL +7%). De werkgelegenheid onder 15-65 jarigen (minstens 1u p/w betaald) steeg tussen 2002 en 2007 van 58,5 naar 65,6% (€L van 62,4 naar 65,9%), maar zakte daarna naar 57,7% in 2011 (-12%; €L 64,2%, -3%). Na het minimum van 8.3% in 2007 (€L toen 7,6%) schoot de geregistreerde werkloosheid omhoog via 11,3% in 2008 naar 20,1% in 2010 en 21,7% in 2011 (+162%; grootste stijging EU na Griekenland en in 2011 hoogste werkloosheid EU; €L van 7,6% in 08 naar 10,2% in 2011, +27%). Ze steeg door naar 24,6% in mei 2012 (€L toen 11,1%), maar in juni was ze iets gezakt (-2,2%). De jeugdwerkloosheid (15-24j) rees de pan uit en steeg tussen augustus 2011 en mei 2012 van 47 naar 52,1% (€L van 20,7 naar 22,6%).

Men zou verwachten dat er onder deze condities meer zwarte baantjes komen. Volgens Estimates of the Shadow Economy in OECD Countries 2003-2011 werd het aandeel van de schaduweconomie tussen 2003 en 2011 echter kleiner in Spanje (van 22 naar 19% BBP). Daarmee viel men met Griekenland, Italië en Portugal nog wel onder de top4 van de EU15 en de afname werd relatief gering ingeschat. Spain schatte de waarde van de zwarte markt in 2011 op $124 miljard (de site meldt meerdere details). Via de link in-depth national studies van anticorruptie ngo TI (Transparency International) zijn naast details aanbevelingen te vinden voor verbetering. In 2011 stond Spanje op de CPI (Corruption Perceptions Index), die openheid en betrouwbaarheid meet naar westerse maatstaven, op plek 31 van 180 landen (49 van 160 in 2004) en 14e van de EU27. In 2010 stond men op plek 30 (plek 16 van de EU, 2008 en 2009 plek 15, 2007 op 11). Op andere graadmeters van de economie haalde Spanje op de Ease of doing business index in 2011 plek 44 op de wereldranglijst (17e EU27; http://www.doingbusiness.org/ rankings). De meeste eer viel nog te behalen qua opzetten van een zaak en beschermen van investeerders en met regelingen voor financieel onvermogen scoorde men relatief goed. Op de Index of Economic Freedom die economische vrijheid meet naar klassiek kapitalistische maatstaf (Adam Smith) viel men met plek 36 (13e van de EU) onder de gematigd vrije landen (http://www.heritage.org/index/ranking). Op de ranglijst van het WEF (world economic forum) voor concurrerendheid moest men als 36e van 144 landen 11 EU landen boven zich dulden (Global Competitiveness Report 2011/12).

Vertrouwen in de economie

Op de ESI (Economic sentiment indicator) van Eurostat; die vertrouwen in industrie, diensten, bouw en detailhandel en van consumenten meet; kende Spanje tussen juli 2011 en juni 2012 een klein, maar iets groeiend overwicht aan pessimisten (van 7 naar 11% meer dan optimisten), terwijl in de Eurolanden de stemming zakte van een surplus van 3% aan optimisten naar 10% meer pessimisten dan optimisten (Eurostat, EU policy, short term indicators, business and consumer surveys). In de bouwsector was het overwicht aan pessimisten erg groot en sterk fluctuerend (tussen 58 en 45%, €L tussen 25 en 30%). Bij de industriëlen ging het overwicht aan pessimisten van 13 naar 19% en in de €L zakte de lijn gestaag van 1% meer optimisten naar 11% meer pessimisten. In het MKB was in Spanje tot jan. 2012 sprake van een daling (van 17 naar 25% meer pessimisten) en daarna van stilstand (rond 22%) en in juni 2012 (hopelijk) een kentering (-17%, wellicht werkt de slechte zomer in noord en west Europa mee). In de €L ging het MKB van 4% meer naar 16% meer pessimisten in januari en daarna fluctueerde de barometer (15% meer pessimisten in juni 2012). In de Spaanse dienstensector bewoog het overwicht aan pessimisten tussen 13 en 23% (18% in juni 2012), terwijl in de €L de stemming gestaag zakte van 8% meer optimisten naar 7% meer pessimisten. Het consumenten vertrouwen daalde in 2012 in Spanje duidelijk. Het overwicht aan pessimisten lag in de 2e helft van 2011 nog tussen 13 en 20%, maar daarna ging het bergafwaarts naar 33% in mei. In juni lag het echter weer op 25%. In de €L steeg dit overwicht tussen juli en dec. van 12 naar 21% en het bleef t/m juni rond 19% hangen.

Economische sectoren

Via Economy of Spain, Eurostat en de EVD landenwebsite is actuele info te vinden over dit onderwerp. Het aandeel van landbouw, bosbouw en visserij in de werkgelegenheid (werknemers + zelfstandigen, op basis van werkuren) zakte tussen 2002 en 2008 van 6,4 naar 4,5% (€L van 5,6 naar 4,8%) en steeg daarna weer wat (4,8% in 2011, €L 4,5%). In 2011 betrof het 15% van de werktijd van zelfstandigen (€L 16%) en 3% van die van werknemers (€L 1,9%), onder wie veel immigranten die bijv. in kassen werken. De BBP bijdrage zakte tussen 2000 en 2008 van 3,9 naar 2,5% (2,6% in 2011; €L van 2,2 naar 1,7% BBP; Eurostat economy and finance, national accounts detailed breakdown). In 2011 bedroeg de BBP waarde in geld €25,9 miljard (hoogste na 2004). In 2009 kwam 4,9% (EU 3,5%) van de opbrengst op conto van visserij (20% van de toegevoegde waarde van de EU visserij) en 6,4% op rekening van bosproducten (EU 11%). Men heeft mondiaal gezien de 2e vissersvloot na Japan en de grootste van de EU. Rond 2005 ving de vloot met 14.000 bodems 16% van de vis binnen de EU; voor 70% diepzeevis  en met 1,2 miljoen ton haalde men in 2010 veruit de grootste visproductie van de EU, met een relatief groot aandeel van kwekerijen (ruim 20%). De meeste vissersboten hebben hun thuishaven in Galicië (m.n. in Vigo). De Spanjaarden zijn (eveneens na de Japanners) met 40 kg per hoofd de 2e consument van zeevoedsel ter wereld. Ze eten er zoveel van dat de eigen vloot het niet kan vangen.

De landbouw is belangrijk voor de economie. In 2011 hadden voeding & genotsmiddelen met 13,5% een groot aandeel in de exportwaarde (EU 6%). De Spaanse landbouw profiteert sterk van EU subsidies (€6,9 miljard, €6410 per bedrijf in 2009 volgens http://www.farmsubsidy.org/). In 2010 kreeg Andalusië het meeste (€691m), gevolgd door Castillië León (351m). In Spanje is het grondoppervlak dat agrarisch wordt gebruikt relatief klein (55% ervan in 2009). Vanouds is veel ervan in handen van weinig en weinig in handen van heel veel eigenaars (extensief gebruikte latufundios in het zuiden en intensief gebruikte minifundios in het noordwesten). Het noordwesten is vanouds het meest vruchtbaar (meer regen). De glastuinbouw (tomaten en wintergroenten) was lang een groeisector, mede door de goedkope arbeid. Groente en fruitteelt droeg zo’n 30% bij aan de opbrengst van de landbouw. De goedkope massaproductie van deze items (vaak met veel bestrijdingsmiddelen), die m.n. in het zuidoosten van Spanje plaatsvindt, maakt de teelt concurrerend. Langs de mediterrane kust is de teelt van zuidvruchten belangrijk. Volgens FAOSTAT (production) was Spanje in 2010 naar waarde de grootste producent ter wereld van olijven, de 2e van o.m. amandelen en mandarijnen en de 3e van bijv. artisjok, blauwmaanzaad, aardbeien, perziken, bloemkool & broccoli. Met varkensvlees,  paddenstoelen, sla, druiven, peren en kersen kwam men op 5; met pepers, sinaasappels en asperges op 6 en met o.m. komkommers, tomaten, meloen, citroen, sperziebonen, cranberry’s, schapenmelk, vijgen, peulvruchten, prei en framboos viel men in de top10.

De totale waarde van de productie van land & tuinbouw en veeteelt (plantaardig & dierlijk) kwam in 2011 op €39,6 miljard. Daarbij was in de productie de verdeling plantaardig (60%) dierlijk (40%) naar EU maatstaf gemiddeld. Plantaardige items waren tussen 2007 en 2010 verse groenten/ tuinbouwproducten €6,7 miljard (3e EU na NL en Italië; verse groente 4,6m waarvan tomaten 1,5m; bloemen & planten 2m); fruit €6,4m (zuidvruchten 1,8m, verse olijven 0,9m, druiven 0,8m, perziken 0,6m), granen €4,3m (tarwe €1,4m, gerst €1,4m, maïs €0,8m, rijst €0,3m), voedergewas €2,4m; olijfolie €1,75m (hoogste EU), industriële teelt €1,1m (oliehoudend zaad 0,4m, zonnebloem 0,3m) en wijn €0,95m (3e EU). De waarde van groente/ tuinbouw zakte en die van fruit ging omhoog. Naar veeteelt zijn varkens (m.n. in Catalonië) schapen (noorden) en kippen (m.n. rond Madrid en in Extramadura) belangrijk geworden. Qua veestapel was men rond 2005 2e van de EU in aantallen varkens (na Duitsland, veel Nederlandse biggen gaan naar Spanje), schapen (na het VK) en geiten (na Griekenland). Bij de dierlijke productie van 2011 (waarde €15,2 miljard, +12% t.o.v. 2010) kwam de waarde van levende dieren op €11,4m (varkens 5,3m; pluimvee 2,4m; rundvee 2,3m; schapen/ geiten 1m) en die van dierproducten op €3,9m (melkproducten 2,6m; eieren 1m). Het areaal in gebruik voor biologische landbouw groeide tussen 2000 en 2010 van 1,5 naar 6,7%  (EU 5,1 NL 2,3%, BE 3,6% in 2010). Rond 2007 was Spanje de 4e producent van biologische voedingsmiddelen van Europa. De teelt wordt door de overheid gesubsidieerd en groeide in 2006 met 15%. In 2007 kwam daar nog eens 5% aan oppervlak bij zodat men eindigde op bijna een miljoen ha, verdeeld over zo’n 24.000 bedrijven (land en tuinbouw 18.250; m.n. geconcentreerd in Catalonië, Aragon, Andalusië en Extramadura; veeteelt 3050, m.n. in het noorden; verwerkende bedrijven 2400). Deze productie wordt voor 95% geëxporteerd.  Het aandeel boeren bedrijven met neveninkomsten buiten landbouw is klein (3,5% in 2007; EU 10%, BE 3,9%, NL 18,5% in 2009).

De mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen kregen recentelijk de zwaarste klappen. Wel kende in 2011 de maakindustrie een wat boven gemiddeld herstel. Het aandeel van mijnbouw, industrie en energie in de werktijd zakte tussen 2002 en 2011 van 17,3% naar 12,2% (-30%; €L van 18,4 naar 15,8%, -14%; tussen 2008 en 2011: ESP -10%; €L -5%). Het aandeel van de bouw in de werkuren steeg tussen 2000 en 2007 van 13,1 naar 14,8% (hoogste EU, +13%, €L van 8,3 naar 8,9%; +7%) en kelderde daarna naar 8,5% in 2011 (-43%; €L naar 7,6%, -15%). Daarmee ging de bijdrage van de totale sector aan de werkuren in 2011 naar 20,7% en ze kwam daarmee onder de €L normaal van 23,4%. De bbp bijdrage van industrie, energie & mijnbouw zakte tussen 2002 en 2009 van 19,5 naar 15,7% (-19%, €L van 21,1 naar 18,3%, -13,5%) en steeg daarna naar 16,9% in 2011 (+8%; €L naar 19,3%, +6%). De bouw bijdrage bereikte in 2006 een piek (14,2%, hoogste EU; €L 6,7% tussen 07 en 09) en zakte daarna naar 11,5% in 2011 (-19%, maar nog net hoogste EU; €L naar 6,2%, -7%). Daarmee kwam voor 2011 de BBP bijdrage van de hele sector op 28,4% (€L 25,5%). De omzet van de industrie en mijnbouw lag in 2007 op 115% van het niveau van 2005, viel in 2009 terug naar 87% (-22% t.o.v. 08, €L -18%; industry, trade & services, short term business indicators) en herstelde zich naar 96% in 2011 (5,5% herstel in 2010, €L 10%; 5 om 9% herstel in 2011 t.o.v. 2010). De index voor nieuwe orders zakte in de industrie van 117% in 2007 naar 82% in 2009 en kwam in 2011 op 93% van het niveau van 2005. Tussen mei 2011 en april 2012 zakte ze van 96% naar 85% (€L 115 naar 108%). Het aantal werknemers in industrie en bouw lag in 2008 op het niveau van 2005 en zakte vervolgens naar 78% in 2011 (€L van 100 naar 91% van het niveau van 2005). In het 1e kwartaal van 2012 kwam ze op 74% (€L 91%). De bouwproductie kelderde van 102% van het niveau van 2005 in 2007 naar 48% in 2011 en in mei 2012 lag ze op 39% (veruit laagste EU, €L: van 105% in 2007 naar 82% in mei 2012). De orderpositie in de bouw ging van 107% in 2007 naar 25% in augustus 2011. In december stond ze op 34%, maar in maart 2012 weer op 22%.

De mijnbouw (bruto toegevoegde waarde 2010: €2,3 miljard; -1% t.o.v. 09 en -26% t.o.v. 07; €L +5 en -19% t.o.v. 2008) leverde een relatief kleine bijdrage aan de waarde van industriële productie (1,4%; €L 2,1%) en bbp (0,2 om 0,4%). De bbp bijdrage van de productie van nutsbedrijven (gas, water, elektra) was rond gemiddeld (3% in 2010). De bbp bijdrage van de maakindustrie lag in 2011 op 13,4% (€L 15,9%). In geld ging ze van €124 miljard in 2010 naar €132m in 2011 (+7%; €L +5%). De belangrijkste tak naar BBP waarde was in 2010 chemicaliën/ kunststof/ farmaceutisch (2,9%, €L 3,3%), gevolgd door voeding & genotsmiddelen 2,5 om 2,1%, metalen/ metaalbewerking 2 om 2,2%; transportuitrusting 1,2 om 1,5%; diversen 1,1 om 1,4%;  hout, papier & drukwerk 1 om 1,1%; machines & uitrusting 0,7 om 1,7%; elektrische apparaten 0,5 om 0,9% en textiel, kleding & schoeisel 0,5 om 0,6%. Na 2002 is de BBP bijdrage van machines en transport, kleding & schoeisel, hout, papier & drukwerk, kunststoffen en metaalbewerking gezakt (Eurostat, economy and finance, national accounts).

De bijdrage van de dienstensector aan de werkuren groeide tussen 2002 en 2011 veel sterker dan in de €L (18% om 6,5% t.o.v. 2002) en kwam in 2011 boven de €L normaal (74,5 om 73,1%). Ook de BBP bijdrage is relatief groot (75,3 om 67,5%) en groeide sterk (7 om 3,6%). Het aandeel van handel, vervoer en horeca in de werkuren is boven gemiddeld (29,6% in 2011, €L 26,1%) en steeg t.o.v. 2002 iets sterker dan in de €L groep (9 om 2%). Het BBP aandeel was ook groot (23 à 24% tussen 2002 en 2009; 24,6% in 2011). In de €L groep lag het rond 19% (19,2% in 2011). Het MKB had in 2010 een vrij groot BBP aandeel (12,2 om 11%), dat van de horeca viel onder de EU top (7,2%, €L 3,2%) en dat van transport & opslag was gemiddeld (4,7%). De bijdrage van ICT/ zakelijk financiële DV aan de werkuren lag in 2002 op 12,9% en in 2011 op 17,4% (+35%; €L 16,6 en 18,5%, +11%). Ook de BBP bijdrage was klein (23 om 30,6%) en iets meer dan gemiddeld gegroeid na 2002 (5 om 3%). Naar sectoren was de verdeling ICT 3,8 om 4,2%, -19 om -10%; banken/ verzekeren 4,1 om 5,2%, -16 om +8%; vastgoed 7,6 om 11,2%, +25 om +7%; ondersteunend 7,5 om 10%, +13 om +4%. De bijdrage van ambtenarij en overige DV aan de werkuren steeg ook sterk (22 om 5%) en kwam in 2011 boven het gemiddelde van de €L (van 22,6 naar 27,6%, €L van 25,8 naar 27,2%; ambtenaren/ leger 7,8 om 6,9%; onderwijs 5 om 5,5%; zorg 7,1 om 8,8%, kunst/ recreatie 2,1 om 1,4%, overige DV 2 om 2,7% in 2010). De BBP bijdrage was in 2011 iets onder gemiddeld (21,1 om 22,9%, in 2010: ambtenaren/ leger 6,6 om 7%, onderwijs 5,3 om 5,2%; zorg 6,5 om 7,6%., kunst/ recreatie 1,7 om 1,4%, overige DV 0,9 om 1,8%) en is na 2002 ruim gemiddeld gestegen (8 om 7%). Ook het toerisme kreeg in 2009 flinke klappen. In 2010 en 2011 was sprake van enig herstel, maar men verwachtte in februari 2012 voor 2012 weer een lichte daling (mogelijk heeft de slechte zomer in noord en west Europa dit voorkomen). In 2011 lag de BBP bijdrage op 5,4% (2e EU na Griekenland, Europa 2,8%) en met de uitstraling over de hele economie op 14,9% (3e EU, Europa 7,9%, bron http://www.wttc.org/research/)

Merken en bedrijven

Via Companies of Spain zijn de nodige ingangen te vinden. Op de Forbes Global 2000 van 2012 (gegevens over 2011) staan 28 Spaanse multinationals. De lijst is gerangschikt op basis van omzet, winst, activa (m.n. bezittingen) en marktwaarde (in USA $; koers 2011 ±$1,4/€) en biedt actuele info; inclusief de belangrijkste topfiguur (CEO) van het moment. Op de lijst van Spanje is de financiële sector het sterkst vertegenwoordigd met 9 banken, 1 verzekeraar en 1 beurshandelaar. Bovenaan stond de Banco Santander groep (1 voor Spanje ESP, Wereld Ranglijst: 23; hoofdvestiging Santander, opgericht 1857, Omzet $109 miljard, Winst 6,9m, Activa 1625m, Personeel wereldwijd 193.350). Men had in 2012 als enige Spaanse bank een kredietbeoordeling net boven junkniveau. De groep kwam in 1999 tot stand via een fusie en groeide daarna via een hele reeks overnames. In 2011 was men o.m. actief in ruim 20 Europese landen; 8 Latijns Amerikaanse landen, de VS, Australië en 5 landen in het verre oosten. In 1999 kwam eveneens via fusie de Banco Bilbao Vizcaya Argentaria groep tot stand die de ook al in 1857 opgerichte bank van Bilbao als wortels heeft (BBVA, plek: ESP 3, WR 83; Bilbao; O $47m, W 4,9m, A 768m, P 110.600; actief in 32 landen). In 2011 verenigden de Spaanse spaarbanken zich in de Caixabank (Barcelona, ESP 7, WR 300; O $15m, W 1,2m, A $348m, P 27.000) en ze stopten hun industriële belangen in een aparte holding. De verzekeraar (tevens vermogensbeheerder) in de Spaanse top 10 is Mapfre op 8 (WR 357; Madrid, 1933, O €23,5m, W €0,96m, A €55m, P 37.800). BME (ESP 25, WR 1748, Madrid 2002, O $0,4m, W $0,2m, A $40m, P 700) gaat over de beurshandel in Spanje en is verder actief in 23 landen. Bij de resterende 6 bankconcerns liep de positie op de Spaanse ranglijst op van 12 (Bankia) naar 28 (Banco de Valencia) en op de wereldranglijst van 618 naar 1878. Verder ging de omzet van ruim $12 miljard naar $1,2m en het personeelsbestand van 21.300 naar 2215 (meer info op de links).

Op de Forbes lijst stonden 6 Spaanse bouwbedrijven. Het moederbedrijf van Grupo ACS (ESP10, WR 367, Madrid, 1983, O $38m, W $1,2m, A $60m, P 165.000) is in 1942 opgericht en in 1983 opgekocht en van naam veranderd. Daarna werd men via fusies en overnames wereldwijd actief. Ferrovial (ESP 11, WR 569, Madrid, 1952, O $9,6m, W $1.6m, A 27m, P 75.000) begon als spoorwegbouwer en nam na 1995 van alles over. De multinational is ook nu m.n. actief in weg & waterbouw, maar bouwde bijv. ook het Guggenheim museum in Bilbao. De andere bouwbedrijven op de Forbes lijst waren FCC (ESP 14, WR 1187, Barcelona, 1900, O $15m, W $0,1m, A $28m, P 90.000), Acciona (ESP 18, WR 1285, Madrid 1997, O $3,5m. W $0,3m, P 32.000; publieke gebouwen, weg & waterbouw, milieutechnologie), OHL (ESP 21, WR 1519, Madrid 1999, I $6m, W $0,3m, P 22.300; veel weg en waterbouw) en Sacyr Vallehermoso (ESP 24, WR 1723, Madrid 1986, O $5,1m, W $21,m, P 20.400; woningbouw, zakelijk, publieke werken).

De energie en milieusector kwam met 5 namen op de Forbes lijst. Iberdrola stond in 2012 op 4 (WR 131; Bilbao, O €31,6m, W €2,8m, A €96,9m, P 32.800) en is het product van een fusie in 1992. Men houdt zich behalve met energie (al dan niet duurzaam) ook onledig met telecom en men was in 2011 actief in 40 landen. Op plek 6 kwam de Gas Natural groep (WR 273, Barcelona, 1991, O $27m, W $1,7m, A $59m, P 16.200, 10 miljoen klanten). Abengoa (ESP 15, WR 1211; Sevilla, 1941, O €7,1m, W €0,3m, A €19m, P 24.600) is actief op het vlak van schone energie (bijv. zonne-energie), zuivering, telecom en transport. REE (ESP 20, WR 1398, Madrid 1985, O $2,1m, W $0,6m, P1800) is nog voor 20% van de staat en exploiteert hoogspanningsleidingen in o.m. Spanje, NL, Frankrijk en Latijns Amerika (in 2012 door Bolivia genationaliseerd). Op plek 25 van de Forbes lijst stond Enagás (WR 1824, Madrid, 1975, O $1,4m, W $0,5m, A $10m, P 1100). Gamesa (Zamudio Baskenland 1976. O €3m, W € 51miljoen, P6700) was in 2011 4e producent ter wereld van windturbines. Grupo Agbar (1867, Barcelona, O €2m, W €0,3m, P10.500 in 2010) doet drinkwater management en waterzuivering, in Spanje voor 13 miljoen en wereldwijd voor 26m klanten. CEPSA (Madrid 1929, O €25m, W €6m, P 12.000) produceert aardolie & gas en heeft 3 raffinaderijen. Raffinaderij concern Repsol S.A. (ESP 5, WR 140, Madrid, 1986, O $73m, W $2,8m, A $89m, P 33.500 in ruim 30 landen) was in 1997 volledig geprivatiseerd en was rond 2010 15e in ter wereld. CLH (Madrid 1927, O €0,56m, W €0,2 m, P 1625) doet aan transport/ opslag van olie producten en valt onder de chemisch farmaceutische sector. Dat geldt ook voor farmaceutisch concern Almirall (1943, Barcelona; O €1m, P 2800 in 2010),

De grootste van Spanje in de vervoerssector Abertis (ESP 14, WR 713, Barcelona, 2003, O €3,9m, W €0,72m, A €23m, P 12.400) exploiteert tolwegen, parkeergarages en vliegvelden en heeft daarnaast radio en TV netwerken. De grootste Spaanse luchtvaart maatschappijen Iberia en Vueling vallen onder de Britse International Airlines Group. De Spaanse NS RENFE (O €1,1m, W/V -€20 miljoen, P 14.000) was in 2012 nog in staatshanden. In de toerisme sector vallen Meliá (Palma de Mallorca 1956, O €1,3m, W €42 miljoen, P16.800), RIU (Mallorca 1953, O $1,63m, P24.000 in 2008) en NH (Madrid 1978, O €1,4m, W €62miljoen, P 18.000) onder de grote hotelketens die in en vanuit Spanje opereren. Amadeus IT groep (ESP 19, WR 1331, Madrid, 1987, O €2,8m, W €0,6m, P 7900) exploiteert een reserveringssysteem voor vluchten en hotels en valt als zodanig ook onder ICT. In de Spaanse amusementssector zijn de omzetten gigantisch, maar er is moeilijk grip te krijgen op cijfers. In de automobiel sector (Automotive industry in Spain) is Spanje 8e autoproducent ter wereld. De grootste Spaanse bedrijven; CIE (Bilbao, O €1,8m, W € 144 miljoen, P 14.300, actief in 15 landen) en Grupo Antolin (naar de familie, Burgos, 1950, O €2,5m, W 2011 €50 miljoen, P 12.600 in 24 landen); maken onderdelen. De grootste autoproducent SEAT ging al in 1990 over in handen van Volkswagen. Ook veel andere grote automultinationals hebben vestigingen in Spanje. Uiteraard kreeg de sector zware klappen van de recente economische neergang. De grootste scheepsbouwer Navantia maakt m.n. vlootmateriaal en was nog staatsbedrijf. Concerns in de bewapening zijn verder de SENER groep (Bilbao 1956, O €1,2miljard, W 90 miljoen, P 5250m; lucht & ruimtevaart, vloot, zonne-energie), ICT bedrijf Indra Sistemas (Madrid 1993, O €2,7m, W/v -€0,2m, P 35.700; ook systemen voor metro en zorgsector) en Airbus military, onderdeel van het in Leiden gevestigde EADS. Spanje is 5e EU land qua omzet en banen in de lucht & ruimtevaart. De grootste staal gigant is Acerinox (Madrid 1970, O €4,5m, W €0,2m, P 7400 in 2010).

Onder de namen op de Spaanse Forbes lijst kwam telecom gigant Telefónica op plek 2 (WR plek 57; Madrid, 1924, O €62,8m, W €6,1m, A €130m, P 286.000). Tussen 1924 en 1967 had men in Spanje het monopolie op telefoonverkeer (in 2004 had men nog altijd driekwart daarvan in handen). Vanaf 1997 is het concern geprivatiseerd. Men is actief in 7 EU landen, noord en Latijns Amerika en China en als sportsponsor. De verstandhouding met controleurs als eurocommissaris Neelie Kroes laat bij dit alles te wensen over (zie de link). In de detailhandel kwam de grootste kongsi van kledingwinkels ter wereld Inditex met ketens als Zara en Massimo Dutti voor Spanje op plek 9 (WR 361, Arteixo in Galicië, 1985, O $18m, W $2,5m, A $14m, P 100.100, meer dan 5500 winkels in ruim 100 landen). In 1975 begon de doorgaans uiterst onopvallend geklede oprichter Amancio Ortega (in 2012 met een vermogen van $37,5 miljard de rijkste man van Spanje) samen met zijn huidige ex Rosalia Mera de 1e winkel van de Zara keten in A Coruña. Mercadona (1977, Valencia, O €17,8m, W €0,47m, P 70.000, marktaandeel 22%) was de grootste supermarktketen van Spanje. Winkelketen El Corte Inglés (“de Engelse snit”, Madrid, 1940, cijfers 2010: O €16,4m; W €1m, P 90.800) verkoopt voeding en non-food items. Mondragón Corporation (Mondragón, O €14,8 miljard, 83.800 werknemers) is een koepel van coöperaties in Arrasate in Baskenland met de Ersoski supermarktketen (1969) als onderdeel. De coöperatie is in 1956 opgericht door een priester die zich in 1941 al bekommerde om de naweeën voor de bevolking van het gelijknamige dorp van de Spaanse burgeroorlog. Dia (ESP 27, WR 1871, Madrid 1979, O $12,7m, W $ 0,1m, P45.300) met ruim 6000 winkels (zo’n 2800 in Spanje) in 7 landen (3 in de EU) splitste zich in 2011 af van de Franse supermarktketen Carrefour. In de voeding & genotsmiddelen sector produceert Ebro Foods (Madrid 2001, O €1,8m, W €152 miljoen, P 5000 in 23 landen) rijst, pasta en sauzen. Ook Netrexpa (Barcelona, 1940, bouillon, zoetigheid, gist etc., geen financiële info) en visverwerker Pescanova (Vigo 1960, O €1,5m; P 7700 in 2009 in 21 landen) vallen onder de grootste multinationals.

Op Invest in Spain staan onder regions lijsten van de buitenlandse bedrijven die er actief zijn, vaak gerangschikt naar land van herkomst en sector van de economie. De site noemt voor het hele land meer dan 5500 en ruim 11.000 als aantallen. Het meeste is geïnvesteerd in de dienstensector (61,5%). De industriesector kwam op 38% (61% (maakindustrie, 33% nutsbedrijven, 5% bouw). Bij de maakindustrie kreeg machines, apparaten & transportmiddelen €26,3 miljard; raffinage, chemisch & farmaceutisch €26m, metaal/ metaalbewerking €24m en voeding & genotsmiddelen €9,6m (details onder investering). Op de regiolijsten stonden naast Transcom en Arcelor uit Luxemburg 5 Belgische bedrijven; Solvay Quimica en Bosal (auto-industrie), UCB pharma, Resilux Iberia Packaging en Rioglass Aster. Hieronder staan Nederlandse bedrijven.

Spanje en Nederland

Via Invest in Spain en bij de OECD (zie onder investering voor de diverse links) is info te achterhalen over de investeringsrelatie van NL en Spanje. T/m 2010 waren in NL gevestigde bedrijven de grootste investeerder in Spanje (met €103 miljard 22% van alle FDI in het land). Vanuit Spanje stond NL op plek 5 op de FDI lijst (€30,7 miljard, 6,3%). Op Invest in Spain kwam men bij de regio in de agro en voeding & genotsmiddelen sector de namen tegen van Heineken, Eenza zaden, SVZ, Sca Iberica, Advanta en Drie Mollen koffie. In de chemie/ farmacie werden Akzo Nobel, Unilever, Getronics en Brenntag Quimica genoemd, in de logistiek TNT en transportbedrijf Frans Maas, in de elektronica & auto-industrie Draka bekabelingen, Impress Metal Packaging en Maflow in de ICT EADS en verder Thalatta (zeevervoer) en Grodan Med (machines en uitrusting). De lijsten waren echter bij lange na niet volledig en soms wat verouderd. Uiteraard zitten de meeste vestigingen in volkrijke regio als Catalonië, Andalusië en Madrid.

Op http://statline.cbs.nl/StatWeb/default.aspx zijn de meest recente cijfers te vinden over de buitenlandse handel met NL. In 2011 was NL voor Spanje 7e handelspartner met 5% van de invoer en 11% van de uitvoerwaarde. Voor NL viel Spanje buiten de top7 van handelspartners. In 2011 voerde NL voor €6,6 miljard in uit Spanje (-6,3% t.o.v. 2010; 1,8% van de invoerwaarde) en men voerde voor €12,2 miljard uit (-3%; 3% van de uitvoerwaarde). De handelsbalans werd daarmee voor Spanje een fractie negatiever (€5,6 miljard meer invoer dan uitvoer). Bij uitvoer naar NL (€6,6m) was de grootste sectie machines & transportmiddelen 28% (+17% in waarde t.o.v. 2010; voor 70% wegvoertuigen, +25%), gevolgd door chemicaliën 21% (-41%, veel farmaceutica), voedingsmiddelen 19% (+7%, voor bijna 80% groente & fruit), div. fabricaten 9% (+23%, m.n. metalen), brandstof 8% (veelal aardolie producten) en grondstof 6,5% (papier, erts). De Spaanse invoer vanuit NL kwam in 2011 op €12,2 miljard (3% Nederlandse uitvoerwaarde). Ook hier was machines & transportmiddelen grootste sectie 27% (-17% in waarde, kantoormachines 33%, mobieltjes 22%, elektrische apparaten 16%, middelen voor wegvervoer 10%) met daarna chemische producten 24% (+7%, farmaceutica 32%, organisch chemisch 26), diversen 13% (+0%, instrumenten, incl. fotografie/ optiek 36%; kleding & schoeisel 27%), voedingsmiddelen 11,5% (+2%, groente & fruit 20%, vleeswaren 19%, zuivel 16%, vis 11%), diverse fabricaten 9% (m.n. metaalproducten), aardolieproducten 7%, grondstof 5% (45% metaalertsen) en drank & tabak 2,5%. Op Spanje: verken uw kansen staat info over kansrijke sectoren voor het Nederlandse bedrijfsleven die de EVD kiest samen met de ambassade.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

Volgens Eurostat waren in 2011 van de 46,2 miljoen Spanjaarden van alle leeftijden 23,1m betaald werkend of werkzoekend actief op de arbeidsmarkt (50%; EU bijna 50%). Onder 15-65 jarigen werkt een onder gemiddeld deel in loondienst en dit werd naar EU maatstaf na 2008 flink kleiner (1 uur p/w of meer; 61,6%, €L 68,5% in 2011; 62.5 om 68,4% in 2010; 68,3 om 70,2% in 2008). Tussen 2008 en 2011 is m.n. de werkgelegenheid onder buitenlanders relatief sterk gedaald (van 65 naar 53%, van buiten de EU van 65 naar 52,5%; Spaanse nationaliteit van 64 naar 58%). Van het loondienstige volksdeel was het segment met een deeltijdbaan klein naar de EU maatstaf en tussen 2008 en 2011 groeide het wat net als in de Eurolanden (van 12 naar 13,8%; €L van 19,8 naar 20,9%, in Spanje: m van 4,2 naar 6%; v van 22,7% naar 23,5%). De meest voorkomende reden was “geen ander werk kunnen vinden” (56% in 2011, €L 27%, in NL veelal zorgplichten of student). Het segment werknemers met een tijdelijk contract bereikte in 2006 een maximum (36,7% veruit hoogste EU: €L 18%) en zakte daarna naar 26,1% in 2010 (26,6% in 2011, €L toen 16,5%). De (witte) bijbaantjes raakten ook op, want nog maar 2% van de werkenden had er in 2011 één (€L 3,5%; 2,6% in 08, €L toen 3,6%). Na 2002 werd in Spanje het segment zelfstandigen gestaag kleiner. Het lag in 2011 met 13,1% van de werkenden iets onder de €L normaal (14,3%; 16.5 om 14% in 08). Daarvan had twee derde geen personeel (ZZPer, €L ook 67%) en de rest was werkgever. Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w in de hoofdbaan lag in 2011 op 38,4 (EU 37,4; €L 37), bij loondienst in voltijd 40,3u (€L 40u) en in deeltijd 19u (€L 20,1u) en bij zelfstandigen en werkgevers 46,1u (€L 44,4u). In 2010 telde Spanje naar EU maatstaf naar soort van scholing weinig hoog geschoolde hoofdwerkers (35,2%, EU 39,9%) en vakmensen (23,9 om 25,5%), velen met een elementair baantje (14,1 om 9.8%) en een ruim gemiddeld segment kantoorklerken etc. (26,7 om 24,9%). In de dienstensector werkte een groot deel in de commerciële dienstverlening (60%, EU 55,5%).

Het gedeelte in loondienst werkende 55plussers ging tussen 2000 en 2008 van 37 naar   45,6% (€L van 34 naar 44,3%), maar zakte daarna wat (44,5% in 2011, €L toen 47%; EU streefdoel 50%). In 2010 lag de doorsnee leeftijd waarop de Spaanse loondienstige afscheid nam van de werkvloer met 62,3j iets boven de €L normaal (61,5j). Ze steeg in Spanje na 2001 met 2j (in de €L met 1,6j). Eind 2006 was om het pensioenstelsel betaalbaar te houden de aanhang iets boven gemiddeld bij langer werken en bijdragen (26%, EU 22%) en pensioenleeftijd handhaven & sociale bijdragen verhogen (35 om 32%) en gemiddeld bij minder krijgen & leeftijd handhaven (11%), een combinatie van de 3 (6%) of “geen van dezen” EU (19%). “Weet niet” scoorde met 14% echter hoog (EU 8%; Special Eurobarometer273, wave 66.3). Het segment dat de pensioenvoorzieningen goed vindt was medio 2011 klein geworden (32%, -8% t.o.v. een jaar eerder; EU 39%, niet veranderd) en het deel dat ze slecht vond groot (60 om 53%, +7 om +1%; Special EB 370, wave75,4 QB 2.3). Ook werd ontevredenheid over de werkloosheid uitkering nog meer wijdverbreid (goed 21 om 35%, -7 om +2%, slecht 72 om 48%, +7 om -1%).

Tussen 2007 en 2011 steeg de geregistreerde werkloosheid op jaarbasis van 8,3 naar 21,3% (+157%; grootste stijging EU, €L van 7,6 naar 10,2%, +34%). Bij de groep t/m 24 jaar ging het cijfer van 18,2 naar 46,4% (+155%; ook grootste stijging, €L van 16 naar 20,8%; +30%) en het liep t/m mei 2012 op naar 52,1% (€L 22,6%). Bij 55plussers ging het van 5,9 maar 15% (€L van 6,3 maar 7,3%). De langdurige werkloosheid (langer dan een jaar) zakte tussen 2000 en 2007 van 4,8 maar 1,7% (€L van 4,2 naar 3,4%), maar steeg naar 9% in 2011 (€L toen 4,6%). De stijging van alle werkloosheid was bij buitenlanders sterker dan bij Spanjaarden. De werkloosheid ligt net als in de €L bij mannen veelal iets lager dan bij vrouwen (in 2011: m 21,2, v 22,2%; €L m 9,9 om 10,5). Naar regio varieerde ze in 2011 van 12% in Baskenland en Navarra via 17% in Madrid, Galicië en Catalonië en 25% in Extramadura, Valencia en Murcia naar 30% op de Canarische eilanden (regio met veel buitenlanders van buiten de EU). De investering van de overheid in arbeidsmarkt maatregelen steeg tussen 2007 en 2010 van 2,2 naar 3,9% bbp (hoogste EU in 2010; EU27 2,2% bbp in 09). Het leeuwendeel van het extra geld ging naar vervroegd pensioen en uitkeringen. Wie als alleenstaande zonder kinderen overging van een uitkering van 33% van modaal op een wit baantje van 67% hield in 2010 van de extra verdiensten relatief weinig over (17%, BE 7%, NL 16%, €L 23%).

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

Vanuit http://www.geert-hofstede.com/hofstede_dimensions.php (de cultuurdimensies van Geert Hofstede) kan een inschatting worden gemaakt over de arbeidsmoraal van Spanjaarden. Naar Nederlandse maatstaven accepteert men leiding wat gemakkelijk en heeft men meer respect voor ouderen (hogere machtsafstand). Er heerst een sterkere voorkeur voor duidelijke instructies, zekerheid & voorspelbaarheid en men waardeert werklust meer (sterkere onzekerheidsvermijding). In 2005 vond 76% werklust een erg belangrijke opvoedingswaarde (in NL maar 38%: Q5 in EB 225). Omdat Spanje meer collectivistisch is dan NL meet men de eigenwaarde meer af aan die voor de groep. Oudere familieleden of clangenoten helpen jongeren aan een baantje en om zaken te doen wil men elkaar persoonlijk goed kennen. Een opvallend verschil is dat men in Spanje sterk voor direct succes gaat, terwijl in NL uitgestelde beloning meer als optie wordt gezien (termijn denken). Spanje is gematigd feminien (NL sterk feminien), wat inhoudt dat men de voorkeur geeft aan harmonie boven polarisatie en zorg heeft voor wie kwetsbaar is (wel wat minder uigesproken dan in NL). Eind 2006 was het volksdeel in Spanje dat werk belangrijk vond (87%, EB 273, wave 66.3) of dat hard werken zag als manier om vooruit te komen (50%, EU 45%, NL 36%, BE 49%) aan de grote kant, maar dat gold ook voor het deel dat vrije tijd erg belangrijk vond (93%). Velen in ESP vonden dat vrije tijd meer aandacht verdient dan werk (65%, EU 48%, BE 50%; NL 43%; EB 66). In 2007 was het segment dat veel verschil voelde tussen levensomstandigheden en aspiraties klein (3%, NL 1%, BE 4%, EU 9%). In 2006 vond een doorsnee deel hun baan te stressvol (41%, NL 24%, BE 32%), met voldoende carrière perspectief (41%, QA9 van EB273; 28 om 32% in 2010, EWCS 2010 MV verschil 33 om 22%, EU 34 om 29) of in balans met privé en gezinsleven (71% in 2006, 27 om 30% in 2010). Het segment dat vond dat men mee kon beslissen over werkcondities was echter klein (56 om 65% in 06) en in 2010 (EWCS) besliste de leidinggevende relatief vaak. Qua werkverhoudingen ervoer in 2009 een doorsnee deel veel spanning tussen leidinggevenden en werk­nemers (34%, NL 18%, BE 27%; EB 321 wave 72,1 QA15).

De inkomens naar koopkracht lagen in 2006 in Spanje vrijwel op het EU gemiddelde. Het doorsnee huishoudinkomen lag toen op 102% daarvan (NL 135%; BE 131%; bron EQLS 07). In 2009 dacht men €1618 p/m netto nodig te hebben om van te leven (EU €1594, BE €1807, NL €1850; EB 321, wave 72.1, QA42) en een gemiddeld volksdeel verdiende minder (37%, NL 32%, BE 20%, nazomer 2010: 38%, EU 40%, NL 11%, BE 24%; EB355 QA43). In 2011 lag het netto modale jaarinkomen van voltijd werkende gehuwde tweeverdieners met 2 kinderen met €40.318 op 60% van dat in NL (naar koopkracht 67%, in de landbouw minder); in beide landen 1,5% meer dan in 2010. In 2007 bedroegen de arbeidskosten p/u (buiten de landbouw) €16,39 (NL €31) en in 2011 9% meer (NL +6%, €L +7%). De Spaanse belasting op lage inkomens is gematigd (36,4% in 2010, EU toen 39,3%, 36,6 om 39,6% in 2011), het volksdeel dat veel belastinggeld over heeft voor het sociale, zorg en onderwijsstelsel was in sept. 2009 van doorsnee grootte (61%, EB 321, wave 72.1. QA 25c) en het deel dat inkomensverschil nodig lijkt voor economische ontwikkeling was klein (35%, EU 44%, BE 50%, NL 60%, QA14.7). Toch is het verschil, tezamen met het aandeel werkenden dat slecht verdient, groot. In 2010 verdiende de 20% topinkomens 6,9 x zoveel dan de 20% laagste (€L 4,9 x; NL 3,7 x, BE 3,9 x zoveel), 20,7% moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (€L 16%; BE 15%, NL 10%) en van de werkenden bleef 13% onder deze grens (€L 8%). Sterke armrijk spanningen kwamen desondanks niet al teveel voor (27%, EU27 32%, NL 14%, BE 29%) en het segment met moeite om de eindjes aan elkaar te knopen was met 10% iets kleiner dan gemiddeld in de EU (NL 8%, EU27 12%, BE 11%, QA35). In sept. 2009 was het aandeel voorstanders van een wettelijk minimumloon aan de kleine kant (55 om 62%, EB 321, wave 72.1. QA 25e). In 2012 bedroeg dat volgens Eurostat p/m €748 (naar koopkracht €771, NL €1345). De reële groei hierin na 2008 was relatief klein. Naar koopkracht lag het tussen 2008 en 2010 op 35% van modaal (NL 45% in 2010).

Volgens Industrial relations in Europe 2010 (EN – English) was in 2008 in Spanje (net als in Frankrijk) de organisatiegraad laag bij werknemers en hoog bij werkgevers. Er waren 6 centrale bonden, waarbij 2 ervan 75% van alle vakbondsleden dekten. Het gezag van bonden over werknemers lag rond het EU15 gemiddelde. Het aandeel van hen dat vakbondslid is, zakte tussen 2000 en 2008 van 17 naar 15% en werd het kleinst binnen de EU15 na dat in Frankrijk (EU15 van 39 naar 34%, NL van 23 naar 19%) met relatief veel mannen en weinig jongeren en werknemers met een tijdelijk contract. De grootste werkgeversclub van Spanje dekte 75% van de georganiseerde werkgevers en de organisatiegraad van werkgevers lag in Spanje (net als in België en Frankrijk) rond 75% (in 4 EU landen hoger waaronder NL met 85%). Het aandeel werknemers dat wordt gedekt door cao onderhandelingen ligt in Spanje hoog. Het liep rond 2008 op tot wel 90% via 15% van de werknemers en driekwart van de werkgevers (EU15 75% via 35% en 65%, EU27 60%). Er zijn veel sector onderhandelingen. In 2011 lokten plannen van de regering om de regels voor cao overleg te veranderen om soepeler inspelen op de veranderde economische situatie mogelijk te maken en om de overheidsschuld te verkleinen tot protesten van vakbonden en linkse partijen (Eurofound > EIRO). Verder gingen bezuinigingen in toenemende mate gepaard met massaontslagen.

Volgens http://www.fedee.com/ (de Europese werkgeversorganisatie) moeten bonden stakingen 5 dagen tevoren melden. In Spanje werd ook voor de kredietcrisis al veel gestaakt. Volgens industrial relations in Europe 2010 viel tussen 2000 en 2008 de doorsnee deelname p/j per 1000 werknemers met 6 tot 9% onder de EU top (EU15 2 à 4%). Variabele beloning werd in 2009 toegepast op basis van individuele prestaties op 40% (EU 47%) van de werkplekken (rond 45% van de werknemers voor), winstdeling op 17% (om 21%) en aandelen in het bedrijf van werknemers op 3% (om 8%).

Arbeidsomstandigheden

Op EWCS 2010 Survey Results zijn alle resultaten te vinden van het 5e onderzoek naar werkomstandigheden van Eurofound (veldwerk 2010). Hieronder zijn Spaanse uitslagen verwerkt die van het EU gemiddelde afwijken (wie bij het kaartje op Spanje klikt ziet het in één oogopslag, men kan daarnaast bijv. veranderingen vanaf 1991 nagaan). Qua werkplek was het volksdeel dat buiten eigen huis of erf werkte aan de kleine kant (69%, EU15 74%: m 63 om 66%, v 77 om 83%). Het volksdeel dat van huis uit internette voor werk was in 2006 nog klein; 31% van de werknemers (€L 47%) en 11% van de werkplekken met 10 of meer werknemers (EU 21%, Eurostat). Het gemiddelde aantal gewerkte uren p/p p/w in de hoofdbaan lag volgens Eurostat in 2011 op 38,4 (EU 37,4; €L 37), bij loondienst in voltijd 40,3u (€L 40u) en in deeltijd 19u (€L 20,1u) en bij zelfstandigen en werkgevers 46,1u (€L 44,4u). Qua werktijden kenden velen elke dag (72 om 58%) of elke week (76 om 69%) hetzelfde aantal werkuren en vaste begin en eindtijden (71 om 62%), maar het deel met een vast contract was klein (68 om 80%). Een iets boven gemiddeld segment had vrede met de werktijd (57%), een iets onder gemiddeld deel was dagelijks meer dan een uur onderweg naar het werk (11%) en relatief weinigen kenden regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur (20 om 32%). Het volksdeel met asociale werktijden nam na 2008 iets toe. In 2011 werkte een wat boven gemiddeld segment in ploegen (18%, €L 15%, NL 8,5%, BE 8%) en op zondag (16 om 14,5%) of zaterdag (30%, €L 29%) en een bijna gemiddeld segment kende avond (19,5 om 21%) of nachtdienst (6 om 7,5%). Wettelijk was in 2010 de maximale werkweek 40u (NL 48u: BE 38u; Working time developments), de langste werkdag 9 uur (NL 12u, BE 8u) en het minimum aan verlofdagen 22 (NL en BE 20, EU15 22d). De tabel hierna biedt info over cao afspraken in Spanje, BE, NL en de oude Eu (Eu15).

Onderwerp cao 2010

ESP

NL

BE

EU15

Werkweek in uren (voltijd)

38,6

37,5

37,6

37,6

Vakantiedagen betaald

22

25

20

26

Feestdagen

14

5

10

9,9

Netto werkjaar in uren

1729

1725

1730

1686

Qua werkintensiteit was het deel dat bij hun werk minstens een kwart van de tijd onder tijdsdruk stond (50%, EU15 61%) of deadlines kende (54 om 64%) klein. Bij relatief weinig banen hing het tempo af van productiedoelen (25 om 41%) en relatief vaak van een superieur (39 om 33%; klanten of machines etc. scoorden gemiddeld). Het segment met meer dan 3 van dit soort determinanten was klein (29 om 33%). Cognitief gezien is het deel dat met computers werkt relatief snel gestegen en in 2010 lag het iets boven de EU15 normaal (internet 26 om 24%). Een onder gemiddeld deel had te maken met precieze kwaliteitseisen (70%). Velen hadden geestdodend werk (58 om 45%) en weinigen hadden complexe taken (43 om 57%), hoefden nieuwe dingen te leren (65 om 69%) of veel te switchen naar verschillend werk (26 om 36%). Psychosociaal had een  boven gemiddeld segment bijna altijd te maken met afhankelijke anderen (54 om 46%, boze klanten 7,2 om 6%), maar een iets onder gemiddeld segment moest meestal  gevoelens verbergen (23%) en bij relatief weinig banen konden fouten financiële schade veroorzaken (30 om 35%). Qua samenwerking was het deel dat van de supervisor feedback kreeg (69%) of hulp & steun ervoer (60%) of werd geconsulteerd bij het stellen van werkdoelen (41 om 46%) aan de kleine kant. Wel ervoeren velen hulp & steun van collega’s (85 om 72%). Een vrouw als supervisor kwam in Spanje niet zoveel voor (23,5 om 28%: m 10 om 12%, v 41 om 46%). Naar organisatie van het werk was het deel dat zelf werkmethode (63%), werktempo (65%) of pauzes (41 om 48%) kon kiezen aan de kleine en het segment dat zelf werkpartners kon kiezen (32 om 27%) of in een autonoom team werkte (29 om 23%) aan de grote kant.

Een iets onder gemiddeld deel vond in Spanje dat men over gepaste vaardigheden beschikte voor het werk (53%), m.n. vanwege werk onder niveau (37 om 31%). Het deel dat bijscholing nodig vond (10 om 13%), in het jaar voor de vraagstelling bijgeschoold was op kosten van de baas (31%) of on the job training had gehad (24 om 33%) was dan ook aan de kleine kant. Wel hadden relatief velen zich op eigen rekening bijgeschoold (16 om 9%). Bij degene die getraind waren vond 95% (om 89%) het nuttig voor het werk en het deel dat zich zekerder voelde over baanbehoud (81 om 66%) of carrièreperspectief (82,5 om 71%) was erg groot. Een iets onder gemiddeld deel (28%) schatte de promotiekansen bij hun baan hoog in. Vervulling door werk was gemiddeld verbreid bij voldoening, arbeidsvoorwaarden, betaling, mate waarin de organisatie motiveerde het beste er uit te halen of tevredenheid over het eigen baas zijn (bij zelfstandigen). Een iets boven gemiddeld deel had goede vrienden op hun werk (79 om 74%). Naar balans werkprivé en sociale zekerheid bepaalt de werkgever wel erg vaak de werkuren (73 om 58%). Daardoor vond een relatief klein deel dat hun werkuren goed in te passen waren in hun privéleven (75 om 81%). Het deel dat regelmatig (minstens eens p/m) moest overwerken (25 om 31%) of erg moeilijk een paar uur vrij krijgen bij een onverhoopte privé calamiteit (10 om 14%) viel echter mee. Relatief veel huishoudens kenden moeite de eindjes aan elkaar knopen (40 om 34%). Een doorsnee segment zelfstandigen voelde zich financieel zeker bij langdurige ziekte (39%).

Naar gezondheid en veiligheidsrisico’s deelden naar verhouding velen de bevinding dat men via het werk de eigen gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelt (33 om 22%) of dat het werk de gezondheid negatief beïnvloedt (28 om 22%). Toch was het deel dat zich in het jaar vooraf niet ziekte meldde groot (69 om 54%; een doorsnee segment van 38% werkte bij ziekte door). Wel waren er relatief weinigen onder 60j die inschatten tot hun 60e door te kunnen werken (49 om 60%). Op EWCS 2005 scoorde men in Spanje op 5 van 16 werkgerelateerde gezondheidsklachten onder de EU standaard. Vermeldenswaardige afwijkingen in gunstige zin zaten bij maagklachten (5,5 om 3,9%), hartklachten (1,7 om 2,1%) en slaapproblemen 7,6 om 8,3%. Onder de 11 bovenscores zaten noemenswaardige afwijkingen in ongunstige zin bij klachten m.b.t. gehoor 9,5 om 7,1%, huidproblemen 7,7 om 6,3%, rugklachten 29 om 24%, spierpijn 27 om 22%, kwetsuren 12 om 10% en algehele vermoeidheid 25 om 21%. Bij het Spaanse waardepatroon hoort dat men fysieke klachten uitdrukt i.p.v. onderdrukt. Van de 16 fysiek/ psychisch moeilijke werkomstandigheden die in 2010 de revue passeerden kwamen 9 minder vaak en 7 vaker voor dan gemiddeld. Noemenswaardige onderscores betroffen kwalijke stoffen (13%), besmettelijk materiaal 7 om 12%, verplaatsen van mensen 7 om 10%  en alle 5 nagevraagde zaken die het werk psychisch kunnen verpesten (discriminatie 4,5 om 6,6%, schelden 5 om 11%, dreigen/ beledigen 4,7 om 5,4%, fysiek geweld 1 om 2%, pesten 2,2 om 4,7%). Hogere bovenscores vielen bij tabaksrook (15 om 10%), moeilijke houdingen 18 om 15%, repeterende bewegingen 41 om 33% en buiten (11 om 7%) of bij klanten (14 om 10%) werken.

Effecten van de kredietcrisis

In 2009 steeg de werkloosheid in Spanje al flink en in juli was het volksdeel dat door de crisis bij zichzelf (17 om 9%), collega’s (36 om 24%) of familie/ vrienden (55 om 36%) met baanverlies in aanraking was gekomen groot (Special EB 316, wave 71.2, QB1) en het deel dat zich ernstig zorgen maakte over ontslag van zichzelf of anderen viel onder de EU top. Wel viel de onzekerheid rond behoud van inkomen bij ontslag toen nog mee (meer dan 70% behoud: 44%, EU 20%; minder dan 51%: 20 om 28%, weet niet 24 om 23%, zie sociaal stelsel). In sept. 2010 (EB 355 QA 40) was het segment dat baanverlies vreesde (slechts) aan de grote kant (26 om 17%). Het segment dat tevreden was met de kansen op werk in hun omgeving was begin 2009 klein (23%, EU 31%, Special EB 308 wave 71.1; QA20.6) en de kans om na ontslag binnen redelijke tijd weer werk te vinden werd tamelijk somber ingeschat (binnen ½ jaar 24 om 39%, binnen 2j 62 om 66%, EB 316, juni 09). Over zich profileren met beroepservaring was men redelijk optimistisch (67 om 54%), maar relatief weinigen vertrouwden op scoren met computer vaardigheid (7%, laagste EU, EU 19%), aanpassingsvermogen (26 om 34%) of talenkennis (13 om 17%). Bereidheid om over de grens te werken (5%) en diploma’s (53%) scoorden gemiddeld. In 2011 en 2012 nam het aantal Spanjaarden dat in Duitsland werk zocht wel toe. Als voorkeursmanieren om nieuw werk te vinden na ontslag kregen elders hetzelfde werk  (36%) of compleet ander werk zoeken (13%) en in de eigen woonplaats ander werk zoeken (23%) een wat boven gemiddelde aanhang. Eigen baas worden (14%) en in de eigen woonplaats hetzelfde werk zoeken (43%) scoorden gemiddeld. Qua vertrouwen op succes scoorde elk baantje nemen (51 om 38%) en voor jezelf beginnen (16 om 12%) relatief hoog en elders hetzelfde werk zoeken laag (15 om 21%; de rest kwam gemiddeld uit; QD17). Najaar 2011 viel het volksdeel in Spanje dat zich zorgen maakte over economie of werkgelegenheid in eigen land (beide 97%) onder de grootste binnen de EU. Een vrijwel gemiddeld deel vond de eigen werksituatie (52%) of financiële situatie goed. Verder was het deel dat vond dat de situatie er in al deze opzichten in de afgelopen 5 jaar op achteruit is gegaan en dat pessimistisch was over de ontwikkeling in het komende jaar boven gemiddeld groot (zie special EB 370, wave 75.4 voor details).

Sociaal stelsel: inkomsten en uitgavenpatroon

De Spaanse uitgaven aan sociale zekerheid zijn relatief laag. In 2009 kwamen ze per inwoner naar koopkracht op 80% van de €L standaard. Nadien zijn ze daar wellicht verder onder gezakt, maar daar had Eurostat zomer 2012 nog geen gegevens van. In de Eurolanden (€L) gingen de uitgaven van 2008 op 2009 van 27,5 naar 30,2% van het BBP (+10%) en in Spanje van 22 naar 25% (+13,5%; Eurostat living conditions/ social protection). In 2009 kwam relatief weinig uit sociale bijdragen (55%; €L 60%; werkgevers/ zelfstandigen 43 om 38%, beschermde persoon 12,1 om 22%) of overige bron (1,4 om 3,3%) en veel van de overheid (43,1 om 36,6%). Ten opzichte van 2008 was de bijdrage van de overheid flink groter en die van m.n. werkgevers flink kleiner.  Het BBP aandeel voor pensioenen en arbeidsongeschikten was klein (10,1 om 13,4%; ouderdomspensioen 6 om 9,7%, nabestaanden 2,1 om 2%, afgekeurd 1,3 om 0,8%) en dat voor thuis wonen van bejaarden gemiddeld (0,45% in 2008). In 2009 ging relatief veel naar werklozen (15%, hoogste EU, €L 6,8%) en nabestaanden (8,8 om 7,2%), een doorsnee deel naar zorg (29,8%) en arbeidsongeschikten (7%) en naar verhouding weinig naar ouderenpensioen (31,3 om 38%), bestrijding sociale uitsluiting (1,1 om 1,5%), huisvesting (0,8 om 1,5%) en gezin/ kinderen (6,2 om 8,1%).

Opzet en voorzieningen

Op http://www.ssa.gov/policy/docs/progdesc/ssptw/ (social security on line) staat veel landeninfo over sociale stelsels, waaronder links naar de belangrijkste instanties en de nieuwste bedragen (onder international updates zijn via country index bij elk land recente veranderingen meegenomen: zie Spain). De Europese commissie heeft bij gidsen over de nationale socialezekerheidsstelsels; “uw sociale zekerheidsrechten in Spanje”. Pensioen gerechtigden met een minimum pensioen mogen beperkt bijverdienen. Beleid en supervisie komen op conto van het ministerie van arbeid & sociale zaken (http://www.mtin.es/; info en statistieken in het Spaans) en het ministerie van gezondheidszorg (sociale dienstverlening). De huidige wetten kwamen tot stand vanaf 1985 (de meeste in 1994 en daarna). Werkgevers leveren de hoofdbijdrage aan pensioenen (ouderdom, invaliditeit, nabestaanden) en uitkering bij ziekte/ zwangerschap, arbeidsletsel of werkloosheid. De overheid betaalt haar eigen bijdrage als werkgever en de gezinsuitkeringen en past voor de rest vaak bij. Veel uitkeringen telden zomer 2012 14 periodieken, maar dat heeft zijn langste tijd gehad. Gezinsuitkeringen kenden al 12 periodieken. Alle uitkeringen kennen een minimum en een maximum en veelal een onder (p/m €739 in 2010) en bovengrens (p/m €3198) voor toekenning. Wie meer verdient/ bezit moet zich particulier verzekeren. Men kent een minimum staatspensioen. Voor werklozen vanaf 53j kan de minimum uitkering worden verlengd tot de pensioenleeftijd. Wie op een bestaansminimum leeft (incl. een premievrij pensioen) heeft recht op gratis medische zorg en (indien huurder) een huisvestingstoelage (€525 p/m in 2011).

Ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden

Pensioenen en invaliditeitsuitkeringen van EU landen zijn betaalbaar buiten het eigen land. De pensioenleeftijd lag zomer 2012 in Spanje nog op 65 jaar, maar zal vanaf 2013 worden opgetrokken naar 67j in 2019. Er is een basispensioen voor iedereen, incl. invaliden (€557 voor een alleenstaande, €725 indien met een afhankelijke partner in 2010) en een opgebouwd pensioen. In 2011 lag het maximum op €2498 p/m. Als voorwaarde voor opgebouwd pensioen geldt dat men minstens 15 jaar premies heeft betaald, waarvan minstens 2j in de 15 jaar vooraf (dit wordt verhoogd naar 25j). Men kent een speciale pensioenregeling voor ambtenaren en zelfstandigen. Werklozen vanaf 61j met 30 of meer premiejaren mogen vervroegd uittreden. Ook voor zware beroepen en groepen deels arbeidsongeschikten is er een VUT regeling. Verder kunnen oudere werknemers in deeltijd gaan werken met een aanvullend pensioen. Tenslotte kan men het pensioen uitstellen tot 70j en dan krijgt men nadien wat meer. Iemand met een minimum pensioen mocht in 2010 max. €6934 p/j bijverdienen (max. €8076 met afhankelijke partner). Bij overlijden moet minstens 500 dagen in 5 jaar premie zijn betaald willen nabestaanden in aanmerking komen voor pensioen. De partner nabestaande moet minstens 2 jaar hebben samengewoond, 1 jaar getrouwd zijn geweest of kinderen hebben met de overledene (de uitkering stopt bij hertrouwen). Voor wezen geldt de leeftijd van 18j (24j indien minder dan het minimum loon verdienend, geen grens indien gehandicapt). Ook andere direct afhankelijke familieleden kunnen nabestaand zijn. De minimum uitkering p/m lag in 2010 op €450 (€550 indien 60-64j) en voor wezen/ direct afhankelijke familie op €180 (€353 indien gehandicapt). Men kende een kleine tegemoetkoming in uitvaartkosten (€42 in 2011).

In 2011 bedroeg het premievrije invaliditeitspensioen voor een alleenstaande €4866 (14 x €347,70). Wie volledig is afgekeurd kon buiten dat in aanmerking komen voor een voortdurende zorgtoeslag van de helft van dat pensioen (samen €856, met partner €1088 in 2010). Voor een uitkering bij opgedane arbeidsongeschiktheid gold een minimale premieperiode, behalve als ze het gevolg was van het beroep. Blijvende ongeschiktheid wordt vaak voorafgegaan door tijdelijke ongeschiktheid met gratis zorg en een uitkering voor maximaal 1½ jaar die gelijk staat aan een ziekte uitkering (zie hieronder). Men kent graden van arbeidsongeschiktheid; algemeen en specifiek m.b.t. het uitgeoefende beroep. Bij 100% ongeschiktheid krijgt men in het algemene geval 100% en in het specifieke geval 55% (75% vanaf 55j). Wanneer de ongeschiktheid het gevolg is van nalatigheid van de werkgever wordt de uitkering 30 tot 50% hoger. Bij overlijden door een arbeidsongeval krijgt de meest directe nabestaande naast de uitvaartvergoeding van €42 een bedrag ineens van 1 tot 12 x de berekeningstoeslag.

Ziekte, kinderen en werkloosheid

Als voorwaarden vooraf gold voor een uitkering rond bevallingen een premieperiode die opliep met de leeftijd (van 0 dagen voor vrouwen tot 21j naar 360 dagen betaalde premies binnen 7 jaar vooraf voor vrouwen vanaf 26j). De laatste periode gold ook bij adoptie van een kind tot 6j en voor vaderschapsverlof. Voor zwangerschappen met risico (bijv. ander werk moeten doen) en voor een ziekte uitkering gold een periode van 180 dagen binnen 5j vooraf (behalve bij ongelukken). Een uitkering voor risico tijdens de periode van borstvoeding (9 maanden) kende geen periode. Ziekte is de eerste 3 dagen voor eigen rekening en de 4e t/m de 14e dag zijn voor rekening van de werkgever. Voor een werkloosheid uitkering was inschrijving bij het arbeidsbureau en een premieperiode van een jaar in de 6 jaar vooraf voorwaarde. Wie niet (langer) in aanmerking kwam voor een werkloosheid uitkering kon nog ½ tot 2½ jaar lang voor werklozensteun in aanmerking komen. Bij werklozen vanaf 53 kon deze verlengd worden tot de pensioenleeftijd. Gezinsuitkeringen en een geboorte/ adoptievergoeding ineens golden voor gezinnen met lage inkomens met kinderen tot 18 (jaarinkomen van €11.264 met 1 kind tot €16,935 met 3 en €2745 per kind meer in 2011; een inwonend kind mocht zelf tot €8866 p/j bijverdienen). Bij gehandicapte kinderen vielen deze voorwaarden weg.

De ziekte uitkering ligt tot aan de 21e dag op 60% en daarna voor maximaal 1½ jaar op 75%. Alle uitkeringen rond bevalling liggen op 100%. Het verlof op basis van premies kent een duur van 16 weken (langer bij adoptie, meerlingen, vroeggeboorten en ziekenhuisopnames). Als beide ouders werken kan de vader tot 10 weken verlof krijgen. Buiten dat heeft de vader recht op 13 dagen betaald verlof. Zwangerschapsverlof kan ook met deeltijdwerk worden gecombineerd. De premievrije moederschapuitkering geldt voor 6 weken (soms 8 weken). Uitkeringen voor de risicosituaties worden op dagbasis berekend. De geboortevergoeding voor lage inkomens is een belastingaftrek van €2500, maar bij meerlingen en adopties ging het om bedragen ineens van 4 tot 12 keer het minimum maandloon. In 2010 bedroeg de kinderbijslag p/j voor lage inkomens €500 per kind tot 3j en daarna €291 per kind. Voor gehandicapte kinderen lag ze (afhankelijk van mate van en leeftijd) beduidend hoger. De duur van de werkloosheid uitkering loopt op met de premieperiode van 3 maanden bij 3 premiejaren naar 2 jaar met 6 of meer premiejaren. Ze bedraagt 70% voor het eerste halve jaar en daarna 60%. het minimum p/m lag in 2010 op €426 en het maximum op €1198. Wie op werklozensteun terug moest vallen kreeg als alleenstaande driekwart van het minimumloon (€426; bij 45plussers met afhankelijke anderen tot maximaal €708 in 2010).

Beoordeling sociale stelsel tussen 2007 en 2011

De waardering voor de eigen voorzieningen was in Spanje aanvankelijk redelijk hoog. In 2007 kreeg het pensioenstelsel een 5,1 (EU15 5) en het zorgstelsel een 6,8 (EU15 6,4). Het volksdeel dat vond dat het eigen sociale stelsel genoeg dekking biedt (61 om 51%; EB 273, QA20) of andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen (47 om 42%) was in 2007 aan de grote kant en het segment dat het stelsel te duur vond was klein (36 om 53%). In sept. 2009 gaf men de zorg een 6,6 (EU27 5,8) en het pensioenstelsel een 5,1 (EU27 4,8, EB 321 QA57). Juni 2010 lag het deel dat de zorgvoorziening slecht vond op 20% (EU 34%, EB 349, wave 73,5) en juni 2011 op 27% (EB 370, wave 75,4; EU van 34 naar 53%). Voor de pensioenvoorziening lag dat beduidend hoger (van 53 naar 60%  (EU van 52 naar 53%) en voor de werkloosheid uitkering ging het van 65 naar 72% (EU van 49 naar 48%). De waardering zakte bij beide naar EU maatstaf dus sterk, wellicht doordat steeds meer Spanjaarden met hun neus op de feiten werden gedrukt.